Ga direct naar de content

Sociale vernieuwing

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 28 1990

Sociale vernieuwing
Wie ‘sociale vernieuwing’ wil op een
koopje moet dit stukje maar overslaan.
Trouwens, wat is het eigenlijk? In de
Haagse discussie gaat het om lets heel
nieuws, zo nieuw dat niemand nog weet
wat het is. Dat sluit de adembenemende
vernieuwing in Oost-Europa dus uit,
evenals de best interessante ontwikkeling in Zweden. Over de Europese Gemeenschap kan het ook al niet gaan,
hoewel die nog helemaal geen sociale
dimensie heeft en er dus best iets aan
te vernieuwen valt. Jammer, maar in
Den Haag wil men zich nu eenmaal
beperken tot iets voor het gebied tussen
Egmond en Oldenzaal enerzijds en
Delfzijl en Vaals anderzijds. Het gebied
dus waar de smalle marges van wijlen
Joop den Uyl inmiddels tot een enkel
streepje zijn ingekrompen. Provincialisme!
Maar laten we eerst het wat pretentieuze Vernieuwing’ eens vervangen
door Verandering’. Veranderingen verdienen de kwalificatie ‘sociaal’ als ze
betrekking hebben op de verdeling van
inkomen en werk en op de manier waarop over die verdeling wordt beslist. Wie
het daar mee eens kan zijn zal geen
problemen hebben met de stelling dat
sociale verandering de onvermijdelijke
nasleep is van economische verandering en omgekeerd. En dat het daarom
de voorkeur verdient om van sociaaleconomische veranderingen te spreken, zodat de samenhang tussen die
twee aspecten niet uit het oog wordt
verloren.
In de Haagse discussie valt de nadruk op de vraag of het huidige kabinet
de ruimte heeft om zich door een beleid
van sociale vernieuwing, in het vervolg
dus weer gewoon sociaal-economisch
beleid genoemd, te onderscheiden van
vorige kabinetten, huiselijk gezegd of
het zich een eigen politieke kleur kan
veroorloven. Wat de hoofdlijn van het
beleid betreft, lijkt op die vraag maar
een antwoord mogelijk: nee!
Neem nou het beleid van’s rijks penningmeester. Kok is ongetwijfeld strenger in de leer dan zijn voorganger, maar
het is onmiskenbaar dezelfde leer. Men
kan zich afvragen waarom die grotere
strengheid pas na de verkiezingen mogelijk werd, waarom destijds al niet vanaf de oppositiebanken naar Ruding is
geroepen: “toe nou maar, praat niet zoveel over tante Truus en de wenselijkheid van begrotingsdiscipline, maar doe
er wat aan. Wacht niet met een strafkorting voor werkweigeraars tot wij in het
kabinet zitten. Neem een voorbeeld aan

ESB 28-2-1990

P.J. Vos

Dales en maak ziek zijn wat minder
aantrekkelijk. Laat de Koning zelf maar
een oplossing vinden voor budgetoverschrijdingen op zijn gebied en verhaal
dat niet op andere hoofdstukken van de
rijksbegroting. En flankeer dat alles met
een verantwoorde loonontwikkeling”?
Maar dat lijkt me toch geen goede
vraag. Verkiezingen dienen om de ‘De
Gaulle’ te vinden die het volk kan vertellen dat Algerije echt verloren is, dat de
marges werkelijk zijn verdwenen. Volgens de wetten van het politieke bedrijf
moet dat iemand zijn die eerst het volstrekt tegengestelde heeft beweerd.
‘Sociale vernieuwing’ vervult daarbij
een soortgelijke rol als ‘grandeur’, een
stralenkrans die het zicht moet beperken op de leegte erachter.
Het draagvlak voor een zelfstandig
sociaal-economisch beleid in kleine landen is geruisloos maar definitief verdwenen in een proces van mondiale
economische integratie. De twaalf EGstaten hebben geprobeerd weer greep
te krijgen op de ontwikkeling door zelf
iets sneller te integreren en een interne
markt te vormen. Een stoutmoedig idee
dat halfslachtig werd uitgevoerd. Volgens de Europese Akte van 1987 kunnen beslissingen die de interne markt
betreffen met meerderheid van stemmen worden genomen, daarentegen
blijft voor beslissingen die de rechten en
belangen van werknemers en de sociale zekerheid betreffen de unanimiteitsregel van kracht. De geschiedenis
leert dat deze regel de totstandkoming
van gemeenschappelijk beleid doeltreffend verhindert. Zo werd het sociaal-

economische beleid gesplitst in een sociaal beleid op nationaal niveau zonder
eigen economised draagvlak en een
economisch beleid op EG-niveau zonder sociale richtingwijzers. De consequentie hiervan is onder andere dat sociaal beleid zal bestaan uit iets heel
anders dan veel mensen zich daarbij
voorstellen, namelijk uit pogingen de
nationale concurrentiepositie te verdedigen. In de nota Sociale dimensie Europa 1992 van augustus 1989 heeft de
vorige minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid weinig ruimte gelaten
voor de illusie dat het om meer zou
kunnen gaan. Verdedigen wat we hebben, luidt de boodschap. En zo op het
eerste gezicht doen we dat met succes.
De produktiviteit is tussen Egmond en
Oldenzaal gemiddeld genomen hoger
dan elders in de EG, mede als gevolg
van een koploperspositie op het gebied
van flexibele arbeidscontracten. Veel
economen verheugen zich (nog) over
dat laatste, maar het is in feite roofbouw
op de arbeidsmarkt die ons straks duur
zal komen te staan. Bij ‘sociale dumping’ denken we doorgaans aan Spanje
of Portugal, maar in ons eigen huis gebeurt het echt!
Jean Monnet, een der ‘founding fathers’ van de EG, schijnt in een bui van
moedeloosheid over het Europese provincialisme eens te hebben verzucht:
“Si c’etait a refaire, je commencerais
par la culture”. Dat lijkt me wat al te
omslachtig. Als we eens met de arbeidsmarkt begonnen? Opneming in de
EEG-verdragen van een procedure van
meerderheidsbeslissingen op het gebied van de rechten en belangen van
werknemers en de sociale zekerheid
zou de eenheid van sociaal-economisch beleid kunnen herstellen, beleidsruimte en scoringskansen bieden
aan ambitieuze politici op Europees en
nationaal niveau, de ondernemers hun
grote thuismarkt geven, zij het met een
sociale dimensie, en de arbeidsmarkt
beschermen tegen de erosie van flexibiliteit. Wie sociale vernieuwing wil, hij
trekke de wijde wereld in. Helemaal
naar Brussel.

195

Auteur