Ga direct naar de content

Het wereldschuldenvraagstuk in de tweede fase

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 4 1984

Het wereldschuldenvraagstuk
in de tweede fase
DRS. M.P.C. PEETERS*

Het Internationale schuldenprobleem bracht in het afgelopen jaar een ware vloedgolf op gang van
verzoeken door debiteurlanden om herstructurering van schulden, zowel bij commerciele banken als
nationale overheden, en om bijstandskredieten van het IMF. In onderlinge samenwerking hebben de
centrale banken, de commerciele banken, het IMF en de Wereldbank, de Westerse overheden en de
debiteurlanden een Internationale financiele crisis weten te voorkomen. Toch kan men zich afvragen
of de gekozen strategic wel een duurzame oplossing waarborgt en of zij niet te zwaar leunt op een
verwacht herstel van de wereldeconomie. In dit artikel wordt besproken op welke manier de
betrokken partijen de dreiging van een Internationale financiele crisis zo klein mogelijk kunnen
maken. Meerjarige herfinancieringsovereenkomsten zouden in dit verband een grote stap vooruit
kunnen betekenen.

Inleiding
Het huidige internationale schuldprobleem kwam voor het
eerst aan het daglicht toen in 1980 Polen niet meer aan zijn betalingsverplichtingen kon voldoen en het gehele Oostblok voor
Westerse bankiers al gauw tot besmet gebied werd verklaard. In
de loop van 1982 verplaatste de aandacht van de geplaagde bankiers zich naar Latijns-Amerika, waar zich de belangrijkste debiteurlanden van het internationale bankwezen bevinden. Brazilie, Mexico, Argentinie en Venezuela hebben te zamen maar
liefst 40 % van de totale bankschuld van alle ontwikkelingslanden. Toen Mexico in augustus 1982 bekendmaakte dat het niet
langer in staat was aan zijn verplichtingen jegens buitenlandse
banken te voldoen, werd de ernst van de situatie en de omvang
van het probleem pas echt duidelijk.
De uiterst slechte financiele positie van vele debiteurlanden is
voor een belangrijk deel het gevolg geweest van externe factoren
welke sedert het einde van de jaren zeventig optraden. Belangrijkste factoren in dit verband waren de tweede oliecrisis, de
hardnekkige recessie in de geindustrialiseerde wereld en het op
inflatiebestrijding gerichte beleid in de industrielanden (met
name de VS), dat via een markante stijging van de (ree’le) dollarrente en een forse appreciatie van de dollar leidde tot een geweldige verzwaring van de schuldendienstverplichtingen van de belangrijkste debiteurlanden.
Daarnaast hebben echter ook interne factoren in de debiteurlanden een beslissende rol gespeeld bij het uitbreken van de internationale schuldencrisis. In veel landen werd te lang gewacht
met het invoeren van de noodzakelijke maatregelen gericht op
aanpassing aan de verslechterde internationale situatie. Daartoe
werden deze landen in staat gesteld door de ruime beschikbaarheid van bankkredieten. Bovendien werden de schuldproblemen
met name in Latijns-Amerika in hoge mate verzwaard door een
omvangrijke particuliere kapitaalvlucht, veroorzaakt door
kunstmatig overgewaardeerde wisselkoersen en sterk negatieve
ree’le rentestanden, waardoor het vertrouwen in de binnenlandse
valuta’s geheel verdween.
Ten slotte heeft ook de onevenwichtige looptijdenstructuur
van de enorme buitenlandse schuld een belangrijke rol gespeeld.
Onder invloed van een terughoudende opstelling van het internationale bankwezen werd vanaf 1981 de looptijd van de nieuw
verstrekte kredieten aanzienlijk verkort, waardoor een scheve
structuur ontstond met een onevenredig hoog aandeel van korte
schulden. Bind 1982 bestond bijna de helft van de totale bank350

schuld van ontwikkelingslanden en Oostbloklanden (bijna $ 400
mrd.) uit schuld met een resterende looptijd van 1 jaar of korter.
Tabel 1. Schuld van enkele regio ‘s bij het Westerse bankwezen,
in mrd. $ per jaarultimo
1979
Oostblok
OPEC
Ontwikkelingslanden

1980

1981

1982

1983 a)

55,9
69,1

59,8
69,9
193,3

60,7
72,1
229,6

53,3

48,6

78,7
246,9

252,9

155,7

89,0

a) Ultimo September 1983.
Bron: BIS.

