Ga direct naar de content

De vierde nota

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 30 1988

De Vierde nota
Wie komend vanuit zuidelijke richting de Nederlandse grens passeert, ziet het onmiddellijk: hij betreedt een
geordend land. De wanordelijkheid van het Belgische
platteland, met zijn varieteit aan bouwsels, her en der
verspreid in het landschap, maakt plaats voor een ongekende keurigheid: het Nederlandse dorp, met zijn
doorsnee-nieuwbouwwijk, gestandaardiseerde premiewoningen, met woonerf en speelweide, omzoomd door
groenstrook, halfhoge beplanting en middelbrede sloot.
Geen duivenhok valt uit de toon. Hier moet een ordelijk
volk wonen.
Er zullen weinig landen zijn waar de ruimte zo geordend is als in Nederland. Misschien komt dat voort uit
de noodzaak in een dichtbevolkt land te woekeren met
de schaarse ruimte. Of anders uit de calvinistische
volksaard, die niet toelaat dat het erfgoed wordt verslonsd. Hoe het ook zij, de mate van ordening in ons
land is groot. Talrijke structuurschema’s, landinricntingsplannen, ruilverkavelingen, bestemmingsplannen
en bouwverordeningen hebben de in richting van stad
en land bepaald. Aan die plannen is vorige week weer
een nieuw, belangrijk plan toegevoegd: de Vierde nota
overde ruimtelijke ordening.
De Vierde nota is de vierde in een reeks die eind jaren vijftig begon. Aanleiding was destijds de bezorgdheid over de ongelijkmatige spreiding van economische
activiteiten over het land. De industriele activiteit was
sterk geconcentreerd in het westen. De Rotterdamse
haven was de motor van de Nederlandse economie.
Daar heersten congestie en spanning op de arbeidsmarkt. Verwacht werd dat de industrialisatie zich in hoog
tempo zou voortzetten. Dat was ook noodzakelijk om
werkgelegenheid te bieden aan een bevolking die tot 20
miljoen inwoners in het jaar 2000 zou groeien. Het doel
was te komen tot een breed opgezet spreidingsbeleid
dat de sociaal-economische verschillen tussen de regio’s zou verminderen en het westen zou ontlasten.
Door middel van ‘gebundelde deconcentratie’ zouden
werkgelegenheid en bevolking evenwichtiger over het
land moeten worden gespreid.
Het beleid kreeg gestalte in de vorm van het ‘groeikernenbeleid’. Een reeks gemeenten, meestal gelegen
in een ring random de dichtbevolkte Randstad, werd
aangewezen als ‘groeikern’ om de bevolkingsaanwas
opte vangen. Zoetermeer, Nieuwegein, Purmerend en
andere plaatsen veranderden van plattelandsgemeenten in tlatwijken die tienduizenden inwoners herbergden. Verondersteld was dat de bedrijvigheid het arbeidsaanbod zou volgen. Dat gebeurde echter niet. In
plaats daarvan kwam een geweldige verkeersstroom op
gang van de slaapsteden naar de nauwelijks bereikbare binnensteden waar de werkgelegenheid te vinden
was.
Daarnaast ontwikkelde zich het regionale beleid, gericht op het verminderen van de relatief hoge werkloosheid in zwakke, perifeer gelegen regie’s. Via hoge investeringspremies en omvangrijke stimuleringsprogramma’s probeerde men een stroom bedrijfsverplaatsingen op gang te brengen. Het investeren in de verstedelijkte gebieden in het westen van het land werd afgeremd met de selectieve investeringsregeling. Het lukte
echter niet de regionale werkgelegenheidssituatie te
verbeteren. Toen na het midden van de jaren zeventig

ESB 23-3-1988

de werkloosheid overal steeds hoger opliep, werd het
beleid steeds moeilijker te rechtvaardigen. In de oude
wijken van de grate steden bleek de situatie zelfs veel
nijpender te zijn dan in de traditionele probleemgebieden. In toenemende mate werd aan de regionale bestuurders duidelijk gemaakt dat zij er niet mee zouden
kunnen volstaan in Den Haag om geld aan te kloppen.
De economische ontwikkeling van nun gebied zou in
hoge mate een kwestie van het ‘organiserend vermogen van de regio zelf moeten zijn.
In de grote steden voltrokken zich inmiddels funeste
ontwikkelingen. De koopkrachtige bevolking verliet de
benauwde binnensteden om zich te vestigen in ruimer
opgezette buitenwijken en randgemeenten. Werklozen,
uitkeringsgerechtigden en etnische minderheden bleven in de oude stadswijken achter. De ontwikkeling
werd versterkt doordat bedrijvigheid uit de binnensteden werd geweerd en de stadsvernieuwing zich concentreerde op het bouwen voor de minst draagkrachtige bevolkingsgroepen. Het gevolg was dat de steden in
steeds grotere financiele nood raakten en dat de verloedering van de binnensteden om zich heen greep.
Steeds meer kwamen stadsbesturen tot de conclusie
dat dit beleid geen perspectieven bood. En op de golf
van de algemene herwaardering voor het bedrijfsleven
werd dit weer met open armen in de stedelijke centra
ontvangen.
De Vierde nota over de ruimtelijke ordening maakt de
cirkelgang in het ruimtelijk-economische denken rond.
Het spreidingsbeleid is geheel van de baan. Het gaat
weer volledig om het bevorderen van de economische
groei. Daartoe moeten de inspanningen zoveel mogelijk op het versterken van de positie van de Randstad
worden gericht. Alleen de Randstad heeft de potentie
uit te groeien tot een metropool die de concurrentie met
andere Europese steden aankan als vestigingsplaats
voor internationaal georienteerde bedrijvigheid. Om te
concurreren met Londen, Parijs en Brussel zal de Randstad meer Internationale allure moeten krijgen. Ik ben
benieuwd welke interessante hoogstandjes wij te zien
zullen krijgen om dat doel te verwezenlijken.
Het is niet mijn bedoeling schamper te doen over het
beleid dat in de Vierde nota is uitgestippeld. Het is goed
dat er van tijd tot tijd een bezinning plaatsvindt op de
manier waarop de overheid kan inspelen op maatschappelijke ontwikkelingen met belangrijke ruimtelijk-economische consequenties. Maar laten we niet de pretentie
hebben bezig te zijn met de vormgeving van Nederland
in 2015. De ervaring met de voorafgaande nota’s leert
dat iedereen over tien jaar weer heel anders over de
meest wenselijke ruimtelijke inrichting van ons land
denkt. De V/erotenotezegtdaarom meer over 1988 dan
over 2015.

L. van der Geest

1. Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Vierde nota over de ruimtelijke ordening. Op weg
naar 2015, deel a: Beleidsvoornemen, Staatsuitgeverij, 1988.

297

Auteur