Ga direct naar de content

Stichting Het Nederlands Economisch Instituut; Verslag over het jaar 1985

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juli 16 1986

Stichting Het Nederlands
Economisch Instituut
Verslag over het jaar 1985

Curatorium

Algemeen

Voorzitter: dr. J.M. Goudswaard
(Wassenaar). Ondervoorzitter: mr. J.J.
van der Lee (Den Haag). Penningmeester: dr. D.M.N. van Wensveen
(Rotterdam). Secretaris: prof. dr. H.W.
Lambers (Rotterdam). Leden: Z.K.H.
Prins Bernhard der Nederlanden
(Baarn); dr. J.E. Andriessen (Wassenaar); dr. J. Bartels (Wassenaar); drs.
G. van den Berg (Rotterdam); dr. W.A.
van den Berg (Den Haag); drs. D. de
Bruyne (Den Haag); mr. W.G. Koppelaars (Krimpen a/d Ussel); drs. S. Orlandini (Schiphol); dr. A. Peper (Rotterdam); drs. J.C. Smit (Lage Vuursche);
F. Swarttouw (Schiphol); dr. H.J. Witteveen (Wassenaar).
Aan het einde van het verslagjaar
traden de heren K. Fibbe en dr. D.M.N.
van Wensveen statutair af en werden
opgevolgd door de heren drs. F.A. Engering en drs. H.J. ter Heege. De heer
mr. P. van Dijke trad op eigen verzoek
in de loop van het jaar af.

Voor prof. dr. L.H. Klaassen en het
Nederlands Economisch Instituut is
1985 een gedenkwaardig jaar geweest. Op 1 mei 1985 werd het feit herdacht dat prof. Klaassen 40 jaar geleden in dienst trad van het Instituut.
In verband met het bereiken van de
pensioengerechtigde leeftijd heeft het
Instituut kort daarna afscheid genomen van zijn president-directeur. Ter
gelegenheid hiervan heeft de gemeente Rotterdam prof. Klaassen geeerd
met de Van Oldebarnevelt-onderscheiding, de hoogste onderscheiding die
de gemeente kent.
In September 1985 heeft prof. Klaassen zijn afscheidsrede als hoogleraar
en stichter van de afstudeerrichting
ruimtelijke economie gehouden. De
Erasmus Universiteit heeft hem bij zijn
afscheid geeerd met de Ad Fontes
Penning.
De lange relatie tussen prof. Klaassen en NEI wordt ook na zijn pensionering voortgezet. Vahaf juli 1985 is prof.
Klaassen benoemd tot adviseur van de
directie van het NEI.
Curatoren hebben prof. dr. J.H.P.
Paelinck benoemd tot voorzitter van de
directie NEI voor de periode 1985/
1986.
Na een vrij lange periode van ziekzijn overleed in het verslagjaar de heer
W. Cristofoletti. Als tekenaar, vertaler
en documentalist heeft het Instituut
veel aan hem te danken.
Behalve prof. Klaassen gingen in het
verslagjaar nog twee medewerkers
met pensioen, mevrouw A. Elderson,
secretaresse van prof. Paelinck en drs.
R. Iwema. De heer Iwema is in verband
met zijn pensionering teruggetreden
uit de Commissie van Redactie van
ESB.
Aan het eind van het verslagjaar telde het NEI 88 medewerkers (excl. directie). In 1984 bedroeg dit aantal 86.

Directorium en secretariaat
Prof. dr. J.H.P. Paelinck, voorzitter
van de directie; prof. dr. L.B.M. Mennes, directeur; prof. dr. W.T.M. Molle,
directeur; drs. E.H. Mulder, directeur;
drs. A.A. Ruitenberg, algemeen secretaris.

Redactie Economisch
Statistische Berichten
De Commissie van Redactie is als
volgt samengesteld: prof. dr. J.H.P.
Paelinck, voorzitter en leden prof. dr.
L.B.M. Mennes en prof. dr. W.T.M.
Molle.
De Commissie van Advies bestaat
uit: dr. J.E. Andriessen, dr. J.J. van
Duyn, prof. dr. H.W. de Jong, prof. dr.
P. Korteweg, prof. ir. Th. Quene, dr. A.
van derZwan.
Hoofdredacteur: drs. L. van der
Geest.

730

Economisch Statistische
Berichten
In 1985 is het weekblad 50 maal verschenen:dejaargangtelde1.312bladzijden (het vorige jaar 1.252). In het
verslagjaar zijn aan de volgende onderwerpen speciale nummers gewijd:
De ondernemer in financiele proble-

men; Schaarste en allocatie (ter gelegenheid van het aftreden van prof.
Klaassen per 1 juli 1985); Reaganomics; Miljoenennota 1986 en Economie en bewapening.

Publiciteit en voorlichting
Aan publiciteit en voorlichting is in
het verslagjaar de nodige aandacht gegeven; mede in verband met het afscheid van prof. Klaassen is het NEI
meer naar buiten getreden.
Door een gerichte verspreiding van
rapporten, van de nieuwsbrief en het
jaarverslag wordt bekendheid gegeven aan de activiteiten van het Instituut. Daarnaast wordt door het schrijven van artikelen, het houden van lezingen en het geven van interviews
aandacht aan verricht onderzoek gegeven. Zo is medegewerkt aan meerdere seminars in binnen- en buitenland.
Voortgezet is de serie ‘Foundations
of Empirical Economic Research’
waarin in het verslagjaar 8 studies zijn
verschenen.

Samenwerking en contacten
In geval van interdisciplinaire research werkt het NEI samen met andere vooraanstaande wetenschappelijke
instituten. Voorts bestaan, naast het
contact met de Erasmus Universiteit
Rotterdam, contacten met talrijke universiteiten en instellingen in Europa
(zowel West als Oost), Canada, Japan,
de Verenigde Staten en ontwikkelingslanden. De reeds lang bestaande samenwerking met instellingen van hoger onderwijs in Polen is in het verslagjaar met financiele steun van het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen voortgezet.

