Zoekgedrag op de arbeidsmarkt
Voor de werking van de arbeidsmarkt is de wijze waarop vraag en aanbod van arbeid
elkaar ontmoeten van groot belang. In een situatie van onvolledige informatie en een grote
mate van heterogeniteit vervult het zoekgedrag hierbij een cruciale functie. In dit artikel
wordt verslag gedaan van een empirisch onderzoek naar de pogingen die een aantal
zoekers in 1984 deden om (ander) werk te vinden en het succes dat zij daarbij
ondervonden. Tevens wordt aandacht besteed aan de daarbij optredende
ontmoedigingsverschijnselen. De algemen conclusie is dat niet zozeer het geslacht, de
opleiding en de leeftijd van de zoeker de kans op het vinden van een baan bepalen als wel
de positie van waaruit men zoekt, de baan die men zoekt en de intensiteit van het zoeken
^M^^^H^^S^^^^S^ff^^X^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^l^^^^^^^^^^^^^i^^^&^Si^i
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^m^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
DRS. J. ROUWENDAL* – K. BOR**
Inleiding
De nog steeds hoge werkloosheid wordt allerwegen beschouwd als een groot maatschappelijk probteem. Nagenoeg iedereen heeft een mening over het verschijnsel, de
oorzaken ervan en de mogelijkheden het probleem op te
lossen. Ook over de werkloze en de manier waarop deze te
werk gaat bij het zoeken naar een baan bestaan diverse
uitgesproken meningen. Deze berusten soms meer op stereotypen dan op serieus onderzoek naar de werkelijkheid.
Empirisch onderzoek naar het functioneren van de arbeidsmarkt kan bijdragen tot een betere correspondentie
tussen beeldvorming en realiteit.
Een van de punten waarop opheldering mogelijk is betreft het zoekgedrag op de arbeidsmarkt. Hoe gaan de participanten op deze markt te werk wanneer zij een baan
zoeken of van baan willen veranderen? Welke acties worden door hen ondernomen en wat is uiteindelijk bepalend
voor het succes? Hoe staat het met ontmoedigingsverschijnselen? In het navolgende wordt verslag gedaan van
een onderzoek naar het gedrag van zoekers op de arbeidsmarkt 1). Dat onderzoek is beperkt van omvang en
definitieve antwoorden op bovengenoemde vragen kunnen er niet door worden verstrekt. Wel geven de resultaten
enkele duidelijke aanwijzingen met betrekking tot die
antwoorden.
In het onderzoek staan twee vragen centraal. Ten
eerste: zijn er factoren aan te wijzen die een duidelijke invloed uitoefenen op het al dan niet succesvol beeindigen
van de zoekperiode? Ten tweede: zijn er factoren aan te
wijzen die waarneembare effecten hebben op de beslissing van sommige niet-succesvollen om met zoeken te
stoppen? De bedoelde factoren kunnen zowel op de kenmerken van de bezoekers betrekking hebben als op de wijze waarop dezen zich gedragen. Men kan bij voorbeeld
vermoeden dat de genoten opleiding mede bepalend is
voor de kans op succes en dat de zoekintensiteit eveneens
een zekere invloed zal doen gelden. Deze, en andere, vermoedens konden in principe worden getoetst op het cijfermateriaal dat voor het onderzoek beschikbaar was 2).
Het datamateriaal heeft betrekking op 194 personen die
via een random adressensteekproef waren opgespoord 3).
Deze194individuengavenalleinjanuari 1984, hettijdstip
waarop zij voor het eerst benaderd werden, aan op zoek te
ESB 29-10-1986
zijn naar (ander) werk. De groep bevatte zowel werkenden
(62) als werklozen (132). De werklozen werden niet automatisch als zoekers geregistreerd: alleen wanneer zij aangaven daadwerkelijk op zoek te zijn (door sollicitaties, informerende gesprekken enz.) werden zij als zodanig aangemerkt. De overige 129 personen waren niet alle meer op
zoek. Ongeveer een kwart bleek met zoeken te zijn
gestopt. Bij de werkenden lag dat percentage wat hoger,
bij de niet-werkenden wat lager.
