Swarttouw (Schiphol); dr. H.J. Wittéveen (Wassenaar).
Aan het einde van het verslagjaar
trad de heer dr. H.J. Witteveen statutair af. Prof. dr. H.W. Lambers gaf de
wens te kennen terug te treden als secretaris/penningmeester en als curator van de Stichting. In kleine kring is
afscheid van deze markante persoonlijkheid genomen, die van 1947tot eind
1986 eerst als directeur en vanaf 1968
als secretaris van curatoren op inspirerende wijze leiding heeft gegeven aan
het NEl.
Nieuwe curatoren zijn per 1-1-1987
de heren dr. P. Korteweg, mr. drs.
A.A.Th. van Rhijn en dr. D.M.N. van
Wensveen.
De heer van Wensveen vervult de
functie van penningmeester vanaf
1-1-1987, deze functie heeft hij reeds
eerder vervuld in de jaren 1973 tot en
met 1985. De curatoren hebben prof.
dr. J.H.P. Paelinck benoemd tot secretaris van curatoren.
Directorium en secretariaat
Prof. dr. L.B.M. Mennes, voorzitter
van de directie; prof. dr. W.T.M. Molle,
directeur; prof. dr. J.H.P. Paelinck, directeur; drs. E.H. Mulder, directeur;
drs. A.A. Ruitenberg, algemeen secretaris.
Als gevolg van de teruglopende gezondheid van de heer Mulder is – op
diens verzoek – het Dagelijks Bestuur
aan het einde v.an.het verslagjaar akkoord gegaan met het terugtreden van
drs. Mulder als directeur van het NEl.
Met grote erkentelijkheid dient gewag
te worden gemaakt van de intensieve
bijdrage van de heer Mulder – als directeur Financiën – aan het gezondmaken en verstevigen van de financiële positie van de Stichting. Op voorstel
van de directie is de heer Mulder benoemd tot financieel adviseur .
.Algemeen
Stichting Bet Nederlands
Economisch Instituut
Verslag over het jaar 1986
Curatorium
Voorzitter: dr. J.M. Goudswaard
(Wassenaar). Ondervoorzitter: mr. J.J.
van der Lee (Den Haag). Secretaris/penningmeester: prof. dr. H.W.
Lambers (Rotterdam). Leden: Z.K.H.
Prins Bernhard der Nederlanden
(Baarn); dr. J.E. Andriessen (Wassenaar); dr. J. Bartels (Wassenaar); drs.
G. van den Berg (Rotterdam); dr. WA
van den Berg (Den Haag); drs. D. de
Bruyne (Den Haag); drs. F.A. Engering
(Den Haag); mr: W.G. Koppelaars
(Krimpen ald IJssel); drs. H.J. Ter Heege (Eindhoven); drs. S. Orlandini
(Schiphol); dr. A. Peper, (Rotterdam);
drs. J.C. Smit (Lage Vuursche); F.
Het Instituut en de Stichting MARIN
(Maritiem Research Instituut Nederland), gevestigd te Rotterdam, hebben
aan het eind van het verslagjaar een intentieverklaring ondertekend tot het
ontwikkelen van een hechte en permanente samenwerking tussen enerzijds
de Stichting MERC (Maritiem Economisch Research Centrum) te Rotterdam en anderzijds de Stichting het Nederlands Economisch Instituut. Beide
stichtingen blijken namelijk gelijk gericht te zijn op het terrein van het
maritiem-economisch onderzoek. In
het kader van de samenwerking zijn
vanaf augustus 1986 prof. dr. W.T.M.
Molle en prof. dr. J.H.P. Paelinck – op
persoonlijke titel – benoemd tot adviseurs van de stichting MERC. In het
begin van 1987 is een uitgewerkte samenwerkingsovereenkomst
tussen
r
MERC en NEl door beide stichtingen
aanvaard en ondertekend. Zoals later
in het verslag is vermeld, heeft de samenwerking op het terrein van
maritiem-economisch
onderzoek
reeds in 1986 effectief gestalte gekregen.
Voor de periode 1 juli 1986 tot 1 juli
1987hebben curatoren prof. dr. L.B.M.
Mennes benoemd tot voorzitter van de
directie.
In het verslagjaar ging drs. A. de Wit,
die jarenlang als redacteur-secretaris
vorm en inhoud aan ESB heeft gegeven, met pensioen. Aan het einde van
het verslagjaar ontving drs. A.C.P.
Verster cum laude het doctoraat in de
economie aan de Erasmus Universiteit. De heer Verster is hoofd van de
NEl-afdeling Sectoren en Ruimtelijke
Patronen.
.
Eind 1986 telde het NEl 89 medewerkers (excl. directie). In 1985 bedroeg dit aantal 88.
Bijzondere activiteiten en
publikaties
Evenals in voorgaande jaren heeft
het NEl via artikelen, het houden van
lezingen en het geven van interviews
aan zijn naambekendheid gewerkt.
Het NEl heeft meegewerkt aan verscheidene seminars in binnen- en buitenland.
Voortgezet is de serie “Foundations
of Empirical Economie Research”,
waarin in het verslagjaar 10 studies
zijn verschenen.
De reeds lang bestaande samenwerking met instellingen van hoger onderwijs in Oost-Europa – met name in
Polen – is in het verslagjaar voortgezet. Evenals in voorgaande jaren verbleven er in 1986 een drietal stagiaires
op het Instituut. De activiteiten beperken zich niet tot het ontvangen en begeleiden van stagiaires; het actief deelnemen aan congressen en seminars
alsmede publikaties over en weer, maken er eveneens deel van uit. De vermeide activiteiten geschieden in samenwerking met en met financiële
steun van het Ministerie van Onderwijs
en Wetenschappen en de Erasmus
Universiteit.
