Fisconomie
Het bruto-nettotraject
DRS. A.G.J. HASELBEKKE – DRS. A.P. ROS
Inleiding
Het bruto-nettotraject
Achter de term bruto-nettotraject gaat
een reeks van problemen schuil die allemaal samenhangen met het bestaan van het
relatief omvangrijke stelsel van publieke
heffingen in ons land. Deze problemen zijn
niet alleen van inkomenspolitieke aard,
maar hebben ook betrekking op allocatieve en stabiliteitsaspecten van het economische proces. Het belang van de brutonettoproblematiek wordt reeds geruime
tijd onderkend. De negatieve effecten die
van het bestaan van een groot bruto-nettotraject kunnen uitgaan op onder meer de
economische groei en de werkgelegenheid,
zijn sinds het uitbrengen van de 1 %-nota
bestreden met een beleid gericht op de beperking van de collectieve-lastendrukontwikkeling. Geleidelijk is daarna het besef gegroeid dat beheersing van de drukontwikkeling op macro-niveau alleen niet
voldoende is. De aan de zojuist genoemde
negatieve effecten ten grondslag liggende
verschijnselen als afwenteling en ontduiking van publieke heffingen worden immers niet bepaald door (het verloop van)
de macro-economische lastendruk, maar
door (het verloop van) de lastendruk op
micro-niveau. En tussen deze twee behoeft
geen parallelliteit te bestaan. Illustratief is
in dit verband bij voorbeeld dat de daling
van de collectieve-lastendruk op macroniveau van 55,5% van het nationale inkomen in 1983 tot naar schatting 51,8% in
1986, niet met een overeenkomstige drukdaling op micro-niveau gepaard is gegaan
1). Tegen deze achtergrond bezien is het
begrijpelijk dat de belangstelling van de
beleidsmakers zich de laatste tijd steeds
meer richt op de bruto-nettoproblematiek
in micro-economische zin.
In dit artikel wordt nader op de brutonettoproblematiek ingegaan. Eerst wordt
begonnen met een beschouwing over de
verschillende manieren waarop het brutonettotraject kan worden afgebakend en
geanalyseerd. Daarna wordt aandacht geschonken aan de oorzaken van het verschil
tussen de ontwikkeling van de collectievelastendruk op macro-niveau en die op
micro-niveau. Vervolgens wordt enige
kwantitatieve informatie over het brutonettotraject verstrekt, waarna in ten slotte
in het kort wordt stilgestaan bij de vraag
naar de beleidsmatige betekenis van de
grote hoeveelheid informatie die de laatste
jaren beschikbaar is gekomen over het
bruto-nettotraject.
Onder het bruto-nettotraject verstaat
lang niet iedereen hetzelfde. De verschillende invulling van het begrip bruto-netto
hangt onder meer samen met verschillen in
wat men wil aantonen. Als dat de op het individuele inkomen rustende druk van de
loon- en inkomstenbelasting en de socialeverzekeringspremies is, dan hanteert men
een ander bruto-nettobegrip dan wanneer
men wil laten zien hoeveel werkgevers
meer moeten betalen dan wat werknemers
vrij besteedbaar in handen krijgen. Bovendien maakt het nogal wat uit of men het
verloop van de gemiddelde druk dan wel
dat van de marginale druk op het inkomen
— al dan niet verbijzonderd naar sociale
categorieen en inkomensniveaus – in
kaart wil brengen. Aan de hand van onderstaand schema 2) zullen we ons een
beeld trachten te vormen van de verschillende varianten van het bruto-nettotraject
die in het beleid een rol spelen.
Zoals hiervoor reeds ter spake kwam is
het voor het catalogiseren van het brutonettotraject van belang onderscheid te maken tussen de gemiddelde en de marginale
druk, of wel tussen een statische en een
meer dynamische kijk op het bruto-nettotraject. De tweedeling gemiddelde versus
marginale druk vormt de basis voor de verdere analyse.
(voor werknemers) het traject tussen de
bruto loonkosten en de netto lonen. In de
Miljoenennota 1986 (biz. 9) en de Notitie
inkomensbeleid 1986 (o.a. biz. 53) wordt
het verschil tussen bruto loonkosten en
netto lonen ,,de wig” genoemd. Dit brutonettotraject in ruime zin vestigt de aandacht op de relatie tussen de publieke heffingen enerzijds en de bruto loonkosten en
het vrij besteedbare inkomen anderzijds.
