De weg uit het dal
DR. B. DE VRIES*
Over de grondtrekken van een beleid dat de Nederlandse economie uit het dal moet
voeren, tekent zich onder economen een vrij grote mate van consensus af:
matiging van de arbeidskosten en energiekosten, ombuiging van het stijgingstempo
van de collectieve uitgaven en een conjuncturele verlaging van de collectieve-lastendruk
om appreciatie van de gulden tegen te gaan en onderbezetting van de produktiecapaciteit te
voorkomen zijn de elementen van dat beleid. Herstel van de economie is echter niet alleen een
economisch maar ook een bestuurlijk vraagstuk. Het bestuurlijke aspect betreft
het scheppen van waarborgen om te voorkomen dat politic! onder druk van
goed georganiseerde belangengroepen de reflatiemarge, die in de economie
onmiskenbaar aanwezig is, gebruiken voor een verdere expansie van de
collectieve uitgaven. De ombuigingspijn moet geleden worden. Ook het monetaire
instrumentarium biedt geen vluchtwegen om daaraan te ontkomen. De auteur bespreekt in
dit artikel economische en bestuurlijke aspecten van een
economisch herstelbeleid.
Inleiding
Economie is gelukkig nog altijd voor een belangrijk deel
,,political economy”. Dat blijkt wel uit de intensieve wijze
waarop vele economisten het afgelopen jaar hebben deelgenomen aan de publieke discussie over het in dit land gevoerde
c.q. te voeren sociaal-economisch beleid.
Ogenschijnlijk lijkt het daarbij alsof er nogal wat verdeeldheid heerst. Ombuigers staan tegenover omhoogspiralers,
voorstanders van gericht tegenover die van globaal beleid.
Monetaristen lijken een andere benadering voor te staan dan
keynesianen, die vooral in ree’le grootheden denken. En daar
doorheen loopt dan nog een discussie over de vraag welke
normen het geschiktst zijn om weer wat meer structuur te geven aan het chaotisch geworden begrotingsbeleid.
Mijn stelling is dat deze tegenstellingen weliswaarbestaan,
maar zeer aanzienlijk versterkt worden door een onderliggend bestuurlijk spanningsveld. Als we dat spanningsveld uit
de wereld kunnen helpen zal blijken dat we het over het te
voeren beleid veel gemakkelijker eens kunnen worden.
Grondtrekken van een beleid
Over de grondtrekken van een beleid dat ons uit het dal
moet voeren, bestaat naar mijn overtuiging geen diepgaand
meningsverschil onder economen. Wezenlijk voor herstel van
onze open economie is de versterking van de marktsector.
Onmisbare voorwaarden daarvoor zijn matiging van arbeids-,
rente- en energiekosten, verbetering van de financiele structuur van bedrijven en een investeringsvriendelijk klimaat.
Pas nadat op deze wijze een basis is gelegd kan een meer gericht industriebeleid resultaat opleveren. In een open economic als de onze is het bewaken van een sterke internationale
concurrentiepositie nu eenmaal een randvoorwaarde voor
elk beleid dat gericht is op handhaving van welvaart en werkgelegenheid. Ik denk dat er een vrij grote mate van consensus
630
bestaat dat het exportscenario in deze zin een belangrijke
plaats behoort in te nemen in elk herstelplan.
Een tweede wezenlijk punt, waarover naar mijn indruk een
communis opinio aan het groeien is, is dat de oplossing van
onze problemen niet naderbij gebracht wordt door te pogen
het verlies aan werkgelegenheid in de marktsector te (over)compenseren door een steeds verdergaande uitdijing van de
collectieve sector. Theoretisch is dat denkbaar, zoals Van den
Doel bij herhaling heeft aangetoond. In de praktijk blijkt dat
de voortgaande stijging van de collectieve-lastendruk die
hiervoor nodig is, allerlei negatieve readies in de samenleving
oproept, waardoor de neerwaartse spiraal versterkt wordt en
de weerstand vanuit de samenleving tegen de overheidsbureaucratie toeneemt. Die weerstand uit zich in een groeiend zwart en grijs circuit, in de toenemende moeite die fiscus
en bedrijfsverenigingen hebben om belastingen en sociale
premies binnen te krijgen en in de vraagtekens die in steeds
bredere kring worden geplaatst bij de zegeningen van de verzorgingsstaat en het sturend vermogen van de overheid op
economisch terrein. Zelfs de taboes rond ons stelsel van sociale zekerheid worden geleidelijk doorbroken.
