Ga direct naar de content

De arbeidstijden van middelbare scholieren

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: februari 28 1990

label 1. Verdeling van de uren vrije tijd
van scholieren

De arbeidstijden van
middelbare scholieren
De positie van kinderen en jongeren
op de arbeidsmarkt is in discussie geraakt door het advies over de nieuwe
arbeidstijdenwet dat de Raad voor het
Jeugdbeleid in januari uitbracht. Het
huidige wettelijke kader is na zeventig
jaar uiteraard aan herziening toe. De
discussie rond de nieuwe wet dreigt
echter vertroebeld te worden. Enkele
citaten bewijzen dat er veel vooroordelen bestaan: “Als jongeren ‘s avonds
werken, zitten ze op school te dutten”;
“kinderarbeid mag niet ontaarden in
een aanvulling op het gezinsinkomen”1.
De Raad voor het Jeugdbeleid betreurt
het in zijn advies dat geen onderzoeksgegevens bekend zijn over mogelijke
relaties tussen spijbelen, schoolprestaties en (veel) werken naast de schooltijd. Daarmee gaat de Raad er impliciet
van uit dat dergelijke relaties aanwezig
zijn. De resultaten van verschillende
onderzoeken naar jeugdarbeid bieden
echter geen houvast voor deze veronderstelling, niet alleen in Nederland
maar ook daarbuiten.
Naast een schets van de wijze waarop de jeugdarbeid zich de afgelopen
decennia heeft ontwikkeld en een overzicht van de stand van zaken in Nederland, beoogt dit artikel een antwoord te
geven op de volgende vragen:
– hoe verhoudt het advies van de Raad
zich tot de huidige situatie van werkende middelbare scholieren?;
– zijn er relaties tussen het aantal uren
dat gewerkt wordt en spijbelen en
schoolprestaties?;
– werken schoolgaande kinderen om
het gezinsinkomen aan te vullen?
Naast veel televisiekijken, gewoon op
school zitten en andere dagelijkse bezigheden hebben veel middelbare
scholieren een min of meer vast baantje. Zowel op doordeweekse dagen als
in het weekend wordt op die manier het
nodige bijverdiend. Dit verschijnsel
doet zich ook in andere westerse landen voor. In de Verenigde Staten heeft
ruim 40% van alle high-school sophomores (rond veertien jaar) een baantje,
waar zij gemiddeld 12 uur per week
mee-bezig zijn. Van de high-school seniors werkt ca. 65%. Deze scholieren
zijn daar gemiddeld 20 uur per week
mee bezig. Ruim 10 procent van alle
werkende 16-jarige Amerikaanse scholieren werkt zelfs meer dan 30 uur per
week2! Per land verschilt deze situatie
sterk. De VS zijn koploper, mede omdat

208

het onderwijssysteem tamelijk weinig
tijd vergt3. Reubens concludeerde dat
in het schooljaar 1978-1979 in de VS
68% van de 17-jarige scholieren een
baantje had. In Canada bedroeg dit percentage 37, in Zweden 20 en in Japan
slechts 2. Nederland scoort relatief
hoog: uit onze gegevens blijkt dat in
1984 51 % van de 17-jarige middelbare
scholieren 1 of meer uur per (school)week werk verricht tegen betaling.
De Raad voor het Jeugdbeleid heeft
in zijn advies rekening gehouden met
de verschillen tussen 13 t/m 15 jarigen
(die in principe volledig leerplichtig zijn)
en 16 en 17-jarigen, die slechts gedeeltelijk leerplichtig zijn. Voor de eerste
groep maximeert de Raad het aantal
weken vakantiewerk tot 5 per jaar. Gedurende schoolweken mag maximaal 8
uur gewerkt worden. De 16- en 17-jarigen worden in het advies waar mogelijk
gelijkgesteld met volwassenen. In principe mag een 17-jarige dan 40 tot 45 uur
per week werken. In het advies wordt
geen uitspraak gedaan over het aantal
uren dat 16- en 17-jarige ‘full-time scholieren’ mogen werken.