Een mutatie in de publieke heffingen meet,
ceteris paribus, tot uitdrukking komen in:
a. een verandering van de bruto loonkosten; of
b. een wijziging in de netto lonen; of
c. een combinatie van a en b.
1092
In de jaren zestig en de eerste helft van de
jaren zeventig is vooral geval a. actueel geweest. De verhoging van de onder regel 2
en regel 5 vallende collectieve lasten heeft
zich in die periode via afwenteling gemanifesteerd in een toeneming van de bruto
loonkosten, met alle bekende gevolgen
voor de bedrijfswinsten, de investeringen
en de werkgelegenheid van dien. Heden ten
dage is het, als gevolg van de gewijzigde
(machts)verhoudingen op de arbeidsmarkt, veeleer zo dat mutaties in de onder
regel 2 vallende publieke heffingen tot uitdrukking komen in een verandering van de
bruto loonkosten, en dat wijzigingen in de
onder regel 5 opgenomen heffingen tot een
mutatie in de vrij besteedbare inkomens
leiden.
Een tweede bruto-nettotraject dat van
belang is, betreft het traject tussen regel 3
en regel 6. Hierbij is het startpunt van de
vergelijking het bruto inkomen; veranderingen in de werkgeverspremies worden
buiten beschouwing gelaten. Dit traject,
dat zou kunnen worden aangemerkt als het
bruto-nettotraject in enge zin, is met name
interessant wanneer men geinteresseerd is
in de verdeling van de last van de publieke
heffingen over personele inkomens. De
term ,,efelast van de publieke heffingen” is
in dit verband overigens misleidend, omdat blijkens het hiervoor gepresenteerde
schema in het bruto-nettotraject in enge
De gemiddelde druk
Als de gemiddelde druk van de publieke
heffingen in ogenschouw wordt genomen
zijn vanuit beleidsmatig oogpunt twee
bruto-nettotrajecten van belang. Dat is in
de eerste plaats het traject tussen de regels
1 en 6 van het onderstaande schema, of wel
1) Zie Miljoenennota 1986, biz. 49-50.
2) Voor een veel gedetailleerder uitwerking van
de opbouw van de personele inkomensverdeling
raadplege men Sociaal en Cultureel Planbureau,
Profijt van de overheid in 1977, ‘s-Gravenhage,
1981, biz. 45.
Schema. Opbouw van de inkomensverdeling
1.
2.
-/-
3.
4.
+
5.
-/-
6.
7.
8.
9.
+
-/+/ –
10.
Loonsom c.q. bruto overig inkomen
Werkgeversaandeel in de sociale premies en in de pensioenpremie
Bruto = primair inkomen
Ongebonden overdrachten van de overheid (sociale uitkeringen) en de private sector
(pensioenen)
Ongebonden overdrachten naar de overheid (premies + loon-en inkomstenbelasting) en de
private sector (pensioenpremies)
Vrij besteedbaar = secundair inkomen
Gebonden inkomensafhankelijke overdrachten van de overheid (b.v. huursubsidie)
Indirecte belastingen
Gebonden overdrachten van en naar de overheid voor zover niet begrepen in 7 en 8
Tertiair inkomen
zin slechts een beperkt deel van de collectieve lasten wordt meegenomen (in de volgende paragraaf komen we hier nog op
terug).
werkaanvaarding, het verrichten van
genomen. Voorts wordt rekening gehou-
werkzaamheden in het formele circuit en
den met de door werkgevers en werknemers betaalde sociale-verzekeringspremies,
alsmede met de door de zelfstandigen en
de flexibiliteit van de arbeidsmarkt. Onder
de marginale-drukproblematiek wordt
Wie niet alleen belangstelling heeft voor
hier verstaan de toeneming van de druk
de invloed van belastingen en premies op
van heffingen als gevolg van een inko-
de verdeling van het (personele) inkomen,
mensmutatie (b.v. een periodieke salaris-
maar ook voor die op de verdeling van de
welvaart, dient het bruto-nettotraject tussen regel 3 en regel 10 in ogenschouw te nemen. Het tertiaire inkomen vormt weliswaar een onvolkomen maatstaf voor het
weergeven van welvaartsposities, maar het
verhoging), bij ongewijzigd regime ten
aanzien van de publieke heffingen 5).