Bij het betalingsuitstel van Mexico realiseerde men zich met
een schok dat het internationale schuldprobleem potentieel het
gevaar inhield van een ineenstorting van het Westerse bankwezen, met alle rampzalige gevolgen van dien. Tevens besefte men
toen dat de liquiditeitsproblematiek in de derde wereld het wegvallen van een belangrijke afzetmarkt (met name van kapitaalgoederen) betekende voor het Westerse bedrijfsleven.
Met vereende krachten werd dan ook meteen ingegrepen. De
uitslaande branden werden geblust door overbruggingskredieten van de Bank for International Settlements (BIS) en overheidskredieten van enkele belangrijke industrielanden. Tegelijkertijd werd een begin gemaakt met reddingsacties in de vorm
van onderhandelingen van de verschillende debiteurlanden met
de banken, het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de
Westerse overheden, ten einde te komen tot afspraken over het
herstructureren van bestaande schuld, het verstrekken van nieuwe kredieten, alsmede in bepaalde gevallen het verlengen van
vervallende handelskredieten en interbancaire gelden. Kenmerkend voor deze nieuwe pakketbenadering was de ongekende ma-

* De auteur was verbonden aan de Stafgroep Economisch Onderzoek
van Rabobank Nederland te Utrecht. Op 22 januari 1984 kwam hij
vroegtijdig te overlijden, waarbij hij het concept van dit artikel naliet dat
onder persoonlijke titel is geschreven. De verantwoordelijkheid voor
eventuele fouten en omissies wordt gedragen door drs. F. J.S. van Bijster-

veld en drs. A.M. Dierick, die het concept hebben uitgewerkt en
afgerond.

te van onderlinge samenhang tussen de diverse contribuanten die
de betrokken debiteurlanden moest verzekeren van voldoende
nieuwe kredieten. Opvallend was met name dat het commercie’le
bankwezen door het IMF bij de onderhandelingen met de grote
debiteuren onder zware druk werd gezet. Daaruit ontwikkelde
zich de ,,parallelle” financiering, waarbij de kredietverlening
door de banken gekoppeld is aan de.uitbetalingen van het IMFkrediet.

oorzaak vooral vindt in de conjuncturele teruggang van de we-

reldeconomie en in de hoge ree’le rentestand. Omdat de buitenlandse schulden in hoofdzaak worden aangewend voor investeringen gericht op economische groei (exportsector), zal het
schuldprobleem in betekenis afnemen wanneer de wereldconjunctuur weer zal aantrekken en de dollarrente zal dalen. De
aanhangers van deze visie zien de oplossing voor de liquiditeitsproblematiek in een combinatie van aanpassing en financiering, met een belangrijke rol voor het IMF. Het uitgangspunt
daarbij is dat de banken de kredietverlening voortzetten aan lan-

Aard van het schuldenprobleem

Onder financiele deskundigen bestaat geen consensus met betrekking tot de aard van het schuldenprobleem en derhalve ook
niet met betrekking tot de gewenste oplossing. De controverse
spitst zich toe op de vraag of het schuldprobleem in wezen een
permanente solvabiliteitscrisis is dan wel een tijdelijke, maar
wellicht langdurige, liquiditeitscrisis.
In het eerste geval van een veronderstelde solvabiliteitscrisis
gaat men ervan uit de de huidige betalingsproblemen van de debiteurlanden voortvloeien uit het feit dat de enorme omvang en
de harde condities van de buitenlandse schuld van de debiteurlanden hun economische capaciteit sterk overschrijden. Voor de
aanhangers van een harde aanpak betekent het vasthouden aan
deze optiek dat de betrokken leningen door de banken (deels)
moeten worden afgeschreven, zodat de aandeelhouders de prijs
betalen voor het onvoorzichtige beleid van de banken in de afgelopen jaren. In deze visie moet in elk geval worden voorkomen
dat met het geld van de belastingbetaler een vrijgeleide voor het
bankwezen wordt gearrangeerd. Wel dient door middel van speciale herfinancieringsfaciliteiten van centrale banken (,,lenders
of last resort”) voorkomen te worden dat ,,onschuldige” banken door liquiditeitsproblemen het schip ingaan. Gezien de
enorme bedragen die het bankwezen heeft uitstaan in een groot
aantal probleemlanden, vooral in verhouding tot het eigen vermogen, is het risico niet denkbeeldig dat het bovenstaande recept
zou leiden tot een ,,run” op de banken en tot een groot aantal
bankfaillissementen.
Naast de oplossing van het solvabiliteitsprobleem door middel
van afschrijving van oninbare vorderingen is er nog een veelheid
aan plannen ontworpen, die als gemeenschappelijk kenmerk
hebben dat zij zijn gebaseerd op de overdracht van bank vorderingen aan overheden en/of multinationale instellingen. Veel
aandacht kreeg in dit verband het Kenen-Rohatyn-plan, volgens
hetwelk de banken hun vorderingen beneden de boekwaarde
zouden moeten overdragen aan een nieuw op te richten internationaal lichaam, dat zieh zou herfinancieren door het uitgeven van
obligaties (met garantie van de overheden) op de internationale
kapitaalmarkt. Het verschil tussen de te betalen marktrente en
de lagere rente voor de debiteurlanden zou worden opgebracht
door het disagio waartegen de banken afstand doen van hun
vorderingen.
Vanuit bancair oogpunt kennen deze voorstellen ter verlichting van de schuldproblematiek een aantal ernstige bezwaren.
Op de eerste plaats worden de schuldproblemen van alle debiteurlanden in deze voorstellen op identieke wijze behandeld,

