Gemiste kans in Tokio
Achter de schuldenproblematiek, de
betalingsbalansproblemen van ontwikkelingslanden en de zeer lage
grondstoffenprijzen doemt een oud
probleem in een geheel nieuwe gedaante op, nl. de financiering van de
wereldeconomie en vooral van de
sociaal-economische ontwikkeling in
de derde wereld. Met mobiliseren van
de binnenlandse besparingen wordt
opnieuw urgent, ook om buitenlandse
kapitaalstromen, buitenlandse besparingen dus, weer vertrouwen te geven
de richting in te slaan van de ontwikkelingslanden. Met is mode geworden om
te zeggen dat kapitaaloverdrachten
niet meer een eerste vereiste zijn. Lariekoek! Of dat Marshallplan-achtige
constructies niet zijn wat het Zuiden
nodig heeft. Papegaaiencircuit!
Het topoverleg in Tokio eerder deze
maand had de gelegenheid kunnen
zijn om aan te kondigen dat Japan het
initiatief neemt een internationaal
fonds op te zetten, onder meer ter verstrekking van ongebonden handelskredieten tegen concessionele rentetarieven en ten gunste van het financieren van de invoer van die ontwikkelingslanden die een uitgesproken inspanning plegen hun eigen besparingen te stimuleren en thuis te investeren. Te lanceren door Japan, zou het
initiatief de onmiddellijke steun hebben kunnen ontvangen van de Bondsrepubliek en een aantal andere EGlanden, waaronder Nederland, en gezien moeten worden als een aanvulling
op en een breder kader voor het planBaker. De contouren van dit initiatief
waren al sinds 18 april 1986 beschikbaar te Tokio in de vorm van een rapport 1) geschreven door drie bekende
internationale persoonlijkheden: S.
Okita, ex-minister van buitenlandse
zaken van Japan, A. Sengupta, bewindvoerder van het IMF, en L. Jayawardena, directeur van het World Institute for Development Economics Research te Helsinki.
Waarom zou het initiatief van Japan
moeten komen? Japan heeft een besparingsintensieve economie en is een
belangrijk exporteur van kapitaal. Dit
staat in sterk contrast met bij voorbeeld
deVerenigdeStaten.dieeenkredietintensieve economie nebben, een lage
spaarquote en dus een enorme invoer
van kapitaal laten plaatsvinden om de
particuliere en overheidsleningen te
kunnen financieren. Er wordt wel eens
gesuggereerd dat Japan meer thuis
moet investeren. Maar het land heeft
een spaarquote van 27 procent en het
is gewoon ondoenlijk om dat binnenlandste investeren! Een stuk exportge-
ESB 28-5-1986
L.J. Emmerij
leide groei blijft dan ook noodzakelijk.
Japan moet een overschot op de lopende rekening van zijn betalingsbalans behouden om in staat te zijn een
gedeelte van zijn besparingen uit te
voeren. Een zeer groot gedeelte van
het Japanse overschot gaat naar de
VS. Ideaal zou zijn dat in de toekomst
een gedeelte van het handelsoverschot gebruikt wordt ter financiering
van het handelstekort dat ontwikkelingslanden hebben met gemdustrialiseerde landen. Hierverdienenviercruciale gegevens voor 1985 vermelding:
het tekort op de betalingsbalans van
de VS bedroeg $ 120 mrd.; dat van de
ontwikkelingslanden $45 mrd.; het
overschot van Japan bedroeg $50
mrd. en dat van de Bondsrepubliek
$ 15 mrd.
We gaan nu een periode tegemoet
waarin de VS een poging zullen doen
hun tekorten te verkleinen. Dat zal een
remmende uitwerking hebben op de
wereldeconomie. Om het gevaar voor
een algemene deflatie te verkleinen
moeten de Japanners een gedeelte
van de locomotief-functie overnemen.
Een zo’n stuk stimulering kan zijn de
vergroting van de invoercapaciteit van
de ontwikkelingslanden door middel
van financiering van hun handelstekorten. Op deze manier zouden de overschotten op de lopende rekening op
een effectieve manier worden aangewend ten gunste van de wereldeconomie in het algemeen en van de ontwikkelingsbehoeften van derde-wereldlanden in het bijzonder.
Het Okita-rapport stelt de vorming
voor van een internationaal fonds dat
tot doelstelling heeft het stimuleren
van allerlei particuliere kapitaalstromen – bankleningen, directe in-
vesteringen, nieuwe vormen van internationale investeringen enz. – van
gemdustrialiseerde naar ontwikkelingslanden. Het fonds moet ook gebruikt kunnen worden om rentesubsidies te verlenen, concessionele behandeling van inkomen uit investeringen te verzekeren, en het moet in het
algemeen als een garantie-instelling
kunnen functioneren.
Japan bezit in hoge mate de financie’le infrastructuur om een gedeelte
van zijn overschot te gebruiken om de
financiering van de sociaal-economische ontwikkeling van het Zuiden weer
op gang te brengen. Japan heeft op dit
ogenblik meer dan 25% van de totale
internationale ‘banking assets’ in zijn
bezit tegen 18% voor de banken in de
VS. Het Okita-rapport stelt concreet
voor dat Japan het initiatief neemt door
0,1% van zijn bruto nationaal produkt
in het fonds te stoppen en tegelijkertijd
een beroep doet op landen als de
Bondsrepubliek (en Nederland, zou ik
daaraan toevoegen) zich bij dit initiatief
aan te sluiten.
De Tokyo Economic Declaration van
6 mei jl. napluizend, zien we dat de Top
dit ‘gefundenes Fressen’ natuurlijk
heeft laten staan. Er wordt in zeer algemene bewoordingen gesproken over
het vergroten van de financiele stromen naar ontwikkelingslanden, over
de IDA, de Wereldbank en het MIGA
(Multilateral Investment Guarantee
Agency). Niets concreets. De zoveelste gemiste kans.
1) Saburo Okita, Lal Jayawardena, Arjum Sengupta, The potential of the Japanese surplus for
world economic development, Tokio, april 1986.
519