Ga direct naar de content

Arm en afhankelijk

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 6 1987

Arm en afhankelijk
,,De weigering om tot een nieuwe Internationale
economische orde te komen luidde de periode in die in
hoge mate een zakelijk en pragmatisch karakter heeft”
1). Er wordt tegenwoordig heel nuchter – ‘realistisch’
– over ontwikkelingssamenwerking gedacht. Van bevlogen ideeen en ambitieuze blauwdrukken om de
structurele ongelijkheid tussen Noord en Zuid resoluut
op te heffen is geen sprake meer. De bestaande Internationale economische orde staat nauwelijks nog ter
discussie. In plaats daarvan wordt er een pleidooi gehouden voor een gedifferentieerd beleid dat rekening
houdt met de per land verschillende situatie en is de
aandacht verschoven naar de economische orde en
het economische beleid van de ontwikkelingslanden
zelf. Hoe is deze nieuwe visie op ontwikkelingssamenwerking te verklaren?
Een belangrijke oorzaak is dat de verschillen tussen
de ontwikkelingslanden sterk zijn toegenomen. De derde wereld vormt geen homogeen blok, zoals voorheen
wel gedacht werd. Er bestaan grote verschillen in economische groei. Sommige derde-wereldlanden hebben een redelijk florerende industriele sector en zijn
relatief welvarend, terwijl andere nog geheel afhankelijk zijn van de landbouw en een zeer lage levensstandaard hebben. Ook bestaan er verschillen in economische orde. Markteconomieen staan tegenover centraal
geleide volkshuishoudingen. Behalve verschillen in
welvaart en economische orde zijn er ook belangentegenstellingen tussen de ontwikkelingslanden. Zo zijn
sommige gebaat bij een hoge prijs voor een bepaalde
grondstof (de exporteurs), terwijl andere juist profijt
hebben van een lage prijs (de importeurs).
Een andere oorzaak is dat er in de Westerse wereld
een politieke restauratie heeft plaatsgevonden. Het
marktmechanisme en het particuliere initiatief worden
weer van cruciale betekenis geacht voor economisch
succes. Het veranderen van de economische orde en
het reguleren van prijzen en handelsstromen ten
gunste van de ontwikkelingslanden is volgens de heersende politieke opvattingen taboe. Vooral de Verenigde Staten zijn ervan overtuigd dat de armoede in de
derde wereld alleen overwonnen kan worden door een
vrije wereldhandel en door ruim baan te geven aan de
markteconomie. In deze visie past een terughoudende
rol van de Westerse overheden. Hulp zou alleen gegeven moeten worden als de benodigde middelen niet in
de particuliere sector kunnen worden aangetrokken.
Een laatste oorzaak is gelegen in het feit dat de international grondstoffenovereenkomsten en kartels die de peilers zouden moeten vormen van een nieuwe
economische orde – op een fiasco zijn uitgelopen 2).
De Internationale overeenkomsten inzake tin, suiker,
rubber, koffie en cacao faalden omdat de aangesloten
landen zich niet hielden aan de afgesproken exportquota of omdat de bodemprijs niet langer gehandhaafd
kon worden vanwege een tegenvallende vraag. Het
koper-, bauxiet-, fosfaat-, en uiteindelijk ook het oliekartel gingen aan dezelfde problemen ten onder. Daarnaast worden de pogingen van ontwikkelingslanden
om voor hun produkten hoge en stabiele prijzen af te
dwingen in een aantal gevallen bemoeilijkt doordat in
de Westerse landen in rap tempo (synthetische) substituten voor grondstoffen ontwikkeld en geproduceerd
worden.
Nu er weinig perspectief is op structurele hervormingen van de wereldeconomie, moet binnen het raamwerk van de bestaande orde naar wegen gezocht
worden om de economische groei in de ontwikkelingslanden te bevorderen. Het welslagen van de ‘rea-

listische’ ontwikkelingssamenwerking hangt in de
eerste plaats af van het interne beleid van de derdewereldlanden. Voor alles is een goed bestuur en een
stabiel politiek klimaat belangrijk. Verder moet hoge
prioriteit gegeven worden aan de infrastructuur en het
onderwijs. Deze factoren zijn immers van essentieel
belang voor de economische opbouw. Van cruciaal belang is ook dat de overheid van een ontwikkelingsland
de boeren goede prijzen biedt ten einde de landbouwproduktie te stimuleren. Ook zou zij een restrictief
importbeleid kunnen voeren waarbij luxe consumptiegoederen geweerd worden. Daarnaast kan het consumptiepatroon zo bemvloed worden dat meer gebruik
gemaakt wordt van de nationale produktiefactoren.
Ten slotte zou de overheid bestaande ongelijkheden
kunnen proberen te verminderen (bij voorbeeld tussen
kleine boeren en grootgrondbezitters) en maatregelen
kunnen treffen om de bevolkingsgroei af te remmen.
Daarnaast blijft het echter noodzakelijk dat het
Westen kapitaal en technologic overdraagt. De steunverlening zou vooral gericht moeten zijn op de verbetering van de infrastructuur, de politieke en bestuurlijke
instituties en het onderwijs. Verder zou zij complementair moeten zijn aan particuliere leningen en investeringen. Het gevaar dreigt evenwel dat de hulp in het niet
valt bij de enorme schuldenlasten waaronder verschillende ontwikkelingslanden gebukt gaan. Om het schuldenprobleem weer enigszins hanteerbaar te maken
(het gaat om ca. $ 1.000 mrd.), zou het raadzaam zijn
de debiteurlanden te verdelen in zeer arme, arme en relatief rijke categorieen en criteria op te stellen welke
schulden op welke termijn tegen welke rente zouden
moeten worden afgelost 3).
In de derde plaats zouden de Westerse landen hun
markten toegankelijker moeten maken voor import uit
de derde wereld. Door tarifaire en non-tarifaire handelsbelemmeringen schermen zij een deel van hun
markten af. Het multivezelakkoord – bedoeld om de
export van textiel en kleding uit de derde wereld aan
banden te leggen – is een berucht staaltje van protectionisme. Verder dumpen de Westerse landen soms
met behulp van exportsubsidies hun (landbouw)overschotten op de wereldmarkt waardoor de prijs van de
betreffende produkten sterk daalt. Het afwijzen van
een nieuwe Internationale economische orde en het
pleidooi voor vrijhandel zijn in flagrante tegenspraak
met de praktijk van handelsbelemmeringen en exportsubsidies.
Als het interne beleid van de ontwikkelingslanden en
de Westerse steunverlening goed op elkaar worden afgestemd, er coulante schuldenregelingen getroffen
worden en de handelsbelemmeringen voor export uit
de derde wereld opgeheven worden, dan kan een zakelijke ontwikkelingssamenwerking haar vruchten afwerpen. De ontwikkelingslanden kunnen niet op eigen
kracht hun problemen oplossen. Hun welvaart kan alleen toenemen als het Westen concessies doet. Arm is
afhankelijk van rijk.
J.H. Hoogteijling

1) Citaat uit de toespraak van de Nederlandse minister voor Ontwikkelingssamenwerking, P. Bukman, gehouden op de conferentie ,,North-South co-operation in retrospect and prospect” op 23
april 1987te Paterswolde.
2) Zie L. van der Geest, Oude Internationale economische orde,
ESB, 12 maart 1986, biz. 265.
3) Vgl. Bukman, op.cit.

409

Auteur