De analyse van het datamateriaal vond plaats in twee fasen. In eerste instantie werd geprobeerd verklarende factoren te vinden voor het al dan niet succesvol zijn. In tweede instantie werd bezien of er onder de niet-succesvolle
zoekers verschillen waren te vinden tussen kenmerken en
gedrag van de groep stoppers en de groep doorzetters. In
beide fasen werd door middel van tweedimensionale
kruistabellen een selectie gemaakt uit de veelheid van mogelijke verklarenden variabelen. Met de aldus geselecteerde variabelen werd vervolgens door middel van loglineaire
analyse naar een model met verscheidene verklarende variabelen toe gewerkt. De uiteindelijk geselecteerde modellen kunnen in de vorm van een logit-model worden gepresenteerd. De gevolgde werkwijze bergt het risico in zich
dat te sterk op de eigenaardigheden van het datamateriaal
kan worden geleund. Het is dan ook gewenst de bevindingen van dit onderzoek te vergelijken met andere gegevens.
* Verbonden aan de vakgroep Ruimtelijke Economie van de Economische Faculteit van de VU te Amsterdam.
* * Tijdens het onderzoek als student-assistent werkzaam bij deze
vakgroep. De auteurs danken Peter Nijkamp en Jules Theeuwes voor
commentaar op een eerdere versie van dit artikel.
1) Dit onderzoek vond plaats in het kader van het EOP-projekt,,Zoekgedrag op de Arbeidsmarkt”. Een uitgebreider verslag hiervan is op
aanvraag bij de auteurs verkrijgbaar.
2) Het datamateriaal werd, met toestemming van het Ministerie van
Sociale Zaken, ter beschikking gesteld door het Instituut voor Longitudinaal Beleidsonderzoek (ILBO) te Amsterdam.
3) De gegevens werden door buro Intomart in opdracht van het ILBO
verzameld. De random adressensteekproef besloeg 1985 huishoudens. Voor meer intormatie verwijzen we naar het uitgebreidere
verslag.
1051
Achtergronden
Er bestaan uiteenlopende visies op de werking van de
arbeidsmarkt die tot verschillende visies op de rol van het
zoekgedrag bij de allocatie van de beroepsbevolking over
de banen aanleiding geven.
Vanuit de neo-klassieke traditie is aan het begin van de
jaren zestig een theorie over het zoekgedrag ontwikkeld 4)
die in de loop van de jaren steeds verder is ontwikkeld en
geoperationaliseerd 5). Deze theorie is uitgegroeid tot een
operationele benadering van het zoekgedrag waarmee
voor het beleid relevante vragen aan de orde kunnen worden gesteld. In het Verenigd Koninkrijk en de VS is zij onder meer gebruikt om het effect van de hoogte van de
werkloosheidsuitkering op de duur van de werkloosheid te
onderzoeken 6). Een belangrijk kenmerk van de ‘economics of job search’ is dat zij zich slechts op een zijde van
de markt richt, doorgaans de aanbodzijde. In een situatie
die ver afligt van een evenwicht tussen vraag en aanbod
kan dit echter misleidend zijn. Zo is er nogal eens op gewezen dat de meeste werklozen het eerste aanbod dat zij krijgen dadelijk accepteren, een strategic die volgens de theorie in het algemeen niet juist is.
tester Thurow 7) heeft een visie op de arbeidsmarkt ontwikkeld waarin een permanent aanbodoverschot bestaat
voor de beter betaalde banen, hetgeen de werkgevers in
staat stelt de sollicitanten te selecteren op kenmerken die
weliswaar een globale correlatie kunnen hebben met inwerkkosten en produktiviteit, maar niet noodzakelijk een
indicatie daarvan geven. De effectiviteit van het zoekgedrag verschilt in deze visie nogal van die in het meer neoklassieke geval: de kenmerken van de zoeker krijgen een
grater gewicht, terwijl de betekenis van diens gedrag (b.v.
zoekintensiteit) afneemt.
Min of meer verwant aan Thurows visieeijn de theorieen
over duale arbeidsmarkten en interne arbeidsmarkten.
Volgens de eerstgenoemde 8) zou de arbeidsmarkt globaal in twee stukken kunnen worden gesplitst: het primaire
segment omvat de stabiele, goed betaalde werkgelegenheid, het secundaire de meer wisselvallige en lager betaalde banen. De theorie van de interne arbeidsmarkt 9) benadrukt het feit dat in vele bedrijven de gegadigden voor een
groot aantal functies bij voorkeur uit het eigen personeel
worden gerecruteerd. Er zijn slechts een beperkt aantal
banen waarin men van buitenaf in het bedrijf kan komen.
