W. Drees
Voorlichting
of
ver war ring?
In 1968 installeerde de toenmalige minister-president P. J.S. de long de commissie Herorientatie Overheidsvoorlichting.
De long sprak bij de installatie over de
wens om ,,de communicatie tussen bestuur
en bestuurden optimaal te doen zijn”…
,,De vraag daarbij is niet de hoeveelheid
informaties te vergroten”… ,,de kern is:
hoe betrekken wij de burger bij de beleidsvorming”. ,,Ik heb de indruk dat wij (…)
de burger vaak overstelpen met informaties”. De commissie achtte in haar rapport
Openbaarheid Openheid, dat in 1970 verscheen, ,,een efficiente informering van de
burgers” van belang. Hoofdstuk III stelde: ,,Iedere minister is verantwoordelijk
voor de (…) voorlichting over (…) zijn departement”. Maar naast ,,het afzonderlijke ministeriele beleid is er het algemene regeringsbeleid”. De commissie meende dat
dit onvoldoende naar voren kwam in verband met de ,,geheimzinnigheid rond de
ministerraad”. ,,Wil men het algemene regeringsbeleid een duidelijker (…) gezicht
geven, dan is (…) regelmatige voorlichting
over de ministerraad noodzakelijk”.
Daarom bepleitte de commissie ,,communique’s en persconferenties na (…) de vergaderingen”, daarbij overigens beseffend
dat dit ,,van invloed (kan) zijn op de
besluitvorming (…). De wetenschap dat
men direct na het beraad met een standpunt (…) in de openbaarheid zal moeten
komen”.
De aanbevelingen van de commissie zijn
gevolgd. Vijf achtereenvolgende premiers
hebben zelfs meer gedaan dan dat. Zij hielden niet alleen persconferenties naar aanleiding van de ministerraad, maar beantwoordden ook ,,vrije” vragen; zij gaven
radio- en tv-interviews; zij presenteerden
niet alleen besluiten maar ook de onvoltooide discussies; zij bespraken niet slechts
algemeen beleid maar ook losse mededelingen; en de vragen leidden soms tot commentaar op wetsontwerpen van collega’s.
Men kan niet zeggen dat deze openbaarheid geheel zonder nadelen is. Ik noem een
paar bezwaren:
• het tijdsbeslag op de premier, niet alleen door de persconferentie zelf, maar
ook door de voorbereiding, omdat vragen mogelijk zijn over elk departement
en elke gebeurtenis;
• de druk om met besluiten te komen,
66k als de discussie onvoltooid is. Zo
decide de vorige premier in 1982 mede
ESB 11-4-1984
•
•
•
•
dat beslissingen waren genomen over
de Voorjaarsnota 1982; kort daarop
struikelde het kabinet bij de uitwerking. (Ook in 1983 ontstond op dit punt
verwarring, vgl. de vragen van het
Tweede-Kamerlid Meijer, 11 april
1983);
mededelingen over beraadslagingen
kunnen de eenheid doorbreken, b.v.
wanneer een woordvoerder meedeelt
dat vele ministers het oneens zijn met
de bewindslieden van Financien (over
bezuinigingen of heroi’ne-aftrek) of
wanneer een collega onder druk wordt
gezet. We lezen: dat op de persconferentie bleek ,,dat minister… zich in een
ge’isoleerde positie bevindt… Gisteren
hebben de beide regeringsfracties zich
in de discussie gemengd… Dit alles
leidt er niet toe dat de belangstellende
burger beter gei’nformeerd raakt… Zij
(de openhartigheid) zal de burger eerder verwarring dan een scherper zicht
scheken… De echte discussie, nl. die
aan het Binnenhof… kan hieronder
slechts lijden” 1);
mededelingen over ,,besluiten van de
ministerraad” leiden tot het misverstand dat dit de essentiele fase is. De
Grondwet stelt dat de Raad van State
wordt gehoord over voorstellen van
wet en dat deze worden behandeld in de
Staten-Generaal. Dat ontwerpen de ministerraad passeren staat slechts in het
eigen Reglement van Orde. De publiciteit op vrijdagavond suggereert dat er
een ministerradelijke verantwoordelijkheid is. Bewindslieden gaan soms
schrijven over besluiten van het kabinet
in plaats van over him besluit (mediadebat). Essentieel voor het parlementaire debat is dat de verantwoordelijke
bewindspersoon zich nimmer mag verschuilen achter staatshoofd, collega’s
of wie dan ook;
mededelingen door de premier leiden er
toe dat velen denken dat hij alles regelt.