Het onderzoekingswerk
Afrika
Guinee-Bissau. In samenwerking
met het Koninklijk Instituut voor de Tropen is een onderzoek uitgevoerd naar
de ontwikkelingsactiviteiten inzake
rijstteelt in de ‘bas-fonds’ en de benutting van de oliepalm in Guinee-Bissau.
Dit project, dat is opgedragen door
DGIS, betrof een cultuurtechnische en
sociaal-economische haalbaarheidsanalyse.
Zambia. In het verslagjaar werd het
nationale landbouwinvesteringsplan
1986-1990 gefinaliseerd. Aan de
totstandkoming van delen van dit plan
werd een over vier jaar gespreide,
substantiele bijdrage geleverd.
/voor/cusf.Het NEI participeerde in
een Wereldbank-missie met de op-

dracht een reeks van opties met betrekking tot gebruik van biomassaresiduen – vooral als energiedrager – in
houtzagerijen, rijstpellerijen, de koffieindustrie en de palmolie-industrie in
Ivoorkust te beoordelen.
Kameroen. Met betreft hier een onderzoek naar de stedelijke drainage
voor de stad Douala in Kameroen. Het
NEI was betrokken bij de formulering
van de economische analysebenadering en bij de uiteindelijke rapportage
welke in samenwerking met Haskoning in opdracht van de Wereldbank is
uitgevoerd.
Nairobi, UNCHS. In opdracht van
het Habitatcentrum van de Verenigde
Naties te Nairobi werd een paper geschreven over de economische effected van investeringen in de habitatsector. Tevens werd een hoofdstuk voor
een boek over habitat geschreven.
Een korte indruk van een en ander is
opgenomen in een ESB-artikel.
Habitat VROM. In opdracht van het
Ministerie van Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer is begonnen met het verrichten van een studie naar de habitatsituatie in de tien concentratielanden
van het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsbeleid. De studie beoogt
een beter inzicht te verschaffen in de
wenselijkheid van door Nederland te
steunen habitatgerichte ontwikkelingsprojecten.
Soedan. Op verzoek van DGIS is
meegewerkt aan een identificatiemissie ter bepaling van de technische, financiele en economische haalbaarheid van een lokaal pootaardappelenvermeerderingsprogramma.
Op verzoek van het Ministerie van
Buitenlandse Zaken (DGIS) is advies
uitgebracht inzake de technische en
sociaal-economische
haalbaarheid
van rehabilitatie van een uiendrogerij
in Soedan die exporteert naar de EG.
De studie werd uitgevoerd in samenwerking met het Sprenger Instituut te
Wageningen en het Preservenbedrijf
B.V. in Breda.
Tanzania. Zoals in het vorige verslag
reeds is vermeld, is het NEI betrokken
bij de coordinate van veeteeltprojecten in Tanzania. Met het oog op de rationalisering van de activiteiten en een
grotere effectiviteit van het programma
is in 1985 een aantal lopende projecten
beeindigd.
DGIS heeft het Instituut gevraagd
een advies uit te brengen inzake de
aanschaf van een Combine-Harvester
voor een gemechaniseerd grootschalig maisproduktiebedrijf in Tanzania.
Hierbij is gebruik gemaakt van een
economische kosten-batenanalyse.
De Nederlandse steun is essentieel
voor het in stand houden van de katoenverwerkingscapaciteit in Tanzania
en daarmee voor het voortbestaan van
deze sector. Ter illustratie zij vermeld
dat 15% van de totale export van Tanzania uit de katoensector afkomstig is
en deze sector derhalve van groot belang is voor de buitenlandse deviezenvoorziening. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken (DGIS) heeft het NEI ge-

vraagd een beoordeling uit te voeren
van de effectiviteit van de Nederlandse
assistentie aan de katoenverwerkende
Industrie in Noord-West-Tanzania.
In samenwerking met Marin/Merc
heeft het NEI op verzoek van DGIS een
beoordeling uitgevoerd inzake het
voorstel om Nederlandse gelden aan
te wenden voor de financiering van de
overdracht van drie general-cargo
schepen aan Tanzania en het openen
van een Tanzaniaanse lijndienst tussen Europa en Oost-Afrika.
Kenia. In opdracht van het
Directoraat-Generaal Internationale
Samenwerking van het Ministerie van
Buitenlandse Zaken is een evaluatie
uitgevoerd van een meerjarig Nederlands assistentieprogramma en advies
verstrekt aangaande voortzetting dan
wel beeindiging van de assistentie.
Sedert 1984 adviseert het NEI het
Directoraat Industriele Training en
DGIS over de uitvoering van een project dat zich richt op het opbouwen van
Keniaanse capaciteit (ofte wel: het
opleiden van Keniaanse deskundigen)
voor het verzorgen van trainingen voor
textielpersoneel. Als onderdeel van
deze begeleidende taak is een Werkplan ontwikkeld voor de periode
1985-1987.
Amerika
Colombia. In opdracht van HVAInternational BV heeft het Instituut een
advies uitgebracht inzake de afzetmogelijkheden voor Colombiaanse groente- en fruitprodukten op de Europese
markt.
Honduras. Het Instituut is gevraagd
advies uit te brengen aan DGIS met betrekking tot de wenselijkheid Nederlandse assistentiegelden beschikbaar
te stellen voor uitbreiding van de verwerkingscapaciteit ten behoeve van
geraffineerde palmolieproduktie.
Peru. In opdracht van het Directoraat-Generaal Internationale Samenwerking van het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft, zoals vorig jaar
reeds is bericht, de aan DGIS voor het
geTntegreerde
plattelandsontwikkelingsproject PRODERM ter beschikking gestelde projectleider van het NEI
zijn werkzaamheden in dit project in
1985 voortgezet. Het team is uitgebreid met een projectplanner.
Azie
Bangladesh. In opdracht van DGIS
werd een advies opgesteld inzake de
wenselijkheid van plaatsing van in Nederland vervaardigde gasmeters in gezinshuishoudingen in Bangladesh.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken (DGIS) heeft het NEI gevraagd een
advies uit te brengen over het functioneren van rivier-veerdiensten en het
functioneren van de door Nederland
gesteunde
onderhoudswerkplaats
voor deze veerdiensten, alsmede over
verdere assistentiebehoeften in het kader van een middellange-termijnprogramma voor veerdiensten op de Jamuna, Padma en Megha rivieren. Het
onderzoek is uitgevoerd in samenwer-

