De MOL’s en de LIK’s
L.J. Emmerij
Wanneer u dit leest is de tweede
conference betreffende de minst ontwikkelde landen (MOL’s) alweer bijna
een week oud. Deze wordt gehouden in
Parijs van 3 tot 14 September. De eerste
werd eveneens in Parijs gehouden in
1981. De periode tussen deze twee vergaderingen bestrijkt dus precies de jaren tachtig en het is dan ook interessant
te onderzoeken wat er met de MOL’s is
gebeurd, in hoeverre de hoofdaanbevelingen van 1981 zijn uitgevoerd, en hoe
het nu verder moet.
De MOL’s worden gedefinieerd volgens het inkomen per hoofd, het aandeel van de industrieproduktie en de
alfabetiseringsgraad. Dit is tot op zekere hoogte een politieke definitie om bepaalde landen zoals India en China buiten te sluiten terwijl andere met een
hoger per capita inkomen dan deze
twee continentale landen wel onder de
MOL’s vallen.
Op het ogenblik zijn er 42 MOL’s: 28
in Afrika, dertien in Azie en de Stille
Zuidzee, inclusief Afghanistan en Bangladesh, en een op het westelijk halfrond, namelijk HaTti. We hebben hier
dus te maken met een overwegend Afrikaans probleem. In 1981 waren erzo’n
28 MOL’s, nu 42. Dat is vooruitgang!
Het gaat verder om 400 miljoen mensen, acht procent van de wereldbevolking, met een gezamenlijk bnp van 100
miljard dollar. Dat klinkt enorm, maar
komt neer op het bnp van Belgie (een
belangrijk industrieland, overigens) of
op een half procent van het wereld-bnp.
Het gemiddelde inkomen per hoofd is
ongeveer 240 dollar per jaar.
Naast de MOL’s hebben we de lageinkomenslanden (LIK’s): 33 in Afrika, 17
in Azie en alweer HaTti. Dat zijn 51 landen met 2,5 miljard inwoners, de helft
van de wereldbevolking. Als men India
en China nu apart wil houden gaat het
om 700 miljoen inwoners, vijftien procent van de wereldbevolking. Ik noem
deze LIK’s naast de MOL’s om de politieke definitie te omzeilen en aan te
tonen dat het in werkelijkheid om veel
meer dan 400 miljoen mensen gaat.
De kloof tussen de LIK’s en de rest
van de wereld is gegroeid sinds 1965.
Het inkomen per hoofd van de LIK’s is
gestegen van 140 naar 270 dollar tussen 1965 en 1987, terwijl dat van de
industrielanden steeg van 8.800 naar
14.500 dollar. Het groeitempo lag wat
hoger voor de LIK’s, maar in absolute
termen is de kloof fabuleus gegroeid.
Bovendien zijn de armste landen, vooral in Afrika, gestaag achteruitgegaan
gedurende de jaren tachtig. Dit is een
dramatische situatie en dat moet zonder omhaal worden gezegd. Slechts
ESB 5-9-1990
heel weinigen wensen dit in te zien.
Want als we niets zien, hoeven we ook
niets te doen.
In 1981 werd afgesproken datdonorlanden 0,15 procent van nun bnp zouden besteden om de MOL’s te helpen.
Daarvan is niets terechtgekomen. Het
gemiddelde percentage van de DAClanden is gelijk gebleven, namelijk 0,07
procent, ondanks het grotere aantal landen nu in vergelijking met 1981. Het
Verenigd Koninkrijk besteedde 0,13
procent in 1981 en 0,09 procent nu. Een
schandaal. De Verenigde Staten gingen
van 0,03 naar 0,02 procent. Ongelofelijk. Japan bleef staan op 0,07 procent.
Zelfs Nederland ging ietsje achteruit,
maar vanaf een heel hoog niveau: van
0,32 naar 0,30 procent, nog steeds
tweemaal zoveel als de doelstelling.
Hoe is deze dramatische situatie ontstaan? Het is nu mode om alle schuld te
leggen bij de MOL’s en de LIK’s zelf, net
zoals het een aantal jaren geleden de
gewoonte was alle verantwoordelijkheid te schuiven op de Internationale
factoren. De waarheid ligt, zoals gebruikelijk, in het midden. Het is overigens
opvallend dat de ontwikkelingslanden
steeds meer nun fouten beginnen in te
zien en nun beleid bij te stellen. Er is
werkelijk sprake van een ‘stille revolutie’. Dat is een stuk meer dan gezegd
kan worden op het Internationale front
waar bij voorbeeld de Groep van Zeven
van geen enkel inzicht blijk geeft op
zulke gebieden als grondstoffenprijzen,
Internationale schulden, Internationale
renteniveaus, toegang tot de markten
van industrielanden, enz. (zie voor een
recent voorbeeld de Houston Economische Verklaring van 11 juli jl.).
Deze ‘stille revolutie’ is heel goed
weerspiegeld in hetzojuistgepubliceer-
de South report. Het komt neer op een
pragmatischer, minder extreem ideologisch geladen, evenwichtiger en doelmatiger financieel-economisch en sociaal beleid: prioriteit aan de landbouw,
een ‘incentives’-structuur die de juiste
signalen geeft (intern renteniveau, wisselkoers, enzovoort), nadruk op onderwijs, training en de menselijke factor in
het algemeen, het benadrukken van het
belang van een wetenschappelijke en
technologische basis, enz.
Vanuit deze optiek bezien, zijn de
ontwikkelingslanden kredietwaardiger
dan ooit aan het worden. En precies op
dat moment richt alle aandacht zich op
Oost-Europa, is er sprake van ‘aid-fatigue’, zijn we op weg naar een groene
conditionaliteit, en krijgen ze een klap
van de malle molen in de Golf.
Wat moet er nu gebeuren? De huidige conferentie in Parijs is natuurlijk welkom, maar je kunt er donder op zeggen
dat daar alleen maar de gebruikelijke
conventionele geluiden zullen worden
beluisterd. Wat duidelijk moet worden
gemaakt is dat we in het geval van de
MOL’s en de meeste LIK’s te maken
hebben met speciale en dramatische
gevallen die heel specifieke aandacht
vereisen. Deze specifieke aandacht
moet concreet worden vertaald in een
alomvattend ‘development contract’
tussen deze landen en de industrielanden. Zo’n ontwikkelingscontract is een
lange-termijnovereenkomst, is globaal
en bevat twee componenten: een nationale en een Internationale. De MOLcomponent van het pakket bevat het
nationale beleid volgens de ‘stille revolutie’. De Internationale poot maakt afspraken over Internationale handel, toegang tot markten, Internationale investeringen, andere financiele stromen zoals ontwikkelingshulp, stabilisatieprogramma’s, enzovoort. Ermoetabsoluut
sprake zijn van consistence tussen de
verschillende instrumenten van internationaal economisch en financieel beleid
enerzijds en tussen de nationale en Internationale componenten anderzijds.
Dat houdt dus in niet alleen een samennangend beleid internationaal,
maar ook en vooral nationaal tussen de
verschillende departementen die zich
bezighouden met internationaal beleid.
Het kleinzielige gekibbel moet ophouden wanneer de toekomst van nonderden miljoenen mensen op het spel
staat.
L.J. Emmerij
1. The challenge to the South, Report of the
South Commission, augustus 1990.
807