De NEl-serie “Contributions to East
European Economie Research” (de
z.g. groene reeks) is voortgezet.
Zoals in het vorig jaarverslag reeds
is aangekondigd is het boek van prof.
dr. A. Kuyvenhoven en prof. dr. L.B.M.
Mennes Guidelines tor project appraisal; an introduction to the principles ot
tinancial, economie and social costbenefit analysis tor developing countries in het jaarverslag bij de Staatsuitgeverij verschenen.
De in opdracht van het DirectoraatGeneraal
Internationale
Samenwerking (DGIS) uitgevoerde studie
geeft een beknopte inleiding tot de
kosten-baten analyse en kosteneffectiviteitsanalyse voor ontwikkelingslanden.
748
Economisch Statistische
Berichten
In het verslagjaar is ESB 50 maal
verschenen, het aantal pagina’s bedroeg 1287 (vorig jaar 1312). De redactie heeft vijfmaal een speciaal nummer
samengesteld. De onderwerpen waren: Verkiezingen en economie; De
Nederlandse economie op middellange termijn; Miljoenennota 1987; Voorspellingen, wat heb je eraan? en Kunst
en economie.
Het onderzoekingswerk
Ontwikkelingslanden
algemeen
Voedselhulp. Het NEl heeft een discussierapport samengesteld voor de
Workshop van het Intenationaal Agrarisch Centrum te Wageningen. Dit op
verzoek van DGIS samengestelde rapport behandelt voedselhulp in zijn
algemeenheid en is speciaal gericht op
de criteria voor de keuze van een’ commodity’.
Habitat. Zoals in het vorig verslag
reeds gemeld is, voert het NEl in opdracht van het Ministerie van Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer een studie uit naar de habitatsituatie in de tien
concentratielanden van het Nederlandse ontwikkelingsbeleid. In het verslagjaar zijn de delen drie en vier van
deze studie gereedgekomen. In deel
drie is weergegeven een beschrijving
van en voorstellen voor Nederlandse
hulp in de habitatsector in Bangladesh
en Noord-Vemen. Het rapport geeft als
resultaat de identificatie van mogelijkheden voor Nederlandse hulp op het
gebied van woningen en voorzieningen, institutionele ontwikkeling, ontwikkeling van het bedrijfsleven, stedelijke, plattelands- en regionale ontwikkeling en onderzoek. Deel vier van het
NEl-onderzoek geeft aanbevelingen
voor de herwaardering van de rol van
habitathulp in het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsbeleid.
Vraagbaak. Het Directoraat Generaal Internationale Samenwerking
heeft het NEl opdracht gegeven tot het
ad hoc adviseren van landeneenheden
i.v.m. door derden uitgevoerde projectvoorbereidingsstudies en algemene
advisering over toepassing en followup van kosten-batenanalyses. De advisering geschiedt in samenwerking met
de afdeling DSTITA van het Ministerie
van Buitenlandse Zaken.
Afrika
Burkina Faso. Het NEl heeft opdracht gekregen om de effecten van
twee plattelandsontwikkelingsprojecten in Burkina Faso te evalueren. Voor
het uitvoeren van deze missie heeft samenwerking plaatsgevonden tussen
het NEl en DGIS, de opdrachtgever, en
tussen het NEl en het Ministerie van
Landbouw en het Planbureau in Burkina Faso. De effecten van verschillende
toegepaste landbouwmethoden zijn
gekwalificeerd. Tevens zijn de effecten
van de programma’s op de regionale
economie geanalyseerd.
Kenia. Samen met het Directoraat
Landbouwkundig Onderzoek van het
Ministerie van Landbouw van Visserij
is het “Agricultural
Development
Cooperation”
(ACD) pootgoedprogramma, in Molo, Kenia, geëvalueerd.
Een rapport met aanbevelingen is ter
afsluiting van deze missie aan DGIS
aangeboden.
Mali. Met het doel de kwaliteit van de
ontwikkelingssamenwerking te verbeteren tussen donorland en ontwikkelingsland heeft het NEl in opdracht van
DGIS twee evaluatiemissies (‘Office
du Niger’ en ‘Fonds d’lntrants Agricole’) uitgevoerd. Het betreft hier beide
rijstprojecten in Mali. Adviezen zijn uitgebracht wat betreft de haalbaarheid
van de doelstellingen van beide projecten. Ook over de omzet en structuur
van beide projecten is uitvoering gerapporteerd.
Mozambique. De Commissie van de
Europese Gemeenschappen heeft het
NEl opdracht gegeven tot het beoordelen van de econOmische en financiële
haalbaarheid van de bouw van een
multipurpose container terminal in de
haven van Beira. Op basis van de geprojecteerde hoeveelheid doorvoer
van Beira, met name de te verwachten
toename in containerisatie in de regio
Zuidelijk Afrika, bleek de voorgestelde
reconstructie economisch haalbaar.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft het NEl gevraagd verslag uit
te brengen over ‘Technical Coordination Conference’ en als adviseur van de
Nederlandse delegatie op te treden.
Tanzania. Het Ministerie van Buitenlandse zaken (DGIS) heeft opdracht
gegeven tot het analyseren van de resultaten behaald in door Nederland
gefinancieerde veeteeltprojecten in
Tanzania. Dit onderzoek gebeurt in samenwerking met het Ministry of Animal
Husbandry in Tanzania en het Proefstation voor de rundveehouderij te Lelystad. Het project wordt medio 1987
afgesloten met een uitgebreid rapport
over de veeteeltsector en de verwachtingen omtrent de ontwikkelingsmogelijkheden van deze sector in Tanzania.
In het verslagjaar is inzonderheid
geadviseerd inzake het versterken van
de rendabele projecten.