Is men eenmaal binnen dan verloopt de verdere carriere
langs min of meer bureaucratisch bepaalde lijnen. De genoemde alternatieve theorieen leggen meer de nadruk op
de op korte termijn vastliggende kenmerken van de zoekers dan op de zoekstrategie die in de ‘economics of job
search’ centraal staat. De verschillende benaderingen
moeten meer als complementen dan als substituten worden beschouwd.
In het navolgende wordt zowel aan een aantal kenmerken van de zoekers als aan de door hen ondernomen acties aandacht besteed. Het datamateriaal legde uiteraard
beperkingen op. Over de hoogte van uitkeringen en
(laatstverdiende) lonen was bij voorbeeld niets bekend
10). Wel bood het materiaal de mogelijkheid een groep
zoekers te identificeren die, zonder succes te hebben geboekt, gestopt is met het ondernemen van zoekactiviteiten. Voorzoverons bekend werd een dergelijke groep ‘discouraged workers’ nog niet eerder op micro-niveau geanalyseerd.
De determinanten van succes
den bleken niet succesvoller te zijn dan lager opgeleiden.
Ook de leeftijd bleek in het gebruikte datamateriaal niet
significant samen te hangen met het percentage succesvolle zoekers.
Behalve deze kenmerken kan ook de manier waarop de
zoekers te werk gaan bij het zoeken invloed hebben op
kans op een baan. Zo ligt het voor de hand te vermoeden
dat zij die hoge eisen stellen minder succesvol zijn dan zij
die lage eisen stellen. Analyse van twee dimensionale
kruistabellen geeft niet veel houvast aan dit vermoeden. Er
is wel een significant verband tussen succes bij het zoeken
en het zoeken naar een volledige of een deeltijdbaan,
maar dan in die zin dat degenen die een volledige baan
wensen succesvoller zijn dan zij die op een tijdelijke baan
uit zijn of niet gericht zoeken. Wat minder duidelijk blijkt
een verband tussen de gestelde eisen wat betreft de aansluiting van een (andere) baan bij opleiding en werkervaring en het succesvol beeindigen van de zoekperiode. Zij
die hoge eisen stellen blijken in dit verband juist het succesvolst. Variabelen die niet van veel belang blijken voor
de kans op succes zijn de voorkeur voor overheid of bedrijfsleven als (volgende) werkgever, het belang dat werd
gehecht aan reistijd en het zoeken naar een vaste dan wel
tijdelijke baan.
Deze resultaten zijn nogal verrassend in het licht van de
toch zeer plausibel klinkende stalling dat het stellen van
hogere eisen de kans op succes verminderd. Een mogelijke verklaring voor de gevonden resultaten is de werking
van een niet in de analyse meegenomen variabele, nl. de
positie op de arbeidsmarkt. Het zou zo kunnen zijn dat zoekers die een sterke positie innemen op de arbeidsmarkt,
omdat zij een hogere opleiding hebben genoten of op een
segment van de markt opereren waar weinig werkloosheid
is, over het algemeen hogere eisen stellen. Als dat inderdaad het geval is zal geen of weinig verband worden waargenomen tussen arbeidsmarktpositie en succes of tussen
gestelde eisen en succes, maar een sterk verband tussen
arbeidsmarktpositie en gestelde eisen. Deze hypothese is
onderzocht door als indicator voor de arbeidsmarktpositie
achtereenvolgens de genoten opleiding en de baan waarnaar men zegt te zoeken te bekijken. Deze analyse bracht
echter geen duidelijk verband te voorschijn tussen deze
variabelen en de gestelde eisen. Hier blijven dus vragen
bestaan.
Er blijkt verder een significante samenhang te bestaan
tussen het succesvol beeindigen van de zoekperiode en
de intensiteit waarmee men zegt te zoeken. Voor de groep
niet-werkenden blijkt 48,5% van de intensieve zoekers
succes te hebben tegen 20,0% van degenen die slechts
terloops zeggen te zoeken. De zoekintensiteit lijkt dus van
groot belang voor de kans op het vinden van een baan. Het
blijkt dat degenen die slechts terloops zoeken ook over het
algemeen veel minder acties per persoon ondernemen
4) G.J. Stigler, The economics of information, Journal of Political Economy, jg. 69, 1961 en G.J. Stigler, Information in the labour market,
Journal of Political Economy, jg. 70, 1962.
5) Zie voor een overzicht S.A. Lipmann en J.J. McCall, The economics of job search: a survey, Economic Inquiry, jg. 14, 1976, en voor
recente toepassing b.v. W. Narendranathan en S. Nickell, Modelling
the process of job search, Journal of Econometrics, jg. 28, 1985.
