Ga direct naar de content

Overheidsinkomsten

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 30 1988

Overheidsinkomsten
Er is dezer dagen weer volop aandacht voor de rijksuitgaven. Voor de
rijksinkomsten is de belangstelling traditioneel veel minder. Ik doel dan niet
zozeer op de belastingheffing, maar op
de overige inkomstenbronnen van het
rijk. Het profijtbeginsel vindt nog maar
mondjesmaat toepassing. Ook wat andere inkomstenbronnen betreft laat het
rijk kansen liggen. Het is eigenlijk pas
sinds kort dat dit onderwerp zich in een
grotere belangstelling mag verheugen.
In vele Amerikaanse staten is het
profijtbeginsel de laatste jaren steeds
meer geaccepteerd. Een van de oorzaken is, paradoxaal genoeg, de ‘anti-tax
movement’. Proposition 13 in Californie
(en overeenkomstige bepalingen in andere staten als b.v. Massachusetts)
stelt een grens aan de lokale belastingtarieven. ‘User fees’, geheven door allerlei plaatselijke instanties, vallen daar
niet onder. Vandaar…
lets soortgelijks hebben we in Nederland gezien. De 1%-norm, die gold onder het kabinet-Den Uyl, had betrekking
op alle collectieve lasten, waaronder bijna alle niet-belastingmiddelen. Invoering of intensivering van het profijtbeginsel kon de betrokken minister alleen de
gebruikelijke tegenstand opleveren; de
extra inkomsten vielen binnen de definitie van de lastennorm en waren niet extra te besteden. Het onder de lastennorm vandaan halen van allerlei vergoedingen, bijdragen en prijzen bevorderde dan ook de acceptatie van het
profijtbeginsel op rijksniveau.
Ook op enkele andere gebieden zien
we aandacht ontstaan voor extra overheidsinkomsten. In 1986 is een wetsvoorstel ingediend dat hopelijk binnenkort kan leiden tot verzwaring van de
strafrechtelijke sancties op het gebied
van de belastingen1. Het wetsvoorstel
is met grote meerderheid aanvaard
door de Tweede Kamer en het zal me
niet verbazen als dat ook gebeurt in de
.Eerste Kamer. Ongetwijfeld speelt ons
rechtsgevoel hierbij een grote rol. Maar
misschien speelt ook een rol dat de extra fiscale inkomsten die voortvloeien uit
de bestrijding van fiscale fraude, mogen
worden aangewend voor een verlichting van tarieven?
Een inkomstenbron die tot nog toe
geen of weinig aandacht heeft gekregen is het debiteurenbeheer. Overheden hebben tal van niet-fiscale vorderingen uitstaan voor op rekening geleverde goederen en diensten, maar voeren amper een doelmatig debiteurenbeheer. Daaronder versta ik een debiteu-

ESB 23-3-1988

P.B. Boors ma

renbeheer waarbij de administratie en
bewaking van vorderingen tegen minimale kosten zodanig is ingericht dat betalingsachterstanden snel worden gesignaleerd en dat tijdig maatregelen
worden genomen om te zorgen dat aan
de financiele verplichtingen wordt voldaan.
In de openbare-financienliteratuur
heeft dit onderwerp tot nu toe bijna geen
aandacht gekregen, alle aandacht voor
verbetering van bedrijfsvoering en financieel management bij de overheid
ten spijt. In mijn verzameling boeken
vond ik een hoofdstukje van 4 bladzijden, dat het verband legde tussen proposition 13 en de mogelijke aandacht
voor dit onderwerp. In ons land is onlangs misschien wel het allereerste congres gehouden dat was gewijd aan debiteurenbeheer in de collectieve sector2.
Uit eigen onderzoek onder gemeenten – ik geef toe, het aantal onderzochte gemeenten was beperkt – bleek dat
van een doelmatig debiteurenbeheer
geen sprake is. De stand van de debiteuren wordt niet regelmatig bijgehouden. De afhandeling van vorderingen is
niet formeel vastgelegd. Wanneer
wordt de factuur verstuurd? Wordt die
wel verstuurd? Hoeveel dagen na de
vervaldatum volgt de eerste herinnering? Wanneer volgt de tweede herinnering? Wanneer wordt de deurwaarder ingeschakeld? Wanneer en aan wie
wordt verslag uitgebrachtoverde inning
van vorderingen? Wordt er centraal bijgehouden welke instelling of burger
voor welke leveringen rood staat? Er

zijn grote verschillen in de gemeentelijke praktijk, maar er is amper beleid op
dat gebied. Er is evenwel beweging.
Amsterdam heeft functionarissen aangetroken voor debiteurenbeheer. In
Rotterdam is, na de enorme financiele
problemen bij enkele gemeentelijke bedrijven, het inzicht doorgebroken dat
sociaal beleid moet worden gevoerd
door de sociale dienst en de volkskredietbank, maar niet door allerlei gemeentelijke instellingen die de burger
diensten leveren.
Ik heb niet de indruk dat de situatie
op de departementen beter is. Waar zijn
de staten van uitstaande vorderingen?
Wat wordt er afgeschreven op dubieuze debiteuren? (Het rijk doet dat niet;
het comptabele bestel is er niet naar.)
Wanneer wordt een vordering in handen van een deurwaarder gegeven?
Beneden welk bedrag worden vorderingen niet meer nagelopen omdat de kosten te zwaar worden? Of moet men op
rechtvaardigheidsgronden of om precedenten te vermijden achter elke verschuldigde gulden aanjagen?
Ik geloof dat er met goed debiteurenbeheer geld kan worden verdiend: het
renteverlies op vermogen in de debiteurenpost wordt beperkt, het verlies wegens dubieuze debiteuren evenzo. Er is
wellicht ook geld te verdienen door (delen van) het debiteurenbeheer uitte besteden aan gespecialiseerde instellingen als factoringbedrijven of gerechtsdeurwaarders, in plaats van de dingen
zelf (of juist: niet) te doen. In de Comptabiliteitswet van 1976 is dit hele onderwerp niet geregeld. Wellicht een onderwerp voor de geplande 5e wijziging?

1. Wet tot aanscherping van sancties op het

gebied van belastingen, Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 489.
2. Nederlands Studiecentrum, Debiteurenbeheer bij de overheid, Rotterdam, 2 maart
1988.

3. P.B. Boprsma, T. Corporaal en A.J. Waterbolk, Debiteurenbeheer en factoring bij gemeenten, binnenkort in Openbare Uitgaven.

299

Auteur