In opdracht van het DGIS is in het
verslagjaar de Nederlandse technische hulp aan Tanzania over de periode juli 1982 – december 1985 geëvalueerd. Bovendien is de behoefte voor
een verlenging van de hulp bepaald,
zijn de toepasbaarheid en de prioriteiten van de voorgestelde hulpprogramma’s vastgesteld en eventuele verbeteringen in het programma
aangegeven, in het licht van de beperkte financiële mogelijkheden.
Voorts is een evaluatiemissie uitgevoerd naar Mbozi Maisfarm. Het doel
van deze missie – in opdracht van
DGIS – was een aan te bevelen strategie voor Mbozi Maisfarm en een passend ‘mediumterm action plan’ te ontwerpen voor het ‘Village Assistance
Programme’ , alsmede te adviseren
over een mogelijk toekomstig hulpprogramma, te financieren door Nederland.
Zambia. Het NEl heeft een evaluatie
uitgevoerd inzake de technische en
economische mogelijkheden om door
ossen getrokken ploegen lokaal te produceren, alsmede de daarbij behorende implementatie uit te voeren. In dit
DGIS-project is nauw samengewerkt
.met de ‘Agricultural Engineering Section’ te Lusaka van het Ministry of Agriculture and Water Development
(MAWD). Een marktstudie met betrekking tot de door ossen getrokken ploegen en een financiële en economische
analyse zijn uitgevoerd en in het kader
van het lopende’ Animal Draught Programme’ (ADP) dat ook mede door Nederlandse hulp wordt gesteund, is hierover gerapporteerd.
Midden- en Zuid-Amerika
Bolivia. Het doel van deze onderzoeksmissie luidde: de eerdere ten
laste van de betalingsbalanssteun
1982, 1983 en 1984 gerealiseerde leveranties, de distributie en het gebruik
daarvan te analyseren. Voorts heeft de
opdrachtgever (DGIS) gevraagd een
beoordeling te geven inzake bestedingsalternatieven op de Boliviaanse
economie en samenleving (impactanalyse) onder meer ten aanzien van
rentabiliteit, inkomensgenerering en verdeling, ten aanzien van de effecten
op de betalingsbalans alsmede ten
aanzien van eventuele marktverstorende elementen. Bij deze missie is samengewerkt met het Ministerie van
Planning en Coördinatie te Bolivia. De
missie heeft geadviseerd de betalingsbalanshulp voor 1986 en 1987 te continueren.
Nicaragua. In samenwerking met
het Directoraat Landbouwkundig Onderzoek te Wageningen is een evaluatie van het aardappelenproject uitgevoerd. De Nederlandse bemoeienis
heeft geleid tot een sterke toename
van de aardappelproduktie in Nicaragua. De algemene conclusie is dat het
project verdient te worden voortgezet.
Aldus is gerapporteerd aan DGIS.
Peru. Dit geïntegreerde plattelandsontwikkelingsproject is partieel door
DGIS uitbesteed aan het NEl. Het project loopt al enkele jaren en zal tot 1988
doorlopen. Het doel is de verbetering
van de lange-termijninkomenspositie
van de armere boeren in het departement Cusco, Peru. Daartoe wordt door
het NEl in Cusco vooral samengewerkt
met de Corporación de DesarroIlo van
ve voordeel van Indonesië daarin. De
identificatie van exportgroei markten is
een onderdeel van het onderzoek.
Aandacht is ook besteed aan het belang van buitenlandse investeringen in
de industriesector, capaciteitsbenutting, de rol van kleinschalige industrieën en de regionale verdeling
van de industriële activiteiten. De effecten van beleidsmaatregelen zijn
geanalyseerd en aanbevelingen zijn
gedaan wat betreft aanpassingen in
het industriebeleid. In 1987 zal het project worden afgesloten.
Het doel van het DGIS-project ‘Impactstudie Kleinkrediet Bank Indonesia’ is het evalueren van een kredietprogramma voor kleine bedrijven op
toegevoegde waarde, werkgelegenAzië
Bangladesh. De Wereldbank en de heid en investeringen. Het NEl en de
regering van Bangladesh hebben een Bank Indonesia hebben bij deze studie
pre-feasibility-studie opgedragen om nauw samengewerkt. Op basis van de
de locatie en afmetingen van een door het NEl ontwikkelde methode om
‘multi-purpose’ brug over de rivier Ja- incrementele effecten van krediet te
muna te bepalen. Deze eerste fase van bepalen, zijn schattingen gemaakt van
de studie is uitgevoerd in samenwer- het effect van krediet op werkgelegenheid, toegevoegde waarde en investeking met Haskoning en het Waterloopkundig
Laboratorium
(beide
in ringen in kleine bedrijven in Indonesië
per sector. Tevens is er een schatting
NEDECO-verband) en het bureau
gemaakt van het rendement van het
Rendel, Palmer & Tritton. De volgende
fase, de feasibility study, gaat medio kredietprogamma.
In opdracht van het Internationaal
1987 van start.
Het NEl is gevraagd voor het maken Agrarisch Centrum (IAC) in Wageninvan een feasibility study voor een tech- gen is een evaluatie uitgevoerd inzake
nisch hulpproject dat beoogt de effi- de voortgang van het project ‘Advisering Pompengan Sulawesi’ en is een
ciency van het gasdistributie-systeem
in Bangladesh te verhogen, door mid- activiteiten planning voor de vervolgfadel van gasmeters en betere onder- se opgesteld.
In samenwerking met het Internatiohoudspraktijk van het leidingnet. Dit
naal Agrarisch Centrum, RijkswaDGIS-project wordt in samenwerking
met GasunieNEG-gasinstituut uitge- terstaat en de Landbouw Universiteit
voerd. De begin 1987 afgesloten stu- Wageningen heeft het NEl een evaluadie leidt tot de conclusie dat efficiency- tie uitgevoerd met betrekking tot de
verbetering via beter onderhoud tot voortgang van het ‘Integrated Water
netto besparingen leidt, maar dat be- Resources Development Project’ in
metering van gasgebruik bij huishou- West-Java. De evaluatie leidde tot een
bijstelling van de planning van de
dens economisch niet haalbaar is.
tweede fase.
