Spanning in het
internationale graankartel
De
internationale
graanhandel
wordt bepaald door activiteiten van de
overheden van zowel de import- als de
exportlanden. De exportlanden spelen
hierbij een speciale rol. Ze vormen een
soort kartel, waardoor er in ieder geval
geen sprake is van volledige mededinging maar veeleer van een oligopolie.
De situatie is echter niet voor alle granen hetzelfde. Er is verschil tussen de
markt voor tarwe en die voor voedergranen. Ook is het karakter van deze
markt in de loop van de jaren niet
constant gebleven. Er doen zich daarbij voortdurend
‘spanningen’
voor.
Waaruit komen deze voort en waartoe
leiden ze? Is het graan kartel stabiel?
Een graankartel
Men kan het internationale graankartel vereenvoudigd voorstellen door
de VS te beschouwen als dominante
partner en de overige exportlanden als
ondergeschikten,
die de ‘price leader’
volgen. De gedragsregel
hierbij zou
kunnen zijn ‘leven en laten leven’. Bij
handhaving van de status quo zijn de
VS bereid de kleine exportlanden hun
markt te gunnen, zie de figuur.
[WI
!
Figuur. De vraag- en aanbodcurven
bij het internationale graankartel en
prijsvorming op deze oligopolistische
overschottenmarkt
Prijs
o
QEX
Volume
VT = Totale exportvraag
AK = Aanbodcurve kleine exportlanden
Vo = Vraagcurve voor de dominante partner
(de VS)
MR = Marginale opbrengst van export in de
VS
K
Knik
W = Oligopolistisch optimum
En]
Eisen en omstandigheden
” JE
De kleine
exporteurs
(Canada,
Australië, Argentinië, Zuid-Afrika en
Thailand) bieden AK aan en mogen dit
in dit kartel blijven verkopen op de wereldmarkt. Trekt men deze hoeveel-
430
heid van de totale vraag af dan blijft
over de vraag naar Amerikaans graan
(VD). De marginale geldopbrengst van
de graanexport door de VS is de MRcurve, met een twee keer zo grote helling als VD. Bovendien is de Amerikaanse aanbodcurve
(AD) getekent.
De dominante partner wil zijn gewin
maximaliseren en zal dus zoeken naar
het punt waar de marginale baten (=
MR) gelijk zijn aan de marginale kosten
(= AD)’ Hij dient dan dus QEX hoeveelheden graan te exporteren, blijkbaar tegen een wereldmarkt die op het
niveau Pex gesteld moet worden. De
kleine partners verkopen alles wat ze
bij deze prijs aan te bieden zouden
hebben en de rest van de markt wordt
voorzien door de VS.
De dominante partner moet dus een
prijs realiseren boven het knikpunt (K).
Dit punt is afhankelijk van het marginale kostenpeil
(OC) bij de kleinere
partners.
Het is echter goed mogelijk dat de
wereldmarktprijs
in feite hoger dan
Pex wordt vastgesteld als gevolg van
de binnenlandse landbouwpolitiek van
de VS. Daar kunnen boeren vaak hun
graan belenen bij de overheid tegen
een prijs die bekend staat als ‘Ioan rate’. Als de marktprijs hieronder dreigt
te vallen beleent de boer, stijgt ze erboven haalt hij de goederen weer af om
ze te verkopen. Deze loan rate (LR)
werkt dus als een soort minimumprijs.
Als de loan rate hoger is dan de PEX
van het kartel zal er niet geëxporteerd
worden tegen een prijs lager dan LR.
Dit heeft gevolgen voor het prijspeil
over de hele wereldmarkt.
Men gaat
zich naar dit prijspeil richten. Er wordt
meer aangeboden door de VS op de
wereldmarkt bij dat prijspeil dan er gevraagd zal worden. Er is dan een surplus dat de VS in voorraad nemen en
niet direct verkopen.
Neemt het aanbod van de kleine
partners iets toe bij voorbeeld door
weersinvloeden dan zullen de VS meer
graan in voorraad gaan houden en omgekeerd, komt er een iets kleinere
oogst dan hebben de VS de mogelijkheid iets van de vooraden te lozen,
maar over het algemeen zetten dus de
VS de prijs op het peil LR en regelt de
markt verder met voorraadvorming.
Om het graankartel in stand te houden moet er een toestand blijven bestaan waarin de VS domineren en de
anderen zich klein houden (letterlijk en
figuurlijk). Dit nu is niet steeds zo. Bij
één van de kleinere partners, met name de EG kunnen zich comparatieve
voordelen gaan voordoen. Bij voorbeeld doordat de VS tijdelijk een overgewaardeerde
dollar hebben, of (en
dat is een systematische factor) doordat de technische ontwikkeling in de
Europese graanteelt een geweldige
kostendaling mogelijk maakt. De comparatieve voordelen uiten zich in een
toename van het aanbod van de kleine
partners (AK verschuift naar rechts),
waardoor VD afneemt. Bij handhaving
van dezelfde Loan Rate (LR) zullen de
VS genoodzaakt zijn grotere voorraden graan op te slaan. De Amerikaanse
graanexport
wordt
door
de
Europese expansie een beetje in het
nauw gedreven: men moet de Europese expansie aanzien en zelf de voorraden verhogen! Dit levert natuurlijk wel
spanningen op. Is dit verschijnsel in
realiteit aanwezig?