Tegen deze achtergrond verwacht ik dat er in brede kring
steun te verwachten is voor de gedachte dat een voortgaande
structurele vergroting van de collectieve sector in verhouding
tot de marktsector niet gewenst is. Operationeler geformuleerd betekent dat dat de totale groei van de collectieve uitgaven in de pas zou moeten lopen met de trendmatige groei van
het nationaal inkomen. Daarbij kan er over worden getwist of
uitgavenstijgingen die een typisch conjunctureel karakter
hebben, zoals stijgende werkloosheidsuitkeringen, in de toetsing betrokken moeten worden. Ik zie twee redenen om dat
wel te doen, nl.:
* Lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal voor het CDA.
— het afsluiten van begrotingspolitieke vluchtwegen; en
gen tot verhoging van de winsten c.q. verlaging van de ar-
— het inbouwen van enige zekerheid dat het voorgestane be-
beidsinkomensquote (dit sluit aan op elementen uit de op-
leid eerder zal resulteren in een structurele verkleining
vattingen van Schouten, Kuipers4), Hempen 5), Hoffman,
dan vergroting van het aandeel van de collectieve uitga-
Gans 6), Pen 7) enz.).
ven in het nationaal inkomen.
Uiteraard geldt ook voor dit scenario dat het tempo waarEen derde punt waarover overeenstemming zou moeten
in het werkt, sterk mede bepaald wordt door de externe situa-
kunnen worden bereikt, is dat het beleid crop gericht moet
zijn een neerwaartse spiraal te voorkomen 1). Onderbezetting
tie. Bij een ongunstige internationale ontwikkeling werkt het
tegen de stroom in; als het internationale tij ten goede keert
zal het ons extra vaart verschaffen.
die gepaard gaat met een riant overschot op de lopende reke-
ning van de betalingsbalans is een solide aanwijzing dat we
nationaal gezien beschikken over een reflatiemarge. Het niet
benutten daarvan houdt het risico in van een voortdurende
opwaartse druk op de koers van de gulden, waardoor de versterking van de Internationale concurrentiepositie, die be-
oogd en bereikt wordt door een op kostenmatiging gericht
beleid, grotendeels ongedaan wordt gemaakt (zie de jongste
aanpassing van de wisselkoersverhoudingen in het EMS).
Bestuurlijke kant
Hiervoor is al gewezen op het bestuurlijke argument dat ertegen pleit om een reflatiemarge te benutten voor tijdelijke
extra uitgaven. Die vluchtweg is na 1973 zoveel bewandeld
Ombuigen en refleren staan in deze gedachtengang niet
dat bestuurders er nachtmerries aan overgehouden hebben 8).
Er werd toen geen krachtig beleid gevoerd om de kosten-
haaks op elkaar, maar vormen als het ware de uitdrukking
van de structurele en de conjuncturele component van het beleid. Ombuigen is nodig om de collectieve uitgaven af te stemmen op de structurele ontwikkeling en wel op zodanige wijze
herstel van onze ernstig verzwakte internationale concurrentiepositie. Er werd geen krachtdadig beleid gevoerd om de
dat geen structurele verzwaring van de collectieve-lastendruk
behoeft op te treden; dit geldt zowel de belasting- als de premiesfeer. Invulling van deze component van het beleid bij een
verwachte trendmatige economischegroei van nauwelijks 1%
vereist zonder twijfel een veel krachtdadiger beleid dan welk
kabinet tot dusver ook heeft weten te ontwikkelen. Gelet op
ontwikkeling voor het bedrijfsleven dienstbaar te maken aan
structurele groei van de collectieve uitgaven af te stemmen op
een verwachte lagere trendmatige groei van het nationaal inkomen.