Het bruto-nettotraject dat in de marginale optiek van belang is, sluit niet aan op
de hiervoor reeds genoemde bruto-nettotrajecten; het betreft namelijk het
is we! de beste maatstaf die er op dit moment is. Het inkomenstraject tussen het
bruto-nettotraject in enge zin, inclusiefde
m/cro-niveau, zoals die bij voorbeeld in de
inkomensafhankelijke overdrachten in de
tertiaire sfeer. In termen van het eerder gepresenteerde schema gaat het dus om het
traject van regel 3 tot en met regel 7. Inkomensafhankelijke overdrachten (regel 7 in
het schema) hebben de plezierige eigenschap dat ze de bestedingsmogelijkheden
verruimen van mensen die voor deze regelingen in aanmerking komen. De grote onhebbelijkheid van die regelingen is echter
dat ze een deel van het netto inkomen (kunnen) opslokken als dat binnen de referentieperiode door de een of andere oorzaak
omhoog gaat. Dit marginale (subsidie)effect verzwaart de marginale druk van de
heffingen uit het secundaire inkomenstraject (regel 5 in het schema) en doet zich met
name voor bij de inkomens tussen minimum en 2 x modaal.
In de Notitie inkomensbeleid 1986 wordt
de beleidsmatige zorg over de marginaledrukproblematiek onder meer als volgt
verwoord: ,,Thans doet zich de situatie
zogeheten koopkrachtplaatjes hun weerslag vinden, wordt slechts een deel van de
primaire en het tertiaire inkomen – dat we
het bruto-nettotraject in uitgebreide zin
zouden kunnen noemen — is vooral door
het Sociaal en Cultured Planbureau (SCP)
geanalyseerd en in kaart gebracht 3).
In beleidsmatig opzicht speelt het tertiaire verdelingstraject nog maar een bescheiden rol. Dit hangt voor een belangrijk deel
samen met problemen aangaande de keuze
van de inkomenseenheid. Op de door het
SCP gekozen inkomenseenheid, in casu
het huishouden, is nogal wat kritiek
gespuid, onder andere door de Interdepartementale Commissie Tertiaire Inkomens-
verdeling (ICTI). Deze heeft onder meer
naar voren gebracht dat in bepaalde, specifieke gevallen niet het huishouden als inkomenseenheid moet worden gekozen, maar
het individu 4). Voorts heeft de ICTI er op
gewezen dat het tertiaire instrumentarium
zich in het algemeen niet leent voor het
nastreven van inkomenspolitieke doelen.
Hoewel de betekenis van de tertiaire verdeling als geheel dus nog beperkt is, speelt
een onderdeel van het tertiaire inkomenstraject de laatste jaren wel een belangrijke
rol in het beleid, met name in beschouwingen over de marginale druk. Op dit aspect
gaan we thans nader in.
De marginale druk
Hoewel inzicht in de omvang, de verdeling en de ontwikkeling in de tijd van de gemiddelde druk van de publieke heffingen
vanuit verschillende invalshoeken van belang kan worden geacht, is het toch vooral
de marginale druk die op dit moment het
meest beleidsrelevant is. De marginale
druk op het inkomen, of eerder nog deperceptie van die marginale druk, is immers
bepalend voor het gedrag van de economische subjecten. Een hoge marginale druk
wordt geacht een negatieve invloed uit te
oefenen op onder meer de bereidheid tot
collectieve lasten direct betrokken. Alleen
de loon- en inkomstenbelasting (in 1986
naar schatting zo’n f. 37 mrd.) en de werk-
nemerspremies voor de sociale verzekeringen (ongeveer f. 36 mrd.) oefenen in het
koopkrachtoverzicht een directe invloed
uit; samen belopen ze 37% van de collectieve lasten. De overige 63% van de publieke
heffingen kunnen slechts langs indirecte
weg een rol in het koopkrachtplaatje spelen, namelijk indien en voor zover zij het
prijspeil van de gezinsconsumptie bei’n-
vloeden. Vooral de indirecte belastingen
zijn in dit opzicht van belang.
