fkiancien
Demografie en openbare
f»
•••
financier!
Vormen demografische ontwikkelingen een belasting voor de publieke
sector ofwerken zij juist als een stimulans in de economie ? Deze
vraag stand centraal op de 48ste conferentie van bet International
Institute of Public Finance (IIPF) in Seoul. Een impressie.
Bij de aanvang van het congres krijgen de deelnemers een koffertje met
meer dan vijftig papers uitgereikt .
Hoe moet je op een redelijke manier
ca. 5 kg intellectuele geldingsdrang,
geleerdheid en wetenschappelijk exhibitionisme beoordelen? Het dubbelcriterium dat Jacob van Maerlant
(ca. 1300) stelt aan het geschreven
woord – te weten dat teksten “van
nutscap ende waer” moeten zijn biedt enig houvast. Het doel van dit
verslag is enkele interessante uitkomsten te belichten. Daarbij wordt de
aandacht gericht op de demografie
in relatie tot de thema’s gezondheidszorg en financiering van de publieke
sector, met hier en daar een uitstapje. Niet iedere inleider conformeert
zich immers in die mate aan het congresthema als de congresleiding wel
zou willen.
Gezondheidszorg
Bij een strikte interpretatie van het
thema van het congres valt het stuk
van Winfried Pohlmeier en Volker Ulrich buiten de boot3. Dit onderzoek
betreft een econometrische analyse
van de variabelen die de frequentie
van het contact met de huisarts en
de specialist bepalen. Eigenlijk dus
een model voor de vraag naar gezondheidszorg. Een demografische
invalshoek ontbreekt. Aanpak en resultaten van dit onderzoek zijn niettemin interessant.
Pohlmeier en Volker gaan in hun onderzoek uit van een bepaalde theoretische kansverdeling; een zogenoemde Negbin-verdeling, die zodanig
gespecificeerd is dat de variantie groter kan zijn dan het gemiddelde. De
kans dat de horde (‘hurdle’) naar de
dokter genomen wordt, wordt verklaard. Vandaar dat men spreekt van
een ‘Negbin hurdle’-model. Door de
gekozen theoretische specificatie
kan de individuele beslissing om
een huisarts te raadplegen en de frequentie van het contact, afzonderlijk
ESB 28-10-1992
geanalyseerd worden. Het gaan naar
de dokter, dus het initiatief van de
patient, en het gedrag van de arts
worden afzonderlijk geanalyseerd.
Het ‘Negbin hurdle’-model is geschat op basis van een sociaal-economisch panel uit 1985, dat ruim 5000
waarnemingen omvat. In het onderzoek wordt afzonderlijk gekeken
naar het bezoek van de huisarts en
de gang naar de specialist die daarop kan volgen. De uitkomsten corresponderen in het algemeen met de
resultaten van eerder onderzoek.
Enkele constateringen zijn opmerkelijk. Particulier verzekerden gaan
minder vaak naar de huisarts dan
verzekerden die in een ziekenfonds
deelnemen. De wijze van financiering is dus aan de vraagkant een regulerende variabele. Een ander resultaat dat emit springt is dat arbeidsplaatsvariabelen (zwaar werk, stress,
afwisseling en medeverantwoordelijkheid) alleen invloed hebben op
de frequentie van de bezoeken aan
de huisarts, maar niet op de doorverwijzing naar de specialist. Wat men
zou mogen verwachten is dat, als arbeidsplaatsvariabelen van invloed
zijn op het bezoek aan de huisarts,
dit ook in de verwijzing naar de specialist terug zou moeten komen. Dit
is merkwaardigerwijs niet het geval!
Voorts is er sprake van een statistisch significante invloed van het feit
of men werkloos is geweest. De onderzoekers schrijven dat de lezer
hieruit zelf maar zijn conclusies
moet trekken. Zoals zo vaak ‘t geval
is, zijn de schrijvers bij de mondelinge presentatie van het onderzoek
heel wat stelliger ten aanzien van
hun bevindingen: daar heet het dat
de combinatie van resultaten te zien
is als een duidelijke aanwijzing voor
‘shirking’ en ‘vluchten in de ziekte’.