waarmee geen recht wordt gedaan aan de sterk uiteenlopende
omstandigheden in de individuele landen. Bovendien bestaat het
gevaar dat de veronderstelde insolvabiliteit van de debiteurlanden, die aan het idee ten grondslag ligt, een zich zelf waarmakende voorspelling wordt, aangezien de prikkels tot het herstel van
hun kredietwaardigheid verdwijnen. Juist het gemeenschappelijk belang van debiteurlanden en banken bij een ordelijk aanpassingsproces dreigt in dit plan onder tafel geveegd te worden.
In dit verband is ook van groot belang dat men niet van de banken kan verwachten dat zij forse afschrijvingen (en dus verliezen) op hun buitenlandse vorderingen realiseren en tegelijkertijd
op grote schaal nieuwe kredieten aan diezelfde debiteuren verstrekken. Deze voorstellen geven aldus te veel aandacht aan de
bestaande schuld en verwaarlozen de noodzaak van een voortgaande nieuwe kredietstroom. Ten slotte dient gesteld te worden
dat het voor deze plannen benodigde kapitaal van enkele honderden miljarden dollars eenvoudigweg niet beschikbaar is.
In het tweede geval van een veronderstelde liquiditeitscrisis
ziet men het schuldprobleem als een tijdelijk probleem dat zijn
ESB 11-4-1984

den die een gezond financieel-economisch beleid voeren op basis
van een met het IMF overeengekomen stabilisatieprogramma.
Het moge duidelijk zijn dat de betrokken partijen in het afgelopen jaar het schuldprobleem vooral hebben beschouwd als een
liquiditeitscrisis, waarbij de oplossing is gezocht in de vorm van

directe onderhandelingen per land met de banken, het IMF en de
overige crediteuren. De reddingsstrategie bestaat uit een drietal
onderling nauw verbonden elementen, te weten een herstructurering van de bestaande schuld, het verstrekken van nieuwe kredieten en het op gang brengen van een aanpassingsproces in de betrokken debiteurlanden.
Herstnicturering

De omvangrijke schuld van ontwikkelingslanden, welke eind
1982 circa $ 765 mrd. bedroeg en eind 1983 was opgelopen tot
naar schatting $ 810 mrd. leidde tot zodanig omvangrijke
schuldverplichtingen dat aan een herstructurering van schulden

niet te ontkomen viel. Naar berekeningen van de Wereldbank
overtroffen rente- en aflossingsverplichtingen op de middellange en lange schuld van ontwikkelingslanden de kapitaalverstrekking in 1983 met $ 11 mrd., zodat er dat jaar sprake was van een
netto kapitaalafvloeiing uit ontwikkelingslanden. Daarbij voegt
zich nog de rente op de korte schuld alsmede de aflossing hiervan, voor zover deze niet door banken wordt verlengd of geherstructureerd. Aangezien circa een kwart van de totale schuld
van debiteurlanden bestaat uit kortlopende bankschuld, zal het
duidelijk zijn dat een belangrijke bijdrage aan de oplossing voor
de betalingsproblemen kan worden gezocht in het uitstrekken
van deze enorme massa van kortlopende verplichtingen over een

langere termijn.
In de beide jaren 1982 — 1983 te zamen, met de nadruk op het
laatste jaar, werden door ongeveer 30 landen verzoeken om herstructurering van schulden gedaan voor een totaal bedrag van
rond $ 100 mrd. In historisch perspectief kan hier zonder over-

drijving van een ware lawine worden gesproken, zowel wat betreft het aantal landen als de totale omvang van de gevraagde
herstructurering. Een ander opvallend aspect in vergelijking met
de twee voorgaande decennia is dat het accent bij de herstructurering thans valt op het commercie’le bankwezen, terwijl het
zwaartepunt voorheen veel meer lag bij de in de Club van Parijs
verzamelde off icicle crediteuren.
Het herstructureren van de bancaire vorderingen is een tijdrovend proces, vooral door de vele soorten vorderingen en de belangentegenstellingen tussen verschillende groepen banken, alsmede het doorgaans grote aantal banken dat bij de herstructurering betrokken is. Hoewel de banken inmiddels een behoorlijke
ervaring hebben opgedaan met betrekking tot de herstructurering en er werkbare procedures zijn ontwikkeld (via ..steering
committees”), blijft elke herstructurering een gecompliceerd ad-

hoc-proces met alle nadelen van dien.
Doorgaans heeft het bankwezen weinig problemen met de herstructurering van vervallende verplichtingen op de middellange
en lange schuld. Anders ligt dit op het gebied van de korte schulden, niet in de laatste plaats door de verschillende soorten hiervan. Een algemeen probleem voor het bankwezen op dit punt is
dat deze verplichtingen, welke in beginsel kort zijn aangegaan,
bij een herstructurering door de debiteuren worden omgezet in
langer lopende verplichtingen. In veel gevallen gaat dit voor het
bankwezen gepaard met extra problemen (en kosten!) ten aanzien van het op elkaar afstemmen van de looptijden van middelen en uitzettingen. Bijgevolg staan de banken niet te springen
om hun korte vorderingen te herstructureren en verbinden zij
zich liever aan een toezegging om bestaande depositolijnen te
351