Vermoedelijk wel. Uit een studie van
Stanton en Neville-Rolfe blijkt dat de
totale en marginale kostprijs van EGtarwe daalt tot onder het Amerikaanse
niveau 1). De totale kostprijs was in
1984 in Engeland $ 2,51 per ‘bushel’
tegen in de VS $ 4,10. De marginale
kostprijs was er $ 1,03 tegen $ 1,55 in
de VS. Ook in Frankrijk vindt men
soortgelijke cijfers. In 1983 was daar
de totale kostprijs $ 3,88 per bushel tegen $ 3,93 in de VS en marginaal bekeken $ 1,23 tegen $ 1,45. Bij voedergranen echter is het beeld anders:
mais heeft in Europa een veel hogere
kostprijs dan in de VS, terwijl gerst ongeveer even duur is in beide gebieden.
Men mag dus verwachten dat de situatie op de tarwe markt voor de VS moeilijker is dan op de markt voor voedergranen. Het tarwekartel is wat dit betreft het zwakste van beide. Men ziet
dan ook de EG zijn produktie en export
uitbreiden. Gelukkig voor de VS was
de totale afzet in de wereld lange tijd
stijgende. Belangrijk voor de stabiliteit
van het kartel is dat de produktie van
de kleine partners minder groeit dan
de totale vraag, zodat de export van de
VS kan toenemen en zich weinig spanningen voordoen.
Zou de markt inkrimpen terwijl de
kleine landen uitbreiden dan komt het
kartel onder druk te staan. Uit tabel 1
en 2 blijkt dat het aandeel van de VS in
de markt is afgenomen na 1980. Er is
duidelijk een systematische
stijging
van de export van de EG, vooral van
tarwe, terwijl de VS niet meer konden
1) B.F. Stanton en E. Neville-Rolfe.
reals dilemma, Cornell, 1096.
The ce-
11′.11.
_
Tabel 1. Tarwemarkt (in mln. ton)
Periode
1972-1973
1974-1975
1975-1976
1978-1979
1980-1981
1982-1983
1984-1985
vs
Wereld
import a)
EG
export
export
54,6
52,3
49,8
57,2
79,9
83,7
92,8
1
2
0,7
4,2
10,2
11,7
15,3
31,8
28,3
26,1
32,3
41,9
39,9
38,1
a) Exclusief de EG.
Tabel 2. Markt voor voedergraan (in
mln. ton)
Periode
1972-1973
1974-1975
1976-1977
1978-1979
1980-1981
1982-1983
1984-1985
vs
Wereld
import a)
EG
export
export
36,8
37,4
45,1
66,3
89,7
74,3
83,1
-13,9
-11,8
-20,3
– 8,0
– 5,9
– 1,3
4,0
35,6
34,4
50,9
59,9
69,5
54,0
55,6
a) Exclusief de EG.
uitbreiden. De positie van de EG, VS
en de concurrenten zijn dus verschoven. Dit verschijnsel zal spanning
oproepen in het graankartel. De technische en economische ontwikkelingen in Europa zetten zich door. Dit
heeft zelfs te maken met het zuivelbeleid in de EG. Als men doorgaat met
het beperken van de melkproduktie
heeft dit tot gevolg dat de boeren hun
capaciteit gaan gebruiken om voedergranen te maken en zal de export ervan groter worden, zodat dan ook deze
markt onder spanning komt.
Naast de ontwikkeling van de comparatieve kosten is ook de expansie
van de EG een factor, waardoor de dominantie van de VS wordt aangetast.
Door de toetreding van Spanje en Portugal verliest de VS een afzetmarkt en
door de exportsubsidiepolitiek van de
EG (restituties) penetreert Europa in
Amerikaanse exportmarkten. Bovendien is één van de kopers op de wereldmarkt, de Sovetunie, erg bedreven in
het tegen elkaar uitspelen van de partners van het graan kartel, zoals door
Solkoff is beschreven 2), Voor de stabiliteit van het kartel zou het dus goed
zijn als de partners één lijn trokken.
Deze twee punten verklaren het resultaat van een onderzoek van Mitchell en
Duncan, namelijk dat de tarwemarkt
minder het price-Ieader-effect vertoonde dan de voedergranen markt 3).