king met de Dienst Vaartuigen van het
Ministerie van Verkeer en Waterstaat.
Indonesie. Ook in 1985 werd ondersteuning verleend aan het door
DGIS uitgezonden projectteam in Banda Aceh, waarbij dit jaar met name pollution control, interuniversitaire samenwerking EUR/UNSYIAE, en regionale-planningstrategieen aan de orde
kwamen.
DGIS heeft, na eerst een viertal jaren
een projectteam in eigen beheer naar
Ambon te hebben uitgezonden, begin
1985 het LTA 72 project voor een verdere 2 jaarsfase uitbesteed aan het
ITC. Het NEI levert in het projectteam
de regionaal-economische planner, en
waar nodig verdere inputs op economisch terrein.
Na een viertal jaren werd het door
DGIS betaalde en door het NEI bemande project voor de ondersteuning van
Bank Indonesia’s regionale (het gebied Jakarta, Bogor, Tangereng en Bekasi) eenheid ter stimulering van kleine
ondernemingen door middel van kleine kredieten afgesloten.
In het kader van het lopende DGISproject RPMU kleinkredietprogramma
bij Bank Indonesia werd in samenwerking met P.T. Panca Bina Esa door het
NEI een inventariserend onderzoek
gedaan naar het energiegebruik in
kleinschalige bedrijven in het gebied
rond Jakarta (Jabotabek). Het onderzoek spitste zich toe op kalksteenbranderijen, rijstpellerijen en tahoeproducenten. De onderzoekrapportage geeft
een overzicht van veel voorkomende
patronen van energiegebruik, identificeert opties voor alternatieve energiedragers en doet aanbevelingen ten
aanzien van opvoering van de efficientie van het energiegebruik.
Ten behoeve van DGIS werd in 1985
een studie aangevangen naar de effecten van de lopende kleinkredietprogramma’s van Bank Indonesia. In het
kader van deze studie werden onder
meer bestaande impactstudies gecompleteerd, aangevuld en samengevat.
Het project industrialisatie en handel
is in het verslagjaar voortgezet. Een
succesvol verlopen seminar in het Ministerie van Industrie te Jakarta over
de benutting van de industriele produktiecapaciteit in Indonesie was een
belangrijke mijlpaal in het projectgebeuren.
In het kader van de begeleiding van
het minicomputerprogramma BRI
werd in opdracht van DGIS een werkbezoek gebracht aan Jakarta ten einde
met de BRI-leiding de voortgang van
de door Nederland gefinancierde activiteiten te bespreken.
Begin 1984 is het DGIS-project ter
ondersteuning van Bappenas, de National Development Planning Board, op
het gebied van modellenbouw ten behoeve van langere termijn regionale
ontwikkelingspolitiek van start gegaan. Twee NEI-experts werken daar
voor een projectperiode van drie jaar
aan de bouw van een multiregio-multisectormodel binnen de divisies voor

731

de EG (inclusief Spanje en Portugal);
– op grond hiervan een schatting maken van de ontwikkeling van de beroepsbevolking en van het aantal
beschikbare arbeidsplaatsen, nodig om de regionale werkloosheid
op een aanvaardbaar niveau te
houden;
– identificatie van de probleemgebieden, veroorzaakt door demografische ontwikkelingen waar Europese regionale politiek op zal moeten
inspelen.
De projectieperiode loopt tot 2010.
Door het NEI is een bevolkingsprojectiemodel (DEMETER) ontwikkeld
waarmee het mogelijk is, ondanks de
vaak schaars beschikbare gegevens,
een betrouwbare en consistente vooruitberekening te maken op een laag regionaal niveau.
Telecommunicatie. In het kader van
een onderzoekprogramma dat gericht
is op het verkrijgen van inzicht in de
mate waarin dienstverlenende activiteiten bijdragen aan de (toekomstige)
economische ontwikkeling van regie’s
in West-Europa, is in opdracht van de
Commissie van de Europese Gemeenschappen een inventarisatie-onderzoek verricht naar de invloed van telematica op de ruimtelijke spreiding van
op het bedrijfsleven gerichte dienstverlenende activiteiten in Nederland.

Nederland
Evaluatie van kustuitbreiding tussen
Hoek van Holland en Scheveningen. In
het kader van het onderzoek naar de
mogelijkheid van kustuitbreiding tussen Hoek van Holland en Scheveningen is in opdracht van het Provinciaal
Bestuur van Zuid-Holland een evaluatie verricht van de maatschappelijke
voor- en nadelen van kustuitbreiding.
Doel hiervan was inzicht te verkrijgen
in de wenselijkheid en haalbaarheid
van enkele planmodellen van kustuitbreiding voor de samenleving in haar
totaliteit. Gelet op de financiele consequenties van kustuitbreiding, de uitstralingseffecten op de rest van de
economie, en de niet op geld waardeerbare effecten, is de aanbeveling
gedaan de discussie of kustuitbreiding
wenselijk en haalbaar is, op het nationale niveau voort te zetten. Daarbij zou
een vergelijking dienen te worden gemaakt met de maatschappelijke vooren nadelen van andere, min of meer
vergelijkbare investeringsprojecten.
Grondgebruikgegevens voor het
landelijk verkeersmodel. Om een landelijk verkeersmodel van de Dienst
Verkeerskunde (Rijkswaterstaat) door
te rekenen voor het basisjaar 1983 en
het prognosejaar 2010 zijn grondgebruikgegevens nodig. Het NEI heeft de
gegevens toegeleverd die betrekking
hebben op de arbeidsmarkt: de vraag
(per bedrijfsklasse) naar en het totale
aanbod van arbeid voor de 345 zones
in Nederland. Bij de vervaardiging van
de werkgelegenheidscijfers is het
RESPONS-model als uitgangspuntge-

