Ga direct naar de content

Het einde van een dienstreis

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 20 1989

Het einde van een dienstreis
Heinrich Boll beschrijft in zijn ook verfilmde roman Het einde van een dienstreis hoe een zoon die zijn zeer drukbezette vader in diens zaak helpt wordt opgeroepen voor militaire dienst. De zoon
moet in zijn ogen nutteloze werkzaamheden verrichten. Hij pleegt een vorm
van desertie door met de dienstauto
weg te rijden en die uiteindelijk in brand,
te steken.
Hieraan moest ik denken bij lezing
van de brief van de staatssecretaris van
Defensie van 28 juni 1988 (Kamerstuk
20 200, nr. 52). Hetgaatdaarin over verbetering van de doelmatigheid van het
onderzoek in de z.g. nationale sector,
de landmachtorganisatie met uitzondering van het Eerste Legerkorps. Ik citeer
daaruit (biz. 4): “Ervaringen in het buitenland en in de eigen organisatie leerden dat voor het merendeel van het in
gebruik zijnde materieel het aantal onderhoudsbeurten kan worden gehalveerd”. En: “Geconstateerd is dat opgelegd materieel in het algemeen voldoende heeftaan een onderhoudsinterval van een of meer jaren in plaats van
– overwegend – halfjaarlijks onderhoud”. Heel zakelijk wordt geconstateerd waar veel dienstplichtigen over
klagen, namelijk dat er zinloze handelingen worden verricht in het leger. De
halvering (of meer) van het aantal onderhoudsbeurten kan op de onderhoudskosten van het materieel een belangrijke besparing opleveren. Deze
constatering voeg ik bij een onderzoek
dat een organisatie-adviesbureau heeft
uitgevoerd naar de organisatie van de
vliegbasis waar de Orions zijn gestationeerd. Uit dat onderzoek blijkt dat de organisatie zeer inefficient is, in het functioneren, in de bestaffing, enzovoort. Uit
dergelijke onderzoeken komt naar voren wat de volksmond al lang beweert,
namelijk dat Defensie doelmatiger kan
werken. Plezierig is dat Defensie dit nu
ook zelf constateert, getuige de brief en
getuige het feit dat Defensie dergelijk
onderzoek laat doen. Dat is wel een
compliment waard, omdat bij Defensie
de belangrijkste motor voor doelmatigheidsverbetering niet loopt, net zo min
als bij Ontwikkelingssamenwerking of
Milieu. Die motor is de ombuigingstaakstelling, die bij vele departementale en
gemeentelijke organisaties (en in mindere mate provinciale organisaties) het
zoeken naar efficientere en effectievere
werkwijzen heeft bevorderd.
De Defensiebegroting vertoont al jaren een groei, waarbij pas recent de
groei enigszins is gekort als bijdrage
aan de departementale ombuigingen.
Het is bekend dat in de huidige verkiezingsstrijd de groei van de Defensiebe-

ESB 19-7-1989

P.B. Boorsma

grating een van de strijdpunten is. De
VVD kiest daarbij voor een groei van
1%, het CDA voor een groei van 0,6%
en de PvdA kiest voor 0% groei en zou
eigenlijk een reductie wensen van de
Defensiebegroting van 5%. Dat politieke afspraken over een Defensiebegroting worden gegoten in de input-term
van x% extra geld voor Defensie is begrijpelijk. Het is immers in vredestijd
moeilijk om afspraken te maken over de
output. Gelukkig maarl Maar als econoom vind ik het weinig zinvol om in dergelijke termen over het beleid te spreken. Het is denk ik best mogelijk om 5%
op het budget voor Defensie te bezuinigen en tegelijkertijd een groei van de
‘output’ met 1% te realiseren. Zo is het
denkbaar om bij voorbeeld in het kader
van de NAVO-verplichtingen concrete
doelen af te spreken over aantallen
oefeningen, aantallen manschappen
die daaraan deelnemen, aantallen uren
patrouille ter zee met een schip van type
Z, enzovoort.
We zien bij vele overheidsorganisaties momenteel een enorme aandacht
voor verbetering van de administratieve
organisatie, zowel bij de departementen als bij de gemeenten. Veel gemeenten zijn daarnaast drukdoende om kengetallen te ontwikkelen met betrekking
tot de geleverde prestaties, de efficientie van de produktie enzovoorts. Dat
gaat verder dan het verstrekken van wat
gegevens over de geleverde prestaties
en over de kosten daarvan. De gegevens die op basis van de Comptabiliteitswet – en bij de gemeenten op basis
van de Comptabiliteitsvoorschriften worden gegeven, worden met name
verstrekt om bij de autorisatie van de
begroting enige informatie te verschaf-

fen. Binnen gemeenten worden dergelijke indicatoren ook ontwikkeld om de
doelmatigheid te bevorderen en om te
sturen. Er worden daar indicatoren ontwikkeld voor de dienstverlening door bij
voorbeeld welzijnsinstellingen voor
buurterk en opbouwwerk, om de subsidiebedragen te koppelen aan afspraken
over het te realiseren niveau voor de indicator. Misschien is mijn indruk dat de
gemeenten op dit terrein actiever zijn
dan de departementale afdelingen onjuist, omdat zij slechts berust op waarneming in 5 tot 10% van de gemeenten.
Maar toch, bij de gemeenten is er een
voorbeeldwerking. Luister ik op congressen over kengetallen, over verbetering van de bedrijfsvoering, over de controller en de accountant bij de overheid,
kijk ik daar naar de belangstelling
(waarbij het mij overigens opvalt dat Defensie vaak van de partij is! Volgens mij
is Defensie toch actief op dit gebied1)
van gemeenten en departementen, kijk
ik naar de memories van toelichting in
de begroting en naar de prestaties die
door vele departementen sinds 1978
zijn geleverd om begrotingsbedragen te
koppelen aan gegevens uit het produktieproces, dan blijf ik bij mijn indruk dat
de departementen er weinig van gemaakt hebben en dat gemeenten op dit
terrein actiever zijn dan departementen.
Het gaat mij als econoom niet aan of
voor Defensie een doel wordt geformuleerd van 0 of 1 % extra ‘prestaties’ of ‘inspanningen’. Ik wil er alleen op wijzen
dat dat doel kan worden gerealiseerd
tegen lagere kosten. Of de besparing
daarbij 5% kan zijn, te realiseren in bij
voorbeeld 4 jaar, kan ik zonder onderzoek niet hard maken. Maar ongezien als ‘guesstimate’ – schat ik dat een besparing mogelijk is van 5% bij een groei
van de ‘prestaties’ van 1 %. Defensie is
immers de afgelopen 10 jaar de bezuinigingsdans zo goed als geheel ontsprongen; elk jaar groeide het budget in
volume. Vele andere overheidsorganisaties hebben in die tijd te maken gehad
en met krimpende budgetten en met
toenemende werkdruk. De universiteiten zijn daar het beste voorbeeld van.
Zou uit dit verhaal alleen de politieke
lering worden getrokken dat een politieke afspraak over het Defensiebudget
kan worden gemaakt van -5%, dan
heeft men mijn verhaal niet begrepen.
P.B. Boorsma
1. Het is jammer dat die valutatransactie in
termijndollars bij Defensie zo slecht is afge-

lopen. Zou die transactie goed zijn afgelo-

pen, dan zou Defensie geprezen zijn voor
zijn vernieuwend en ondernemend financi-

eel management. Of niet soms?
687

Auteur