handhaven en handelskredieten te blijven verstrekken zolang de

Uit label 2 blijkt dat vanaf 1981 de kredielverlening aan hel

hieruit voortvloeiende verplichtingen wbrden voldaan. Het
voorbeeld van Mexico, dat het commerciele bankwezen dwong
tot handhaving van korte kredieten, en de problemen waarin
Brazilie verzeild raakte toen het er ten onrechte op vertrouwde
dat de banken de depositolijnen zouden handhaven, zullen
nochtans aanleiding geven tot meer verzoeken om ook de korte

Op het terrein van de herstructurering van vervallende rente-

Ooslblok slerk daalde en dat gedurende 1982 zelfs sprake was
van een feilelijke reduclie in de uitstaande kredielen in deze regio
met $ 4,7 mrd. In de eerste negen maanden van 1983 nam de kredietverlening aan deze regio verder af. Per saldo is de relalieve
schuldpositie van het Oostblok len opzichte van hel Weslerse
bankwezen na 1980 slerk verbelerd, zeker wanneer ook rekening
wordl gehouden mel de plaalsing van deposilo’s door deze landen. Na de Mexicaanse belalingscrisis in auguslus 1982 deed zich

verplichtingen mag blijvend verzet van de banken verwacht wor-

een dramalische lerugval voor in de bancaire kredielverlening

den. Dit vloeit voort uit de aanslag op de winstgevendheid van
het commercieel bankbedrijf door de noodzakelijke reserverings- en afschrijvingsregelingen wanneer de renteverplichtingen
niet worden voldaan. Over het algemeen zijn de banken slechts
bereid geweest om de vervallende schuld van een jaar tegelijk te
herstructureren, hetgeen bij voortduring van de problemen leidt
tot de noodzaak van jaarlijks herhaalde onderhandelingen. Het
zou voor de banken te overwegen zijn meer bereidheid te toncn
tot afspraken omtrent de herstructurering van schulden gedurende de periode dat het debiteurland een met het IMF overeengekomen aanpassingsbeleid voert. De automatische herstructurering van bancaire verplichtingen kan dan afhankelijk worden
gesteld van de voortgang van dit door het IMF getoetste aanpassingsprogramma. Daarnaast kan een bijdrage geleverd worden

aan de onlwikkelingslanden en vooral aan Lalijns-Amerika. De
nieuwe kredielen aan dil werelddeel daalden van $ 11,7 mrd. in
de eerste helfl van 1982 tot $ 0,3 mrd. in het Iweede halfjaar. In
de eersle helfl van 1983 Irad vervolgens enig herslel op mel nieuwe kredielen van $ 4,1 mrd. echter overwegend beslaande uil
,,onvrijwillige” kredielen in samenhang mel IMF-leningen. In
hel derde kwarlaal werd voor $ 1,7 mrd. krediel aan de Lalijnsamerikaanse landen verslrekl, mel name aan Mexico en Chili.
Parallel mel de Lalijnsamerikaanse schuldcrisis kende ook de
kredietverlening aan industrielanden builen de Groep van Veerlien in de BIS-rapporlage opgenomen Westerse industrielanden
(G-14) en aan de OPEC-landen een lerugval. De minsl benadeelde groep waren nog de overige onlwikkelingslanden builen
Lalijns-Amerika (Midden-Ooslen en Azie).

door de looptijd van de herstructurering en de hierin opgenomen

Samenvatlend kan worden gesleld dal de bancaire kredielverlening aan de niet-induslriele landen in de eersle drie kwarlalen
van 1983 mel een bedrag van $ 8,5 mrd. slechts de helft bedroeg
van de kredielverlening in de overeenkomslige periode van 1982.
De niel-OPEC-onlwikkelingslanden kregen in de eersle negen
maanden van vorig jaar slechls $ 8,5 mrd. krediet, helgeen een
weinig bemoedigend beeld biedl mel betrekking lol de financierbaarheid van hun belalingsbalanslekorlen. Een gebrek aan inlernalionale kredielen dwingl deze landen nog verder in le leren
op hun loch al beperkte hoeveelheid internationale reserves en
de invoervraag nog verder te verminderen dan uit een oogpunl
van produklieve polenlie en economische groei wenselijk zou
zijn.

schuldvorderingen te herstructureren.

aflossingsvrije periode te verlengen. Hiermee is overigens al een
begin gemaakt.
Nieuwe kredieten