732

door DGIS gefinancierde technische
assistentie aan de Algemene Rekenkamer van Pakistan te Lahore is in het
verslagjaar voortgezet.
In opdracht van de Economic and
Social Commission for Asia and the
Pacific (ESCAP) of the United Nations,
Bangkok, heeft het NEI een bijdrage
geleverd aan een seminar over containerisatie. In het bijzonder is daarbij
aandacht gegeven aan het transportbeleid, de douaneprocedures en de
technologische ontwikkeling met betrekking tot containers.
DGIS heeft het NEI aangezocht voor
het uitvoeren van een identificatie van
terreinen waar de Nederlandse hulp
het meest efficient kan worden aangeleverd. Ten behoeve van de profielstudie Pakistan werden onderzocht de
sectoren Industrie, energie en scheepvaart. Doel is afstemming van assistentiemogelijkheden op assistentiebehoeften op subsectorniveau met inachtneming van een aantal criteria: lokale planningprodukten, technologie,
arbeidsquote, effect op de betalingsbalans, ecologische aspecten, prijspolitiek en rendement.
Noord-Jemen. Door het Instituut is
deelgenomen aan een identificatiemissie ten behoeve van industrialisatie in
Noord-Jemen, in het bijzonder landbouwverwerkende en kleinschalige Industrie. In de eindrapportage is tevens
aandacht besteed aan de effecten van
recente olievondsten op de toekomstige economische ontwikkeling van
Noord-Jemen. In een afzonderlijkestudie is opnieuw aandacht besteed aan
de mate waarin het officiele inkomen
per hoofd onderschat lijkt; geconcludeerd wordt dat dit inderdaad het geval
is.
Guidelines Projectenbeoordeling

Het werk ten behoeve van de ‘guidelines’ voor projectenbeoordeling werd
in het verslagjaar afgerond met de publikatie van: Dr. A. Kuyvenhoven en
prof. dr. L.B.M. Mennes, Guidelines for
project appraisal; an introduction to
the principles of financial, economic
and social cost-benefit analysis for developing countries, Staatsuitgeverij,
Den Haag, 1985, onder auspicien van
het Directoraat-Generaal Internationale Samenwerking, Ministerie van Buitenlandse Zaken. Op 9 januari van dit
jaar werd het boek officieel aan de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking aangeboden. Met de Wereldbank
is inmiddels overeenstemming bereikt
over het gebruik van landengegevens
benodigd voor projectenbeoordeling.
Europa
Demografische ontwikkeling. In opdracht van de Commissie van de Europese
Gemeenschappen,
Directoraat-Generaal voor Regionale
Politiek, heeft het NEI een drieledig onderzoek uitgevoerd, te weten:
– vervaardiging van een projectie van
toekomstige demografische ontwikkelingen in 161 regie’s binnen

regionale en macro-economische
politiek.
Speciaal over de economische haalbaarheid van Tropical Earth Resources Satellite werden gesprekken gevoerd, zowel in Delft bij het NITR als in
Jakarta bij LAPAN. De urgentie van het
project lijkt verminderd bij het huidige
peil van rijstproduktie in Indonesie en
het daardoor afgenomen belang bij actuele en preciese oogstvoorspellingen.
Door een gebrek aan besluitvorming
bij de relevante Indonesische autoriteiten werd geen voortgang geboekt bij
de verdere formulering van een projectvoorstel op het gebied van grootschalige sagomeelproduktie gebaseerd op veldgegevens.
Voor DGIS werd door het NEI in samenwerking met het Rijksinstituut voor
Natuurbeheer en het Energie Studie
Centrum/ECN een missie uitgevoerd
om de ecologische en economische
haalbaarheid van op turf gebaseerde
elektriciteitsopwekking te Rasau Jaya
in West-Kalimantan te onderzoeken.
Relatief grootschalige elektriciteitsopwekking op basis van turf werd door de
missie haalbaar geacht, terwijl gedecentraliseerde elektriciteitsproduktie
op basis van turf vooralsnog als economisch onaantrekkelijk beoordeeld
werd. Aanbevolen werd met een beperkt proefproject te starten ten einde
meer inzicht in de kosten en in toepassingen voor grootschalig gebruik van
turf te verkrijgen. Onlangs is in Energie
Spectrum een artikel verschenen
waarin de voornaamste bevindingen
van de missie worden samengevat.
DGIS heeft een adviesgroep in het
leven geroepen ter begeleiding van het
regionale
energieplanningsproject
West-Java. Het NEI is in deze adviesgroep vertegenwoordigd en nam deel
in de formuleringsmissie voor de tweede fase van dit project.
In samenwerking met Multiplant BV
werd door het NEI voor DGIS een haalbaarheidsstudie verricht ten aanzien
van de lokale produktie van orale anticonceptiemiddelen.
Pakistan. In het kader van de samenwerking tussen EUR-NEI enerzijds en het Pakistaanse Institute of
Development Economics anderzijds is
een social-accounting matrix (SAM)
voor Pakistan geconstrueerd, betrekking hebbend op het jaar 1979. Deze
SAM vormt de basis voor de analyse
van de Pakistaanse economie, voor
sociaal-economische planning en voor
het verbeteren van sociaal-economische statistische gegevens. Tevens
werd begonnen aan een onderzoek
naar de veranderingen in de sociaaleconomische positie van verschillende
bevolkingsgroepen over de lange termijn. Voorts heeft het NEI geparticipeerd in een formuleringsmissie ten
behoeve van het Ministerie van Arbeid
in Pakistan, aangaande onderzoek en
trainingsactiviteiten op het gebied van
het ontwikkelen van menselijke hulpbronnen en manpowerplanning.
Het project ter begeleiding van de