6) Zie b.v. S.J. Nickell, The effect of unemployment and related benefits on the duration of unemployment, Economic Journal, jg. 89,1979,
biz. 34-49.
7) L.C. Thurow, Generating inequality, Londen, 1976.
8) Zie b.v. P.B. Doeringeren M.J. Piore, Internal labour markets and
manpower analysis, Lexington, 1971.
9) Bij de interne-arbeidsmarktvisie is eigenlijk, evenmin als bij duale
arbeidsmarkten sprake van een welomschreven theorie. Het gaat
meer om een aantal min of meer samenhangende denkbeelden. Zie
b.v. A. de Grip, Interne arbeidsmarkttheorieen: een overzicht, Maand-
Eerst werd bekeken of een aantal kenmerken van de
zoekenden van belang was voor het succesvol beeindigen
van de zoekperiode. Het bleek dat zoekers die werk hadden over het algemeen minder succesvol waren dan zoekers die niet over een baan beschikten. Verder bleken
vrouwen minder succesvol dan mannen. Hoger opgelei-
1052
schrift Economie, jg. 49, 1985.
10) Deze variabele lijkt voor de Nederlandse situatie minder van belang dan voor de Engelse. Zie W. Siddre en J. Theeuwes, De invloed
van werkloosheidsuitkeringen op het werkloosheidspercentage in Nederland, working paper, EUR, 1977 of meer recent: J. Theeuwes en R.
van Opstal, Duration of unemployment in the Dutch labour market, De
Economist, 1986 (te verschijnen).
Tabel 1. Zoekactiviteit en -resultaat per zoekkanaal
Werkenden
geen succes
succes
Urtzendbureau
Start
Arbeidsbureau
Andere manieren
Totaal
Aantal personen
Aantal acties per persoon
gesprekken
produktiviteit
acties
28,6
37
6
16,2
0
0
2
0
0
71
1
_
4
13
1
–
44,4
18,3
100
–
2
20
119
2
14
38
100
70
46
270
5
5
5
2
372
10
32
0
0
1
1
gesprekken
14
4
2
9
13
9,15
produktiviteit
31,9
50
geen succes
produktiviteit
54
14
25,9
1
1
195
21,7
11,9
0
0
20,0
50,0
13,6
gesprekken
12
22
413
2
0
1
2
148
14
17
0
67
829
48
7,75
dan zij die intensief zoeken (gemiddeld zo’n 50% minder
acties). Een overzicht van de ondernomen acties wordt gegeven in label 1. Daarbij is een onderscheid gemaakt naar
vier groepen zoekers, waarvoor telkens het aantal ondernomen acties, het aantal daaruit resulterende sollicitatiegesprekken en het quotient van die twee (uitgedrukt als
percentage) aangeduid als de produktiviteit zijn aangegeven.
Uittabel 1 blijktdatvooralle groepen advertenties verreweg de hoogste populariteit hebben. Opvallend is het betrekkelijk geringe belang van het arbeidsbureau voor de
niet-succesvolle niet-werkenden (hoewel de produktiviteit
van dat zoekkanaal relatief hoog is). Bij de werkenden ligt
de produktiviteit van de gebruikte zoekkanalen voor de
niet-succesvollen praktisch overal lager dan voor de succesvollen. Dit kan er op wijzen dat de niet-succesvolle werkende zoekers minder aantrekkelijke eigenschappen bezitten dan de succesvolle: zij vallen gedeeltelijk al uit de
boot voor een gesprek plaatsvindt. Bij de niet-werkenden
wordt een dergelijk verschijnsel niet waargenomen.
Als variabelen die van belang zijn voor het succesvol
beeindigen van de zoekperiode hebben we gevonden: het
al dan niet hebben van werk, het geslacht, de intensiteit
waarmee wordt gezocht en het feit of een volledige dan wel
een deeltijdbaan wordt gewenst. Door middel van loglineaire analyse 11) is het mogelijk de verbanden tussen deze
variabelen onderling en die met het al dan niet ondervinden van succes simultaan in ogenschouw te nemen. Daarbij kan het gebeuren dat variabelen die aanvankelijk van
belang leken, uit het beeld verdwijnen doordat ze sterk samenhangen met andere, rechtstreeks op het succes van
invloed zijnde variabelen. Het lag enigszins in de verwachting dat dit zou gebeuren met de gevonden (negatieve) invloed van het hebben van werk. Werkende zoekers zullen
immers minder intensieve zoekers zijn. De loglineaire analyse liet inderdaad een negatieve relatie tussen zoekintensiteit en het hebben van werk zien, maar daarnaast bleef
sprake van een significant negatief rechtstreeks effect van
het hebben van werk op het percentage succesvolle
zoekers.