Het enige wat gebeurde was dat een aanvankelijk nog aan-
wezige reflatiemarge werd benut door een geweldige expansie
van de collectieve uitgaven, waardoor de onderliggende
zwakte van onze economie enige jaren gemaskeerd werd. Het
de getoonde vindingrijkheid van zowel regering als parlement
reflatiebeleid werkte toen als het ware als een nationaal ver-
is het van groot belang dat alle vluchtwegen daarbij zoveel
mogelijk worden afgesloten.
dovingsmiddel. Doordat onze concurrentiepositie inmiddels
verder verslechterde vloeide echter een toenemend deel van
de extra koopkracht af naar buitenlandse goederen, met als
Hierin ligt een zeer krachtig bestuurlijk argument besloten
om de reflatiemarge niet te laten gebruiken voor het verrichten van tijdelijke hogere uitgaven c.q. debudgettering. De
gevolg dat de lopende rekening van de betalingsbalans zelfs
een tekort ging vertonen.
grens tussen tijdelijk en niet-tijdelijk is in de praktijk moei-
Het is volstrekt duidelijk dat herhaling van dit recept de
lijk te trekken; vooral als de tijdelijkheid een aantal jaren
kansen op gezondmaking van de patient niet vergroot. Toch
voortbestaat is het uitermate moeilijk om weer van de betrokken uitgaven c.q. voorzieningen af te komen. Ditpleitervoor
om de reflatiemarge uitsluitend te gebruiken voor conjuncturele lastenverlichtingen, zowel in de belasting- als de premiesfeer. Punt van discussie kan daarbij zijn, in welke verhouding die lastenverlichting ten goede moet komen aan
denk ik dat het vooral de vrees voor deze herhaling is die er-
werkgevers en werknemers. Juist waar het reflatiebeleid er
een expansief begrotingsbeleid. Als er toch een beleid gevoerd wordt dat crop gericht is de bestedingen op peil te houden, waarom zullen we dan eerst met veel pijn en moeite allerlei bezuinigingen doorvoeren en vervolgens de opbrengst
daarvan weer weggegeven in de vorm van belasting- en premieverlaging? Het terugschroeven van collectieve voorzieningen
roept — zoals de afgelopen jaren is gebleken — sterke weerstand op, vooral van goed georganiseerde belangengroepen.
Doorzetten van bezuinigingen vereist onder zulke omstandigheden buitengewoon veel moed; meer moed wellicht dan
verwacht mag worden van politici die nog lang niet ontgroeid zijn aan de mentaliteit van de lange Sinterklaasavond
waar Steenkamp zo beeldend over sprak. Het kan dan wijs
beleid lijken om politici maar wat kort te houden. Zo in de
trant van: laat ze eerst hun matigings- en ombuigingshuiswerk maar eens goed maken, dan kunnen we later nog wel
eens praten over een reflatiemarge 9). Hoe begrijpelijk die
primair op gericht is onderbezetting van produktiecapaciteit
tegen te gaan, zal de lastenverlichting naar mijn oordeel voor
een belangrijk deel ten goede komen aan de koopkracht van
de consument, dus van werknemers en uitkeringstrekkers.
Het wegwerken van onderbezettingsverliezen kan een niet
onbelangrijke bijdrage leveren aan rendementsherstel en in-
vesteringslust. Aanvulling met gerichte investeringsprikkels
en maatregelen ter versterking van de vermogensstructuur
kan daarnaast nodig zijn om de investeringen weer op gang te
helpen. Een zich geleidelijk herstellende marktsector zal ver-
volgens weer een grotere bijdrage gaan leveren aan de financiering van de collectieve sector. De neerwaartse spiraal
kan aldus worden omgebogen in een opwaartse.