Het moge duidelijk zijn dat door ver-
schillen in de in aanmerking genomen
lasten de ontwikkeling van de macroeconomische lastendruk en die van de
lastendruk op micro-niveau uiteen kunnen
lopen. Een tweede factor die een uiteenlopend beeld kan veroorzaken betreft het feit
dat bij de berekening van de macro- en de
betering van de inkomensposities respectievelijk toetreding tot de arbeidsmarkt het
micro-lastendruk van verschillende inko-
meest wordt nagestreefd, de marginale
mensbegrippen wordt uitgegaan, namelijk
het nationale inkomen resp. het individue-
druk zo hoog kan oplopen dat nauwelijks
le inkomen (loon, uitkering, en dergelijke).
een verbetering en soms zelfs een inko-
De groei van het nationale inkomen (ma-
mensachteruitgang het gevolg is van het
aanvaarden van werk” 6). Voorts wordt
vermeld dat de maatschappelijke doorwerking van dit soort aspecten zich nog in een
eerste stadium bevindt. ,,Naarmate meer
mensen nun arbeids- en spaargedrag op de-
cro) en de groei van bepaalde categorieen
lonen of uitkeringen (micro) behoeven van
jaar op jaar uiteraard in het geheel niet gelijk op te lopen. Zo is in de jaren
1983 — 1986 de groei van de bruto lonen en
van de sociale uitkeringen achtergebleven
ze verhoudingen afstemmen zullen de
bij de groei van het nationale inkomen. De
maatschappelijke consequenties des te ingrijpender blijken” 7).
tarieven van de relevante publieke heffingen hebben in deze periode geen al te grote
Macro- en micro-druk
Bij de berekening van de collectievelastendruk op macro-niveau worden zowel
de door het rijk als de door de lagere overheden geheven belastingen in aanmerking
1986
1985
%
gld.
%
gld.
101,9
84,2
10,3
27,4
Niet-belastingmiddelen
27,6
22,8
2,8
22,0
2,4
103,9
83,5
9,1
Totaal
53,2
196,4
51,8
196,5
Premies
In beschouwingen over de lastendruk op
voor dat juist voor groepen waarvoor ver-
Tabel I. Collectieve-lastendruk, in procenten van het nationale inkomen en in mrd. gld.
Belastingen
uitkeringsgerechtigden opgebrachte premies. Van de niet-belastingmiddelen wordt
op dit moment alleen dat deel meegeteld
dat ,,een evident collectieve-lastenkarakter” draagt. De opbouw van de macrodruk
voor 1985 en 1986 is weergegeven in label
1.
3) Zie onder meer de in voetnoot 2 genoemde
publikatie, alsmede de voorloper en de opvolger
daarvan, i.e. Profijt
van de overheid,
‘s-Gravenhage, 1977 resp. Berekend beleid,
‘s-Gravenhage, 1985.
4) Rapport van de Interdepartementale Commissie Tertiaire Inkomensverdeling, ‘s-Gravenhage, 1984.
5) Een vergelijking van de gemiddelde druk van
het ene op het andere jaar zou ook als een
marginale-drukprobleem
kunnen
worden
aangemerkt. In dit geval is er echter niet alleen
sprake van het marginale-drukeffect van een inkomensmutatie, maar veelal ook van een effect
dat samenhangt met regimewijzigingen in de
sfeer van de publieke heffingen.
6) Notitie inkomensbeleid 1986, Rapporlage
over inkomensontwikkelingen, -verdeling en beleid. Bijlage bij de ontwerp-begroting van het
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, biz. 54 (getypte versie).
Bron: Miljoenennota 1986, biz. 49
ESB 30-10-1985
7) Notitie inkomensbeleid 1986, biz. 55.
1093
gemiddelde druk, die echler beginl op een
Tabel 2. Bruto-nettotrajecten 1984 voor werknemers bedrijven, bedragen in gld.
lager niveau en sneller slijgl dan in hel IraMinimum
Modaal
l,5x
2x
4x
modaal
modaal
modaal
jecl in ruime zin.