Indonesië. Het doel van de driejarige
Pakistan. Het DGIS-project ‘Werkstudie ‘Nationaal-Regionaal
Planningsmodel Indonesië is het ontwikke- gelegenheid, inkomen en basisbehoeften’ in Pakistan streeft ernaar bij
len van een regionaal planningsmodel
van Indonesië met als oogmerk de re- te dragen tot het vinden van een oplossing van de problemen van werkgelegionale verdeling van de bevolking,
genheid en werk in de georganiseerde
hulpbronnen en economisch activiteiten te analyseren en aan te geven op en ongeorganiseerde sectoren in Pakistan. Het onderzoek is destijds ontwelke wijze een mogelijke ongelijke
inkomensverdeling zou kunnen veran- worpen en geïmplementeerd, met als
doel de tegenwoordige en toekomstige
deren, hetzij via direct overheidsingrijpen, hetzij via beïnvloeding van de par- karakteristieken van het scheppen van
ticuliere sector. De twee NEl-vertegen- werkgelegenheid en economische acwoordigers in Indonesië werken nauw tiviteiten in de ongeorganiseerde secsamen met de medewerkers van Bap- tor te bepalen.
Het project ‘Begeleiding ontwikkepenas. Ook wordt samengewerkt met
ling performance auditing’ houdt in het
het Centraal Bureau voor de Statistiek
adviseren van DGIS en de Algemene
Indonesië. Dit project wordt – naar
Rekenkamer van Pakistan bij het ontverwachting – in de zomer van 1988
wikkelen van een methodiek voor Perafgesloten.
formance Auditing en daaraan gekopHet meerjarenproject ‘Industrialisapelde trainingsprogramma’s. Er is bij
tie en handel’ wordt uitgevoerd in opde begeleiding op intensieve wijze sadracht van DGIS en heeft tot doel tiet
mengewerkt met de uitvoerende conanalyseren van de industriële ontwiksultant BMB te Tilburg. De methodiek
keling in Indonesië. Er wordt samengeis gebaseerd op gangbare en nieuw
werkt met het Ministerie van Industrie
ontwikkelde methoden voor de ex-post
in Indonesië. In het verslagjaar is een
evaluatie van projecten en programanalyse uitgevoerd inzake de handel in
ma’s. Het project heeft geleid de
industrieprodukten en het comparatie-
Cusco. Door middel van het aanleggen
van irrigatie- en drainagekanalen, het
introduceren van nieuwe technologische pakketten, het verstrekken van
adequate landbouwinputs, het geven
van krediet en voorlichting, en het trainen van boeren ook op gebieden als
administratie en boekhouden, wordt
getracht de boerengemeenschappen
op een dusdanig niveau te brengen,
dat ze, weliswaar gesteund door het
project, hun eigen ontwikkeling ter
hand kunnen nemen. Naast activiteiten ontwikkeld op het gebied van landbouw, veeteelt en bosbouw is het project ook actief ten behoeve van de ontwikkeling van plattelandsindustrieën.
749
van de reeks ‘Performance Audit Guidelines’, bestaande
totstandkoming
uit twaalf delen, waarvan twee m.b.t.
methodologie en tien m.b.t. sectorale
toepassingen; voorts tot algemene en
op speciale sectoren gerichte trainingscursussen voor in totaal 150 hogere ambtenaren van de Pakistaanse
Rekenkamer en tot bijdragen aan seminars t.b.v. Performance Auditing.
Europa
Demografische ontwikkeling. In het
verslagjaar is gereed gekomen de in
opdracht van de Commissie van de Europese Gemeenschappen,
Directoraat-Generaal voor Regionale Politiek,
uitgevoerde Demeter-studie. Het doel
van dit onderzoek is het projecteren tot
2010 van de ontwikkeling van bevolking en beroepsbevolking
in 161 regio’s binnen de twaalf landen van de
Gemeenschap en het identificeren van
de probleemgebieden,
veroorzaakt
door demografische
ontwikkelingen
waar Europese regionale politiek op
moet inspelen. Bij dit onderzoek is gebruik gemaakt van het door het NEl
ontwikkelde bevolkingsprojectiemodel
voor een laag regionaal niveau. De uitkomsten van de projecties wijzen enerzijds op verschuivingen binnen Europa
in de bevolkingszwaartepunten,
niet in
het minst doordat voor het eerst in de
geschiedenis
in een aantal landen
sprake is van een structurele daling
van de bevolking, anderzijds op een
vergrijzingsproces
dat zich vrijwel
overal manifesteert. Voor de ontwikkeling van de beroepsbevolking lopen de
lijnen grotendeels
parallel.
Gevolg
hiervan is voor een aantal regio’s een
op lange termijn ‘geruisloos’ verdwijnen van de werkloosheid.
Voor een
aantal andere evenwel zal zonder beleidsmaatregelen
de bestaande problematiek verergeren.
Verklaring produktieniveaus.
