Ga direct naar de content

Eén wereld, één munt

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 3 1988

Een wereld, een munt
In december 1979 bereikte de koers van de dollar ten
opzichte van de gulden een naoorlogs dieptepunt van
/1,89. In februari 1985 brak de dollar een naoorlogs record van / 3,33. In december 1987 werd weer een dieptepunt bereikt van / 1,78. Dergelijke schommelingen
zijn onmogelijk te verklaren uit verschuivingen in internationale comparatieve voordelen of Internationale inflatieverschillen. Zij worden bepaald door speculatieve
kapitaalbewegingen. Die hebben het Internationale financiele bestel in een casino veranderd.
De directe oorzaak van de toegenomen wisselkoersinstabiliteit is de enorme groei van het kapitaalverkeer.
Deze is gevoed door een zeer omvangrijke en nog
steeds voortdurende creatie van Internationale liquiditeiten sinds het begin van de jaren zeventig. Daarnaast
hebben ontwikkelingen op het gebied van de telecommunicate het verrichten van kapitaaltransacties enorm
veel sneller, gemakkelijker en goedkoper gemaakt. Ten
slotte heeft de wereldwijde liberalisatie van financiele
markten de flui’diteit van het kapitaal sterk vergroot. De
waarde van de kapitaaltransacties overtreft inmiddels
die van het Internationale goederen- en dienstenverkeer
met ten minste een factor tien. Vraag en aanbod van valuta’s, en dus wisselkoersen, hangen dan ook steeds
minder samen met Internationale handel en steeds
meer met internationaal kapitaalverkeer.
De groei van het Internationale kapitaalverkeer heeft
de grenzen tussen nationale valutamarkten vervaagd.
Er is in feite geen sprake meer van nationale markten,
maar van een wereldmarkt waarop Internationale valuta’s worden verhandeld. Hetzelfde geldt voor andere financiele markten waarop internationale beleggers opereren, zoals aandelenmarkten, obligatiemarkten en
markten voor opties en termijncontracten. De verschillende beleggingsmogelijkheden zijn ook steeds meer
als substituten voor elkaar gaan fungeren. En waar de
substitutiemogelijkheden beperkt waren werden nieuwe
financiele instrumenten gecreeerd. Zo is een steeds
grotere en gevarieerdere financiele wereldmarkt ontstaan. Het kapitaal flitst over deze markt heen en weer
en wordt, vrijwel zonder tijdverlies of transactiekosten,
van de ene beleggingsvorm in de andere omgezet als
fractionele verschillen in verwachte risico’s of rendementen daartoe aanleiding geven. Vanzelfsprekend
wordt de koersvorming van financiele activa daardoor
steeds grilliger.
Hoewel minder spectaculair dan op financiele markten schrijden ook op goederen- en dienstenmarkten de
internationalisatie en integratie voort. Ook hier geldt dat
technologische ontwikkelingen de grenzen doen vervagen. De mogelijkheden van de telecommunicatie maken het bij voorbeeld steeds minder noodzakelijk dat
een producent van diensten zich bevindt op de plek
waar die diensten worden geconsumeerd. Het is technisch geen probleem om een bankemploye in Zuid-Korea Nederlandse incasso’s te laten verwerken, terwijl
een Nederlandse transporter zich kan specialiseren in
het goederenvervoer van China naar Japan.
Naarmate een steeds meer gemtegreerde wereldmarkt ontstaat, wordt het steeds bezwaarlijker dat er
verschillende valuta’s zijn om de internationale transacties te verrekenen. Vooral omdat de waarden van die
valuta’s ten opzichte van elkaar tegelijkertijd aan steeds
sterkere schommelingen bloot komen te staan. Deze situatie vormt een belemmering voor de volledige ontplooiing van de internationale handel en impliceert een

ESB 27-1-1988

welvaartsverlies voor de wereld als geheel. Wat ligt er
meer voor de hand dan de nationale valuta’s af te schaffen en daarvoor in de plaats een wereldmunt in te voeren?
Het idee van een wereldmunt – de phoenix – wordt in
The Economist van 9 januari jl. nader besproken1. Weliswaar wordt erkend dat het voorlopig nog mijlenver van
de realiteit afstaat en dat er nog wel een paar valutacrises, beurskrachs en recessies overheen zuflen gaan
voordat politici er rijp voor zijn, maar we moeten wel beseffen dat de steeds verdergaande internationale economische integratie zonder navenante internationale
beleidscoordinatie gepaard zal gaan met steeds heftiger wisselkoersschommelingen en dus steeds hoger
oplopende economische kosten. Dat gegeven kan de
utopie van een monetaire unie op den duur toch dichterbij brengen.
Het grootste obstakel vormen natuurlijk nationale regeringen die vrezen een deel van nun autonomie te verliezen. Een nationaal monetair beleid bij voorbeeld zal
niet meer kunnen bestaan; de wereldgeldhoeveelheid
wordt door een mondiale centrale bank bepaald. Budgettair beleid is nog wel mogelijk, maar is aan veel strengere beperkingen onderhevig dan nu. Inflatoir financieren is er niet meer bij. De speelruimte lijkt dus een stuk
kleiner te worden. In werkelijkheid echter is het verschil
niet zo groot. Ook in een wereld met zwevende wisselkoersen zien nationale regeringen zich bij toenemende
internationale vervlechting steeds meer in hun bewegingsvrijheid beperkt door wat zich in de boze buitenwereld afspeelt. Tenzij zij zich verschansen achter een
muur van restricties op het handels- en kapitaalverkeer.
Maar dan wordt de prijs voor het behoud van nationale
autonomie betaald in de vorm van achterblijvende economische groei en welvaart.
Het grote voordeel van een internationale monetaire
unie is dat afzonderlijke economieen zich continu en automatisch aan relatieve prijsveranderingen aanpassen,
terwijl ze nu geneigd zijn dat aanpassingsproces te ontlopen door hun wisselkoers te laten zakken. Het is te
vergelijken met de manier waarop afzonderlijke regie’s
binnen een grote economie zich aan relatieve veranderingen in hun concurrentiepositie moeten aanpassen.
Als de oliemarkt instort zakt niet de Texaanse dollar ten
opzichte van de Californische, maar moeten de inwoners van Texas zich op andere activiteiten gaan richten
als zij hun inkomen en werkgelegenheid op pel I widen
houden. Of zij moeten verhuizen naar streken waar de
economie een grotere bloei vertoont. In beide gevallen
is de economische allocatie daarmee gediend. Bovendien bevordert de afwezigheid van koersrisico’s de handel, de investeringen en de werkgelegenheid.
De politieke realiteit geeft natuurlijk weinig aanleiding
tot bespiegelingen over een wereldmunt. Zelfs eenvoudige afspraken over internationale beleidscoordinatie
om de wisselkoersschommelingen binnen de perken te
houden komen niet van de grand. De tijd is er kennelijk
nog niet rijp voor. Maar de economische ontwikkeling in
de richting van een wereldeconomie.gaat voort. Vroeg
of laat zal de politiek moeten volgen.

L. van der Geest

1. Get ready for the phoenix, The Economist, 9 januari 1988,
blz.9.

97

Auteur