Ontwikkeling

__

Voor 1940 was jeugdarbeid bijna exclusief voorbehouden aan kinderen uit
de lagere sociale klassen4. Na de tweede wereldoorlog valt een aanzienlijke
verschuiving te constateren ten faveure
van de kinderen uit de hogere sociale
milieus. In de VS verdringen zij daarmee de zwarte jongeren. Uitgesplitst
naar opleidingsniveau van de hoofdkostwinner in het gezin, treffen we in
Nederland minder verschillen aan tussen scholieren met en zonder wekelijks
baantje. Anders ligt het als we een uitsplitsing maken naar beroepssoort van
de hoofdkostwinner en het hebben van
een baantje. Het valt daarbij vooral op
dat kinderen van zelfstandigen vaker
een bijbaantje hebben (55%), en dat
minder scholieren werken uit gezinnen
waarbij de kostwinner geen beroep
heeft of tot het lager personeel behoort:
42%. Bij kinderen van hoger personeel
is dit 48%.
De toeneming in de naoorlogse periode van het aantal werkers onder Nederlandse middelbare scholieren heeft
te maken met veranderingen in de relatie tussen ouders en kinderen, een gro-

Tv/video
Muziek luisteren
Lezen
Werken
Sport
Uitgaan
Visite
Kerk
Overig

35%

31%
15%
7%
3%
2%
2%

1%
3%

Bron: Scholierenonderzpek 1984.
tere onderwijsdeelname en het ontstaan van een specifieke jeugdcultuur.
Na de tweede wereldoorlog hebben
zich grote veranderingen voltrokken
binnen de gezinssituatie. De gezinnen
zijn kleiner geworden en veel huishoudelijke taken zijn geheel of gedeeltelijk
gemechaniseerd en geautomatiseerd.
Dit heeft geleid tot een aanzienlijke daling van het aantal uren dat aan huishoudelijke activiteit besteed hoeft te
worden. Ook in pedagogisch opzicht is
veel veranderd. Jongeren van nu zijn
zelfstandiger en mondiger; sommige
onderzoekers wijzen op een wijziging
van de machtsstructuur binnen het gezin: van bevelsstructuur naar onderhandelingsstructuur.
Vanaf de jaren vijftig is de deelname
van niet-leerplichtigen aan het volledig
dagonderwijs gegroeid. Het aantal lesuren op scholen voor voortgezet, lager
en middelbaar beroepsonderwijs is
echter gedaald. Aan de ene kant zien
we dus een schaarser wordend arbeidsmarktpotentieel van jeugdigen
tussen de 16 en 19 jaar, terwijl aan de
andere kant deze bevolkingsgroep beschikking krijgt over meer vrije tijd. label 1 geeft een beeld van de gemiddelde tijdsbesteding van middelbare scholieren nu. De televisie slokt een aanzienlijk percentage van de beschikbare
vrije tijd op. De tijd die scholieren aan
betaalde werkzaamheden kwijt zijn
vormt slechts een klein deel van het
1. Ontleend aan de berichtgeving in NRC
Handelsblad, Trouw en de Volkskrant naar
aanleiding van het voorstel van de Raad
voor het Jeugdbeleid, januari 1990.
2. E. Greenberger en L. Steinberg, When
teenagers work, New York, 1986.
3. De Amerikaanse high-school scholier zou
slechts 1 uur per week besteden aan huiswerk. Zie E.G. Reubens, J.A.C. Harrison, K.
Rupp, The youth labor force 1955-1975: a
cross national analysis, New Haven, 1981.
De Nederlandse scholier besteedt per week
gemiddeld 11 uur aan zijn/haar huiswerk.
4. In Nederland is geen systematisch onderzoek gedaan naar trends in de omvang van
kinderarbeid. In de VS steeg tussen 1940 en
1970 het aantal werkende 16-jarige jongens
van 4% naar 27%. Bij de meisjes steeg dit
aantal van 1% naar 16%. Sinds 1970 is het
aantal werkende scholieren nog eens dramatisch gestegen.