In
1983 heeft het NEl, in opdracht van de
Europese Investeringsbank
(Luxemburg), drie rapporten over het project
Eurolease I uitgebracht, waarin voor
een achttal produktgroepen
een econometrische verklaring van hun relatieve produktieniveaus in een twintigtal
landen werd voorgesteld; hieruit werden verder beleidsmatige beschouwingen afgeleid. De Commissie van de
Europese Gemeenschappen
heeft in
het verslagjaar aan het NEl gevraagd
voor vier technologische hoogwaardige produkten en diensten de recente
omzetontwikkeling
in een aantal Europese landen, de Verenigde Staten en
Japan te verklaren. Voorts was het
doel van het onderzoek het bepalen
van rationele strategieën om de groei
van deze technologisch hoogwaardige
activiteiten te stimuleren. Op basis van
het toepassen van geavanceerde econometrische
analysetechnieken
en
multicriteria-analyse,
aangevuld met
een uitgebreide literatuurstudie,
zijn
voor een biotechnologisch
produkt,
hoogwaardige
technische
keramiek,
glasvezelkabels en software, de zeer
750
diverse variabelen getraceerd die de
omzetontwikkeling
van deze produkten beïnvloeden. Vervolgens is met behulp van een econometrische analyse
de omzetgroei van deze produkten in
de onderscheiden
landen verklaard.
Verder is een kosteneffectiviteitsanalyse uitgevoerd om de meest efficiënte
beleidsstrategie
te bepalen die de
groei kan stimuleren in deze produkten. De methode kan, indien soortgelijke zeer diverse groeikarakteristieken
voorhanden zijn, toegepast worden op
andere produkten en diensten.
die fijnmechanische
halffabrikaten
produceren. Deze zijn naar een groot
aantal ondernemings-,
produkt- en
marktkenmerken
gekarakteriseerd.
Nagegaan is waarom de ondernemingen wel of niet exporteren. Samengewerkt is met de branche-organisaties
en met het Directoraat-Generaal
Industrie van het Ministerie van Economische Zaken. Naast een kwalitatieve
onderzoeksmethode
is gebruik gemaakt van principale-componentenanalyse en een tweetal verklarende
methoden, te weten: probit-analyse en
lineaire regressie-analyse.
Nederland
Terugwinning grondstoffen (metalen). Het Bureau voor de Statistiek der
Concurrentiepositie
Nederlandse
Scheepsbouw. In het begin van het
verslagjaar is de vierde fase inzake de
concurrentiepositie
van de Nederlandse scheepsbouw
gereedgekomen.
Doel van het onderzoek is inzicht te
verschaffen in de recente ontwikkeling
van de concurrentieverhoudingen
in
de scheepsnieuwbouw
in de bij de
Association of West-European
Shipbuilders (AWES) aangesloten landen
en Japan, Zuid-Korea en Taiwan. Op
intensieve wijze is samenwerkt met de
opdrachtgever de Stichting Coördinatie Maritiem Onderzoek. Verder stelden verscheidene instanties – CBS,
AWES en VN – statistische informatie
ter beschikking. Binnen de AWES zijn
alleen in Zweden de arbeidskosten per
CGRT lager dan in Nederland. In alle
Oostaziatische
scheepsbouwlanden
zijn deze kosten in 1983 evenwel lager.
In alle onderzochte landen zijn deze
kosten van 1982 op 1983 gedaald. In
Nederland was deze daling wat minder
dan het AWES-gemiddelde.
De scheepsnieuwbouw in 1990. De
Vereniging
Centrale
Bond
van
Scheepsbouwmeesters
in Nederland
(CEBOSINE) heeft het NEl opdracht
gegeven tot het prognosticeren van de
positie van de Nederlandse scheepsbouw in 1990. Samen met de Stichting
Maritiem Economisch Research Centrum (MERG) heeft het Instituut dit onderzoekuitgevoerd.
Gemeten in nationale valuta toont de prognose voor Nederland – te zamen met Denemarken
– een vrij gunstige concurrentiepositie binnen Europa. Buiten Europa zijn
de Oostaziatische
scheepsbouwlanden echter in 1990 (nog steeds) goedkoper. Wordt met de wisselkoersontwikkeling
rekening
gehouden,
dan
leidt de ‘harde’ gulden ertoe dat de positie van Nederland ten opzichte van
alle landen verslechtert, waardoor deze ook ten opzichte van de Europese
landen kwetsbaar wordt.
De Nederlandse fijnmechanische industrie. In opdracht van de Programmacommissie Economie-Technologie,
waarvan het secretariaat
wordt gevoerd door het Ministerie van Economische Zaken, heeft het Instituut een
studie uitgevoerd naar de facetten die
een rol spelen bij het penetreren op exportmarkten met technologisch hoogwaardige goederen. Dit is gebeurd aan
de hand van de Nederlandse bedrijven
Europese Gemeenschappen
heeft het
NEl verzocht statistische tabellen over
de terugwinning van negen grondstoffen in Nederland voor de jaren 1981
Um 1984 op te stellen. Op basis van enquêtes onder de relevante bedrijven
kon voor acht van de negen metalen
een belangrijk
deel van de hergebruikstroom worden getraceerd.
Behalve de omvang van het hergebruik is
ook, waar mogelijk, het potentieel hergebruik aangegeven.
De Nederlandse bosbouw. Het doel
van dit in opdracht van Staatsbosbeheer uitgevoerde onderzoek is de houtbehoefte op lange termijn van de Nederlandse industrie te ramen en de mate vast te stellen waarin door middel
van Nederlandse houtproduktie in deze behoefte zou kunnen worden voorzien. Bij dit onderzoek is samengewerkt met het Landbouw-Economisch
Instituut. Het onderzoek heeft bestaan
uit: een raming van de ontwikkeling
van de prijzen van hout en een aantal
vervangende materialen; het nagaan
van de mate, waarin de Nederlandse
industrie op basis van hout van eigen
bodem zou kunnen werken; het vaststellen van de kostprijs en toekomstige
rendementsverwachtingen
met betrekking tot een aantal voor de Nederlandse bosbouw belangrijke houtsoorten; een schatting van de mate, waarin
hout door andere materialen zal worden vervangen; een vaststelling van de
invloed van mogelijke nieuwe toepassingsmogelijkheden
voor hout; een raming van de toekomstige vraag naar
hout. Voor de jaren 1990, 1995, 2000,
2005 en 2010 heeft een extrapolatie
van het verbruik van tropisch hout,
niet-tropisch
loofhout en naaldhout
plaatsgevonden.