Wanneer
de
inkomensafhankelijke
overdrachten in hel brulo-nellolraject
1 . Loonkosten
2. Werkgeverslasten
3. Brutoloon(l-2)
4. Werknemerslasten a)
( = regel 5 van het schema)
5. Netto (- vrij besteedbaar) loon (3-4)
( = regel 6 van het schema)
6. Effect inkomensgebonden overdrachten
b) ( = regel 7 van het schema)
32.019
6.379
50.192
11.192
73.566
98.627
15.066
20.627
186.600
30.600
25.640
39.000
58.500
78.000
156.000
7.120
14.840
27.900
39.044
88.122
18.520
24.160
30.600
38.956
67.878
men blijfl na verrekening van de overdrachlen een inkomen over dal een fractie
18.918
15.523
11.690
7.025
6.357
37.438
39.683
42.290
45.981
74.235
hoger ligl dan hel bruto inkomen; een gemiddelde druk van bijna nihil derhalve.
Naarmale hel inkomen verder loeneeml
wordl het verschil lussen hel brulo-nellolraject in enge zin en hel iraject in uitge-
7. ,,Tertiair” inkomen (5 + 6) c)
( – regel 6 + 7 van het schema)
a)
b)
Inclusief premie ZFW of particuliere ziektekostenverzekering.
Eenmalige uitkering echte minima, individuele huursubsidie, rijksstudietoelagen, tegemoetkoming studiekosten
en kinderbijslag. Wij hebben de bruto ontvangen overdrachten in aanmerking genomen. In de Notitie inkomens-
worden belrokken, vail een draslische wijziging in hel beeld le bespeuren. Op minimumniveau is er per saldo een omvangrij-
ke negatieve druk op hel brulo loon: het
onlvangen bedrag aan overdrachlen over-
ireft de belaalde belaslingen en premies
mel een factor 2,5 8). Bij een modaal inko-
breidezin sleeds kleiner. Dil wordl veroor-
zaakl door hel feit dal de overdrachlen af-
beleid is dil bij de rijksstudietoelagen niet gedaan: deze zijn daar verminderd met het genormeerde studiebudget.
Het gaat er ons hier om het effect van de overheidsregelingen te laten zien, niet dat van de daarmee samenhangende particuliere bestedingen.
c)
nemen en er uileindelijk alleen nog rechl
op kinderbijslag beslaal. Deze overdrachl
Het is niet helemaal terecht om hier van tertiair inkomen te spreken omdat de posten 8 en 9 uit het eerdergenoem-
veranderl qua bedrag boven een inkomen
de schema er nog niet in zijn verwerkt. Het leek ons echter beter de term tussen aanhalingstekens te zetten dan om
een nieuw begrip te introduceren.
Bron: Notitie inkomensbeleid 1986, label 4.10, alsmede enige mondelinge informatie van het Ministerie van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid.
Tabel 3. Gemiddelde druk van heffingen en overdrachten, 1984
Minimum
l,5x
2x
4x
modaal
Modaal
modaal
modaal
Lastendruk in ruime zin: werkgevers-
en werknemerslasten in procenten
van de loonkosten
van enerzijds belastingen en premies en an-
derzijds die van belastingen, premies en
overdrachten (vrijwel) aan elkaar gelijk
worden. Opnieuw wijzen we erop dal de
cijfers belrekking hebben op zeer specifieke gevallen en niel illuslralief (kunnen) zijn
voor alle werknemers mel een overeenkomslig loonniveau als hier is aangegeven.
51,9
58,4
60,5
63,6
Voor een globaal inzichl in de onlwikkeling van de marginale druk kan – evenals
27,8
38,1
47,7
50,1
56,5
dat voor de gemiddelde druk hel geval was
– gebruik worden gemaaki van de informalie uil label 2. Daarvoor kijken we naar
– 1,8
27,7
41,1
52,4
Lastendruk in uilgebreide zin:
werknemerslasten minus overdrachten
in procenten van het bruto loon
hoge inkomens zullen de gemiddelde druk
42,2
Lastendruk in enge zin: werknemerslasten in procenten van het bruto
loon
van Iwee maal modaal niet meer..Bij zeer
de verschillen per regel. We bezien wal er
-46,0
wijzigingen ondergaan. Het resultaat was
een (ongeveer) constante lastendruk op
micro-niveau die gepaard ging met een daling van de collectieve-lastendruk met
maar liefst 3,7 procentpunten.