nomen. Het RESPONS-model is een brengen van de relatie tussen de perbij het NEI ontwikkeld en gekwantifi- soneelsplanning van aardolieraffinaceerd model, waarmee vooruitbereke- derijen en de regionale arbeidsmarkt.
ningen kunnen worden vervaardigd De opdracht tot dit onderzoek is vervoor de werkgelegenheid voor 80 re- leend door de International Labor
gto’s in Nederland, onderscheiden Organisation.
naar sectoren. Macro-economische
Woonwagenbewoners en arbeid als
(b.v. CPB-)scenario’s kunnen dus zelfstandige. Woonwagenbewoners
m.b.v. het RESPONS-model worden vormen een sociaal-culturele mindervertaald naar regionaal-economische heidsgroep in Nederland. In het verleontwikkelingen van de werkgelegen- den hebben zij een trekkend bestaan
geleid. Thans zijn zij hoofdzakelijk als
heid.
Arbeidsmarktprognoses naar be- zelfstandigen werkzaam in de informeroep en opleiding. In opdracht van de le sector (bij voorbeeld het verzamelen
Organisatie voor Strategisch Arbeids- van schroot). Dit onderzoek, dat in opmarktonderzoek (OSA) zijn prognoses dracht van het Ministerie van Economiopgesteld van de ontwikkeling van de sche Zaken geschiedde, heeft tot doel
werkgelegenheid naar beroep en op- na te gaan welke factoren in positieve
leiding tot het jaar 1990. Hierbij zijn 33 of negatieve zin van belang zijn voor de
beroepen en 10 opleidingscategorieen (te starten) bedrijfsactiviteiten van die
onderscheiden. In de gehanteerde in- Woonwagenbewoners die zich buiten
deling naar opleidingscategorieen de voor hen traditionele vormen van
komtzowel het richting- als het niveau- beroepsuitoefening (vooral de schrootetement naar voren. Ook met betrek- sector) begeven.
Overheidsinvesteringen voorde toeking tot het aanbod van arbeid zijn
prognoses uitgevoerd, zij het dat daar- komst. Dit onderzoek is verricht in opbij alleen is gedifferentieerd naar oplei- dracht van de Wetenschappelijke
ding. Behalve een basisvariant, waarin Raad voor het Regeringsbeleid. Het
wordt uitgegaan van ‘ongewijzigd’ be- doel van het onderzoek is het genereleid, is ook een variant beschouwd ren van een lijst van mogelijke investewaarin (extra) arbeidsduurverkorting ringsprojecten voor de centrale overplaatsvindt.
heid, waarbij buitenlandse ervaringen
Tease-85. Sinds 1982 is het NEI ac- mede onderdeel vormden. De kern van
tief betrokken bij het Tease-project, dat de door het NEI ontwikkelde visie is
zich richt op de arbeidsmarkt van leer- een multidimensionale functionele bekrachten in het voortgezet onderwijs. schrijving van het overheidsgedrag,
Als onderdeel van het project is in het waarbij elke uitgave van de overheid
.verslagjaar de capaciteitsbehoefte van beschouwd wordt bij te dragen aan een
de universitaire en de nieuwe leraren- mutatie in een aantal kapitaalbestanopleidingen onderzocht. Het doel van den.
Concurrentiepositie
Nederlandse
het onderzoek was het via simulaties
nagaan van de effecten van verminde- scheepsbouw. Het doel van het onderring van het aantal te behalen akten zoek, dat in opdracht van de Stichting
aan de toekomstige universitaire lera- Coordinatie Maritiem Onderzoek is uitrenopleiding en de nieuwe leraren- gevoerd, is het bieden van inzicht in de
opleiding op de arbeidsmarktpositie recente ontwikkelingen van de concurvan leerkrachten voortgezet onderwijs rentieverhoudingen tussen de Europeop middellange termijn. De prognoses se en Oostaziatische scheepsnieuw4iit Tease-84 voor de vraagzijde en de bouwlanden. De Concurrentiepositie
aanbodzijde van de arbeidsmarkt van van de Nederlandse scheepsnieuwleerkrachten zijn, mede als gevolg van bouw is relatief gunstig te noemen verdiet gebruik van de nieuwe bevol- geleken met de meeste Westeuropese
kingsprognose van het CBS, geactua- scheepsbouwlanden. Zweden en de
Kseerd. Het blijkt dat op lange termijn Zuidaziatische scheepsbouwlanden
>«en nog sterkere daling van het leerlin- bouwen relatief goedkoper, doch de
genaantal en de vraag naar leerkrach- Concurrentiepositie van Nederland is
ten in het voortgezet onderwijs te ver- gedurende de periode 1975-1982
wachten is.
verbeterd. In ESB van 8 mei 1985 is
; >v. De werkgelegenheid in de commer- verslag gedaan van de onderzoeksre dele intermedia/re diensten. In het sultaten. In het verslagjaar is het pro5 laatste decennium is de sectorale ver- ject voortgezet met een onderzoek
5 -deling van de werkgelegenheid in Ne- naar de invloed die de participanten
I tderland verschoven van de goederen- hebben op het alloceren van orders in
l producerende naar de dienstenprodu- de scheepsbouw. Onderzoek naar de
i ^cerende bedrijfstakken. Commerciele toekomstige Concurrentiepositie van
f tintermediaire diensten zijn diensten de Nederlandse scheepsbouw is aanf (.die tegen een commerciele prijs wor- gevangen.
De dienstensector en technologiI (den geleverd aan bedrijven en (over-heids-)instellingen. In toekomstvisies sche ontwikkeling. De Programma{tlijkt de commerciele-dienstensector, commissie Technologie en Economie,
heeft het NEI opdracht gegeven tot het
i«n vooral het intermediaire deel ervan,
verzamelen en ordenen van informatie
j *Van groot belang te zijn voor de ont| iwikkeling van de werkgelegenheid in omtrent de wederzijdse relatie tussen
I vNederland.
de dienstensector en technologische
ontwikkelingen met het oog op relek^^Personeelsplanning van aardolie(fefiinaderijen. Doel van het onderzoek vante aandachtsvelden voor verder
|J8 het op verkennende wijze in kaart onderzoek. Het onderzoek heeft een