Dit is gebeurd voor
zeven verwerkingssectoren.
Deze ramingen zijn gecorrigeerd voor prijs- en
substitutie-ontwikkel ingen.
Reclame en alcoholverbruik. De
Stichting Ether Reclame heeft het Instituut gevraagd een statistische toetsing van het verband tussen reclame
voor alcoholhoudende
dranken en het
verbruik daarvan uit te voeren. Nadat
eerst empirisch de factoren zijn vastgesteld die het verbruik van alcoholhoudende dranken beïnvloeden (met
name inkomen, prijs en reclamebestedingen), zijn vervolgens de tv-, pers- en
radioreclame-elasticiteiten
berekend.
De invloed van mutaties in de reclame-
bestedingen op het verbruik bleek gering. Daarnaast zijn schattingen gemaakt van de inkomenselasticiteit van
het verbruik van alcoholhoudende
dranken.
Evaluatie automatiseringsprojecten.
In opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en in samenwerking
met het Ministerie van Financiën is in
het verslagjaar begonnen met het
opstellen van een handleiding voor de
evaluatie van automatiseringsprojecten bij de overheid. Aan de hand van de
automatisering van de ontvangkantoren van de belastingen is in het verschenen tussenrapport de evaluatiemethodiek ontwikkeld en zijn er aanbevelingen gedaan voor de toepassing
daarvan, onder andere wat betreft het
meten van de effecten van automatiseringsprojecten. Ook is ingegaan op de
problematiek van de aspecten die niet
in geld kunnen worden uitgedrukt of
zelfs niet meetbaar zijn (privacybescherming,
arbeidsomstandigheden, e.d.).
Langdurig
werklozen, evaluatie
JOB~plan. Het doel van dit evaluatieonderzoek was na te gaan in hoeverre
de doelgroep van het JOB-plan, de
groep landurig werkloze jongeren, is
bereikt; en in hoeverre het JOB-plan,
dat het karakter heeft van een loonsubsidiemaatregel, aanleiding heeft gegeven tot concurrentievervalsing. Daarnaast diende het onderzoek informatie
te geven over de ervaringen van de
deelnemende jongeren. Naar schatting dertig procent van de doelgroep is
bereikt. Verdringing heeft zich op vrij
grote schaal voorgedaan en er zijn
geen aanwijzingen dat het JOB-plan
een duidelijk werkgelegenheidsverruimend effect heeft gehad. Het is onwaarschijnlijk dat er van het plan een
ernstig concurrentieverstorend effect
is uitgegaan. Hoewel dit niet uitvoerig
is onderzocht, lijkt het JOB-plan een
gunstig effect te hebben op de arbeidspositie van de deelnemende jongeren, zo is gerapporteerd aan het Ministerie van Sociale zaken en Werkgelegenheid.
De vraag naar en het aanbod van arbeid in WVC-sectoren. Het Ministerie
van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur heeft opdracht gegeven tot het nagaan of het mogelijk en nodig is (verbeterde) informatie te verschaffen over
beroepen die in de WVC-sectoren
voorkomen.
In de sector ‘cultuur’ zijn de mogelijkheden thans bij gebrek aan gegevens vrijwel nihil en zal eerst een informatiesysteem ontwikkeld moeten worden. Hoewel ook voor de sector
‘welzijn’ niet alle gewenste gegevens
beschikbaar zijn, zijn er voor diverse
beroepsgroepen goede mogelijkheden prognoses op te stellen en is daar
ook alle aanleiding toe gezien het tot
heden ontbreken van goed onderbouwde prognoses. Voor delen van de
sector ‘volksgezondheid’ zijn weliswaar reeds diverse malen prognoses
opgesteld, maar de daaraan ten
grondslag liggende methodieken ver-
tonen diverse gebreken en lacunes.
Derhalve verdient het aanbeveling, gegeven dat er vrij veel gegevens beschikbaar zijn, ook voor deze sector
prognoses op te stellen. In het rapport
worden voorstellen gedaan ten aanzien van de wijzen waarop een
middellange-termijnprognosemodel of
modellen ontwikkeld kunnen worden.
GrootschalifJe elektriciteitsopwekking EPON-gebied. Het Elektriciteitsbedrijf voor Groningen en Drenthe
(EGO), het Provinciaal Elektriciteitsbedrijf in Friesland (PEB), de Elektriciteits-Maatschappij
IJssel Centrale
(IJC), en de Provinciale Gelderse
Energie-Maatschappij (PGEM), te zamen vormend de toekomstige Elektriciteits Produktiemaatschappij Oost- en
Noord-Nederland (EPON) hebben opdracht gegeven tot het bepalen van de
regionale werkgelegenheidseffecten
van de bouwen exploitatie van nieuwe
grootschalige kolen- en kernenergiecentrales. Voorts is gevraagd een verkennend onderzoek uit te voeren naar
de invloed van technologische vernieuwing, verwerking van reststoffen
en stroomprijs op de regionale economie, en de maatschappelijke voor- en
nadelen van vestiging van nieuwe centrales in de regio te bepalen. Met het
oog op gegevens over grootschalige
elektriciteitsopwekking is samengewerkt met vertegenwoordigers van de
opdrachtgevers.
Verbruik van energie in de gebouwde omgeving. Het doel van dit onderzoek, dat in opdracht van het Projectbureau Energie-onderzoek van het Ministerie van Economische Zaken is
uitgevoerd, luidt: het inzicht verschaffen in het huidige energieverbruik van
een deel van de gebouwde omgeving.