Een wezenlijk onderdeel van de reddingsacties vormt de noodzaak tot het bijeenbrengen van nieuwe kredieten voor de debiteurlanden. Immers, ook wanneer deze (ontwikkelings)landen
onder leiding van het IMF orde op zaken stellen in hun binnenlands economisch beleid, zullen zij als structurele tekortlanden
onverminderd geconfronteerd worden met tekorten op de lopen-

de rekening van hun betalingsbalans, ook wanneer deze tot realistischer niveaus zouden zijn teruggebracht. De financiering
van deze tekorten vereist derhalve een voortgezette internationale kredietverlening, niet alleen door de banken, maar vooral
door multinationale instellingen als het IMF, de Wereldbank en
de regionale ontwikkelingsbanken en door de Westerse
overheden.
Uit de BIS-cijfers met betrekking tot de internationale bancaire kredietverlening over de eerste drie kwartalen van 1983 blijkt
echter duidelijk een uiterst terughoudende opstelling van het internationale bankwezen in verband met de sterk toegenomen

beroep op de hoogcondilionele bijslandsleningen van het Fonds
slerk loe. Bind 1983 waren maar liefsl 43 slabilisalieprogram-

kredietrisico’s. In deze periode werd voor een bedrag van slechts

ma’s in werking, waaronder SDR 23 mrd. aan krediel is loege-

$ 45 mrd. aan nieuwe internationale bankkredieten verstrekt, tegenover $ 75 mrd. in dezelfde periode van 1982 en $ 95 mrd. in
geheel 1982. De schuldencrisis heeft vooral grote gevolgen gehad
voor de kredietverlening aan de duidelijke probleemgebieden
(het Oostblok en Latijns-Amerika), hoewel ook een remmende
werking uitging op de OPEC-landen en de Aziatische landen (zie
label 2). De eveneens dalende kredietverlening aan de industrielanden in 1982- 1983 vindt haar oorzaak vooral in een zwakke
kredietvraag in deze landen.

zegd. In 1983 bedroeg de daadwerkelijke kredielverlening door

Tabel 2. Internationale bancaire kredietverlening, gecorrigeerd
voor wisselkoersmutaties, in mrd. $
1981

1982

1983 a)

Industrielanden
OPEC-landen
Oostblok
Overige ontwikkelingslanden
(w.v. Latijns-Amerika)
Niet gealloceerd

109
4^
5
40
(30’/2)

64
8
-5
20
(12)

27 ‘A

7

8

9

Totaal

165

95

45

a) Ultimo September 1983.
Bron: BIS.

352

2’/2

Het IMF

Nadal hel IMF in de periode van 1973 lol 1979 door de krachlige leningaclivileit van de commerciele banken in de schaduw
was gezel, is er sinds 1980 sprake van een hoofdrol voor de condilionele leningen van hel Fonds als kalalysalor voor hel uillokken van nieuwe bankkredielen. Vooral in 1982 en 1983 nam hei

hel Fonds SDR 12,6 mrd., bijna 70% hoger dan in 1982 loen er

SDR 7,4 mrd. aan kredieten werd verstrekl.
Deze loenemende leningactiviieiten legden echter een zware
druk op de middelenvoorziening van het Fonds. Om deze reden
is in de loop van 1983 een aanlal maalregelen genomen om een
voorlgaande kredietverstrekking door het Fonds mogelijk te

maken. In februari 1983 kwam men een (vervroegde en seleclieve) quotaverhoging van circa 50% overeen, waarbij de IMFquola’s loenamen van SDR 61 mrd. tot SDR 90 mrd. Slechts circa de helft van deze quolastijging bestaal uit door het Fonds
bruikbare valuta’s.
Ratificatie van deze overeenkomsl door mel name het Amerikaanse Congres bleek een uiterst moeizame aangelegenheid, zodal eersl eind 1983 uilzichl ontstond op de feilelijke doorvoering
van deze quolaverhoging. Inmiddels was deze middelenuilbreiding hoognodig geworden, niel alleen om de kredielruimte van
hel Fonds le vergrolen, maar ook om de sterk verslechterde li-

-2’/2

quiditeitsposilie le verbeleren. De verhouding tussen netto be-

8’/2

schikbare middelen en direct opvraagbare verplichtingen van het
Fonds was inmiddels gedaald tot circa 20%. Door de quotaverhoging slijgl deze verhouding lol circa 60%, zodal de liquiditeilsposilie een iels dragelijker aanzien heefl gekregen.
Daarnaasl werden de Algemene Leningsovereenkomslen
(GAB) door de Groep van Tien (sederldien inclusief Zwilserland
de G-l 1) uitgebreid van SDR 6,5 mrd. tol SDR 17 mrd., terwijl