explorerend karakter en het rapport
vervult de rol van een discussienota. In
het verslagjaar heeft het onderzoek
een vervolg gekregen in een verkenning van de relatie technologie en
betalingsverkeerfunctie.
De economische verdedigingsvoorbereiding. Reeds in het vorige verslag
is melding gemaakt van het op verzoek
van het Ministerie van Economische
Zaken verrichte onderzoek dat tot doel
heeft het ontwikkelen van een methodiek om de gevolgen van invoerverstoringen voor de Nederlandse economie
te kunnen traceren. In het onderzoek is
een analysemethodiek ontwikkeld,
waarbij met behulp van een inputoutputtabel van de Nederlandse economie en de Leontief-produktiefunctie,
verschillende vormen van invoerverstoringen in zowel de concurrerende
als de niet-concurrerende invoer via
vaste rekenprocedures op consistente
wijze onderling vergeleken kunnen
worden. In het systeem zijn voor de
korte termijn substitutiemogelijkheden
ingebouwd tussen de invoer van intermediaire produkten versus binnenlandse produkten en intermediaire en
finale vraag; voor de (middel)lange termijn kunnen technologische veranderingen geanalyseerd worden, waarbij
doelniveaus voor de finale vraag en de
produktie geformuleerd moeten worden.
Overheidsinvesteringen
en de
grond-, water- en wegensector. Op verzoek van de Grontmij N.V. te De Bill
heeft het NEI een onderzoek verricht
naar enerzijds het verwerven van inzicht in het verband tussen Overheidsinvesteringen en de werkgelegenheid
in de grond-, water- en wegen(GWW)sector en anderzijds het verschaffen
van inzicht in de macro-economische
effecten van Overheidsinvesteringen in
relatie tot in- en uitverdieneffecten.
Internationale marktpenetratie met
technologist hoogwaardige produkten. De Programmacommissie Technologie en Economie heeft opdracht
verleend tot het vaststellen van de
voornaamste facetten die een rol spelen bij de penetratie van Nederlandse
ondernemingen op internationale
markten voor technologisch hoogwaardige produkten. In het onderzoeksverslag is aangegeven waarom
een micro-economische analyse van
de facetten die een rol spelen bij internationale marktpenetratie tot zinvolle
inzichten kan leiden. Hierbij is gebruik
gemaakt van een evaluatie van de theoretische literatuur op het terrein van
de internationale handel. De uitgevoerde literatuurstudie aangevuld met
vraaggesprekken bij export- en sectordeskundigen hebben de kennis verdiept omtrent de facetten die een rol
spelen bij de export van technologisch
hoogwaardige produkten.
Triton II. Reeds vorig jaar is bericht
over dit in SIBAS-verband verrichte onderzoek. Het doel is om stapsgewijs te
komen tot het identificeren van projecten die voor mede-financiering van het
Ministerie van Economische Zaken in

aanmerking kunnen komen. In 1985 is
de eerste fase afgerond. Op basis van
nauwkeurig geformuleerde criteria zijn
potentieel haalbare projecten gepreselecteerd. Op verzoek van de opdrachtgever is een interimfase in de tweede
onderzoeksfase ingelast met het doel
om op basis van een snelle verkenning
de opdrachtgever in staat te stellen
een z.g. ‘go no go’-beslissing te nemen. Voornoemde projecten zijn in
een tweetal categorieen van aandachtsgebieden onderverdeeld in projecten op het gebied van het wegvervoer, de z.g. droge projecten en de binnenvaart, de z.g. natte projecten.
Het betalingsverkeer en technologische ontwikkelingen. De Programmacommissie Technologie en Economie
heeft het NEI verzocht de relatie tussen de functie van het betalingsverkeer in Nederland en de ontwikkelingen op het gebied van de computer- en
communicatietechnologie nader te
verkennen. Bij het onderzoek is gekozen voor een f unctionele invalshoek en
niet – zoals veelal wordt gedaan voor een sectorale benadering. Met
andere woorden, de functie van het betalingsverkeer staat centraal en niet de
sector van het bankwezen. Mede door
de toepassing van geavanceerde technologieen heeft zich in Nederland een
goed giraal betalingsverkeer ontwikkeld. Hierdoor was hier te lande de behoefte aan elektronisch betalen geringer dan in landen met minder goed ontwikkelde girale betalingssystemen, zoals b.v. de Verenigde Staten met een
overwegende posite van het chequeverkeer. Om de nadelen te ondervangen die gekoppeld zijn aan het chequeverkeer is in de jaren zeventig in de VS
een start gemaakt met elektronisch betalen (‘electronic fund transfer’). Al
spoedig is het elektronisch betalen uitgebreid met andere bankdiensten, zoals ‘cash management’-systemen. Het
geheel van deze, met name voor de Internationale zakelijke markt relevante,
dienstverlening wordt ‘corporate electronic banking’ genoemd. Op voornoemde markt heeft het Nederlandse
bankwezen een achterstand opgelopen die men momenteel tracht weg te
werken.
Zaalsportaccommodaties binnenste
buiten. Het Ministerie van Welzijn,
Volksgezondheid en Cultuur heeft het
NEI opdracht gegeven de doelmatigheid van de bedrijfsvoering van sporthallen en sportzalen te onderzoeken.
Doel van deze studie is om door middel
van empirisch onderzoek mogelijkheden tot verbetering van de bedrijfsvoering van sporthallen en sportzalen aan
te geven. Het bij dit onderzoek gebruikte datamateriaal is verzameld door
middel van een enquete. Het onderzoek heeft wat de kosten betreft alleen
betrekking op de exploitatiekosten. De
vaste kosten zijn buiten beschouwing
gebleven.
De economische problematiek van
de Nederlandse bosbouw. Dit onderzoek naar de economische problematiek van de Nederlandse bosbouw

