Ga direct naar de content

Fiscaal fata morgana

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: december 4 1991

Fiscaal fata morgana
A.L. Bovenberg en S. Cnossen*

D

e aanbevelingen van de commissie-Stevens en de in bet kader van de aanstaande rapportage van de stuurgroep-Wolfson genoemde verschuiving van
collectieve lasten van arbeid naar milieuvervuiling zijn eenfata morgana voor
zover gedacht wordt dat zij de werking van de arbeidsmarkt wezenlijk zouden
kunnen verbeteren. Het veranderen van de samenstelling van de collectieve druk
zal nauwelijks bijdragen aan bet beter functioneren van de arbeidsmarkt, zeker
niet als tegelijkertijd bet milieu moet warden verbeterd. Daarvoor is bet noodzakelijk de overdrachtsuitgaven en daarmee bet niveau van de collectieve druk te
verlagen.

Collectieve druk en arbeidsmarkt
Sedert de publikatie van het WRR-rapport Een werkendperspectief staat het vraagstuk van de arbeidsparticipatie hoog op de politieke agenda. De collectieve druk bei’nvloedt de arbeidsparticipatie, met
name van laaggeschoolden en middenkaders.
Laaggeschoolden
Het belasting- en premiestelsel heeft in belangrijke
mate bijgedragen aan de uittocht van laaggeschoolden uit het arbeidsproces. De werkgelegenheid
voor deze categorie is afgebroken door de hoge (gemiddelde) wig tussen bruto-loonkosten en netto-beschikbare inkomens. De wig stuwt de loonkosten
uit boven de arbeidsproduktiviteit. Daarnaast draagt
het gemakkelijk toegankelijke en relatief royale sociale-zekerheidsstelsel bij aan het vertrek van minder produktieve werknemers uit het formele (geregistreerde) arbeidsproces. Andere belangrijke
factoren die hebben bijgedragen tot de uitstoot van
laaggeschoolde arbeid zijn het relatief hoge minimumloon alsmede de hogere lage-loonschalen en
de bovenwettelijke uitkeringen die in algemeen verbindend verklaarde cao’s worden bedongen .
De negatieve economische en sociale repercussies
zijn evident. Het verlies aan menselijk kapitaal
schaadt de economic. Het draagvlak van de collectieve sector versmalt en de hoge overdrachtsuitgaven verdringen overheidsuitgaven die complementair zijn aan particuliere economische activiteiten
(infrastructuur, onderwijs). Wellicht ernstiger is het
ontstaan van een structurele ‘learned helplessness’
onder laaggeschoolden die in grote getale de arbeidsongeschiktheids- en werkloosheidsstatistieken
bevolken en die de leereffecten van ‘on-the-job’-training ontberen. De traditionele dichotomic tussen arbeid en kapitaal dreigt te worden vervangen door
de tegenstelling tussen actieven en niet-actieven.
Middenkaders
Het belasting- en premiestelsel legt ook een hoge effectieve druk op de arbeidsinkomens van geschool-

1200

de middenkaders die de kurk vormen waarop de
economic drijft. Die druk wordt verzwaard door inkomensafhankelijke regelingen, zoals huursubsidies, en in het vooruitzicht gestelde nivellerende
maatregelen, zoals aan het inkomen gerelateerde
lesgelden en het plan-Simons. Wat betreft netto-beschikbaar inkomen zijn middenkaders relatief laagbetaald geworden. Dit impliceert weer dat laaggeschoolden nauwelijks een prikkel hebben om tot de
middencategorie te gaan behoren.
De hoge effectieve collectieve druk op arbeidsinkomen ontmoedigt zowel laaggeschoolden als middenkaders zich te her- of bijscholen, van baan te veranderen, of anderszins in te spelen op nieuwe
(technologische) ontwikkelingen. Dit komt tot uiting in een inadequate aansluiting tussen vraag en
aanbod van arbeid. Zo gaat een tekort aan vaklieden op middelbaar en hoger niveau gepaard met
een overschot aan lager opgeleiden en algemeen gevormden. Voorts is sprake van een lage arbeidsparticipatie, gemeten in arbeidsjaren, in de formele sector. Daar tegenover staan een groot aantal kleine
deeltijdbanen en een omvangrijk grijs circuit, omdat
de wig in de formele sector groter is dan de maatschappelijke kosten die aan versnipperde arbeidsactiviteiten zijn verbonden.
Vanwege het gemis aan dynamische ‘learning-bydoing’-effecten, de gebrekkige diffusie van nieuwe
technologic, en de niet benutte schaaleffecten van
volledige banen ontstaat een duurzame verlaging
van de economische welvaart. De accumulatie van
menselijk kapitaal wordt belemmerd. Zodoende kan
de buitengewoon mobiele factor fysiek kapitaal niet
genoeg kwalitatief hoogwaardige en gemotiveerde
arbeid worden geboden om de positie van ons land