Wel bleek bij de loglinaire analyse het rechtstreekse verband tussen geslacht en succes te verdwijnen. Daarvoor
in de plaats kwam een sterke relatie tussen het geslacht en
het zoeken naar een volledige dan wel een deeltijdbaan.
Vrouwen blijken veel vaker dan mannen te zoeken naar
een deeltijdbaan en dit leidt tot een veel lager percentage
succesvolle zoekers.
Als verklarende variabelen die een rechtstreekse invloed hebben op de mate van succes houden we dus over:
het al dan niet hebben van werk, de zoekintensiteit en het
zoeken naar een volledige dan wel een deeltijdbaan. Op
basis van deze variabelen kan een logit-model worden geformuleerd voor de kans op succes bij het zoeken tussen
ESB 29-10-1986
succes
acties
acties
Relaties, bekenden, familie
Mensen in bedrijf
inschakelen
Aan de poort/spontaan
solliciteren
Advertentie
Niet-werkenden
acties
gesprekken
produktiviteit
125
0
0
263
594
19
3
50
8
1093
6,2
5,3
0
50,0
11,5
0
8,08
15,2
31
100
19
32
52
15,94
12,2
6,2
36,8
100
42,0
12,5
10,98
37
7
3
21
1
120
78
14,01
januarl 1984 en november 1984. Het logit-model kan worden geschreven als:
exp (a + /?zdz + /?vdv + /?wdw)
Psucces=
exp(a + &
v
0)
+ bwdw)
In deze vergelijking is a een constante term en zijn de
/?’s parameters die betrekking hebben op de zoekintensiteit (dz is 0 voor intensieve, 1 voor terloopse zoekers), het
zoeken naar een volledige dan wel deeltijdse baan (dv is 0
voor een volledige, 1 voor een deeltijdbaan) en het al dan
niet hebben van werk van de zoeker (dw is 0 bij geen werk,
1 bij werk). De schattingen zijn weergegeven in tabel 2.
Uit het teken van de geschatte coefficienten blijkt dat
terloops zoeken een lagere succeskans oplevert dan intensief zoeken, dat zoekers naar een deeltijdbaan minder
succesvol zijn dan die naar een volledige en dat werkenden in het nadeel zijn bij niet-werkenden. De door het model ge’i’mpliceerde kansen op succes blijken voor de verschillende groepen sterk uiteen te lopen. Zij varieren van
minder dan 10% voor werkenden die terloops zoeken naar
een deeltijdbaan tot meer dan 50% voor niet-werkenden
die intensief zoeken naar een volledige baan.
Tabel 2. Geschatte coefficienten van het model voor succes bij het zoeken a)
Parameter
Schatting
Standaardfout
a
0,19
-0,52
-1,31
0,24
^
/»,
/*»,
-0,99
0,35
0,40
0,39
a) n = 194, Q2 = 4,838.
Een variabele die algemeen van groot belang wordt
geacht voor de kans op het vinden van werk, maar in de bovenstaande analyse geen rol speelde is de al gerealiseerde duur van werkloosheid. Langdurig werklozen hebben
een kleinere succeskans dan degenen die pas kort zonder
werk zijn. De reden waarom deze variabele tot nu toe buiten beschouwing is gelaten is dat in de tot nu toe geanalyseerde populatie ook anderen dan werklozen voorkomen.
Wanneer we ons beperken tot de werklozen kunnen we de
werkloosheidsduur wel als verklarende variabele
opnemen.
Wanneer voor het werkloze deel van de populatie (98
11) Zie voor de methode van loglineaire analyse b.v. P. Knoke en J.
Burke, Log-linear models, Sage, Beverly Hills, 1980.
1053
personen) de werkloosheidsduur (d.w.z. de gerealiseerde
duur van werkloosheid voor januari 1984) als additionele
variabele wordt opgenomen, verdwijnt het rechtstreekse
verband tussen zoekintensiteit en succes. Daarvoor in de
plaats komt een duidelijke samenhang tussen werkloosheidsduur en zoekintensiteit (de langdurig werlozen zoeken minder intensief) en een rechtstreekse samenhang
tussen succes en werkloosheidsduur.
Dit resultaat is wat onverwacht. A priori zou men eerder
een indirecte werking van de werkloosheidsduur via de
zoekintensiteit op het hebben van succes verwachten.