Hiertoe zijn gerekend de sectoren gezinshuishoudingen, handel, horeca,
reparatie gebruiksgoederen, hulpbedrijven van het vervoer, communicatiebedrijven, banken, verzekeringen, zakelijke dienstverlening, overige dienstverlening.
Baten hergebruik van afvalstoffen
/I. Het doel van dit aanvullende onderzoek is het verifiëren van uitkomsten
en veronderstellingen met betrekking
tot de vaststelling van hergebruikspotenties van een 12-tal geselecteerde
afvalstoffen. Genoemde uitkomsten en
veronderstellingen zijn afkomstig uit
de eerder afgesloten studie ‘Baten van
hergebruik in Nederland; verkennend
onderzoek naar ontwikkelingen in het
hergebruik van een geselecteerd aantal afvalstoffen’ (uitgevoerd door SIBAS). Dit NEl-onderzoek heeft plaatsgevonden in SIBAS-verband (Samenwerkende Instellingen ten behoeve
van Beleids-Analytische Studies). De
opdrachtgever was het Projectbureau
Energie Onderzoek.
Kosten-batenanalyse bouwlokaties.
De eerste fase van deze door het Ministerie van VROM opgedragen studie
behelst de inventarisatie van de maatschappelijke effecten die optreden bij
verschillende bouwlokaties en, indien
mogelijk, het geven van kengetallen
die de omvang van de effecten weergeven. In het verslagjaar is een overzicht gemaakt van de kosten en baten
die bij het vergelijken van bouwlokaties
een rol spelen en waar mogelijk zijn
kengetallen per effect gegeven.
Ontwikkeling prognose-instrument
bouwprijzen.
De
Hoofdafdeling
Sociaal-Economisch Onderzoek van
het Ministerie van Volksgezondheid,
Ruimtelijke Ordening en Milieu heeft
opdracht gegeven tot het eerste deel
van een studie om te komen tot een instrument, waarbij de ontwikkeling van
de bouwprijzen van nieuwbouwwoningen voor de korte termijn wordt geraamd. Uit de analyse is gebleken dat
de arbeidsproduktiviteit een belangrijke factor vormt bij de verklaring van het
verloop van de bouwprijzen. Deze arbeidsproduktiviteit kan, naar in het verleden is gebleken, in betekenende mate worden beïnvloed door de omvang
van de bouwactiviteiten.
Markt voor agrarische grond. De initiatiefgroep Markerwaard BV heeft het
Instituut een verkennend onderzoek
opgedragen naar de ontwikkelingen
op de markt voor agrarische grond die
van belang zijn voor een beoordeling
van de economische betekenis van de
landbouwgrond die bij een eventuele
inpoldering van het Markermeer als zodanig wordt bestemd. De Rijksdienst
voor de IJsselmeerpolders in Lelystad
heeft terzake gegevens beschikbaar
gesteld. Rekening houdend met een
voortgaande onttrekking van grond op
het oude land aan zijn agrarische
bestemming in verband met landinrichtingsplannen en werken van algemeen belang is geconcludeerd dat er
voldoende vraag zal zijn naar de
2.100-3.100 ha grond die in de Markerwaard bij een uitgiftetempo van 10 jaar
jaarlijks beschikbaar zou komen.
Financiële rekenmodellen Volkshuisvesting. Op verzoek van het
Directoraat-Generaal Volkshuivesting
heeft het NEl ondersteunende werkzaamheden verricht bij het ontwikkelen van financiële modellen voor de
Volkshuisvesting. De financiële regelingen van het Ministerie van VROM
staan hierbij centraal. Een deel van de
inputs van deze regelingen zijn door
VROM-beleid te beïnvloeden; andere,
zoals de rentestand, niet. Outputvariabelen hebben betrekking op de
overheidsfinanciën, maar ook op bij
voorbeeld kenmerken van de woningvoorraad en de huur.
Telematica, verkeer en vervoer en
overheidsbeleid. Het Projectburo Integrale Verkeers- en Vervoer Studies
heeft opdracht gegeven tot het verrichten van een literatuurstudie naar (de
omvang van) de invloed van telematica
op verkeer en vervoer en de mogelijkheden tot overheidsingrijpen. Telematica biedt de mogelijkheid tot een
betere logistiek en begeleiding van
verkeer. Dit leidt tot een betere efficiency in het vrachtvervoer. Op de
vestigingsplaats van bedrijven en huishoudens zal telematica voorshands
betrekkelijk weinig invloed uitoefenen.
751
Door middel van telematica-instrumenten kan de overheid
op verschillende
terreinen
invloed
uitoefenen.
Evaluatie verkeersonderzoek. De
Dienst Verkeerskunde
van Rijkswaterstaat heeft in het verslagjaar een
drietal evaluatie-onderzoekingen
opgedragen. De eerste betrof een onderzoek naar de toepassing van beleids-
analytische methoden en technieken
op projectniveau. Het tweede onderzoek betreft een kritische analyse van
de techniek die ten grondslag ligt aan
het ‘Systeem voor Prioriteitsstelling
van Wegenprojecten’ (MPP). Het derde onderzoek gaat over het doorl ichten
van de bestaande methodieken, die
Rijkswaterstaat toepast bij het evalueren van wegen projecten op drie verschillende niveaus.
Evaluatie Landelijk Model. Ten behoeve van het Landelijk Model van het
nieuwe Structuurschema
Verkeer en
Vervoer heeft het NEl aan Rijkswaterstaat aanbevelingen
gedaan omtrent de opzet van een evaluatiesysteem. Op basis van de structuur
van de in- en uitvoer van het Landelijk
Model wordt een analyse uitgevoerd,
wel ke vorm van eval uatie het beste zou
voldoen.