* De auteurs zijn verbonden aan de Erasmus Universiteit
Rotterdam. Zij danken R. van Esch, C. Oudshoorn en J. van
Sinderen voor waardevol commentaar.
1. Voor een analyse, zie Centraal Planbureau, Centraal economischplan 1991, Den Haag, biz. 23-24 en 94-96.

in de frontlinies van de Internationale concurrentiestrijd te handhaven. De kwaliteit van arbeid wordt,
naast het volume, steeds belangrijker. De collectieve
druk moet daarom niet alleen beoordeeld worden
op zijn effect op het aantal gewerkte uren, maar
evenzeer op de kwaliteit van het arbeidsaanbod. De

noch dat de marginale druk op het arbeidsinkomen
van middenkaders wordt verlaagd. Het rapport
geeft op onthullende wijze weer hoe de marginale
en gemiddelde wig wordt herverdeeld5. De marginale druk voor de lage en topinkomens blijkt iets te

dat deze factor grote invloed kan uitoefenen op de

worden verlaagd ten koste van een hogere druk op
de middeninkomens. Naast vereenvoudiging, reiken
de voorstellen van de commissie-Stevens niet veel

economische groei .

verder dan een herschikking van de collectieve

economische theorie (en geschiedenis!) suggereert

Fiscale benaderingen
Fiscaal kan de terugkeer van laaggeschoolden •worden bevorderd door het netto-inkomensverschil tus-

druk.
In de Miljoenennota wordt voorgesteld de druk aan
de onderkant van het loongebouw te verlagen via
een verhoging van de belastingvrije voet en het arbeidskostenforfait. Deze maatregelen zouden moeten worden gefinancierd door de inflatiecorrectie
niet toe te passen op de tariefschijven. Kennelijk is
de regering van mening dat de schadelijke economische effecten van een hogere effectieve druk op de
middeninkomens opwegen tegen de gunstige effec-

sen niet-actieven en actieven aan de onderkant van
het loongebouw te vergroten. Degenen die een
werkloosheids- of arbeidsongeschiktheidsuitkering
genieten, en wel kunnen werken, moeten er financieel duidelijk op vooruitgaan wanneer ze terugkeren
in het arbeidsproces. Een fiscale oplossing voor de
lage arbeidsparticipatie in uren en de gebrekkige
mobiliteit van de middenkaders kan worden gezocht in een verlaging van de marginale collectieve
druk op inkomsten uit arbeid.
Gegeven de randvoorwaarde van budgettaire neutraliteit zoekt de regering de therapie in een herschikking van de druk van de directe lasten (loonbelasting en premies) op arbeid (commissie-Stevens) en
in een herschikking van de totale collectieve druk

en niet-actieven onderin het loongebouw.
Zowel de voorstellen van de commissie-Stevens als
die van de regering impliceren niet zozeer een algehele vermindering als wel een herverdeling van de
‘disincentives’ op de arbeidsmarkt. Of van deze herverdeling per saldo positieve resultaten mogen worden verwacht hangt af van de verschillende aanbodelasticiteiten, maar groot zullen de effecten in ieder

door de opbrengst van milieuheffingen aan te wen-

geval niet zijn .

den voor verlaging van de lasten op huidig arbeidsinkomen (stuurgroep-Wolfson) . Bij de behandeling
van zijn begroting heeft de minister van financien te
kennen gegeven met ingang van 1993 een begin te
willen maken met de herschikking van de totale
druk.

ten van het vergroten van de afstand tussen actieven

Stuurgroep- Wolf son
In plaats van de marginale belasting- en premiedruk
op arbeid te herschikken stelt de regering ook voor

Comm issie-Stevens

de collectieve druk op arbeid te verlagen door het
invoeren van milieuheffingen op afval, water en
grondstoffen. De Miljoenennota prijst deze operatic
zelfs aan als een tweesnijdend zwaard: naast een bij-