De grondtrekken van het hiervoor geschetste driesporenbeleid kunnen als volgt worden samengevat:
1. krachtige voortzetting.van het op matiging van arbeids-
toe leidt dat bestuurders tegenwoordig zo sterk geneigd zijn
om hun stekels overeind te zetten, zodra de term reflatiemarge zelfs maar valt. Die vrees is volstrekt begrijpelijk. Oppervlakkig gezien lijkt het immers nogal tegenstrijdig om tegelijkertijd te pleiten voor een krachtig bezuinigingsbeleid en
kosten en energiekosten gerichte beleid; over dit punt bestaat, voor zover ik kan beoordelen, nauwelijks menings-
verschil tussen economen en adviesinstanties van de regering;
2. een krachtdadig ombuigingsbeleid dat het stijgingstempo
van de overheidsuitgaven en de uitgaven voor de sociale
zekerheid in de pas laat lopen met de trendmatige groei
van het nationaal inkomen (dit lijkt de teneur van de
boodschap van Weitenberg, Le Blanc 2), Duisenberg 3),
Zijlstra, het VNO enz.);
3. conjuncturele verlaging van de collectieve-lastendruk ten
einde een ongewenste opwaartse druk op de guldenkoers
te voorkomen, onderbezetting tegen te gaan en bij te draESB 23-6-1982
1) Uit het Centraal Economisch Plan 1982 blijkt dat alle binnenlandse bestedingscomponenten in 1982 zullen dalen.
2) Zie b.v. Knnenlands Besluur, 20 maart 1981.
3) De Nederlandsche Bank, Verslagover het jaar 1981, Amsterdam,
1982.
4) De Economist, jg. 129, 1981, biz. 58-104.
5) ESB, 24 februari/3 maart 1982.
6) NRC Handelsblad, 9 en 10 december 1981.
7) Economisch Dagblad, 16 april 1982.
8) Het jongste jaarverslag van de President van De Nederlandsche
Bank is daar een duidelijk bewijs van.
9) Meys, bij de presentatie van het jaarverslag van de NIB, 1981.
631
houding ook mag zijn, het gevaar ervan is dat we doorslaan
gingsbeleid en het ombuigingsbeleid, terwijl de bestedingszij-
en arbeidsongeschikten). Ook dat kost al gauw een miljard of
drie per jaar. Een derde oorzaak van sterk stijgende overheidsuitgaven doet zich voor in de sfeer van de volkshuisves-
de wordt vergeten. Ondanks het zeer hoge financieringste-
tingssubsidies. Willen we dan ook nog ruimte vrijmaken voor
kort ben ik bevreesd dat we toch de afgelopen jaren steeds
meer in deze eenzijdigheid zijn vervallen.
Ons op loonkostenmatiging gericht beleid heeft duidelijk
extra overheidsinvesteringen, lagere energietarieven voor de
Industrie en voor verlaging van het structured niveau van het
succes gehad. Weliswaar zijn de energiekosten voor veel bedrijfstakken nog steeds te hoog, maar per saldo is onze Internationale concurrentiepositie duidelijk verbeterd. Dat wordt
bevestigd door de relatief krachtige groei van onze uitvoer.
Die uitvoergroei verschaft ruimte voor een positieve reactie
jaar opnieuw een zeer forse ombuigingsproblematiek op tafel
naar het andere uiterste. Alle nadruk valt dan op het mati-
financieringstekort dan is het volstrekt duidelijk dat er elk
ligt. En dan hebben we het nog niet eens gehad over extra
middelen voor plannen gericht op herverdeling van de be-
groot dat het overschot op de lopende rekening zich vertaalt
schikbare arbeid.
