Winstdeling: een
schijnaanval
In ESB van 23 mei jl. poogt C.B.
Mulder, verbonden aan de KUB te Tilburg, de lezer duidelijk te maken dat hij,
C.B. Mulder, een belangwekkende ontdekking heeft gedaan: de media, de
vakpers, politieke partijen en werkgevers- en werknemersorganisaties hebben zich alle laten ‘beetnemen’ door het
kamerlid Vermeend en het CPB. In zijn
bijdrage, onder de niet mis te verstane
titel “Winstdeling: perpetuum mobile of
trucendoos?” roept Mulder in herinnering dat enkele jaren geleden (oktober
1987) PvdA-kamerlid Vermeend een
wetsvoorstel ter bevordering van winstdelingsregelingen (Kamerstuk 20 291)
heeft ingediend. Dit voorstel, zo verhaalt hij, kreeg vrijwel overal een warm
onthaal: de media waren enthousiast
en werkgevers- en werknemersorganisaties en de belangrijkste politieke partijen reageerden positief. Ten onrechte,
concludeert Mulder. En om daarover
geen enkel misverstand te laten bestaan, gaat hij er in fors getoonzette
stellingnamen, die niet of nauwelijks onderbouwd worden, flink tegen aan: er
deugt weinig of niets aan het voorstel.
Berekeningen van zowel de initiatiefnemer als het CPB zouden ondeugdelijk
zijn en/of verkeerde suggesties wekken
en er zou in feite sprake zijn van een
goedkope true. Het voorstel zou bovendien leiden tot negatieve budgettaire
consequenties voor de overheid. Afhankelijk van de vormgeving zou het
daarbij volgens Mulder gaan om potentiele budgettaire implicaties tot 2 miljard
gulden. Mulder gaat bij zijn berekeningen en beschouwingen uit van het
winstdelingswetvoorstel-Vermeend uit
1987, dat als belangrijke uitgangspunten had: enerzijds geen (premie-)heffing bij werkgevers over winstdelingsuitkeringen, anderzijds geen fiscale aftrek voor deze uitkeringen. Deze uitgangspunten staan in Mulders bijdrage
centraal. Veel van zijn forse stellingnamen zijn daarop gebaseerd.
Wetsvoorstel-Vermeend (1987)
Op 27 oktober 1987 werd bij de Kamer wetsvoorstel 20 291 ingediend:
voorstel van wet van het lid Vermeend
tot wijziging van een aantal wetten inzake belastingen alsmede de Coordinatiewet sociale verzekering met het oog
ESB 27-6-1990
op het bevorderen van regelingen
waarbij door werkgevers aan werknemers winstuitkeringen worden gedaan
waarvan de hoogte afhankelijk is van
door de werkgever behaalde winst uit
onderneming (winstdelingsregelingen).
Voor winstdelingsregelingen die in
(cao-)overleg tussen werkgevers en
werknemers schriftelijk worden overeengekomen en aan de voorwaarden
van het wetsvoorstel voldoen, werd globaal het volgende belasting- en premieregime voorgesteld:
– de winstuitkeringen blijven tot maximaal / 2.000 per werknemer per jaar
buiten de belasting- en premieheffing;
– over deze winstuitkeringen worden
geen werkgeverspremies geheven;
– mede uit budgettaire overwegingen
gold tevens dat deze winstuitkeringen voor de werkgever niet aftrekbaar zijn in het kader van de fiscale
winstbepaling.
Dit wetsvoorstel werd door werkgevers- en werknemersorganisaties en de
belangrijkste politieke partijen, integenstelling tot het enthousiasme dat Mulder
signaleert, gematigd positief ontvangen. Daarbij werd vrij algemeen tegen
het wetsvoorstel een aantal bezwaren
aangevoerd, onder meerde niet-aftrekbaarheid van de winstuitkeringen voor
werkgevers. Ook in het advies van de
Raad van State en in de beschouwingen in de (fiscale) vakpers kwam dit
bezwaar naar voren. Daarnaast werd
gewezen op mogelijke budgettaire risico’s voor de overheid en het relatief
grote voordeel van de regeling voor bedrijven die in Nederland wel commerciele winst behalen, maar geen fiscale
winst. In dit verband werd geopperd
winstdelingsuitkeringen bij werkgevers
te belasten met een heffing.