De commissie-Stevens is zich bewust geweest van

drage aan het milieu zou daarmee ook het functio-

de wenselijkheid de afstand tussen actieven en nietactieven te vergroten . Daarom stelt zij voor het arbeidskostenforfait te verhogen tot 5% in samenhang

neren van de arbeidsmarkt worden verbeterd.
Om te kunnen beoordelen of de werking van de arbeidsmarkt zodoende daadwerkelijk verbetert,

met een verlaging van het forfait voor niet-actieven

wordt hieronder een onderscheid gemaakt tussen

tot/ 150. Tevens zou de heffingvrije som van
/ 4.568 moeten worden omgezet in een heffingskorting van/ 1.603 die vervolgens zou moeten worden

(1) consumentengedrag en arbeidsaanbod en (2)
producentengedrag en vraag naar arbeid. In het eerste geval worden de milieuheffingen geacht aan te
sluiten bij de consumptieve bestedingen en wordt
de opbrengst teruggesluisd via een verlaging van de

verhoogd tot/ 2.175 (f 1.185 voor senioren). Ook

wordt voorgesteld het tarief van de eerste schijf met
1,5 punt te verlagen tot 33,6%.
De mogelijke effecten van de tariefverlaging op de
arbeidsparticipatie worden echter grotendeels ongedaan gemaakt door het inkomen waarbij het toptarief van toepassing is verder te verlagen. De grondslagverbreding heeft een soortgelijk effect. Zo

beveelt de commissie aan de aftrek premies werknemersverzekeringen (WAO, WW, ZW) en de WAOfranchise af te schaffen. Ook het reiskostenforfait
zou de laan uit moeten, terwijl reiskostenvergoedingen zouden moeten worden belast en het autokostenforfait verhoogd tot 28%. Deze voorstellen impliceren een verhoging van de collectieve druk op met
name middeninkomens.
De commissie heeft zelf de inkomensgevolgen van
haar voorstellen doorgerekend aan de hand van
koopkrachtoverzichten en een micro-modelsimulatie. De zeer geringe verschuivingen in de relatieve
inkomensposities wijzen er niet op dat de afstand
tussen actieven en niet-actieven wordt vergroot

ESB 4-12-1991

2. Zie J. van Sinderen, Belastingheffing en economische
groei, Groningen, 1990, alsmede R.G. King en S. Rebelo,
Public policy and economic growth: developing neoclassical implications, Journal of Political Economy, 1990, biz.
S126-S150. Voor de invloed van belastingen op de kwaliteit

van arbeid, zie H.S. RoSen, What is labor supply and do
taxes affect it? American Economic Review, 1980, biz. 17176.

3. Zie Miljoenennota 1992, Nota over de toestand van ‘s
Rijks financien, Tweede Kamer der Staten-Generaal, 19911992, 22 300/1, biz. 24.
4. Zie Rapport van de Commissie voor de belastingherziening (commissie-Stevens), Graagofniet: verlaging, vereenvoudiging, verbreding, juli 1991, biz. 16.
5. Idem, figuur 17-1.
6. Opgemerkt zij overigens dat een verlaging van de belastingvrije voet (c.q. een vermindering van de heffingskorting) meer ruimte zou hebben geboden om het arbeidskostenforfait te verhogen en zo de afstand tussen actieven en
niet-actieven te vergroten. Kennelijk stond de randvoorwaarde van inkomensneutraliteit dit echter niet toe.

1201

directe lasten op arbeid. In het tweede geval sluiten
de heffingen aan bij bedrijven (inputs, outputs of
emissies) en worden de opbrengsten teruggesluisd
in de vorm van lagere werkgeverspremies op arbeid.

