Het groene bnp
Wat is de belangrijkste maatstaf voor de economische prestaties van een land? Het bruto nationaal produkt. Wat is het belangrijkste economische doel waar
alle regeringen ter wereld naar streven? Het opvoeren
van de groei van het bnp. Maar wat is dat bnp eigenlijk?
Wat meet het precies? Is het wel een geschikte indicator om de welvaart van een land en zijn bevolking weer
te geven? Is het geen grote misvatting dat het goed gaat
met de economie zolang het bnp maar stijgt?
Sinds Simon Kuznets in de jaren dertig en veertig het
stelsel van nationals rekeningen ontwikkelde voor de Verenigde Staten, zijn het nationaal produkt en het nationaal
inkomen overal ingeburgerd als de indicatoren voor economisch succes. Van meet af aan was echter duidelijk dat
deze indicator beperkingen kende. Het tegen kostprijs
waarderen van de diensten van de collectieve sector bij
voorbeeld betekent een overschatting van het bnp, terwijl
het niet registreren van transacties in het zwarte circuit
een duidelijke onderschatting inhoudt. Ook het niet meetellen van allerlei goederen en diensten die niet via de
markt noch door de overheid worden verschaft, zoals
huishoudelijk werk, doe-het-zelf-activiteiten, vrijwilligerswerk e.d., is een oorzaak van vertekening. Daarnaast leveren vergelijkingen van het bnp in de tijd en vergelijkingen tussen landen allerlei interpretatieproblemen op. Niettemin geloven de meeste economen dat de jaarlijkse veranderingen van het bnp een redelijke maat zijn voor de
relatieve economische prestatie.
Hierbij wordt er aan voorbijgegaan dat veel produktie
in feite alleen maar dient om de gevolgen van andere
produktie te neutraliseren. Als land A zijn bewapening
opvoert omdat land B dat ook heeft gedaan, stijgt in beide landen het bnp, maar de welvaart wordt er niet hoger op. Activiteiten als het opruimen van afval en het ongedaan maken van milieuverontreiniging worden meegeteld in het bnp, terwijl ze alleen maar dienen om de
situatie te herstellen die bestond voordat de verontreinigende produktie plaatsvond. Om een zuivere maatstaf
voor de mate van behoeftebevrediging door middel van
schaarse goederen en diensten te krijgen zouden deze
uitgaven dus eigenlijk van het bnp moeten worden afgetrokken. Reden om de groei van het bnp met de nodige
scepsis te bezien.
Kwalijker echter is dat de groei van het bnp vaak klakkeloos gelijk wordt gesteld aan een stijging van de welvaart. Daarbij wordt over het hoofd gezien dat het begrip welvaart veel meer omvat dan alleen de beschikbaarheid van een pakket goederen en diensten. Onze
welvaart wordt in elk geval ook beinvloed door de beschikbaarheid en de kwaliteit van het milieu, de inkomensverdeling, de arbeidsomstandigheden, de hoeveelheid vrije tijd, de beschikbaarheid van werk en het
zicht op een veilige toekomst. Waar de bevrediging van
deze behoeften de inzet van schaarse middelen vergt,
is de welvaart in het geding. Het bnp mag nog zo hard
groeien, als onze levensomstandigheden er alleen maar
slechter, onveiliger en onplezieriger op worden, is de
welvaart daar niet mee gediend. Nog meer reden dus
om zich niet op de groei van het bnp blind te staren.
Hoe komt het dan dat het bnp toch overal zo serieus
wordt genomen als maat voor de economische ontwikkeling. Volgens E.J. Mishan, een van de grondleggers van
de moderne welvaartstheorie, heeft dat te maken met
onze ‘kwantomanie’, onze voorkeur om alles in simpele
getallen uit te drukken. Die voorkeur heeft er toe geleid
dat wij slachtoffers zijn geworden van een ‘statistische hallucinatie’1. Natuurlijk, voor bepaalde statistische doeleinden en voor het bestuderen van korte-termijnontwikkelingen in de economie is het bnp een bijzonder nuttige maatstaf. Maar die maat is een eigen leven gaan leiden en de
beperkingen ervan zijn uit het oog verloren.