De macro-economische betekenis
van de Olympische Spelen voor Amsterdam. De Kamer van Koophandel
en Fabrieken voor Amsterdam heeft
het NEI verzocht een uitbreiding te geven aan de in juni uitgebrachte studie
,,De macro-economische betekenis
van de Olympische Spelen voor Nederland”. De uitbreiding heeft betrekking op het opstellen van ramingen betreffende de regionaal-economische
betekenis van de Olympische Spelen
voor Amsterdam. In deze studie is op
intensieve wijze samengewerkt tussen
het NEI, de Kamer van Koophandel en
de Stichting OSA. Tevens is binnen het
NEI een methode ontwikkeld om tot het
opstellen van een actuele regionale
input-outputtabel te komen (volgens
de zogenaamde ‘Groningse opzet’, zodat multipliers zijn te berekenen). Toepassing van deze methode op de laatst
gepubliceerde input-outputtabel voor
Amsterdam (CBS-1975) leidde tot
zeer aanvaardbare resultaten: een
geactualiseerde regionale input-outputtabel voor de regio Amsterdam.
Door een combinatie van input-outputanalyse en een toepassing van een uitgebreid macro-economisch model
(AMO-K) zijn vervolgens de macroeconomische effecten voor de regio
Amsterdam berekend.
Ontwikkelingen op de markt voor
agrarische grond. In opdracht van de
Initiatiefgroep Markerwaard B.V. is in
1985 een verkennende studie ter hand
genomen naar ontwikkelingen op de
markt voor agrarische grond die van
belang moeten worden geacht voor de
beoordeling van de economische betekenis van de grond die bij een eventuele inpoldering van het Markermeer de
bestemming landbouwgrond zal krijgen.
Kosten van verkeersongevallen. In
1985 is in opdracht van de Raad voor
de Verkeersveiligheid, adviescollege
van de minister van Verkeer en Waterstaat, een studie afgesloten met de
volgende doelstelling: inzicht geven in
de componenten die te zamen de
kosten van verkeersongevallen op de
weg vormen. Het inzicht zou zodanig
moeten zijn dat ook duidelijk wordt wie
de verschillende dragers van die
kostencomponenten zijn; dit met het
oogmerk vast te kunnen stellen of er
groepen zijn, en zo ja welke, die financieel belang bij een grotere veiligheid
in het wegverkeer hebben. Uit de doelstelling van het onderzoek volgt dat de
werkzaamheden zich gericht hebben
op de bepaling van de financiele
kosten die niet hoeven samen te vallen
met economische of maatschappelijke
kosten.
Onderzoek naar de kosten van woningbouw, fase III. In 1977 werd door
het toenmalige Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening
aan het NEI de uitvoering opgedragen
van een onderzoek dat ten doel heeft
de investeringskosten van nieuwbouw
van woningen op alternatieve lokaties
te bepalen. Dit onderzoek, fase I, behelsde het ontwerpen en beschrijven

heeft – op verzoek van Staatsbosbeheer – plaatsgevonden, o.a. omdater
behoefte bestond aan inzicht in de mate waarin de afhankelijkheid van de
Nederlandse verwerkende industrie
van geTmporteerd hout zou kunnen
worden verminderd. Onderzocht is onder meer welke prijsontwikkelingen
voor hout en een aantal vervangende
materialen kunnen worden verwacht,
en in welke mate Nederlands hout in
de industriele behoefte zou kunnen
voorzien.
Herstructurering van de energievoorziening in deprovincie Utrecht. De
provincie Utrecht en de gemeente
Utrecht hebben de mogelijkheid van
een horizontale integratie van de energiedistributie voor de hele provincie laten onderzoeken. Het betreft in eerste
instantie de samenvoeging van PUEM,
GEB, de stadsverwarmingsdistributie
van PEGUS en STAMIN. Deze studie
werd opgedragen aan SIBAS (Samenwerkende Instellingen ten behoeve
van Beleidsanalytische Studies). In opdracht van SIBAS is de bestuurlijke en
juridische problematiek onderzocht
door het Instituut voor Bestuurswetenschappen. De economische aspecten
zijn bestudeerd door het NEI en het
Energie Studie Centrum (ESC) van
ECN. Het NEI heeft een methode ontwikkeld voor de vaststelling van de inbrengwaarde van de verschillende bedrijven en deze toegepast voor PUEM
en GEB. Het ESC heeft volgens de
NEI-methode de berekeningen voor
PEGUS en STAMIN uitgevoerd.
Marketing studies. In het verslagjaar
is aan een tweetal marketingstudies
gewerkt, die een vertrouwelijk karakter
hadden. Allereerst betreft dit een onderzoek over aspecten van de prijsvorming op een grondstoffenmarkt. Daarbij is aandacht besteed aan importontwikkelingen, prijsbepalende factoren,
mogelijkheden tot substitutie van
gei’mporteerde grondstoffen door
grondstoffen van Nederlandse herkomst c.q. door materialen van andere
aard. Het andere onderzoek betreft de
concurrentiepositie van enkele produkten uit de voedings- en genotmiddelensector, waarbij de tussen deze
produkten te verwachten substitutie
onder de loep wordt genomen.
De macro-economische betekenis
van de Olympische Spelen voor Nederland. Op verzoek van de Stichting
,,Olympische Spelen Amsterdam
1992″ is in het voorjaar van 1985 een
onderzoek verricht naar de macroeconomische betekenis van de eventueel in Nederland te houden Olympische Spelen van 1992. Doel van het
onderzoek was het aangeven van de
macro-economische effecten van de
eventuele Olympische Spelen in termen van werkgelegenheid, produktiewaarde, toegevoegde waarde, lonen
en salarissen en betalingsbalanseffect. De resultaten van de studie zijn
eind juni 1985 aangeboden aan het kabinet Lubbers, dat over de kandidaatsstelling van Amsterdam diende
te besluiten.