Producentengedrag en vraag naar arbeid
Een verandering in de fiscale mix kan naast het arbeidsaanbod ook de vraag naar arbeid beinvloeden.
Ten eerste kan een grotere rol van milieuheffingen
de arbeidsvraag stimuleren via een verandering in

sector kunnen stimuleren, omdat de verlaging van
de directe lasten op arbeid de prikkel vermindert
om deze lasten via het grijze circuit te ontduiken.

de structuur van de binnenlandse produktie ten gunste van arbeids- en kennisintensieve goederen en
diensten die het gevolg is van wijzigingen in het binnenlandse consumptiepakket. Zonder internationale
coordinate geldt dit met name voor niet-internationaal verhandelbare produkten die voortgebracht
worden door de z.g. ‘sheltered’ sectoren.
Ook van deze verschuiving moet echter niet te veel

Dit voordeel zal center weglekken indien de aan

worden verwacht. Een verandering van de fiscale

Consumentengedrag en arbeidsaanbod
Onder bepaalde voorwaarden kan een verandering
in de fiscale mix het arbeidsaanbod aanmoedigen.
Ten eerste zal de grotere fraudebestendigheid van
milieuheffingen het arbeidsaanbod in de formele

milieuheffingen onderworpen goederen over de

mix ten gunste van milieuheffingen stimuleert de

grens worden gekocht. Na afschaffing van de grenscontroles in de Europese Gemeenschap zal dit zich

vraag naar arbeid via lagere loonkosten namelijk alleen indien de afwenteling van de hogere milieulas-

vaker voordoen.
Ten tweede kan een verschuiving van collectieve
lasten die primair gedragen worden door actieven
niet-actieven en actieven vergroten. Een dergelijke
impliciete verbreking van de ‘netto-koppeling’ tus-

ten geringer is dan het loonkosteneffect van lagere
directe lasten op arbeid. Het is de vraag of dit het
geval zal zijn indien de heffing een regulerend effect heeft, omdat de kosten die aan de wijziging van
het consumptiepatroon zijn verbonden niet gecompenseerd worden, althans wanneer de (gemeten)
collectieve-lastendruk niet wordt verlaagd (zie bo-

sen niet-actieven die kunnen werken en actieven

ven). Verder vereist een expansie van de arbeidsin-

vergroot de prikkel tot arbeidsparticipatie, althans

tensieve sectoren die voor de binnenlandse markt
produceren dynamiek. Aangezien deze sectoren
niet of nauwelijks bloot staan aan internationale
concurrentie is het de vraag in hoeverre zij de benodigde flexibiliteit bezitten8.
Ten tweede zou verondersteld kunnen worden dat
milieuheffingen die aansluiten bij de inputs en emissies van bedrijven een substitutie naar arbeid bewerkstelligen, met name door veranderingen in de
binnenlandse sectorstructuur. Deze hypothese heeft

naar lasten die ook niet-actieven treffen, zoals milieuheffingen, de netto-inkomensverschillen tussen

indien de negatieve koopkrachteffecten voor nietactieven niet worden gerepareerd.

Het is echter de vraag of deze verschuiving veel zoden aan de dijk zet. Is het regulerende effect van milieuheffingen beperkt, zoals het geval is met een
energiebelasting, dan krijgt de heffing meer het karakter van een ‘gewone’ belasting op consumptie
die, evenals de btw en accijnzen, het reeel beschikbare inkomen uit een extra eenheid aangeboden arbeid aantast. De wig die relevant is voor de arbeidsaanbodbeslissing bestaat namelijk niet alleen uit
‘directe’ maar ook uit ‘indirecte’ belastingen, waaronder milieuheffingen. (In OESO-publikaties bij

voorbeeld worden milieuheffingen, alsmede andere
indirecte belastingen, meegenomen bij de berekening van de marginale en gemiddelde druk op arbeidsinkomen ). Een verschuiving van directe naar
indirecte belastingen verandert dan slechts de samenstelling en niet de grootte van de wig, zodat stimulering van het arbeidsaanbod uitblijft.
Naarmate het regulerende effect sterker is zal de
‘beoogde milieudoelstelling weliswaar dichterbij gebracht worden, maar daar staat tegenover dat de
heffing minder opbrengt en er, gegeven het financie-

ringstekort, zodoende minder budgettaire mogelijkheden zijn om de directe lasten op arbeid te verlagen. De opbrengsten zijn dan onvoldoende om de
heffingssubjecten te compenseren voor de kosten
die ze moeten maken om milieubelastend gedrag te
vermijden en hun consumptiepakket milieuvriendelijker in te richten. Analoog aan de verborgen beleidskosten van regulering, komen deze kosten niet

tot uitdrukking in de gemeten collectieve-lastendruk, alhoewel ze gemaakt worden ten behoeve
van een collectief doel, namelijk een schoner milieu. Terwijl iedereen, onafhankelijk van de hoeveelheid aangeboden arbeid, profiteer! van het schonere milieu, drukken de kosten op de factor arbeid
omdat ze de koopkracht verlagen. Dit verlaagt het
arbeidsaanbod indien het substitutie-effect van een
lagere beloningsvoet het inkomenseffect overtreft.