J. van Tijn en M. van Weezel melden in
Vrij Nederland: ,,vertegenwoordigers
van belangengroeperingen worden
soms radeloos (..) van de contacten met
de premier. (Tijdens het gesprek) Willen deze(n) (..) weten welke beleidsconsequenties (hij) (..) uit het gesprek
denkt te trekken. Dan wordt het altijd
even moeilijk. (..) Je weet nooit welke
status zijn woorden hebben” 2). Dit is
het misverstand dat de premier ,,regeringsleider” is. De Grondwet spreekt
van voorzitter. Regeringsleiders zijn
gekozen presidenten met uitvoerende
macht en politieke voorvrouwen van de
meerderheidspartij (Thatcher); die
kunnen ministers benoemen. Een Nederlandse premier hoeft geen lijsttrekker te zijn en ook niet tot de grootste
partij te behoren;
vragen over de toekomst leiden tot speculatie over latere beslissingen. Dit vergroot het aantal malen dat over hetzelfde wordt gepubliceerd. Bij een bepaald
opnemingsvermogen van het publiek
leidt deze prikkeling er toe dat men
minder begrijpt van inhoud en fase van
besluitvorming;
• het is een taak van Kamerleden om te
oordelen over ministers. Het is geen
taak van ministers om te oordelen over
Kamerleden (wel over een voorstel in
het parlement. Bij voorbeeld een motie, en dan door de verantwoordelijke
bewindspersoon). Vragen aan de premier over b.v. het gedrag van de voorzitter van een regeringsfractie of over
ideeen om te snoeien op het ziekenfondspakket, leiden licht tot antwoorden die thuishoren bij woordvoerders
van andere partijen (en niet van de ministerraad) c.q. zijn prematuur;
• mededelingen buiten het parlement leiden er toe dat media aan Kamerleden
om readies vragen. Zo ontstaat er buiten de vergaderdagen een rommelige
,,discussie”, zonder nauwkeurige
voorstellen en zonder ontmoeting van
de ,,gesprekspartners”. De voorzitter
van de Tweede Kamer heeft bepleit dat
de premier naar de Kamer komt om te
praten over actuele zaken, b.v. ,,naar
aanleiding van de (..) persconferentie”
3). Dit miskent het verschil tussen een
woordvoerder van de raad op vrijdag
en optreden in het parlement dat constitutioneel toevalt aan de verantwoordelijke bewindspersoon.
W. Breedveld schreef in De Tijd: ,,Er is
een gevaarlijke tendens (…) dat de belangstelling van de pers verschuift van de
Tweede Kamer naar de ministerraad en
verder richting oorsprong van een besluit.
(…) Zodra de contouren (…) enigszins duidelijk worden gaan journalisten de mening
van Kamerleden vragen. (…) Voordat de
kwestie in het parlement komt is-ie al uitgekauwd. Op die manier neemt het belang
van de Tweede Kamer af” 4). De commissie Herorientatie Overheidsvoorlichting
besefte het nadeel ,,dat Kamerleden om
commentaar wordt gevraagd op stukken
die zij (nog) niet kennen” (biz. 40), maar
liet dit ter zijde bij hfst. III. Premier De
long wilde niet ,,de hoeveelheid informaties (…) vergroten”, maar ,,de burger bij
de beleidsvorming” betrekken. Evaluatie
van deze publiciteit heeft in die vijftien
jaar niet plaatsgevonden. Is het geen tijd
voor heroverweging?
W. Drees
1) NKCHandelsblad,2apn 1983.
2) Vrij Nederland, 24 maart 1984.
3) Trouw, 17 mei 1983.
4) De Tijd, 1 juli 1983.
343