Enkele empirische gegevens
In de reeds eerder genoemde Notitie inkomensbeleid 1986 wordt een grote hoeveelheid informatie verstrekt over de inko-
mensverdeling in ons land. Met behulp van
gegevens uit deze notitie kan een goede indruk gegeven worden over het verloop van
de diverse bruto-nettotrajecten. In label 2
is dit voor een vijftal inkomensniveaus
Uit de cijfers in label 2 kan worden afge-
gebeurl als een minimuminkomen loeneeml lol modaal, een modaal inkomen
toeneeml lol 1,5 x modaal enz. De marginale druk wordl verkregen door de veran-
leid hoe de gemiddelde druk van heffingen
en overdrachten bij de diverse inkomensniveaus verloopl. In label 3 worden de diverse bruto-netlolrajeclen gepresenteerd.
Het bruto-nettotraject in ruime zin
toonl hel langzamerhand vertrouwde
dering in heffingen en overdrachlen le relateren aan de verandering in hel inkomen.
beeld: van de loonkosten komt – behalve
op hel minimumniveau — uileindelijk
minder dan de helfl als vrij besleedbaar inkomen bij de werknemers lerechl. Door de
progressie in de belaslinglarieven loopl de
druk op lol meer dan 60% bij een inkomen
slijgl van minimum lol modaal. Zeker
wanneer rekening wordl gehouden mel de
onlvangen overdrachlen, blijfl er van een
inkomensslijging maar weinig exlra’s aan
vanaf twee maal modaal. In hel brutonettotraject in enge zin zien we het verschil
tussen hel brulo loon en wal de werknemer
netlo overhoudl. Ook hier een oplopende
In label 4 worden deze cijfers gepresenleerd.
In label 4 vail direcl de hoge marginale
druk op die oplreedl wanneer een inkomen
besledingsmogelijkheden over. In absolule
8) Uiteraard zijn de meeste overdrachten gebonden aan bepaalde bestedingen (huur, onderwijs),
maar daar gaat het hier niet om.
geillustreerd. Daarbij is uitgegaan van het
volgende ,,standaardgeval”: het inkomen
wordt verworven door een alleenverdienende gehuwde werknemer met twee kin-
deren (waarvan een op de middelbare
school en een uitwonende student) die per
Tabel 4. Marginale druk (in procenten) van toenemende heffingen en afnemende overdrachten, 1984
Marginale druk van
maand f. 400 aan huur betaalt. Dit heeft
minimummodaal
behalve voor het fiscale regime ook — en
met name – gevolgen voor het onder regel
6 opgenomen bedrag aan inkomensgebon-
den overdrachten. In de praktijk zijn per
werknemer uiteraard meer of minder regelingen of andere combinaties mogelijk dan
in het hier gegeven voorbeeld.
1094
Bij een stijging van het inkomen van
modaal1,5 x modaal
l,5x modaal2x modaal
2x modaal4x modaal
69,0
57,8
72,4
67,0
66,7
57,1
67,1
62,9
83,2
86,6
81,1
63,8
– werkgevers- en werknemerslasten
op de loonkosten
– werknemerslasten op het bruto loon
– werknemerslasten en overdrachten
op het bruto loon
bedragen is dit zeker zo illustratief: een
werknemer die zijn inkomen van minimum
naar modaal weet te laten stijgen, krijgt er
bruto f. 13.360 bij. De extra kosten voor
zijn werkgever bedragen ruim f. 18.000,
terwijl de werknemer in dit voorbeeld na
100%, veroorzaakt door hel feil dal elke
ling van de) inkomensposilie van alleen-
exlra verdiende gulden direcl in mindering
verdieners, Iweeverdieners, voordeurde-
wordl gebrachl op de eenmalige uilkering.