Hoe groot de problematiek precies is, hangt medeaf van de
ree’le ontwikkeling van de bruto inkomens in de collectieve
sector die voortvloeit uit de koppelingsmechanismen. Als het
in appreciatie van de gulden, waardoor het matigingsbeleid
lukt de ree’le arbeidskostenontwikkeling in de particuliere
grotendeels ontkracht wordt 10).
multaan moeten worden bereden. Wie er een volgtijdelijke
sector op de minlijn te houden door telkens enkele procenten
op de prijscompensatie te korten, dan verkleint dat — zeker
op termijn — de ombuigingsproblematiek. Nog gunstiger
operatic van wil maken — door het refleren voorlopig maar
een poosje uit te stellen — loopt het risico in een uitzichts-
zou het zijn, wanneer de matiging van de inkomens ten laste
van de collectieve sector wat groter is dan in de marktsector.
van de binnenlandse bestedingen. Blijft die uit dan is de kans
Matigen, ombuigen en refleren zijn daarom sporen die si-
loze neerwaartse spiraal terecht te komen.
Ook met het oog op de bevordering van een goed werkende
De mate waarin gerefleerd moet worden hangt uitsluitend
arbeidsmarkt is daarvoor veel te zeggen. De kwartaire sector
af van de omvang van het overschot op de lopende rekening
heeft op jongeren momenteel duidelijk een aanzienlijk grotere aantrekkingskracht als werkgeverdande marktsector. Dat
pleit voor een complex van maatregelen dat crop gericht is de
aantrekkingskracht van de marktsector te vergroten.
en de mate van onderbezetting van de produktiecapaciteit.
Het gegeven dat het financieringstekort een historisch hoogtepunt heeft bereikt kan dus geen doorslaggevend argument
zijn om staande te houden dat er al voldoende gerefleerd
In de sfeer van de sociale zekerheid kunnen goede argu-
wordt. Maar wie zal het bestuurders kwalijk nemen als zij
menten worden gevonden om het stelsel restrictiever te ma-
zich verzetten tegen een nog verdere vergroting van het financieringstekort, wanneer zij constateren dat dat tot op heden steeds gebeurt om het saneren van de overheidsfinancien
ken, zowel wat betreft de toelatingscriteria als de uitkeringslijkheden. Terecht stelt Hempen 12) dan ook dat, nadat deze
op de lange baan te kunnen schuiven. Er komt nu eenmaal
onherroepelijk een moment dat het financieringstekort terug
moet naar het structured aanvaardbare niveau. Willen we op
dat moment niet met een dramatische ombuigingsschok wor-
ingrepen verwerkt zijn, het groeiritme weer in belangrijke
mate zal worden bepaald door de groei van het aantal inkomenstrekkers dat ten laste van de beide sectoren komt.
Ter wille van een grotere beheersbaarheid van de collectieve
den geconfronteerd of met de noodzaak van een drastische
uitgaven — vooral in tijden dat er sprake is van een oneven-
verhoging van ons toch al te hoge peil van collectieve lasten,
dan dient deze vluchtweg nu te worden geblokkeerd.
Hoe bereik je dat? Naar mijn oordeel ligt hier inderdaad
een zeer wezenlijk probleem. Van groot belang voor de oplos-
redige toename van het aantal inkomenstrekkers ten laste van
die sector — is er voorts veel te zeggen om meer beheersmomenten in te bouwen. Anders gezegd: het aantal volautomatische koppelingen moet worden verminderd. Denkbaar
sing daarvan lijkt mij de terugkeer tot een trendmatig begrotingsbeleid, zoals onder meer bepleit door Haselbekke 11).
de sociale partners — bij de algemene beschouwingen over de
Dat verschaft een besluitvormingskader dat aanspoort tot de
begroting voor een komend jaar een norm vaststellen voor de
gewenste discipline, maar op zich waarborgt het die discipline
nog niet. Om zulk gedrag te bevorderen zou het besluitvormingsproces zo moeten worden georganiseerd dat het gebruik maken van de reflatiemarge als het ware functioneert
als bonus voor een geslaagd matigings- en ombuigingsbeleid.
