Wederzijds begrip
Economen die bij particuliere bedrijven werken hebben vaak weinig kennis van zaken van de overheid.
Algemener: managers van particuliere bedrijven hebben weinig notie van het politieke bedrijf en van
het management van publieke instellingen. Nu is
dat niet erg als ze dat zelf ook inzien. Maar de afgelopen jaren heb ik vaak mensen uit bedrijven in de
marktsector ontmoet die wel eens even zouden vertellen ‘hoe het moet’. Die er publiekelijk hun verbazing over uitspreken dat veranderen bij de overheid
zo langzaam gaat. Of dat er zoveel geld over de
balk wordt gesmeten, bij de overheid.
Dergelijke kritiek hoorde ik ook een keer van de directeur van een groot bedrijf. Toen dat vervolgens
steeds meer in de problemen kwam, zei dezelfde directeur dat het echte bezuinigen in dat bedrijf nog
moest beginnen, dat het stroomlijnen beperkt was
gebleven tot de franje, en dat harde maatregelen
wel moeilijk zouden zijn. Ik heb hem aangeraden in
de leer te gaan bij ‘de’ overheid, omdat daar de franje allang is weggesneden en omdat daar de pijnlijke
maatregelen ten dele al zijn genomen.
Die zelfde critici uit de particuliere sector zouden
ook eens moeten kijken naar de ‘operatic comptabel bestel’: daar werd wat groots verricht. Binnen
zes jaar is er ontstellend veel veranderd bij het Rijk,
op het gebied van administratieve organisatie, de begrotingsinrichting, de begrotingsadministratie, de financiele informatisering, de interne en externe controle, en vooral ook de ‘bedrijfscultuur’. Geen particulier bedrijf heeft zo’n grote operatic uitgevoerd.
Daar valt wat van te leren.
Het omgekeerde is natuurlijk ook waar. Zoals veel
bedrijfseconomen en managers van particuliere bedrijven weinig van de overheid weten, zo weten
veel economen bij de overheid en politici weinig
van kostencalculatie en financieel beheer. Dat blijkt
bij voorbeeld uit het gemak waarmee wordt gesproken over private financiering van publieke taken, bij
voorbeeld van infrastructuur. De slordigheid in het
denken in de publieke sector begint er al mee dat
de departementen vaak geen onderscheid maken
tussen bekostiging en financiering. Binnen de gemeente waar altijd gewerkt is met een ‘gewone
dienst’ en een ‘kapitaaldienst’ kent men dat verschil.
De gemeente weet dat de financiering helemaal
geen probleem is, er is leenkapitaal genoeg. Het
probleem is de bekostiging van de kapitaallasten,
de dekking op de gewone dienst.
Het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen wil
bezien of private medefinanciering van kennisinfrastructuur mogelijk is. Het kabinet vindt de publiekprivate samenwerking een mooie gedachte, vooral
vanwege die private ‘medefinanciering’. Maar een
belegger wil alleen geld lenen op basis van een afweging waarin risico en rendement een hoofdrol
spelen. Nu is het risico bij lenen aan O&W niet
groot, maar hoe is het rendement? Hoe gaat O&W
de rente plus opslag en de aflossing betalen? Uit belastingen of gedwongen bijdragen of uit marktconforme prijzen die de afnemers betalen?
ESB 19-8-1992
Wat zijn er voor mogelijkheden
voor private medefinanciering van
kennisinfrastructuur? Stel dat er laboratoria of instituten zijn, in Wageningen, Delft of Enschede, waar
ideeen worden geboren en vindingen worden gedaan. Als het lukt om
de ‘property rights’ hiervan aan individuen te geven, als het lukt om de
vinder tot ‘residual claimant’ te maken, wordt een stimulans geboden
om meer marktconform te werken.
Maak om te beginnen van dergelijke instituten nv’s en plaats een deel
van het maatschappelijk kapitaal bij
de staat. Deze nv’s kunnen wellicht
direct ‘venture capital’ krijgen als zij
vindingen te gelde mogen maken.
Zou het niet lukken om direct aandelen te plaatsen
bij een beleggingsmaatschappij, dan zou de nieuwe
‘kennis-nv’ een converteerbare obligatie kunnen uitgeven: de belegger kent dan de couponrente, schat
het risico in en besluit tot aanschaf van de converteerbare obligatie. Op basis van de ontwikkelingen
van de nieuwe nv kan de belegger alsnog besluiten
de obligatie om te zetten in aandelen volgens van tevoren contractueel vastgestelde verhoudingen. Ik ga
ervan uit dat de nieuwe nv inkomsten krijgt uit de
verkoop van vindingen, uit het verrichten van research volgens contracten, dat de nieuwe nv eventueel ook volgens de bekostigingsmodellen inkomsten
uit de algemene middelen krijgt op basis van het aantal studenten dat in het laboratorium opleiding ontvangt. De belegging van een particulier in deze
‘kennis-nv’ is dan geen ‘debudgettering’, omdat de
particulier volop het risico van de belegging loopt.
De constructie van de ‘convertible’ maakt de belegging nog aantrekkelijker.
Soortgelijke gedachten heb ik pas gespuid bij een
ambtenaar van O&W. Vlak daarna hoorde ik op een
OESO-conferentie over privatisering in Centraal- en
Oost-Europa een topeconoom van de Treuhand opmerken dat de talloze ‘investment funds’ die in de
Centraaleuropese en Oosteuropese landen ontstaan
wonderlijk genoeg de converteerbare obligatie niet
kennen of niet bespreken. De discussie gaat over
verkoop van eigendom (de Hongaarse benadering)
of het gratis uitdelen van eigendomsbewijzen (de
Poolse benadering). De verschillende modaliteiten
van vreemd dan wel eigen vermogen worden niet
besproken. Op mijn vraag op die conferentie bleek
dat in geen van die landen bij voorbeeld preferente
aandelen als mogelijkheid worden bestudeerd om
de controle over het bedrijf te beheersen.
De discussies over de privatisering in die post-communistische landen kunnen verrijkt worden als
meer instrumenten de revue passeren. Evenzo kunnen in eigen land de discussies over overheidstaken
boeiender en in elk geval zinvoller worden, als de
wederzijdse kennis van het functioneren van overheids- en particuliere organisaties toeneemt.
P.B. Boorsma