Rond modaal kunnen de larieven zelfs bo-
lers enz. Dil alles brengl hel gevaar mel
zich mee van overinformatie, waardoor in
ven de 100% uilkomen, afhankelijk van de
plaals van de beoogde verbelering in de informalievoorziening len behoeve van de
colleclieve besluilvorming een verslarring
vraag voor welke overdrachten men in
verwerking van alle overdrachten netto
aanmerking komt. Geldl hel voorbeeld uit
f. 2.000 extra te besteden heeft.
Bij een inkomensstijging van modaal
naar 1,5 maal modaal ligt de marginale
druk nog hoger. Opvallend is de lagere
marginale druk tussen 1,5 en 2 maal modaal. Deze wordt veroorzaakt door het feit
het voorgaande deel van deze paragraaf,
dan gaat een werknemer met een modaal
inkomen er bij een kleine mkomensstijging
qua besledingsmogelijkheid duidelijk op
achteruit.
dat deze inkomens boven de loongrens
voor het ziekenfonds liggen. Hier wordt
Beleidsrelevantie van de informatie
geen ZFW-premie (proportioneel tarief)
meer betaald, maar een vast absoluut bedrag voor een particuliere verzekering. Bovendien worden de marginale effecten van
de tertiaire regelingen in dit traject iets geringer. Boven de inkomens van twee maal
modaal gaan de progressieve belastingtarieven voor het oplopen van de marginale
druk zorgen. De cijfers op de eerste twee
regels van de label stijgen daarom weer
iets. Een merkwaardig verschijnsel doet
zich echter voor als we opnieuw rekening
houden met de overdrachten. Stijgt het inkomen van 2 x tot 4 x modaal dan ondergaat de totale marginale druk een sterke
dating, namelijk van ruim 80 naar ruim
60%. Dit wordt veroorzaakt door het feit
dat bij 2 x modaal en hoger behalve (een
constant bedrag aan) kinderbijslag vrijwel
geen overdrachten meer worden ontvangen. Daardoor gaat de totale marginale
druk boven 2 x modaal nagenoeg samenvallen met de druk van belastingen en
premies.
Gelden de hierboven geschetste hoge (en
schommelende) marginale-drukcijfers bij
betrekkelijk grote inkomensmutaties, bij
kleine inkomenstoenemingen – die in de
praktijk uiteraard vaker zullen optreden
dan de hiervoor genoemde stijgingen kunnen nog merkwaardiger effecten optreden. Bij wijze van voorbeeld wordt in label
5 de marginale druk weergegeven die opireedl als gevolg van de vermindering van
een aanlal inkomensafhankelijke (subsidie)regelingen en de toeneming van belaslingen en premies bij een slijging van hel
bruto inkomen met 1 %. De cijfers zijn onlleend aan de Notitie inkomensbeleid 1986.
Wederom vallen direcl de bijzondere hoge loiale marginale larieven lol en mel inkomens van iwee maal modaal op. Op hel
minimumniveau heersl een larief van
In de afgelopen jaren is er een opmerke-
lijke opleving le bespeuren in de belangslelling voor de informalievoorziening
len behoeve van en de informaliehantering
bij colleclieve-keuzeprocessen. In hel zevende rapport van de Studiegroep Begrolingsruimle is bij voorbeeld beschreven
welke essenliele rol de verplichlingenadminislralie speell in hel proces van beheersing van de publieke uilgaven. Aan deze
verplichlingenadminislralie onlbrak en
onlbreekl nogal hel een en ander.
Op hel in dil arlikel aan de orde zijnde
lerrein van de inkomensverdeling is aan informalie •geen gebrek. In een lijdsbeslek
van ongeveer vijf jaren zijn er onder andere drie rapporlen van hel SCP verschenen,
drie nolilies van hel Minislerie van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid, en iwee rapporten van interdeparlemenlale amblelijke
commissies 9). De hoeveelheid informalie
van die besluilvorming oplreedl. Over hel
verschijnsel van de overinformalie heefl
Idenburg in zijn afscheidscollege als gasl-
hoogleraar besluurs- en beleidswelenschappen in Tilburg een aanlal beharlenswaardige dingen naar voren gebrachl. In
een inlerview in Vrij Nederland naar aanleiding daarvan zegl hij onder meer: ,,Als
je wilt dal de Kamer iels niel leesl, vervaardig dan een dikke nola”, en over hel inkomensbeleid: ,,In de discussie gaal hel
dan over de minima. Dan zie je dal er wel
elf soorten minima worden ingevoerd. Dat
nu, is volgens mij onzininformatie” (onze
cursivering) 11). In woorden van gelijke
strekking heefl Wolfson zich onlangs uitgelalen, loen hij benadrukle dal in hel colleclieve-besluilvormingsproces vooral behoefte beslaal aan (een beperkl aanlal)
slralegische kengelallen en niel aan een
nauwelijks nog le overziene slroom van ge-
detailleerde informatie 12).