• van de onderzoekopzet. Fase II van de
studie – de ontwikkeling van het algemene rekenmodel – kwamin 1981 gereed. Het ontwikkelde model is gebaseerd op een gedetailleerde analyse
van alle met de bouw van een woonwijk
gemoeide investeringskosten. Het model valtuiteen in driedeelmodellen: het
fysieke model, het kostenmodel en het
verbindingsmodel. De in het model
gespecificeerde relaties maken het
mogelijk verschillende alternatieven
snel door te rekenen op kostenconsequenties. Op verzoek van het Ministerie is in 1985 fase III uitgevoerd, zijnde
een controle op de betrouwbaarheid
van het in fase II van het onderzoek
ontwikkelde model als instrument voor
het in rekening brengen van financieeleconomische aspecten bij de selectie
van nieuwe bouwlokaties. Het gaat
m.a.w. om een verificatie van alle in het
model opgenomen kwantitatieve verbanden aan de hand van datamateriaal uit recente projecten. In het kader
van deze studie is aan de opdrachtgever een toetsingsprogramma geleverd
en geoperationaliseerd op een van de
microcomputersystemen van de opdrachtgever.
Grootschalige elektriciteitsopwekking voor EPON-gebied. Eind 1985 is
in opdracht van de elektriciteitsproducenten in Noord- en Oost-Nederland
begonnen met de eerste fase van een
onderzoek naar de regionale betekenis van nieuw grootschalig kernenergie- en kolenvermogen in het zogenoemde EPON-gebied. EPON vormt
de afkorting van het toekomstige
Sektriciteits-Produktiebedrijf Oost- en
Woord-Nederland dat in de nieuwe organisatiestructuur van de Nederlandse elektriciteitsvoorziening verantwoordelijk zal zijn voor de provincies
Groningen, Friesland, Drenthe, Overijssel, Gelderland en Flevoland. Doel
van het onderzoek was vast te stellen
welke tijdelijke en duurzame werkgelegenheidseffecten zijn verbonden aan
alternatieve mogelijkheden voor nieuwe grootschalige centrales in het
EPON-gebied.
Multicriteria-analyse
vestigingsplaatsen kerncentrales. Op verzoek
van de Commissie Energievraagstukken van de Raad van Advies voor de
Ruimtelijke Ordening heeft het Instituut de multicriteria-analyse (MCA)
‘Qualiflex’ toegepast met betrekking
tot de vestigingsplaatsen van kerncentrales. Qualiflex is een hulpmiddel om
de keuze uit een aantal alternatieven te
vergemakkelijken. In het onderhavige
geval gaat het erom de geschiktheid
van een aantal potentiele vestigingsplaatsen voor kerncentrales te
evalueren, rekening houdende met diverse beoordelingscriteria (scorematrix en gewichtenvector).
Woningisolatieprogramma. In opdracht van het Stafbureau Nationaal
Isolatieprogramma is het onderzoekprogramma voortgezet. In het verslagjaar is de reeds ontwikkelde programmatuur uitgebreid, waarbij interactief
(menu-gestuurd) analyses kunnen

worden uitgevoerd m.b.t. het aantal
woningen dat rendabel te isoleren is,
zowel op macro- als op microniveau.
Voorbereidend
pendelonderzoek
1986. Op verzoek van het Economised
Technologisch Instituut Overijssel zijn
in 1985 voorbereidingen getroffen voor
het in 1986 uit te voeren pendelonderzoek. Het in het verslagjaar uitgevoerde onderzoek was tweeledig. Het
eerste onderzoek betrof de ontwikkeling van een methode om op basis van
volledige informatie in 1985 en gedeeltelijke informatie voor 1986 een schatting te maken van de werkgelegenheid
per sector en per gemeente (voor de
grote bedrijven). De methode is getoetst voor 1985 met volledige informatie 1984. Hettweede onderzoek betreft
de toetsing van de pendelproporties in
grote en kleine bedrijven. De hypothese dat de pendelproporties in de kleine
bedrijven niet significant verschillen
van die in de grote bedrijven is hierbij
per sector en per gemeente getoetst.
Emissies van het personenautoverkeer. In opdracht van het Instituut voor
Milieuvraagstukken is, ten behoeve
van het Ministerie van Volksgezondheid, Ruimtelijke Ordening en Milieuhygiene, een model ontwikkeld dat in
staat moet zijn toekomstige ontwikkelingen van emissies van het autoverkeer te berekenen. Het gaat hierbij niet
alleen om voorspelling van de automobiliteit; daarvoorzijn meerdere prognosemodellen operationeel. Tevens zal
echter bepaald moeten worden hoe de
ontwikkeling van het autopark zal zijn
naar brandstoftype (benzine, LPG, diesel), gewicht en leeftijd, omdat deze
factoren verschillende emissie-niveaus veroorzaken. Het NEI heeft nu
een model ontworpen dat autobezit en
gebruik voor achttien autotypen simultaan simuleert. Het model is gevoelig
voor enerzijds demografische en economische veranderingen in de samenleving en anderzijds voor beleidsopties
welke vertaald kunnen worden in mutaties van de vaste en/of variabele
kosten van het autorijden (b.v. brandstofprijswijzigingen, katalysator, variabilisatie). Het model heeft bewezen
een goede beschrijving van de
emissie-effecten van alternatieve (beleids)opties te kunnen geven.