Een mogelijke verklaring hiervoor is het selectiegedrag
van werkgevers. Er bestaan in het algemeen nogal wat
verschillen tussen de kenmerken van langdurig en
kortstondig werklozen 12). Tegen deze verklaring pleit dat
hiervoor juist werd geconcludeerd dat kenmerken als leeftijd en opleiding juist weinig (direct) belang bleken voor de
kans op succes n de door ons onderzochte populatie.
Aangezien de zoekintensiteit geen (significante)
rechtstreekse invloed meer uitoefent op de kans op succes
is deze uit het uiteindelijk geselecteerde logit-model verwijderd. Dit model ziet er uit als:
Psucces —
Stoppers en doorzetters
Het uitblijven van succes zal, zo kan men vermoeden,
van invloed zijn op de manier waarop wordt gezocht. Zo
kan men verwachten dat teleurstellende ervaringen aanleiding geven tot het afzwakken van de eisen die men stelt
aan de gezochte baan en op den duur tot minder intensief
zoeken zullen leiden. In de vorige paragraaf bleek al dat de
langdurig werklozen over het algemeen minder intensief
zoeken dan diegenen die minder dan een jaar werkloos
zijn. In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan de manier waarop het zoekgedrag van de individuen in de voor
ons beschikbare steekproef samenhangt met de duur van
de zoekperiode, waarbij de aandacht speciaal gericht is op
de beslissing met zoeken te stoppen zonder dat het beoogde doel bereikt is.
Een eerste indruk van de effecten van de duur van de
zoekperiode op het zoekgedrag kan worden verkregen
door te bezien of de duur van de werkloosheid bij het nietwerkende deel van de zoekers invloed heeft op de wijze
van zoeken. De duur van de werkloosheid lijkt voor dit deel
van de populatie een goede indicator voor de duur van de
zoekperiode. Men kan vermoeden dat de langdurig werklozen minder eisen stellen aan een baan. Tabel 4 geeft een
indruk van de gewenste aansluiting bij opleiding en werkervaring voor de verschillende werkloosheidsduren. Daaruit blijkt dat de wat langduriger werklozen inderdaad over
het algemeen wat minder eisen stellen dan zij die korter
(minder dan een jaar) werkloos zijn. De verschillen zijn
echter niet dramatisch. De voorkeur voor overheid of bedrijfsleven als werkgever, de acceptabel geachte reistijd
en het gericht zijn op een vaste dan wel tijdelijke baan of op
volledig dan wel deeltijdwerk blijken echter niet significant
te veranderen bij voortduren van de werkloosheid. Ook
blijkt het percentage stoppers onder degenen die in november geen werk hebben gevonden voor de langdurig
werklozen niet hoger te zijn dan voor de nog maar kort
werkloze zoekers.
Bij deze vorm van analyse bestaat de mogelijkheid dat
niet zozeer de effecten van de duur van werkloosheid op
het zoekgedrag worden gemeten als wel het selectieproces dat plaatsvindt doordat de populatie werklozen heterogeen is en de verschillende deelpopulaties verschillende
kansen op werk hebben. Daarom is het zinvol om ook eens
op een andere manier naar de effecten van de duur van de
zoekperiode op het zoekgedrag te kijken. Dat kan door het
gedrag van de niet-succesvolle zoekers in januari te vergelijken met dat in november. Uit deze analyse blijkt eveneens een grote mate van stabiliteit. De enige significante
verschillen die werden gevonden hadden betrekking op de
voorkeur voor een volledige dan wel een deeltijdbaan van
de niet-werkenden in november. In november bleken er
minder zoekers met een duidelijke voorkeur voor een van
(2)
exp(«+/?vdv+AAi)
In het model zijn twee dummies opgenomen, een voor
het zoeken naar een volledige dan wel een deeltijdbaan
(dv is 0 voor volledige baan) en een voor werkloosheidsduur (dd is 0 voor minder dan 1 jaar werkloos, 1 voor meer
dan een jaar werkloos). De geschatte parameters zijn
weergegeven in tabel 3.
Tabel 3. Geschatte coefficienten van het model voor de
werklozen a)
Parameter
Schatting
Standaardfout
a
0,48
-1,51
-0,86
0,32
0,56
Py
e«
0,44
2
a) n = 98, G = 0,034.