Figuur. Werktijd van 15- en 17-jarigen
15-jarigen

17-jarigen

N = 3095

N=2221

Tabel2. Percentage scholieren dat wekelijks een ofmeer uren betaalde arbeid
verricht, naar schooltype en geslacht
Meisjes

Lbo
Mbo
MAVO

1—2 Of

3-4 ULT

6-6 u

9-1O uir

-MO u

totale tijdsbudget. Als scholieren werken lijkt dit voornamelijk ten koste te
gaan van het aantal uren dat aan slapen, eten enzovoort, wordt besteed.
In de omgeving van jongeren zelf
hebben belangrijke veranderingen
plaatsgevonden. Er is sprake van een
aparte jeugdcultuur. Massamedia en
commercie haken daar voortdurend op
in. Het hebben van een baantje verruimt
de financiele mogelijkheden aanzienlijk: een ochtendblad bezorgen levert
een 15-jarige netto ongeveer 220 gulden per maand op. In 1984 verdienden
alle middelbare scholieren die een
baantje hadden gemiddeld netto 128
gulden per maand. Er is echter veel
variatie: het loon is uiteraard afhankelijk
van het aantal uren dat aan werken
wordt besteed. Gemiddeld bedroeg het
uurloon in 1984 ruim / 5,-. Hierbij dient
aangetekend dat meisjes gemiddeld
ruim tachtig cent per uur minder verdienen dan jongens .

Omvang
Neve en Renooy hebben in hun verkennende studie naar de omvang van
de kinderarbeid aangetoond dat driekwart van alle 13 t/m 17-jarigen in 1987
meer dan 4 dagen gewerkt had6. Hun
gegevens hebben vooral betrekking op
de schooljeugd. In het schooljaar
1984/1985 enqueteerden wij ruim
12.000 middelbare scholieren naar onder meer hun inkomsten, uitgaven en
tijdsbesteding. Daarin is onderscheid
gemaakt tussen werkzaamheden die
tijdens normale schoolweken plaatsvinden en het werk dat gedaan wordt in de
vakanties. Tabel 2 geeft per schooltype
een indruk van de percentages schoolgaande jongens en meisjes die meer
dan 1 uur per week betaalde werkzaamheden verrichten. Vooral leerlingen van het lager en middelbaar beroepsonderwijs blijken bijbaantjes te
hebben, terwijl over de hele linie meer
jongens dan meisjes deze bron van inkomsten hebben.
Juist het door-de-weekse werk is interessant in de discussie rond de nieuwe arbeidstijdenwet, hoewel Neve en

ESB 28-2-1990

Jongens

41%
54%
39%
39%
41%

van de werkzaamheden van dit jaar
hopen wij binnenkort te kunnen publiceren.