ESB 19-7-1989
Zoals al opgemerkt is een van de beperkingen dat het
groeicijfer van het bnp voorbijgaat aan de schadelijke
gevolgen van de produktie voor het milieu. Om die reden dringt men vanuit milieukringen al jaren aan op bijstelling van het nationaal inkomen voor aantastingen
van het milieu. De recente wereldwijde opleving van het
milieubewustzijn heeft dat pleidooi aan kracht doen winnen. Zo is onlangs in West-Duitsland op aandringen van
de Groenen besloten om in het midden van de jaren negentig te beginnen met de publikatie van een ‘groen
bnp’. Ook in het Verenigd Koninkrijk schijnt een dergelijk cijfer in voorbereiding te zijn. En in eigen land studeert de afdeling Milieustatistieken van het CBS, onder
leiding van dr. R. Hueting, eveneens op de mogelijkheid
om milieuschade in het nationaal inkomen te verwerken.
Hiervoor bestaan in beginsel verschillende mogelijkheden . Relatief het eenvoudigst is het corrigeren van
het bnp voor dubbeltellingen, dat wil zeggen dat de kosten die gemaakt worden voor het opruimen van de in het
produktieproces veroorzaakte vervuiling van het bnp
worden afgetrokken. Dit is de aanpak die in West-Duitsland en het VK wordt gevolgd. Het bezwaar van deze
methode is echter dat slechts wordt gecorrigeerd voor
de vervuiling die daadwerkelijk wordt opgeruimd. Het
grootste deel van de vervuiling blijft buiten de cijfers.
Van een echt schoon bnp is daarmee nog geen sprake.
Een veel fundamentelere aanpak is te proberen vast te
stellen welke produktieomvang verenigbaar is met een
duurzame economische ontwikkeling. Om dit te bepalen
zouden voor allerlei afzonderlijke milieufuncties normen
moeten worden ontwikkeld die instandhouding van de natuurlijke omgeving en de voorraad milieugoederen op lange termijn waarborgen. Vervolgens moet in kaart worden
gebracht welke maatregelen nodig zouden zijn om deze
normen te halen. Deze maatregelen zullen van invloed
zijn op de produktiestructuur en het consumptiepatroon.
In beginsel valt dan uit te rekenen wat dit betekent voor
het nationaal inkomen en het nationaal produkt. Het verschil met het feitelijke bnp geeft aan hoever we nog van
een duurzame economische ontwikkeling verwijderd zijn.
Het is duidelijk dat dit een enorme hoeveelheid statistisch
werk vergt terwijl soms ook de kennis ontbreekt om precieze milieunormen te formuleren die corresponderen met
een duurzame economische ontwikkeling. Ook de gevolgen voor de economische structuur en de daarmee gemoeide aanpassingskosten zijn lang niet altijd nauwkeurig aan te geven. Het grote voordeel van de methode is
echter wel dat zij dwingt tot een exacte formulering van
wat onder ‘duurzame economische ontwikkeling’ wordt
verstaan, terwijl dat begrip anders in het luchtledige blijft
hangen en daardoor ook niet operationeel is bij de vormgeving van het economische beleid.
Welke veranderingen van het produktie- en consumptiepatroon een duurzame economische ontwikkeling zou vergen, is niet op voorhand te zeggen. Dat
hangt onder meer af van de technische ontwikkeling en
van de substitutiemogelijkheden binnen de economie.
Maar volgens Hueting kan er geen misverstand over bestaan dat het traditionele bnp fors zou moeten dalen3.
Aan die conclusie zijn ook de milieuminnende politic!
van dit moment nog lang niet toe.
L. van der Geest
1. E.J. Mishan, GNP – measurement or mirage?, National
Westminster Bank Quarterly Review, 1984, nr. 3.
2. Voor een bespreking zie R. Hueting, Should national inco-
me be corrected for environmental losses? A theoretical dilemma, but a practical solution, in: Environmental and resource ac-
counting and their relevance to the measurement of sustainable development, UNEP/World Bank, Washington, 1989.
3. Zie ook het interview met dr. Hueting in het Financieele DagWad, 7 juli 1989, biz. 7.
685