De vraag naar medische diensten
met een directe relatie naar de vergrijzing is geanalyseerd door Rob-
bert Huijsman . Met een MIMICsimulatiemodel worden de gevolgen
van demografische trends op de consumptie van gezondheidszorg bekeken. MIMIC staat hier voor Multiple
Indicators and Multiple Causes. Dit
soort micro-econometrische modellen doet recht aan de onderlinge verknoping van variabelen in de verklaring van een verschijnsel. In de
studie van Huijsman wordt verondersteld dat een complex van lichamelijke en psychische factoren de vraag
naar diensten van de gezondheidszorg bepaalt. In prijzen van 1988
moet er voor de periode tot 2000
mee gerekend worden dat de vraag
in de orde van grootte van 20% tot
30% gaat toenemen als gevolg van
de vergrijzing. Economische en sociale ontwikkelingen, in de vorm
van een veronderstelde stijging van
de inkomens en verdergaande privatisering, kunnen de groei van de
vraag naar medische diensten wel
wat afremmen, maar niet tot stilstand brengen. Zo luidt ongeveer de
beleidsmatige conclusie die uit het
onderzoek van Huijsman te trekken
is.
No bequest?
Palmer onderzoekt in een simulatie
wat er in de 21ste eeuw (!) gebeurt
met de consumptie en de besparingen, gegeven het off icicle patroon
van de bevolkingsgroei, zoals dat besloten ligt in de verschillende projecties . De berekeningen verdienen
mede daarom aandacht omdat op dit
moment de Zweden mondiaal gezien de oudste bevolking hebben,
dus het meest geconfronteerd geweest zijn met het vraagstuk. Ca.
16,5% van de bevolking zit in het
65 -traject; naar schatting zal deze
categoric de komende 45 jaar nog
met ongeveer 30% toenemen. Via de
omvang en samenstelling van de bevolking werkt het demografische patroon door op de inkomensvorming.
1. Zie over dit thema ook: D.M. Cutler.
J.M. Poterba, L.M. Sheiner en L.H. Summers, An aging society; opportunity or
challenge?, Brookings Papers on Economic Activity, 1990, nr. 1.
2. Een lijst van de papers is op aanvraag
verkrijgbaar bij de auteurs.
3. W. Pohlmeier en V. Ulrich, An econometric model of the two part decision process of the demand for health.
4. R. Huijsman, Demographic and social
changes in the Netherlands. The impact
on service use by elderly.
5. E. Palmer, The consequences for future
consumption and saving of projected de• mographic changes in Sweden.
Palmer laat zien dat vooral in het
lopende decennium tot 2000 de besparingen drastisch omhoog zullen
moeten gaan om de groei van de gewenste kapitaalgoederenvoorraad te
financieren. De gewenste kapitaalgoederenvoorraad is die welke no-
rentestand met de groeivoet van de
inkomens. Volgens Aaron is kapitaaldekking geboden als de rente hoger
dig is om de beroepsbevolking op
dat in de studie geen rekening is gehouden met het nalaten of overdragen van ‘wealth’ aan de volgende ge-
van de inkomens. Kune formuleert
het premiepercentage in de evenwichtssituatie in termen van de parameters van het neoklassieke model,
en laat vervolgens aan de hand hiervan zien dat dikwijls een gemengd financieringssysteem de voorkeur geniet. Dit is met name het geval als de
neratie: een doodshemd heeft geen
rentestand groter is dan de som van
zakken. In de moderne economische
literatuur speelt echter het zogenoemde ‘bequest’-motief (bequest =
de bevolkingsgroei en het tempo
van de technische vooruitgang. Dan
is het nodig om naast de endogene
premieopbrengsten een of andere
vorm van een omslagssysteem toe te
passen.
een adequate wijze in het economische proces in te kunnen schakelen.
Vanaf 2000 stabilised! de consumptiequote zich. Uit de discussie blijkt
legaat), bij voorbeeld bij het nagaan
van de betekenis van de overheidsschuld, een rol. De eenvoudige gedachte achter het ‘bequest’-motief is
dat voor rationed plannende economische subjecten een belastingverhoging van / 1 gelijkwaardig is aan een
toename van het begrotingstekort
met/ 1, want vroeg of laat moet de
rekening vereffend worden. Dit
idee, dat door Robert Barro in 1974
nogal nadrukkelijk naar voren is gebracht , gaat terug op het gedachten-
is dan de groei van de inkomens.
Daarentegen zou een omslagsys-
teem gewenst zijn als de rentevoet
hoger is dan de procentuele stijging
De batenzijde
In de literatuur is tot dusver nogal
de nadruk gelegd op de invloed van
de vergrijzing van de bevolking op
de uitgaven van de overheid. Goudswaard en Van der Kar presenteren
een onderzoek dat de andere kant
van de medaille belicht: de gevolgen
van de demografische ontwikkeling
goed van David Ricardo. Als regerin-
voor de overheidsinkomsten . Met
gen inderdaad het voornemen hebben om naast rentebetaling de hoofdsom van de overheidsschuld af te lossen en mensen inderdaad de belangen van volgende generaties in
aanmerking nemen, dan werkt het
behulp van een eenvoudig model berekenen de auteurs de effecten op
de batenkant voor de periode tot
2050. Daarbij veronderstellen zij onder meer dat per leeftijdsgroep een
constant bedrag aan belasting wordt
betaald en dat het percentage inkomensontvangers per leeftijdsklasse
constant blijft.