55%
60%
52%
41%
45%

Spijbelen____________

Lijdt het schoolwerk niet op de een of
andere manier onder al die arbeidsactiviteit? Nog afgezien van de vraag of
werken voor de prestaties op school nu
N = 12.444.
zoveel slechter is dan bij voorbeeld veel
tv kijken, is niet duidelijk hoe school,
Renooy bij het vakantiewerk ook tame- ouders en scholieren omgaan met het
lijk veel overtredingen van de nu gel- verschijnsel. Neve en Renooy concludende regels constateerden. Voor 13- deerden dat veel leraren en ouders
t/m 15-jarigen geldt op dit moment een deze manier van het opdoen van aralgemeen arbeidsverbod. Lichte hulp- beidservaring alleen maar toejuichen.
arbeid in landbouw, winkels en in eigen Argumenten als “ze leren ook eens wat
familiesfeer is toegestaan. In zijn advies werken is” of “zo leren ze het geld beter
pleit de Raad voor het Jeugdbeleid voor waarderen” worden door alle betrokkeversoepeling van deze uit 1919 stam- nen frequent gebruikt. Amerikaanse onmende regeling. Weliswaar is er een derzoekers wijzen op veel voordelen:
algemeen arbeidsverbod voor deze werkende scholieren komen bij voorleeftijdscategorie, maar er zijn uitzon- beeld veel sneller aan hun eerste baan.
deringen: 13- tot 15-jarigen mogen per
Tegelijkertijd valt ook kritiek te beluisjaar maximaal 5 weken werken, waar- teren. Greenbergeren Steinberg hebben
van 3 weken aaneensluitend. In die pe- onderzocht in hoeverre het naast school
riode mag dan 8 uur per dag gewerkt urtgeoefende werk van invloed is op de
worden. Op deze wijze wordt dus de sociale en psychologische ontwikkeling
7
omvang van het vakantiewerk inge- van adolescenten . Zij stelden vast dat
perkt. Gedurende schoolweken mag werk en school voortdurend eonflicteren
deze leeftijdsgroep maximaal 8 uur per in plaats van elkaar aanvullen. Daarweek werken. De werkzaamheden naast draagt het werk dat jongeren vermoeten binnen het eigen leefmilieu richten niet of nauwelijks bij aan het zelfplaatsvinden en mogen geen industri- standiger worden of tot een grotere soeel of procesmatig karakter hebben. Als ciale verantwoordelijkheid. Dit is het gedit advies wordt overgenomen, zal de volg van de kwaliteit van de jongerenarbeidsinspectie heel wat werk moeten baantjes. Ook Neve en Renooy rapporverzetten, want in het schooljaar teerden dat veel jongeren eigenlijk een
1984/1985 verrichtte 42% van alle 15- hekel aan hun baantje hebben.
jarige scholieren wekelijks arbeid. Van
De Raad vraagt zich in het advies af
hen werkte 17,4% meer dan 10 uur per in hoeverre de baantjes een negatieve
week, ofwel 7% van alle 15-jarigen in invloed hebben opschoolprestaties. De
Nederland. 35% van alle 15-jarigen tot onze beschikking staande gegevens
werkte in 1984 in de schoolvakanties. zijn op dit punt ontoereikend. Als we
We beschikken niet over gegevens die kijken naar wat de jongeren in 1984 van
iets zeggen over het aantal weken dat hun eigen schoolprestaties vonden,
aaneensluitend dit vakantiewerk is ver- zien we geen verschillen tussen schoricht, maar weten wel dat 9,5% van de lieren met of zonder (door-de-weeks)
15-jarige vakantiewerkers meer dan 5 baantje. We constateerden geen noeweken per jaar werkt.
menswaardige samenhang tussen het
Bij de 17-jarigen werkte 51 % tijdens aantal uren spijbelen en het aantal uren
de normale schoolweek. Hiervan werk- dat door-de-weeks wordt gewerkt (r =
te 20% meer dan 10 uur. Uit de figuren 0,04; p = 0,001). De causaliteit is echvoor het aantal wekelijks gewerkte uren ter onduidelijk: spijbelen de noeste werleren we dat met het ouder worden het kers nu meer, of is het zo dat notoire
aantal uren aanzienlijk toeneemt. Het spijbelaars meer werken? Naar vervakantiewerk is in deze leeftijdsgroep wachting kunnen de gegevens uit het
f link in trek: 58% had in 1984 1 of meer nieuwe onderzoek hieromtrent helderweken gewerkt. 21,3% van de werkers heid verschaffen.
had meer dan 6 weken gewerkt. 8,3%
van deze 17-jarige vakantiewerkers
5. A.J.M. Hagenaars en R. de Zwart, Betaalhad zelfs meer dan 10 weken gewerkt. de en onbetaalde arbeid van de vijftienjariDe verwachting is, dat in het huidige gen van nu, Sociaal Maandblad Arbeid,
schooljaar deze percentages nog hoger 1987, biz. 396-407.
uitvallen, zowel door het aantrekken 6. Neve en Renooy, Kinder- en jeugdarbeid
in Nederland, ESB, 16 november 1988, biz.
van de conjunctuur als door een wat 1076.
soepeler houding van ouders en scho- 7. E. Greenberger en L. Steinberg, op.cit.,
len. Gegevens over de omvang en aard 1986.
HAVO
VWO

