Ga direct naar de content

De Aziatische eeuw

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 19 1992

De Aziatische eeuw
Het voorspellen van lange-termijnontwikkelingen in
de wereldeconomie is een riskante bezigheid, maar
een van de veiligste voorspellingen die men kan
doen is dat het aandeel van de Oostaziatische economieen in de wereldhandel en het wereldinkomen
sterk zal toenemen. Vrijwel alle voorspellers gaan ervan uit dat de Japanse economic in elk geval tot in
het begin van de volgende eeuw sterker zal blijven
groeien dan die van de EG en de VS, al zullen de
sterke vergrijzing en de congestie- en milieuproblemen voor een afvlakking van de groeicurve zorgen.
Tevens wordt algemeen verwacht dat de Aziatische
‘tijgers’ — Zuid-Korea, Taiwan, Hong Kong en Singapore – hun hoge groeivoeten van de afgelopen tien
jaar zullen kunnen vasthouden, terwijl zich een
tweede groep landen aandient – Thailand, Maleisie,
Indonesia en de Filippijnen – met eveneens zeer
hoge groeicijfers. De gestage opmars van China als
economische hoofdrolspeler – China verwacht zijn
bnp voor het eind van de eeuw te kunnen verdubbelen — voegt nog een extra dimensie aan de opkomst
van de Oostaziatische landen toe. Ten slotte tekenen zich ook voor Australie en Nieuw-Zeeland gunstige groeiperspectieven af als de economische betrekkingen tussen deze landen en andere economieen in de regio nauwer worden. Het resultaat van
deze ontwikkelingen is dat het aandeel van de Aziatische economieen aan de Stille Oceaan in het wereldinkomen kan stijgen van 24% in 1989 tot 35% in
2010 en tot meer dan 50% in 20401.
Deze verschuiving van het economische zwaartepunt roept vragen op, die in de onlangs verschenen
OESO-studie Long-term prospects for the world economywel worden gesteld, maar niet beantwoord.
Welke gevolgen zal de Aziatische dominantie hebben voor het wereldhandelssysteem, voor de economische en politieke machtsverhoudingen en misschien zelfs voor het gehele, op westerse leest
geschoeide, internationale economische bestel?
Laten we bij de handel beginnen. Het wereldhandelssysteem is in de jaren zeventig en tachtig blootgesteld aan twee tegengestelde tendensen: op mondiaal niveau afnemende handelsliberalisatie, op
regionaal niveau toenemende economische integratie. Dit riep de vrees op dat de wereldeconomie uiteen zou kunnen vallen in tegenover elkaar staande
blokken met sterk discriminerende handelspraktijken. De ontwikkelingen tot nu toe hebben die vrees
niet bewaarheid. De vermindering van handelsbelemmeringen binnen regio’s is niet gepaard gegaan
met een verhoging van de handelsbarrieres naar buiten toe. Daardoor hebben ook buitenlandse producenten kunnen profiteren van de regionale handelsliberalisatie en de daarmee gepaard gaande schaalvoordelen en vrijere markttoegang. De regionale integratietendens levert op die manier zelfs een belangrijke bijdrage aan het verder vrijmaken van de
wereldhandel2. Hoewel de risico’s van protectionisme zeker niet zijn verdwenen, vormt de steeds sterkere internationale economische vervlechting een
rem op de neiging van handelspartners om het internationale vrijhandelsregiem af te breken.

ESB 19-8-1992

Een andere vraag is welke machtspolitieke consequenties de verschuiving van het economische
zwaartepunt naar de landen rond de Stille Oceaan
zal hebben. Zal Japan als voortrekker van het exportgeleide Oostaziatische ontwikkelingsmodel en
belangrijkste internationale financier een vergelijkbare rol op het wereldtoneel voor zich opeisen als
de VS na de tweede wereldoorlog? Of zal China met
in zijn invloedsfeer Hong Kong en Taiwan een
steeds dominerender positie innemen? Veel zal afhangen van de vraag in hoeverre de gemeenschappelijke economische groei in de regio ook tot economische en politieke convergentie zal leiden. Voorlopig overheersen de politieke, economische, sociale
en culturele verschillen. Elke poging van Japan om
de hegemonic naar zich toe te trekken stuit op sterk
verzet van de andere Aziatische landen. Ook de relatie tussen Japan en China wordt gekenmerkt door
historisch gegroeide tegenstellingen. Op grond daarvan acht de OESO de vorming van een gemeenschappelijk Aziatisch front tegenover de rest van de
wereld niet waarschijnlijk. Dat neemt niet weg dat
op langere termijn politieke toenadering kan plaatsvinden, zoals dichter bij huis ook de historische rivaliteit tussen Frankrijk en Duitsland is begraven waarmee de basis was gelegd voor een sterke Europese
economische en politieke Integra tie.
Ten slotte is wel gesuggereerd dat Oosterse, Confuciaanse waarden als elementen van een kennelijk
succesvoller ontwikkelingsmodel in de internationale economic terrein zullen winnen. Zonder het belang van religieuze, culturele en historische waarden te miskennen, moet crop worden gewezen dat
de opkomst van Japan en andere dynamische Aziatische economieen valt te verklaren met behulp van
dezelfde factoren als die ten grondslag hebben gelegen aan de bloei van westerse economieen: hoge
besparingen en investeringen, menselijk kapitaal,
een stabiele politieke omgeving, ondernemerschap
en heftige concurrentie. Dat neemt niet weg dat
zich op de internationale markt ‘systeemfricties’ kunnen voordoen die zijn gebaseerd op uiteenlopende
beleidsopvattingen over bij voorbeeld samenwerking tussen overheden en bedrijven op het gebied
van technologic, investeringen en handelsbevordering. Deze conflicterende opvattingen hebben in de
betrekkingen tussen Japan, de VS en de EG reeds
veel spanningen veroorzaakt en zullen dat hoogstwaarschijnlijk blijven doen.
De OESO heeft uiteraard geen pasklaar antwoord
op de vele vragen die de verschuiving van het economische zwaartepunt in de wereldeconomie oproept. Maar de studie laat er weinig misverstand
over bestaan dat de Verenigde Staten en West-Europa binnen afzienbare tijd een minder belangrijk deel
van de wereldeconomie zullen zijn.
L. van der Geest
1. OESO, Long-term prospects for the world economy, Parijs, 1992.
2. Zie hierover ook M. Smeets, Mondialisering, vrijhandel
en regionale integratie, ESB, 20 mei 1992.

Auteur