Op basis van hun model komen
Goudswaard en Van der Kar tot de
conclusie dat de belastingopbrengst
met 26,6% stijgt tot 2010, tussen
2010 en 2030 min of meer stabiel
blijft en tussen 2030 en 2050 met ca.
6% daalt. Deze uitkomsten zijn echter mede gebaseerd op een onveranderde arbeidsmarktparticipatie. Zou
die stijgen tot het OESO-gemiddelde, dan wordt het beeld veel gunstiger. De belastingopbrengst stijgt dan
met 45,9% tot 2010. Zelfs in 2050 zijn
de ontvangsten 37,8% hoger dan in
1987. Wellicht is dit beeld wat te optimistisch. De auteurs wijzen er zelf
op dat enkele factoren buiten beschouwing zijn gebleven, bij voorbeeld de premies voor de sociale verzekeringen. Omdat bejaarden die
premies niet betalen zullen de totale
inkomsten van de publieke sector
minder stijgen dan de belastingopbrengst. Bovendien kan de demografische ontwikkeling ook van invloed
zogenoemde bequest-motief. Als
men evenwel niet intertemporeel
denkt en niet voornemens is om zich
te bekommeren om de situatie van
toekomstige generaties, dan gaat de
redenering niet meer op.
Omslag of kapitaaldekking?
De wijze van financiering van pensioenvoorzieningen heeft in Neder-
land vooral de aandacht getrokken
in verband met het vraagstuk van de
pensioenbreuk. In de algemene economic is het onderwerp wat stiefmoederlijk bejegend. Daarom is het
aardig dat uitgerekend op dit gebied
een bijdrage is geleverd door een
econoom die werkt op het grensvlak
van theorie en praktijk. In een heldere analyse die zijn basis heeft in de
strak gestileerde neoklassieke wereld, laat Jan Kune – actuaris bij het
ABP – zien dat de vuistregel van
Aaron geen algemene geldigheid bezit. Aaron schrijft in 1966 dat de gewenste wijze van financiering van
een pensioenvoorziening afhankelijk is van een vergelijking van de
zijn op de beloningsverhoudingen
per leeftijdsklasse. Door de stijging
van het aandeel van de 45-65-jarigen
in de beroepsbevolking kan hun relatieve beloningsvoet dalen, met als
gevolg lagere belastingopbrengsten
(aanvankelijk zijn die constant verondersteld).
Tot slot
Seoul heeft indruk gemaakt, niet alleen binnen, maar ook buiten de
conferentiezaal. Langs de Sollugno
(een grote straat) heeft men nog niet
zo lang geleden aan beide kanten Japanse notenbomen aangeplant.
Deze boom, die in Korea inheems is,
is een tussenschakel in de evolutie.
Kilometers lang staat de aanplant.
De boompjes zijn nu nog tamelijk iel
en ca. 6 meter hoog. Ginkgo biloba
luidt de deftige naam van deze
boom – een conifeer die eruit ziet
als een loofboom – en die bij uitstek
het symbool van deze snel groeiende duale economic zou kunnen zijn:
westers en Aziatisch tegelijk.
Wie wel eens door de Leidse Hortus
botanicus heeft geslenterd kan weten tot welk een indrukwekkende
omvang deze bomen kunnen doorgroeien. Omdat de boom goed tegen
uitlaatgassen kan, moet het straatbeeld van de Sollugno rond 2050 indrukwekkend zijn. Toekomstige generaties zullen zo profiteren van de
investeringen die de huidige zich getroost heeft. No bequests?
Volgend jaar houdt het IIPF zijn
49ste congres in Berlijn met als onderwerp “Public finance and irregular activities: theoretical and empirical analysis”. Een veelbelovend
onderwerp.
Peter van der Hoek
Bans van Miltenburg
Peter van der Hoek is verbonden aan de
Juridische Faculteit van de Erasmus Universiteit. Hans van Miltenburg is verbonden aan de Economische Faculteit (vakgroep Macro-economic) van de Erasmus
Universiteit en als gast-hoogleraar aan de
Bratislava School of Economics (CSFR).
6. R. Barro, Are government bonds net
wealth?, Journal of Political Economy, jg.
82, november/december 1974, biz. 10951117.
7. J. Kune, Population aging and optimal
financing of pension programs.
8. C. Goudswaard en H.M. van de Kar,
The impact of demographic change on
tax revenue. Zie ook het artikel van beide auteurs in ESBvan 7 oktovber 1992.