Verkeersveiligheid. Het doel van het
onderzoek
is het identificeren
van
groepen van verkeersongevallen
en
het vaststellen van de kenmerken van
die ongevallen waarmee zij in de ongevallenregistratie
zouden kunnen worden herkend. Aan de opdrachtgever,
de Stichting Wetenschappelijk
Onderzoek Verkeersveiligheid,
is gerapporteerd. Uit het Nationaal Plan Verkeersveiligheid is een lijst van 17 groepen
van verkeersongevallen
geselecteerd
en aangegeven op welke kenmerken
zij in de ongevallenregistratie
kunnen
worden herkend. Vervolgens is per
groep geïdentificeerd wat de relevante
kostencomponenten
zijn en welke informatiebronnen voor het verzamelen
van de kosten ter beschikking staan.
Regionale dimensie van Research
and Technology Development (RTD).
De Commissie van de Europese Gemeenschappen en het Ministerie van
Economisch Zaken hebben opdracht
gegeven tot het leveren van gedetailleerde gegevens m.b.t. het Nederlandse wetenschapsen technolcigiebeleid, de regionale dimensie van RTDindicatoren en de regionale dimensie
van RTD-programma’s
en instrumenten, op grond waarvan aanbevelingen
dienen te worden geformuleerd voor
een communautair
programma,
gericht op RTD in de minder begunstigde
regio’s van de Gemeenschap.
Het
communautair
programma zou zich
voor Nederland vooral moeten richten
op het noorden des lands. Aandacht
dient uit te gaan naar adoptie van ‘best
technological practice’. Het programma dient aan te sluiten bij nationaal
technologiebeleid
en nationaal RTDgerelateerd regionaal beleid en te worden opgenomen
in bestaande netwerken.
752
Evaluatie kustuitbreiding Hoek van
Holland en Scheveningen. In het vorige verslag is dit onderzoek al vermeld.
Midden 1986 is het rapport, dat in opdracht van de Provincie Zuid-Holland
is opgesteld,
gereedgekomen.
Het
doel van dit onderzoek is inzicht te verkrijgen in de maatschappelijke
haalbaarheid van enkele geselecteerde
modellen van kustuitbreiding.
Kustuitbreiding levert vooralsnog een aanzienlijk negatief saldo van in geld uit te
drukken kosten en baten op. Alleen
wanneer een hoog maatschappelijk
gewicht wordt toegekend aan een aantal niet in geld uit te drukken effecten,
kan kustuitbreiding als een aantrekkelijker resp. minder onaantrekkelijke optie worden beschouwd dan de situatie
die ontstaat wanneer niet tot kustuitbreiding wordt overgegaan.
Regionaal-economische verkenning
van Noord-Limburg. In samenwerking
met de Afdeling Onderzoek en Statistiek gemeente Venlo en de Kamer
van Koophandel
en Fabrieken van
Noord-Limburg
heeft het Instituut de
ontwikkelingsmogelijkheden
van vier
speerpunten
onderzocht,
te weten:
agribusiness, bureautica, recreatie en
transport. Voor de vermeIdespeerpunten is een aantal te nemen beleidsmaatregelen geïdentificeerd ten einde
de ontwikkeling van die activiteiten te
bevorderen, c.q. niet te belemmeren.
Gerapporteerd
is aan het Provinciaal
Bestuur van Limburg.
Oost-Abtspolder als bedrijfsterrein.
Het doel van dit door de gemeente Rotterdam opgedragen onderzoek is het
selecteren en analyseren van doelgroepen voor gerichte acquisitie. Het
onderzoek
is uitgevoerd
in SIBASverband. Naast het NEl is een bijdrage
geleverd door het NLR en TNO. Op
grond van teamanalyse zijn de doelgroepen geselecteerd,
gevolgd door
een interviewronde onder bedrijven in
de betreffende sectoren. In aansluiting
op de internationale havenfunctie van
Rotterdam zijn er goede mogelijkheden voor internationale distributiecentra. De onmiddellijke nabijheid van de
luchthaven
biedt nauwelijks
extra
voordelen. De totstandkoming van een
complex van geavanceerde bedrijvigheid is vooral afhankelijk van de mogelijkheid Rotterdam te profileren als
centrum van een bepaald type technologie. Devoordelen van het terrein zijn
niet zodanig dat het ‘zichzelf verkoopt’.
Winkelcentrum ‘De Koperwiek’, Capelle aan den IJssel. Capelle Centraal
BV heeft gevraagd een raming te maken van de omzetveranderingen
die uit
een uitbreiding van de Koperwiek voor
dit winkelcentrum
zelf, alsmede voor
omliggende centra zullen resulteren.
Bij dit onderzoek is het NEI-winkelmodel toegepast. Op basis hiervan zijn
procentuele omzetmutaties voor dagelijkse en niet-dagelijkse artikelen in de
Capelse winkelcentra en enige buiten
Capelle gesitueerde centra bepaald.
De berekeningen zijn uitgevoerd voor
een drietal qua omvang en branchesa-
menstelling verschillende
varianten.
uitbreidings-
Lopend onderzoek
Aan het einde van het verslagjaar
zijn verscheidene
onderzoeksprojecten, die in 1986 waren begonnen, nog
niet afgerond. In dit verband kunnen
worden vermeld:
– het regionaal onderzoek GoereeOverflakkee in het bijzonder gericht
op het verkennen van het ontwikkelingspotentieel;
– de
ontwikkelingsmogelijkheden
van de Rijnhaven in Wageningen;
– de functie van de Randstad als motor van economische vernieuwing
en groei in Nederland;
– individuele huursubsidie en marginale druk;
– behoefte aan kennis op milieugebied;
– niet-technische belemmeringen bij
hergebruik van afval;
– de betekenis van afvalpreventie
voor milieu-, grondstoffen- en energiebeheer;
.
– de economische
consequenties
van het opleggen van additionele
milieumaatregelen
aan de aardolieraffinagesector in Rijnmond;
– dienstverlening aan ouderen.