Juist omdat lastenverlichting de koopkrachtpijn van mati-
macro-economisch aanvaardbare inkomensontwikkeling.
De overheid zou zich vervolgens zelf aan die norm moeten
niveaus. In beide gevallen gaat het echter om beperkte moge-
is bij voorbeeld dat regering en parlement — na overleg met
houden in het arbeidsvoorwaardenoverleg met de ambtenarenorganisaties. Tevens zou deze norm dan als uitgangspunt kunnen dienen voor de verhoging van de sociale uitkeringen.
ging en ombuigen tijdelijk kan verzachten, lijkt hier, op z’n
Wat betreft de particuliere sector lijkt de suggestie van Ver-
minst in theorie, sprake van een goede combinatie. Het is dan
ook niet verrassend dat deze combinatie in de voorstellen van
maat 13) te overwegen om overschrijding van de norm te beschouwen als een bewijs van meer dan normale draagkracht
verschillende auteurs is terug te vinden, evenals in de discus-
die ook een bijdrage ten behoeve van de collectieve sector of
sie die thans in de SER wordt gevoerd over het middellangetermijnbeleid. Mijn voorstel verschilt daarvan in zoverre dat
niet alleen loonmatiging, maar ook een geslaagd ombuigingsbeleid een nadrukkelijke voorwaarde is voor lastenverlichting.
ten behoeve van een werkgelegenheidsfonds rechtvaardigt.
Ombuigingspijn
Zo’n paardemiddel staat weliswaar op gespannen voet met
vrije loononderhandelingen, maar is nog net iets beter dan
een volstrekt geleide loonpolitiek. Wordt zo’n rem niet ingebouwd dan is het risico groot dat er tussen de collectieve sector en de marktsector haasje over met elkaar gaan spelen:
het ene jaar loopt de marktsector uit op de collectieve sector
en het jaar daarop wordt getracht de achterstand in te halen.
Wie zich realiseert hoe sterk de maatschappelijke weerstanDat het hierboven uitgezette driesporenbeleid om een har-
den tegen vrijwel elk van de hiervoor vermelde beleidsonder-
de aanpak vraagt, blijkt zodra we de consequenties ervan
delen nog steeds zijn, heeft denk ik alle reden om sceptisch
wat duidelijker maken.
te zijn ten aanzien van de kans dat er op afzienbare termijn
veel van terechtkomt.
Bij een trendmatige economische groei van ca. 1 % ontstaat
er voor de collectieve uitgaven een jaarlijkse ruimte van ca.
f. 2,5 mrd. Alleen de groei van de rentelasten vergt de laatste
jaren al een bed rag van ca. f. 3 mrd. Daarnaast groeit het
aantal inkomenstrekkers ten laste van de collectieve sector
(ambtenaren en uitkeringstrekkers) de komende jaren waarschijnlijk nog met zo’n 125.000 personen per jaar (oorzaken:
vergrijzing en voortgaande groei van het aantal werklozen
632
10) Zie ook Post, in Trouw, 9 juni 1982.
11) ESB, 26mei 1982.
12) ESB, 24 februari en 3 maart 1982.
13) ESB, 19mei 1982.
Het monetaire instrumentarium
Die scepsis kan de vraag oproepen of er niet een minder ris-
kant instrument dan het reflatiebeleid bestaat om een neerwaartse spiraal te voorkomen. Dat zou het monetaire instrument kunnen zijn.
Door de discontovoet bewust laag te houden, kan worden
rentelasten wordt de bestedingsimpuls die van een gegeven
financieringstekort uitgaat steeds kleiner. Dit illustreert nog
eens het grote belang van internationale inspanningen die
gericht zijn op verlaging van het rentepeil.