1202 !

echter ook een beperkte draagwijdte. De toenemen-

de mobiliteit van kapitaal en de steeds grotere concurrentie op de internationale goederenmarkten zullen er namelijk toe leiden dat de factor arbeid
uiteindelijk toch de kosten van een geringere inzet
van het ‘milieukapitaal’ draagt via een lagere groei
van de arbeidsproduktiviteit en derhalve van het
reele loon. De wig kan weliswaar worden verlaagd,
maar daar staat dan een lagere arbeidsproduktiviteit
tegenover. Per saldo wordt het netto inkomen dat
met een hogere arbeidsparticipatie correspondeert
zelfs verlaagd, indien het regulerende effect sterk is

en daarmee het beroep op het milieukapitaal afneemt. Wordt er niet voldoende koopkracht ingeleverd dan bestaat het gevaar dat de ‘adverse supply
shock’ van een geringer aanbod van milieukapitaal
een neerwaartse spiraal in gang zet van toenemende inactiviteit en een uitholling van het draagvlak
van de collectieve sector.
Verder dient bedacht te worden dat een verschuiving naar een meer arbeidsintensieve produktie met
aanpassingskosten gepaard zal gaan, vooral indien
het verlies van door ‘learning-by-doing’ opgebouwde comparatieve voordelen van milieu-intensieve

7. Zie MJ. McKee, J.J.C. Visser en P.G. Saunders, Marginal
tax rates on the use of labour and captal in OECD countries, OECD Economic Studies, 1986.
8. Voor de relatie tussen het functioneren van de binnenlandse sectoren en de arbeidsmarkt, zie onder andere A.L.
Bovenberg, Overvloed en onbehagen, Oratie Tinbergen Instituut, 31 januari 1991.

produktie in de beschouwing wordt betrokken, alsook een zeker gebrek aan dynamiek van de Nederlandse economic.

teit en budgettaire neutraliteit. Deze randvoorwaarden zullen dan ook moeten worden prijsgegeven indien het de bedoeling is de vervuiling van zowel

Resume

het milieu als de arbeidsmarkt terug te dringen.
Zo zal, naast het veranderen van de mix, het niveau

Milieuheffingen bieden al met al maar een zeer beperkte speelruimte bij het verbeteren van de werking van de arbeidsmarkt. Milieuheffingen in de
consumptiefase zullen hieraan alleen bijdragen in-

dien de regulerende werking – en daarmee het milieu-effect – zwak is, grenseffecten kunnen worden
voorkomen, en negatieve koopkrachteffecten (met
name voor inactieven) niet gerepareerd worden. Milieuheffingen in de produktiefase zullen de vraag
naar arbeid alleen stimuleren indien de economic

voldoende flexibel is, grenseffecten kunnen worden
voorkomen, en een gedeelte van de groei van de
koopkracht wordt ingeleverd. Deze voorwaarden
zijn zo restrictief en het middel is zo indirect dat het
hoogst onwaarschijnlijk is dat arbeidsparticipatie en

milieu tegelijkertijd positief kunnen worden bei’nvloed.

van de (gemeten) collectieve druk moeten worden
verlaagd. Om ruimte te maken voor de kosten van
een schoner milieu is een fundamentele herziening
van het stelsel van overdrachtsuitgaven (vooral uit-

keringen en consumptief gerichte subsidies) onontkoombaar . In dit verband zou verder gestalte kunnen worden gegeven aan het idee de sociale
verzekeringen te beperken tot een bodemvoorzie-

ning, waarboven werknemers zich individueel kunnen bijverzekeren. Voorts zal door het indammen
van genereuze pensioen- en vut-regelingen, het verminderen van de regelgeving op de arbeidsmarkt,
scholing en reintegratie, het vergroten van loondifferentiatie tussen sectoren en beroepen, en het verbeteren van de marktwerking in met name de binnenlandse sectoren de werking van de arbeidsmarkt

moeten worden verbeterd.
Daarnaast is het versterken van het sanctiebeleid in

De werkelijke problematiek

de sociale zekerheid essentieel . Een nadeel van

Door de samenstelling van de collectieve druk te
veranderen probeert de regering twee vliegen in
een klap te vangen, namelijk de vervuiling .van zowel het natuurlijke milieu als de ‘vervuiling’ van de