(6)

ook werd besloten dat het IMF deze middelen in bijzondere omstandigheden voortaan ook voor andere lidstaten zou mogen gebruiken. Voorts kreeg het Fonds in december 1983 een lening
van SDR 3 mrd. van de BIS samen met 19 centrale banken van
industrielanden, welke werd aangevuld met een faciliteit van
SDR 3 mrd. door Saoedi-Arable. Ervan uitgaande dat uit de
GAB-middelen en bilaterale overeenkomsten een bedrag van
SDR 14 mrd. kan worden aangewend, leidt een en ander tot de
gevolgtrekking dat er de komende jaren een bedrag van tussen

grotingstekort en van de kredietverlening, verhoging van de ren-

tetarieven alsmede matiging van de reele lonen) uiterst pijnlijk
voor de bevolking, die op korte termijn slechts een stijging van
de kosten van levensonderhoud, een daling van de economische
groei en een stijging van de werkloosheid ervaart. Binnenlandse
sociale en politieke onrust is in veel gevallen dan ook de bijwerking van het bittere aanpassingsmedicijn. Na het uitbreken van
de schuldcrisis in 1982 bestond in financieie kringen dan ook de
vrees dat de grote debiteurlanden — al. of niet verenigd in een

SDR 14 en SDR 30 mrd. (SDR 16 mrd. bruikbare valuta’s uit

,,debiteurenkartel” — om binnenlandse politieke redenen zou-

quotaverhoging) kan worden benut voor kredietverlening aan
ontwikkelingslanden al naar gelang de gewenste omvang van de
liquiditeitspositie van het Fonds.
Behalve het IMF heeft ook de Wereldbank haar activiteiten in
de laatste jaren sterk uitgebreid. In 1983 leende de Wereldbank
$ 11 mrd. (inclusief dochterorganisaties: 15,3). Enkele belangrijke nieuwe activiteiten van de Bank in 1983 hadden betrekking op
cofinancieringsinstrumenten voor commerciele banken en een
speciaal actieprogramma voor ontwikkelingslanden in ongunstige externe omstandigheden.
De Wereldbank-dochter IDA, die concessionele leningen aan
de armste ontwikkelingslanden verstrekt, verkeert al geruime
tijd in ernstige geldproblemen als gevolg van het Amerikaanse
besluit om te korten op de IDA-bijdrage. Voor de komende drie
jaar stellen de Verenigde Staten slechts $ 750 mln. per jaar beschikbaar. Omdat de overige contribuanten minstens een Amerikaans aandeel van 25% als eis stellen, komt het totale bedrag
voor IDA-7 (1985 – 1987) in deze opzet uit op $ 9 mrd. in plaats

den overgaan tot het eenzijdig nietig verklaren van hun buitenlandse schuld verplichtingen.
De kosten van een dergelijk moratorium kunnen voor deze
landen zelf echter zeer hoog oplopen. Het volledige verlies van
kredietwaardigheid snijdt de betrokken landen namelijk voor
een lange reeks van jaren af van nieuwe kredietmogelijkheden,
hetgeen ernstige implicaties kan hebben voor hun buitenlandse
handel, hun voedselvoorziening, hun energievoorziening en hun
binnenlandse economische groei. Over het algemeen zullen de
politieke kosten van een definitief moratorium dan ook hoger

uitvallen dan de kosten van een aanpassingsprogramma in samenwerking met het IMF en de banken. Naarmate het aanpassingsproces zich langer voortsleept en de kredietverlening sterker terugloopt, kan dit echter verkeren. De grote debiteurlanden
in Latijns-Amerika hebben tot nu toe evenwel hun bereidheid
uitgesproken om te blijven voldoen aan hun verplichtingen, zij
het dat deze landen natuurlijk zo gunstig mogelijke voorwaarden bij de financiers trachten te bereiken.

van de $ 12 mrd. die nog in IDA-6 beschikbaar was.

Risico’s van de gekozen strategic
Het aanpassingsproces

De noodzaak om de externe tekorten van de ontwikkelingslanden te verminderen tot een realistisch (dus financierbaar) niveau wordt allerwegen erkend. Op korte termijn is daartoe in de eerste plaats een omvangrijke reductie van hun invoerstroom nodig, welk proces door de grote debiteurlanden in
Latijns-Amerika in het afgelopen jaar met kracht is ingezet. Eerder werd een en ander al verwezenlijkt door de Oostbloklanden,
die naar raming op deze wijze hun gezamenlijke tekort op de lopende rekening van hun betalingsbalans met het Westen van
$ 6,5 mrd. in 1980 wisten om te buigen in een overschot van $ 6
mrd. in 1983.
Naast het beperken van de invoer zal een duurzame verbetering van de betalingsbalans der ontwikkelingslanden vooral
moeten steunen op een vergroting van hun uitvoer, waartoe
naast externe factoren als de groei van de wereldeconomie en de
bedwinging van protectionistische tendensen in de wereldhandel
vooral het economische beleid in de betrokken landen dient bij te
dragen. In dit verband is het van belang dat het snoeien op de invoer niet wordt overdreven tot een niveau waarop dit het produktieve vermogen van een land aantast. Het in stand houden
van een basisniveau aan noodzakelijke invoer is onmisbaar voor
het doen welslagen van een beleid dat is gericht op exportbevordering.
In het verleden is door vele debiteurlanden wellicht het op
gang brengen van de economische ontwikkeling te veel geforceerd, hetgeen gepaard ging met een te snel stijgende buitenlandse schuld. Die schuld werd een loden last voor hun economie in
plaats van een bijdrage te leveren tot economische groei. Voor
het ,,ontwikkelen” van het ruimschoots aanwezige groeipotentieel van een groot aantal derde-wereldlanden is het consistent
vasthouden aan een adequaat economisch beleid van wezenlijk
belang. Hardnekkige binnenlandse onevenwichtigheden (groei-