Weinig fraai was naar mijn oordeel de recente discussie
over de rol die monetaire financiering in de huidige situatie
zou kunnen spelen. Monetaire financiering als zoveelste
bereikt dat de liquiditeitssverruiming, die het gevolg is van
vluchtweg om de sanering van de overheidsfinancien op de
een overschot op de lopende rekening, geneutraliseerd wordt
lange baan te schuiven acht ik verwerpelijk. Dat geldt even-
door — veelal kortlopende — kapitaaluitvoer. Tegelijkertijd
zeer voor monetaire financiering als true om de schatkist na-
helpt dit beleid om de opwaartse druk op de gulden af te remmen. Een derde positief effect is de stimulans die een lage
rentevoet op de investeringen heeft. Dat werkt langs twee
wegen:
genoeg gratis aan extra middelen te helpen. Ik zie er daarbij
nog van af dat uit een nadere discussie over het voorstel van
Gans 14) om maar grote hoeveelheden schatkistpapier bij De
Nederlandsche Bank te plaatsen, is gebleken dat dat minder
— er is een vuistregel die zegt, dat l%renteverlagingf. Imrd.
goedkoop is dan hij suggereerde. Mijn stelling is dat zulk
lastenverlichting voor het bedrijfsleven betekent; en
beleid — zeker in een periode waarin het particuliere bank-
— een lagere rentevoet zal ertoe leiden dat de rentabiliteitseisen die aan investeringsprojecten gesteld worden, kunnen worden verlaagd. Een lagere rentevoet kan bovendien
wezen ruim in z’n liquiditeiten zit — eenvoudig in strijd is
een niet onbelangrijke stimulans verschaffen aan het herstel van de bedrijvigheid in de bouwnijverheid.
pragmatische gronden te worden beantwoord. Daarbij gaat
het om de vraag of een gegeven financieringstekort voor een
(groter) deel met kort geld kan worden gedekt. Daar valt veel
voor te zeggen als de rentevoet op de geldmarkt gedurende
met de eisen van een gezond geldstelsel 15).
De vraag wel of niet monetair financieren dient louter op
Deze argumenten pleiten er stellig voor om het monetaire
instrumentarium niet zonder meer ter zijde te schuiven. De
vraag is evenwel of het verstandig is al te sterk op dit instrument te leunen. Naar mijn mening is dat om de volgende
redenen niet verstandig:
a. het is uiterst onwaarschijnlijk dat het deflatoire effect
van een geslaagd matigings- en ombuigingsbeleid vol-
vordert dan ook daar een verlaging van de rentevoet. Of zulk
doende zal worden gecompenseerd door het positieve
monetaire financiering wordt gegenereerd, baart mij niet veel
effect dat via het monetaire instrumentarium op de investeringen kan worden uitgeoefend; anders gezegd: het
zorg onder de huidige omstandigheden. De kans dat daardoor extra inflatie wordt veroorzaakt, lijkt mij gering. Veel
positieve effect van een wat lagere rentevoet op de investeringen zal waarschijnlijk worden overgecompenseerd
door het negatieve effect van toenemende onderbezetting;
waarschijnlijker is dat de initiele verruiming van de geldhoeveelheid hetzij resulteert in een lagere omloopsnelheid dan
b. het is zeer de vraag of de opwaartse druk op de gulden-
langere tijd aanzienlijk lager ligt dan op de kapitaalmarkt. De
ontlasting van de kapitaalmarkt die dan bereikt wordt, bebeleid ook op langere termijn lagere rentelasten voorde overheid oplevert, hangt af van de rentevoet waartegen uiteindelijk geconsolideerd wordt. De liquiditeitsverruiming die door
wel zich zelf corrigeert doordat schuldaflossing vanuit de particuliere sector wordt uitgelokt.
koers duurzaam kan worden geneutraliseerd door een
relatief lage rentevoet; zeker in EMS-verband zal een
positief saldo op de lopende rekening periodiekaanleiding
geven tot speculaties omtrent een appreciatie van de gulden; als er in zulke situaties grote bedragen aan kortlopende tegoeden in het buitenland uitstaan, kunnen er
gemakkelijk omvangrijke speculatieve geldstromen op
Als het ons niet gelukt de motor van de economische groei
weer op gang te krijgen, kunnen we het verder wel vergeten.