‘harde welvaartsstaat’-maatregelen is echter dat het
selectieve karakter daarvan in het algemeen minder
efficient, zij het soms rechtvaardiger, zal uitpakken

arbeidsmarkt. Goed gestructureerde milieuheffingen
kunnen, in het kader van een verschuiving van de
samenstelling van de collectieve-lastendruk, een ge-

dan een algemene maatregel, zoals het verlagen van
de werkloosheids- en arbeidsongeschiktheidsuitkeringen. Daarom lijkt het noodzakelijk de randvoorwaarde te doorbreken van een gelijkopgaande

schikt instrument zijn om een schoner milieu te bewerkstelligen. Daar staat echter tegenover dat, gegeven de randvoorwaarden van inkomens- en

koopkrachtontwikkeling van actieven en met name
(jonge) niet-actieven die potentieel aan het arbeidsproces kunnen deelnemen.

budgettaire neutraliteit, milieuheffingen de arbeids-

problematiek verzwaren en niet, zoals vaak wordt

Conclusie

gedacht, verlichten. Het regulerende effect van milieuheffingen impliceert namelijk een ‘privatisering’

De milieu- en arbeidsmarktproblematiek zijn de centrale economische problemen waarmee ons land

van collectieve lasten ten behoeve van het collectie-

worstelt. Het gevaar bestaat dat het optische en cos-

ve doel van een schoner milieu. Zelfs bij volledige
terugsluizing wordf deze lastenverzwaring onvoldoende gecompenseerd. Alhoewel een verhoging

metische effect van een verschuiving van de mix
van collectieve lasten naar milieuvervuiling de economische noodzaak van het verlagen van de (geme-

van de milieulasten in overeenstemming is met het
beginsel dat de vervuiler moet betalen, versterkt
een dergelijke internalisatie van de maatschappelij-

ten) collectieve-lastendruk politick minder urgent
zal maken. Het is nu eenmaal minder ‘pijnlijk’ om
belastingen op vervuiling dan op arbeid te heffen.

ke kosten van milieuvervuiling de bestaande versto-

Het trimmen van de verzorgingsstaat wordt zodoen-

ringen op de arbeidsmarkt. Bovendien dient be-

de echter verder uitgesteld ten koste van de economische welvaart en, uiteindelijk, het draagvlak van
de collectieve sector. Dit artikel toont aan dat het

dacht te worden dat milieuheffingen alleen dan als

allocatie-instrument kunnen functioneren indien
markten efficient werken. De milieuproblematiek

maakt het dus urgenter het zand uit de raderen van
de marktmechanisme te verwijderen en met name
de werking van de arbeidsmarkt te verbeteren.
De aanbevelingen van de commissie-Stevens en de

in de Miljoenennota, in het kader van de rapportage
van de stuurgroep-Wolfson, genoemde verschuiving

snijden in de overdrachtsuitgaven juist urgenter
wordt naarmate het milieu hoger op de agenda

komt te staan.
Lans Bovenberg
Sijbren Cnossen

van collectieve lasten van arbeid naar milieuvervui-

ling zijn daarom een fata morgana voor zover gedacht wordt dat zij de werking van de arbeidsmarkt
wezenlijk zouden kunnen verbeteren. Het fundamentele probleem is dat we de zwarte piet van de
‘disincentives’ van de hoge collectieve druk alsmede
de kosten (ook ‘collectieve’ lasten) die samenhangen met een minder intensief gebruik van het milieukapitaal ergens in de inkomensverdeling kwijt
moeten. De piet blijft zwart zolang wordt vastgehouden aan de randvoorwaarden van inkomensneutrali-

ESB 4-12-1991

9. Het niveau van de overdrachtsuitgaven ligt in Nederland
ver boven het EG-gemiddelde. De directe bestedingen van
de overheid die het draagvlak van de economic versterken

liggen daarentegen op een relatief laag niveau.
10. De uitvoeringsorganisaties zijn echter zo goed als regelresistent geworden. Een verlaging van de uitkeringen is
dan het doeitreffendste volumebeleid. Zie L. Aarts en P. de
Jong, Arbeidsongeschiktheid in Nederland, Socialisms en

Democratie, jg. 10, 1991, biz. 414.

1203

Auteurs