Langdurig werklozen en zij die een deeltijdbaan zoeken
blijken duidelijk kleinere kansen op succes te hebben. De
geTmpliceerde kansen op succes varieren van zo’n 15%
voor langdurig werklozen op zoek naar een deeltijdbaan
tot 60% voor hen die minder dan een jaar werkloos waren
en een volledige baan zochten.
We kunnen deze paragraaf afsluiten met de conclusie
dat het mogelijk bleek een aantal variabelen op te sporen
die van duidelijke invloed zijn op het al dan niet succesvol
beeindigen van het zoekproces, nl. het al dan niet hebben
van werk, de intensiteit waarmee wordt gezocht, het gericht zijn op een volledige dan wel een deeltijdbaan en,
voor de werklozen, de werkloosheidsduur.
12) H. Folmer en J. van Dijk, Differences in characteristics between
unemployed with different spells of unemployment, working paper,
RUG, 1986.
Tabel 4. Verband tussen lengte van de werkloosheid en eisen met betrekking tot aansluiting van het werk bij opleiding en
werkervaring a)
Werkloosheidsduur
Eisen
Bij beide
Atleen bij opleiding
Alleen bij werken
Hoeft niet per se
Totaal
1
%
4
6
5
14
13,8
20,7
17,2
48,3
29
1-2 jaar
/2 – 1 jaar
abs.
5
4
0
11
20
%
25.0
20,0
0,0
55,0
abs.
3
1
2
25
31
>2 jaar
Totaal
%
abs.
%
abs.
%
9,7
3,2
6,5
80.6
5
0
0
13
18
27,8
0,0
0,0
72,2
17
17,3
11,2
7,1
64,3
11
7
63
98
a) LR = 12,6 bij samenvoeging van eerste twee en laatste twee kolommen. LR staat voor ‘Likelihood Ratio’, een statistisch kengetal dat waarden grater dan of gelijk aan nul waarneemt
en een vergelijkbare functie vervult als de chi-kwadraat. Specifiek voordeel van de LR is de bruikbaarheid bij kleinere celwaarden wanneer de chi-kwadraat het laat afweten. Zie bij voorbeeld J.C. Spitz Statistiek voorpsychologen, pedagogen, sociotogen, Amsterdam, 1968, biz. 354-357.
1054
beide te zijn. Opvallend was dat onder de niet-werkende
niet-succesvollen het percentage intensieve zoekers in
november hoger was dan in januari, hoewel de verschillen
niet significant bleken.
Vervolgens is bekeken in hoeverre de groep stoppers
qua kenmerken of zoekgedrag in januari verschilt van de
groep doorzetters. Het blijkt daarbij dat geslacht en opleiding nauwelijks verschillen en het effect van de leeftijd
voor de niet-werkenden ternauwernood significant blijkt.
Ook blijken stoppers en doorzetters over het algemeen dezelfde eisen te stellen aan een te accepteren baan. De
niet-werkende stoppers blijken de reistijd wat belangrijker
te vinden dan de doorzetters, maar dit effect is net op de
grens van significantie. Alleen wat betreft de voorkeur voor
een volledige dan wel een deeltijdbaan zijn duidelijke verschillen waarneembaar, althans voor de niet-werkenden.
De intensiteit waarmee in januari werd gezocht blijkt
voor de doorzetters weinig te verschillen van de stoppers.
Wel valt op dat de niet-werkende doorzetters rond januari
1984 in het algemeen veel meer (bijna twee maal zoveel)
acties hebben ondernomen dan degenen die in november
gestopt zijn en ook dat de doorzetters hun acties vaker zagen uitmonden in een sollicitatiegesprek dan de stoppers.
Dit kan zowel op een verschil in houding duiden als op heterogeniteit binnen de groep niet-succesvolle zoekers.
Bij loglineaire analyse van de verbanden tussen stoppen of doorzetten en de variabelen die enigermate hiermee samen leken te hangen bleken vooral de zoekintensiteit in januari en het feit of men zich op een volledige dan
wel een deeltijdbaan richtte van belang te zijn. De leeftijd
bleek niet significant samen te hangen met de beslissing al
dan niet te stoppen. Het uiteindelijk uit de analyse voortvloeiende logit-model heeft de gedaante:
exp (a + /?zaz + /?vdv)
PstOPPen=
1- flvn/^flH,+ OjL)
(3)
In de tabel 5 zijn de geschatte coefficienten weergegeven
(dz is 0 voor intensief zoeken, 1 voor terloops zoeken, dv is
0 voor zoekers naar een volledige, 1 voor zoekers naar een
deeltijdse baan). Uit de waarden daarvan blijkt dat terloops
zoeken en zoeken naar een deeltijdbaan samengaat met
een hogere kans op stoppen. In de vorige paragraaf bleek
dat deze twee variabelen van significant belang waren
voor de kans op succes bij het zoeken. De gevonden formulering kan dus worden gei’nterpreteerd als een aanwijzing dat het juist degenen met en lage kans op succes zijn
die stoppen met zoeken.