ende inflatie, torenhoge overheidstekorten, verstikkende overheidsgreep op de economie, overgewaardeerde wisselkoersen,
overmatige geldgroei, slecht functionerende prijs- en rentestructuur) kunnen slechts worden weggewerkt door een strakke combinatie van vraag- en aanbodbeleid, waarbij de beleidsaanbevelingen van het IMF en de Wereldbank een belangrijke rol kunnen spelen.
Helaas is de uitwerking van de gebruikelijke aanpassingsmaatregelen bij een IMF-programma (devaluatie van de nationale munt, afbraak van subsidiestelsels, beperking van het beESB 11-4-1984

De hier uiteengezette strategic om de internationale liquiditeitsproblematiek te boven te komen stuit — ondanks de goede
wil en de krachtige inspanningen van de betrokken partijen toch op grote risico’s. Deze hebben niet zozeer betrekking op de
herstructurering van bestaande middellange schulden. Het uitstaande obligo van de banken op de betrokken landen wordt er
in elk geval niet door vergroot. Dit element zal voor de banken in
het algemeen derhalve niet zoveel bezwaren opleveren, mils de
debiteurlanden blijven voldoen aan hun renteverplichtingen op
deze schulden. Juist hiervoor zijn in vele gevallen echter nieuwe
kredieten van het bankwezen onmisbaar.
Daarmee zijn we meteen aangeland bij het riskantste aspect
van de reddingsoperaties, namelijk de vraag of de debiteurlanden in de komende jaren wel voldoende nieuwe kredieten zullen
kunnen verkrijgen ten einde hun (afgenomen) betalingsbalanstekorten te financieren. Uiteraard wordt het antwoord op deze
vraag in sterke mate bepaald door het al of niet welslagen van de
intern doorgevoerde aanpassingsprocessen in deze landen. Herstel van de kredietwaardigheid van de betrokken landen is een
wezenlijke voorwaarde voor een op gang blijvende kredietstroom en vereist een aanzienlijke verbetering in de externe
positie van de debiteurlanden.
Een herstel van enigszins normale kredietrelaties met de pro-

bleemlanden in de komende reeks van jaren (met een jaarlijkse
kredietexpansie van circa 10%) wordt in overheersende mate bepaald door externe factoren, zoals herstel van economische groei
in de industrielanden, verdere rentedaling, stabiele olieprijzen
en minder protectionisme in de wereldhandel. Het sneller dan
verwachte conjunctuurherstel in de VS in het afgelopen jaar,
waarvan de effecten zich nu ook in West-Europa doen gevoelen,
was voor de OESO onlangs reeds aanleiding om het verwachte
groeicijfer in de OESO-landen voor 1984 te verhogen tot 33/t%
(1982: 2!4 “To). Aangezien reeds enkele malen is becijferd dat een
economische groei van 3% in de industrielanden noodzakelijk is
voor het oplossen van de schuldenproblematiek, mag dit een verheugende ontwikkeling worden genoemd. Het is niet uitgesloten

dat het economisch herstel net op tijd komt en lang genoeg kan
worden volgehouden om met het huidige beleid een oplossing
voor het schuldenprobleem te bereiken. Zet het herstel echter
niet voldoende door, dan rijst de vraag of men de inmiddels vertrouwde reddingsacties van jaar tot jaar met succes kan herhalen
in een verslechterd economisch klimaat, waarin het vertrouwen
van het bankwezen zal afnemen en de aanpassingslast voor vele
353

debiteurlanden wellicht te zwaar wordt.

Sneller nog dan herstel van economische groei in de industrielanden werkt een rentedaling door op de externe financiele posi-

tie van de grote debiteurlanden. Na een opvallende daling in de
tweede helft van 1982 en begin 1983 is de eurodollarrente in 1983
per saldo weer licht gestegen. Voor 1984 mag bij een voortgezet

economisch herstel, enigszins oplopende inflatie en enorme begrotingstekorten in de VS nauwelijks worden uitgegaan van een
verdere daling van de nominale dollarrente. Recent gaan dan
ook steeds meer stemmen op die beweren dat de banken in de

huidige situatie – ook in hun eigen belang – de rentelasten voor
de debiteurlanden zouden moeten verlagen (zoals bij herstructurering met het bedrijfsleven veelal gebruikelijk is). Verkleining

van de rentemarge blijft evenwel van minder belang dan een forse reductie in de nominale rentetarieven. Een betere oplossing
voor het schuldenprobleem kan misschien worden gevonderi
door uit te gaan van een schema voor de lange termijn, waarin
aan de debiteurlanden de tijd en het geld worden geboden om te

werken aan het herstel van hun kredietwaardigheid en hun economische groei. Daartoe zou men moeten afstappen van het op
dit moment gevolgde patroon van jaarlijkse herstructurering en
voor een reeks van jaren een herfinancieringsovereenkomst
moeten afsluiten. Tevens zou men kunnen overwegen om de leningcondities aanmerkelijk te verzachten. Het is echter zeer de

