Ga direct naar de content

Hulp aan Oost-Europa

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: januari 31 1990

Hulp aan Oost-Europa
Nog tijdens de tweede wereldoorlog schreef F.A.
Hayek een later beroemd geworden boek met de titel
7770 road to serfdom. Hierin beschrijft hij het coordinatieprobleem waarmee centraal geleide planeconomieen
te maken krijgen door het ontbreken van relatieve prijzen die een weerspiegeling vormen van de werkelijke
schaarsteverhoudingen. De beoogde sturing van de
economic is gedoemd te mislukken, terwijl de burger
geen enkele vrijheid geniet. De loop der geschiedenis
heeft Hayek in grate lijnen gelijk gegeven. Aan het eind
van de jaren tachtig is definitief gebleken dat de economische ordening op communistische grondslag in de
landen van Oost-Europa voor de bevolking op een
mislukking is uitgelopen. Het experiment van het reeel
bestaande socialisme heeft geleid tot een stagnerende
economische ontwikkeling. Een structurele aanpassing
van de Oosteuropese economieen zal daarom krachtig
terhand moeten worden genomen. De rekening van het
experiment is echter nog lang niet afbetaald. Te vrezen
valt dat deze landen de komende jaren eerst goed
geconfronteerd zullen worden met de nadelige gevolgen van een ontwrichte economie.
Naast het probleem van de inefficiente allocatie vormt
de externe situatie een belemmering voor de economische groei van de landen van de Comecon. Zij combineren een omvangrijk tekort op de lopende rekening met
een groeiende schuldenlast in harde valuta. Deze steeg
van $ 99 mrd. in 1988 tot een geschatte $ 111 mrd. in
19891. Oorzaak hiervan is hun zwakke concurrentiepositie. De uitvoer staat onder druk omdat de Oosteuropese
landen er steeds minder in slagen om op het gebied van
kwaliteit met hun produkten te concurreren op wereldmarkten. Tegelijkertijd is de importbehoefte groot om de
groei van de binnenlandse vraag te kunnen versnellen.
De emst van de problematiek vereist een reele bijdrage
van West-Europa aan het hervormingsproces. De op
initiatiet van Frankrijk ontwikkelde plannen om te komen
tot een Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBWO) zijn een eerste concrete stap. De twaalf
EG-landen, andere OESO-landen en de landen in OostEuropa, inclusief de Sovjetunie, zullen aan deze bank
deelnemen. Over de omvang van het kapitaal (ongeveer
10 mrd. ecu) en de verdeling van de kapitaalinbreng over
de verschillende deelnemers moet nog overeenstemming bereikt worden. Zeker is dat de EG-landen, inclusief
de Europese Investeringsbank, een meerderheidsaandeel in de bank zullen krijgen. Een twistpunt is nog of de
Sovjetunie ook in aanmerking zal kunnen komen voor
leningen. Dit hangt samen met de vraag welke voorwaarden ten aanzien van de overgang naar een markteconomie en politiek pluralisme aan de kredietnemende landen
gesteld zullen worden. Punt van discussie is voorts nog
of de bank alleen kredieten mag verstrekken aan projecten in de particuliere sector of dat ook geld beschikbaar
komt voor staatsbedrijven en verbetering van de infrastructuur. Ten slotte zullen nog besluiten genomen moeten worden over de financieringsvoorwaarden en de
vraag of de marktrente of een gereduceerd rentepercentage zal worden gehanteerd. Een aantal werkgroepen zal
zich bezighouden met het uit de weg ruimen van deze
geschilpunten. Het is de bedoeling dat in maart overeenstemming wordt bereikt over de statuten van de nieuwe
installing. Na ratificatie van het oprichtingsverdrag door
de parlementen van de aangesloten landen zou de bank
in 1991 operationeel kunnen worden.

ESB 31-1-1990

De oprichting van de EBWO zal slechts in beperkte
mate kunnen bijdragen aan het Oosteuropese ontwikkelingsproces. De huidige economische hervormingen
in tal van Oosteuropese landen zullen de centraal geleide volkshuishoudingen niet op slag veranderen in
vrije markteconomieen. Het ontbreken van particuliere
banken en een gebrekkig ontwikkelde juridische basis
ter bescherming van het handelsverkeer zijn voorbeelden van belemmerende factoren voor particulier ondernemerschap. Het marktregime vereist dat staatsbedrijven niet langer met vastgestelde prijzen kunnen werken
en niet meer op hun produktiecijfers maar op hun afzet
beoordeeld zullen worden. Deze herorientatie, om van
privatisering nog maar te zwijgen, zal geruime tijd vergen. De op 1 januari in Polen mede in samenwerking
met het IMF doorgevoerde schoktherapie is een zeer
ongewis experiment met onoverzienbare economische
en politieke risico’s. Pas op langere termijn zal men
kunnen beoordelen of het terugdringen van de uit de
hand lopende inflatie de hoge sociale kosten op korte
termijn (o.a. in de vorm van onvermijdelijke massale
werkloosheid) kan rechtvaardigen.
Andere vormen van steun vergen aanzienlijk meer
offers van de westerse landen dan de oprichting van de
nieuwe ontwikkelingsbank. Convertibiliteit van de Oosteuropese valuta’s vereist de opbouw van toereikende
deviezenreserves bij de centrale banken om de wisselkoers te kunnen verdedigen. Zonder westerse steun zal
men er niet in slagen deze reserves op te bouwen.
Schuldverlichting is een volgende noodzakelijke stap.
Landen als Polen, Hongarije, Bulgarije en in iets mindere mate de DDR ontberen de capaciteit om ooit de
schulden te kunnen afbetalen. Door het verlagen van de
toetredingsbarrieres tot de Europese interne markt, met
name voor landbouwprodukten, zou de EG een bijdrage
kunnen leveren aan het vergroten van de uitvoermogelijkheden. Voorts zou versoepeling van de Cocom-regels behulpzaam kunnen zijn bij de modernisering van
de Oosteuropese industrie.
De politieke haalbaarheid van een dergelijk hulpprogramma is voorlopig minimaal. Westeuropese boeren
zitten niet te wachten op meer concurrentie. Banken en
overheden zullen weinig enthousiasme kunnen opbrengen om een streep te halen door hun vorderingen.
Hoewel de oprichting van de EBWO zeker geen loos
gebaar is, moet er meer gebeuren. De communistische
machthebbers hebben hun bevolking geconfronteerd
met een uitzichtloze economische situatie. Voorkomen
moet worden dat de volgende generatie belast zal worden met de erfenis van dit verleden. Het is niet alleen
een kwestie van naastenliefde, maar op de lange duur
ook in het belang van West-Europa om waar mogelijk
hulp te verlenen aan een voorspoedige economische
ontwikkeling van Oost-Europa. Een gunstiger economisch klimaat is een noodzakelijke voorwaarde voor
politieke stabiliteit in de Oosteuropese landen en biedt
op lange termijn het perspectief van nieuwe afzetmarkten. De verdeiing van de lasten zal ook voor het Westen
nog een moeizaam proces worden. Maar zonder dat de
schuldeisers een deel van de lasten op zich nemen
heeft de fase van wederopbouw en ontwikkeling onder
nieuw bestuur geen kans van slagen.

A.J. Wolters
1. OESO, Economic Outlook, nr. 46, december 1989, biz. 41.

101

Auteurs