Gewijzigd wetsvoorstel (1989)
Na de publikatie van het advies van
de Raad van State op 6 juli 1988 hebben over de voors en tegens van het
wetsvoorstel uitvoerige (schriftelijke)
gedachtenwisselingenplaatsgevonden
met vertegenwoordigers van werkgevers- en werknemersorganisaties en
woordvoerders van andere fracties in
de kamer. De FNV publiceerde naar
aanleiding daarvan in September 1988
een nota getiteld FNV-standpunt inzake
winstdelingsregelingen. Mede n.a.v.
bovengenoemde gedachtenwisselingen en de uitgebrachte adviezen werd
op 14 februari 1989 een gewijzigd voorstel van wet ingediend (TK 1988-1989,
20 291, nr. 5). Dit verschilt sterk van het
oorspronkelijke wetsvoorstel uit 1987.
Volgens het voorstel van 1989 blijven
winstuitkeringen die per jaar per werknemer niet meer bedragen dan / 1.000
buiten de belasting- en premieheffing.
Deze uitkeringen zijn voor de werkgever, indien het om contanten gaat, fiscaal aftrekbaar in het kader van de fiscale winstberekening. Overde winstuitkeringen is de werkgever een heffing
verschuldigd van 15%.
Op verzoek van de indiener zijn vervolgens door het CPB, eind juni 1989,
de macro-economische effecten bezien
van de invoering van winstdelingsregelingen overeenkomstig het voorstel van
1989, zowel met een 15%-heffing als
een 25%-heffing. Deze analyse, gepubliceerd als bijlage I in de Memorie van
Antwoord, TK 1989-1990, 20 291, nr. 8
(29 januari 1990), richt zich vooral op de
bijdrage die Winstdeling zou kunnen leveren aan een beleid gericht op
loon(kosten)matiging en belicht tevens
de gevolgen voor de overheidsfinancien en de sociale verzekeringen.
De blunder van Mulder
Mulder heeft bijna drie pagina’s van de
ESB van 23 mei 1990 (biz. 478-480)
gebruikt om in een onzorgvuldige bijdrage forse bezwaren te uiten tegen een
wetsvoorstel uit 1987 dat al geruime tijd
van de baan is. Dit voorstel is in 1989
vervangen door een gewijzigd wetsvoorstel, waarin winstuitkeringen fiscaal aftrekbaar zijn en werkgevers over deze
uitkeringen een heffing moeten voldoen.
Begin 1990 is vervolgens de Memorie
van Antwoord op dit wetsvoorstel verschenen. De readies daarop waren inderdaad overwegend positief.
Uit Mulders bijdrage wordt pijnlijk duidelijk dat hij niet op de hoogte is van
deze ontwikkelingen. Zijn beschouwingen wijzen uit dat hij geen of onvoldoende kennis heeft genomen van de parlementaire stukken en de vakpublikaties
over Winstdeling na 1987. Sterker nog,
Mulder geeft er blijk van het wetsvoorstel van 1989 niet eens te kennen: hij
verwijst naar oude vervallen bepalingen
die opgenomen waren in het voorstel
van 1987.
De bijdrage van Mulder wordt niet
alleen gekenmerkt door onzorgvuldigheid en gebrek aan kennis van zaken,
maar ook door valse beschuldigingen.
Zo beschuldigt hij het CPB ervan dat de
berekeningen niet deugen en niet ver597
gelijkbaar zijn met het wetsvoorstel,
omdat er bij de CPB-doorrekening ten
onrechte van uitgegaan is dat winstdeling aftrekbaar is. Mulders beschuldiging is gebaseerd op de onjuiste veronderstelling dat het CPB het voorstel van
1987 heeft doorgerekend. Hierboven is
al opgemerkt dat het CPB het voorstel
van 1989 (terecht met aftrekbaarheid
dus) heeft doorgerekend.
Als iemand zich in niet mis te verstane bewoordingen over een wetsvoor-
stel uitlaat, mag men in elk geval verwachten dat hij op de hoogte is van de
feiten. Bij Mulder is dat niet het geval.
Die zet de aanval in op een wetsvoorstel dat allang is ingetrokken en waarvoor een gewijzigd voorstel in de plaats
is gekomen. Daarmee slaat Mulder de
plank volkomen mis. Zijn aanval is een
slag in de lucht.
W.A. Vermeend
De auteur is lid van de Tweede Kamer.