Bij een beschouwing over de vooruitzichten voor de internationale kredietverlening dient te worden bedacht dat slechts ongeveer een kwart van de buitenlandse uitzettingen van het bankwezen betrekking heeft op de ontwikkelingslanden en de Oostbloklanden te zamen. Het internationale kredietbedrijf van het
Westerse bankwezen is voor meer dan 60% gericht op de ge’industrialiseerde wereld en wordt in deze mate niet rechtstreeks
beinvloed door het internationale schuldprobleem. Het grootste
gedeelte van de buitenlandse kredietportefeuille zal derhalve betrekkelijk ongestoord kunnen blijven groeien, zeker wanneer de
wereldeconomie zich verder herstelt en de conjunctuur in de industrielanden nog aantrekt. Bovendien blijkt er ook een aanzienlijke trendmatige groei in de internationale kredietverlening
te bestaan die een weerspiegeling is van de nog steeds toenemende internationalisatie van het bedrijfsleven en de voortgaande
integratie van de internationale financiele markten. De internationale kredietmarkt vormt voor het internationale bedrijfsleven
steeds meer een alternatief naast de nationale kredietmarkten,
terwijl ook de spectaculaire expansie van de internationale obligatiemarkt in de afgelopen jaren aangeeft, dat het internationale
bankbedrijf nog volop in ontwikkeling is.

Samenvatting en conclusies

vraag of de banken hiertoe bereid zijn.

De eerste fase van de in 1982 in alle hevigheid naar buiten getreden schuldencrisis lijkt afgesloten. Na de eerste reddingsac-

Vooruitzichten voor het inlernationaal bankieren

Onder invloed van de internationale schuldproblematiek is
het enthousiasme van de banken voor algemene betalingsbalansfinanciering aan overheden in het Oostblok en de derde wereld
sterk geslonken en keren de banken enigszins terug naar de oorsprong van het internationaal bankieren: handelsfinanciering en
projectfinanciering. Doch ook in de toekomst zal het bankwezen

ties, waardoor een acute ipternationale financiele crisis kon worden voorkomen, is het beleid gericht op herstructurering van
schulden, aanpassing en nieuwe kredietverstrekking. Uitgangspunt voor deze strategic vormde de opvatting dat het
schuldprobleem in wezen een liquiditeitsprobleem is, dat met name via een herstel van de wereldeconomie en verlaging van de
hoge rentestand tot een oplossing kan worden gebracht.
In de nu aan te vangen tweede fase, waarbij het merendeel van
de schuldenlanden forse aanpassingsprogramma’s heeft ingezet,

een bijdrage willen leveren aan de economische ontwikkeling
van de niet-ge’industrialiseerde wereld en zullen bankkredieten

zal moeten blijken of de gekozen strategic een juiste is geweest.

een rol blijven spelen bij de financiering van de structurele betalingsbalanstekorten van die landen. Na een lange periode van te
onstuimige groei zal de internationale bancaire kredietverlening
aan ontwikkelingslanden in de komende jaren echter veel meer
in de pas lopen met de toename van het eigen vermogen van de
banken. De financiering van de betalingsbalanstekorten van de
ontwikkelingslanden zal daarbij voor een groter deel terechtkomen op de schouders van de multinationale instellingen als het
IMF, de Wereldbank en de regionale ontwikkelingsbanken. Gegeven de beperkte financiele mogelijkheden van deze instellingen zullen de ontwikkelingslanden tevens alternatieve financie-

Met name zal moeten blijken of de combinatie van intern aanpassingsbeleid en mondiaal conjunctuurherstel voldoende fundament biedt om een nieuwe kredietstroom naar de ontwikkelingslanden op gang te brengen. Een hervatting van de kredietstroom ligt noodzakelijkerwijs in het verlengde van de gekozen strategic. Uitblijven hiervan zal pijnlijke gevolgen kunnen
hebben voor het aangevangen aanpassingsproces en de schuldproblematiek alsnog kunnen doen verergeren. Achter de nu ontstane betrekkelijke rust gaat derhalve nog altijd een grote dreiging schuil, die alleen door een voortgezette inspanning van alle
betrokkenen zal kunnen worden bedwongen.

ringsbronnen moeten aanboren, waarbij onder meer gedacht

kan worden aan het aanmoedigen van buitenlandse directe investeringen en beleggingen.

M.P.C. Peelers

Auteur