Behalve de dominantie is ook de mate van elasticiteit van de exportvraag
van groot belang. Alleen in een inelastisch stuk van de vraagcurve heeft
het kunstmatig schaars houden het
door de dominante oligopolist beoogde effect van verhoging van de exportof wereldmarktprijs. Door in zo’n inelastisch stuk te beginnen met aanbodbeperking voert men de exportprijs en
exportopbrengsten op, Bij een elasticiteit van 1 krijgt men het grootste effect
op de betalingsbalans. Bij een nog iets
verder teruggaan van het aanbod
wordt het punt van maximale winst
(QEX> bereikt. De prijselasticiteit van
de exportvraag moet daar dus groter
dan 1 zijn en boven het knikpunt liggen. In feite was dit volgens Mitchell en
Duncan aanvankelijk wel het geval,
maar dit ging gepaard met aanzienlijke
voorraadvorming op rekening van de
VS. Na verlaging van de ‘Ioan rate’
kwam men echter in een inelastisch
deel van de vraagcurve terecht met
een elasticiteit van 0,78 voor tarwe en
0,58 voor voedergranen. Waarom kan
dit het geval zijn?
Men kan denken dat het een vergissing is: De VS zijn te ver doorgeschoten met verlaging van de prijs om de
voorraden kwijt te raken, zoals Mitchell
en Duncan stellen, Het kan echter ook
een taktische manoeuvre zijn om de
dominante positie van de VS te herstellen. Immers, dit brengt de EG in moeilijkheden daar de restituties hoger
moeten worden, waardoor nog meer
geld voor het gemeenschappelijke
landbouwbeleid uitgetrokken moet
worden. Derhalve zal gestreefd worden naar een vermindering van de
graanproduktie, bij voorbeeld door
middel van hogere ‘medeverantwoordelijkheidsheffing’ , lagere prijzen en
eventueel contingentering van de produktie en ook beperking van de import
van graanvervangers. Hierdoor voegt
de EG zich dan ook weer in het gareel
van het internationale graankartel.
Daarna zal het voor de VS weer aantrekkelijk worden de ‘Ioan rate’ te verhogen met het oog op de inkomenspositie van de eigen boeren.
Dit zal in de komende jaren gaan
spelen, daar de boeren in de VS enkele
slechte jaren hebben gehad en er nieuwe presidentsverkiezingen komen. Alle graanproducenten en exportlanden
zijn dan weer beter af. Zich onderschikken is altijd moeilijk, dat geldt ook
voor de EG. Het is daardoor niet verwonderlijk dat Neville-Rolfe stelde dat:
“The dialogue between representatives from the United States and the European Community has become
increasingly sharp and less cordial.
Threats and counter threats have finalIy made negotiations and discussion
difficult… One has the impression of a
dialogue of the deat”.
Zulke discussies zijn niet nieuw. Ze
werden herhaaldelijk gevoerd en vallen op als er wat bijzonders aan de
hand is, bij voorbeeld als de EG zich
niet schikt in áe ‘regels’ van het oligopolie. Het gaat dus niet om onbegrip
maar om typisch gedrag binnen een
kartel onder spanning. Het graan kartel
zal dus vaker te maken krijgen met ‘afvalligen’. Er is dan een crisis in het kartel. De VS kunnen dan met diverse
middelen proberen de landen weer in
het gareel te krijgen. Een van de middelen is lage ‘Ioan rates’ en exportprijzen, een ander is dreigen met
handelsmoeilijkheden of lage wissel-
koersen. Dit is het ‘zwaaien met een
dikke stok’. Ook aanpassing in de VS
aan de gewijzigde machtsverhoudingen is mogelijk, zoals produktiebeperking in de VS. Ook de ‘verleidelijke
wortel’ zal wel voor de dag komen als
blijkt dat landen, door zich in het graankartel te voegen, de exportprijzen voor
granen aanzienlijk kunnen laten stijgen. Het is bij de beschouwingen van
het Europese landbouwbeleid misschien wel goed zich van de betrekkelijke afhankelijkheid
van zoiets
onbekends als een internationaal
graankartel bewust te worden. Er is
een gevecht om het marktaandeel
gaande en dat is het goed recht van de
EG. Alleen moet het niet te lang duren
of te kostbaar worden. Het kartel is een
goede ordening van de internationale
graanmarkt; het alternatief, een internationale goederenregeling voor granen is niet in het vooruitzicht, terwijl
een vrije markt ook niet aantrekkelijk
is, Bij deze oligopolistische markt, die
dan overblijft, geldt evenwel het Engelse gezegde ‘If you can’t beat them join
them’, Dit hoeft niet zonder slag of
stoot. Men kan een groter marktaandeel bij granen ‘erkend’ krijgen of dit
ruilen voor concessies op andere
markten, zoals zuivel, vlees of olieën
en vetten.
P.c. van den Noort
De auteur is hoogleraar agrarische economie
aan de Landbouwuniversiteit te Wageningen.
2) J. Solkoff, The Polities of Food, San Francisco, 1985, blz. 46 en 215.
3) O.O. Mitchell en R.C. Ouncan, Market behaviour of grain exporters, The World Bank
Research Observer, 1987, nr. 1, blz. 3-21.
431