Of er op hel lerrein van de inkomensverdeling inmiddels van overinformalie sprake is lalen wij hier in hel midden. Wel vail
le conslaleren dal de irend naar sleeds
maar meer en steeds gedelailleerder informalie op hel gebied van de inkomensverdeling wel heel erg manifesl is.
zegl echler nog niels over het beleidsrele-
A.G.J. Haselbekke
A.P. Ros
vante karakter ervan. Zo kan de presenlalie van de gegevens in een zodanig pak zijn
gesloken dal de beleidsmakers er niel mee
uil de voelen kunnen. De informalie kan
bij voorbeeld niet gedelailleerd genoeg
worden geacht. Volgens de eerdergenoemde ICTI is dat bij voorbeeld het geval met
de door hel SCP berekende parlicipatiegraad van de colleclieve voorzieningen per
inkomensdeciel 10).
De roep om delaillering van hel cijfermaleriaal is de laatsle jaren aanzienlijk
9) Gedoeld wordt hier op de in voetnoot 3 ver-
loegenomen. Behalve gegevens over de
werknemers in bedrijven, moel ook informalie beschlkbaar zijn over de werknemers in de colleclieve seclor, over uilkeringslrekkers, over echle en onechte minima, over eenjarige en meerjarige echle
minima enz. Daarnaasl achl men hel nog
gewenst inzicht le hebben in de (onlwikke-
melde rapporten van het SCP, de in voetnoot 6
genoemde notitie, alsmcde diens twee voorgangers (Tweede Kamer 1984-1985, 18611,nrs. 1 en
2, resp. 1983-1984, 18 189, nrs. 1 en 2), het in
voetnoot 4 genoemde rapport en ten slotte de
Nota Inkomensprijzen (Tweede Kamer 1979-
1980, 15 833, nr. 1).
10) Het SCP berekent de participatiegraad als
het aantal inkomenseenheden binnen een inkomensdeciel dat gebruik maakt van een bepaalde
voorziening in verhouding tot het totale aantal
Tabel 5. Marginale druk op het bruto inkomen bij 1 % inkomensstijging, 1984
Marginale druk van
– premies, belaslingen en
eenmalige uitkering
echte minima
– individuele huursubsidie
– rijksstudietoelagen en
kinderbijslag
– toegemoetkoming
studiekosten
Totaal
Bron: Notitie inkomensbeleid 1986
ESB 30-10-1985
Minimum Minimum
+
l,5x
2x
modaal
Modaal
modaal
3x
modaal
4x
modaal
inkomenseenheden in dat deciel. Volgens de ICTI valt hier beleidsmatig niets mee te doen, omdat een aantal van alle huishoudens in een bepaald deciel niet tot de doelgroep behoeft te behoren van een regeling. Pas als de participatiegraad wordt berekend als het aantal huishoudens dat gebruik maakt van een bepaalde regeling in verhouding tot de doelgroep van de desbetreffende regeling valt er beleidsmatig iets met
100
_
50
20
60
20
55
—
55
—
63
—
72
—
—
—
20
25
25
—
—
melde rapport, biz. 27.
—
—
10 a 25
10
—
—
—
100
70
H O a 125
90
80
63
72
11) Vrij Nederland, jg. 46, 10 augustus 1985,
biz. 3.
12) D.J. Wolfson, De Miljoenennota 1986; een
zo’n cijfer te beginnen. Zie het in voetnoot 4 ver-
spanningsveld tussen informatiebehoefte en informatiehantering, ESB, 16 oktober 1985, biz.
1030-1036.
1095
Auteurs
Categorieën