209

Gezinsinkomen
Indirect vullen de inkomsten van
schoolgaande jongeren het gezinsbudget aan. Wij becijferen dit additionele
inkomen op ongeveer 4,5% van het netto gezinsinkomen8. Als jongeren hun
verdiende geld aan de ouders moeten
afdragen, zou dat een indicatie kunnen
zijn voorde manier waarop in gezinnen
over die extra inkomsten wordt gedacht. Wij hebben dit onderzocht door
de groep scholieren die wekelijks vijf of
meer uur werkt apart te nemen (ongeveer 27% van alle scholieren). Slechts
17% zegt lets (dat wil zeggen tussen de
1 en 10%) van de verdiensten aan de
ouders af te dragen, 83% draagt nooit
iets af. In ‘natura’ afdragen komt waarschijnlijk nauwelijks voor: bijna 70%
van de werkers beslist geheel zelfstandig wat er met de verdiensten gebeurt.
De overigen beslissen samen met de
ouders wat van het geld gekocht gaat
worden. Vergeleken met scholieren die
zo af en toe eens een betaald klusje
hebben, komt het iets vaker voor dat
een deel van de verdiensten moet worden afdragen. Via een regressievergelijking is bekeken in hoeverre achtergrondgegevens samenhangen met de
hoogte van deze afdracht. Daaruit blijkt
dat vooral scholieren van Ibo en mavo
het geld gedeeltelijk moeten afdragen.
Dat is, ceteris paribus, ook het geval bij
scholieren uit grotere gezinnen en uit
gezinnen met lagere inkomens en
scholieren uit gezinnen waarbij beide
partners een betaalde baan hebben.
Leeftijd en geslacht van de respondent
lijken niet samen te hangen met de
inkomensafdrachten.

Conclusie
Het advies van de Raad voor het
Jeugdbeleid voor 13- t/m 15-jarigen
houdt een aanzienlijke beperking van
de gegroeide praktijk in. Het is de vraag
of deze realiteit zich makkelijk laat beteugelen, zeker gezien het feit dat ouders, leraren en leerlingen het opdoen
van arbeidservaring als zeer positief ervaren. Met betrekking tot 16- en 17-jarigen doet de Raad geen uitspraak over
het aantal uur dat full-time scholieren
wekelijks mogen werken. Het verdient
naar onze mening aanbeveling dit wel
te doen, omdat verreweg de meeste 16en 17-jarigen nog volledig dagonderwijs volgen en meer dan de helft van
deze scholieren werkt. De relatie tussen schoolverzuim en het hebben van
een baantje is allerminst duidelijk. Op
dit moment worden er twee onderzoeken verricht die naar verwachting hierover duidelijkheid kunnen scheppen9.
Het percentage kinderen dat het geld

210

aan ouders moet afdragen is dermate
laag, dat alleen in uitzonderingsgevallen sprake is van kinderarbeid in de
traditionele zin.

R. de Zwart
B.M.S. van Praag

versiteit en tevens lid van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. De
gegevens zijn afkomstig uit het Scholierenonderzoek 1984 (NIBUD, Erasmus Universiteit, Keesings Uitgeversmaatschappij).
8. Zie ook: R. de Zwart en B.M.S. van Praag,
De inkomsten van middelbare scholieren,
ESB, 7 juni 1989, biz. 548-551.

R. de Zwart is als consulent pnderwijs verbonden aan het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (NIBUD). Hij is tevens weten-

schappelijk onderzoeker bij het Econometrisch Instituut van de Erasmus Universiteit
Rotterdam. B.M.S. van Praag is hoogleraar
Wiskundige Economic aan de Erasmus Uni-

9. Op dit moment wordt een tweede Scholierenonderzoek uitgevoerd onder ca. 17.000
leerlingen van het voortgezet onderwijs.
Daarnaast start binnenkort een onderzoek
naar de fysieke en psychische belasting die
het werk voor adolescenten met zich meebrengt.

Auteurs