Tabel 5. Geschatte coefficienten van het model voor stoppen a)
Parameter
Schatting
Standaardlout
noemd (3 maal) terwijl verder het (weer) huisvrouw of moeder worden (6 maal) en het starten van een studie (4 maal)
als oorzaak werden genoemd. Stoppers bleken werkloosheid over het algemeen niet anders te waarderen dan
doorzetters. Wel kon worden vastgesteld dat degenen die
werkloosheid zeer negatief waarderen doorgaans ook intensiever op zoek zijn naar werk.
Besluit______________________
Uit het in het voorgaande beschreven exercities krijgt
men de indruk dat het niet zozeer de – gegeven – kenmerken van de zoekers zijn, zoals geslacht, genoten opleiding en leeftijd, die het succes van het zoeken bepalen als
wel de positie van waaruit men zoekt (werkend, niet werkend), de baan die men zoekt (volledig of deeltijds) en de
intensiteit waarmee dat zoeken gebeurt. Dit is enigzins
verrassend omdat men nogal eens de mening hoort dat
juist de kenmerken van de zoekers bepalend zijn voor de
succeskans. Zoals gezegd vindt deze mening niet zoveel
aansluiting bij onze resultaten. Wel bleek bij voorbeeld
een duidelijke samenhang te bestaan tussen geslacht en
het zoeken naar een volledige dan wel deeltijdbaan, zodat
het veronderstelde verband indirect wel aanwezig is.
De werkloosheidsduur bleek van invloed op de kans op
het vinden van een geschikte baan voor de niet-werkenden. Deze variabele vertoont een vrij sterke samenhang
met de zoekintensiteit. Zij die met zoeken zijn gestopt zonder een (andere) baan te hebben gevonden zochten in januari 1984 over het algemeen al wat minder intensief en
richtten zich wat vaker op een deeltijdse baan. Ook met betrekking tot het stoppen bleek geen significante invloed
van geslacht of opleiding, terwijl het verband met de leeftijd dubieus is.
Tot slot is het nuttig te herhalen dat deze conclusies onder voorbehoud worden getrokken. Het gebruikte datamateriaal was beperkt van omvang en legde restricties op aan
analysemogelijkheden. Verder onderzoek van het zoekgedrag op de arbeidsmarkt blijft geboden. Daarbij kan het
van belang zijn, met name voor de verklaring van de kans
op succes, om niet alleen de aanbodzijde (degenen die op
zoek zijn naar werk) in de beschouwing te betrekken, maar
ook de vraagzijde (de werkgevers die vacante arbeidsplaatsen hebben).
Jan Rouwendal
Klaas Bor
13) De gebruikte methode voor modelsectie is beschreven in Kinke
en Burke (zie noot 11). Het al dan niet opnemen van een additionele
a
-2,05
0,75
0,69
0,40
0,45
0,40
variabele wordt afhankelijk gesteld van de ermee samenhangende
verandering in de waarde van de likelihood-functie. In het onderhavige geval leiden deze veranderingen tot een significante verbetering,
al houdt het dan ook niet over.
a) n = 134, G2 = 1,276.
De t-waarden van de in label 5 weergegeven cofficienten zijn naar gebruikelijke maatstaven nauwelijks significant. Bij de loglineaire analyse, die aan de logitformulering ten grondslag ligt, bleek echter dat opname
van deze coefficienten gerechtvaardigd was op basis van
de eruit resulterende verandering in de ‘likelihood’ 13). De
in tabel aangegeven kansen op stoppen met zoeken zijn
echter niet meer dan globale indicates.
Gevraagd naar de reden van het stoppen met zoeken
gaf bijna de helft van de werkende ex-zoekers te kennen
dat hun huidige baan bij nader inzien toch meeviel, of intussen acceptabeler was geworden. Geen van deze personen (het waren er 11) gaf de uitzichtloosheid van verder
zoeken op als reden. Door de niet-werkenden (waarvan er
16 deze vraag beantwoorden) werd dit motief wel ge-
ESB 29-10-1986
1055
Auteurs
Categorieën