Uitgaande van een nulgroei schat ik de jaarlijkse groei van het
gang komen, die het zeer moeilijk maken om effectieve
aantal niet-actieve inkomenstrekkers globaal op 150.000.
revaluatie tegen te gaan, vooral wanneer daarop ook
wordt aangedrongen door de partners in het EMS.
c. voor zover het niet lukt om een geleidelijke appreciatie
tegen te houden, wordt ook het beleid dat erop gericht is
Voor elk procent economische groei gaat daar ca. 50.000 af.
de rentevoet relatief laag te houden, gefrustreerd. Het ver-
Herverdeling van arbeid
Dat op zich illustreert al genoegzaam hoe groot de bijdrage
is die 1% extra economische groei kan leveren aan het verzachten van de werkgelegenheidsproblematiek. Tegelijkertijd moet echter worden toegegeven dat het voorshands wei-
trouwen in de kracht van een valuta wordt immers minder
nig realistisch lijkt om te verwachten dat met behulp van het
bepaald door in bet verleden opgetreden appreciatie dan
hier voorgestelde beleid de groeivoet van 3-4% kan worden
door de verwachting van mogelijke toekomstige waardestijging.
Mijn conclusie uit het voorgaande is dat de discontopolitiek het reflatie-instrument weliswaar op zinvolle wijze
bereikt die nodig is om de werkloosheid geleidelijk weer tot
normale properties terug te brengen. Het ligt daarom voor de
hand dit beleid te combineren met een beleid gericht op een
gelijkmatiger verdeling van de beschikbare arbeid over alien
kan aanvullen, maar zeker niet kan vervangen. Wie dat wel
die willen werken.
probeert, kiest voor een beleidspakket dat ontoereikend is
om — zeker in een guur internationaal klimaat — de neerwaartse spiraal te vermijden.
Toch ben ik geneigd ook bij grootscheepse plannen gericht
op herverdeling van arbeid nogal wat vraagtekens te plaatsen. Ik noem de belangrijkste:
Deze conclusie wordt niet werkelijk aangetast wanneer
tevens het verband tussen rentevoet en financieringstekort
— de beloofde bijdrage aan de beperking van de werkloosheid komt alleen tot stand indien de herverdeling gepaard
in de beschouwing wordt betrokken. Voor zover een hoog
gaat met evenredige inkomensoffers; leidt het proces op
welke wijze dan ook tot lastenverzwaring of beperking
van de beslissingsruimte van ondernemingen dan is de
financieringstekort de rentevoet opstuwt, resulteert dat
inderdaad in lastenverzwaring voor het bedrijfsleven en een
verzwakking van de investeringsprikkels. Zowel op analytische als op empirische gronden mag echter worden aangenomen dat deze relatie nogal zwak is, zeker zolang het particuliere beroep op de kapitaalmarkt zo gering is. De ontwik-
keling van de laatste maanden — een aanzienlijke daling van
de rentevoet zonder een daarmee corresponderende daling
kans groot dat het op herstel van de groei gerichte beleid
wordt gefrustreerd; het effect van beide soorten beleid
op de werkloosheid zal dan tegenvallen;
— voor zover herverdeling van arbeid gepaard gaat met inkomensoffers, zal die vooral ten koste gaan van alleen-
van het financieringstekort — bevestigt dat.
Wel is het zo dat een hoge rentevoet het gevaar oproept
van de hond die in zijn eigen staart bijt; door de sterk stijgende
ESB 23-6-1982
14) NRC Handelsblad, 9 en 10 december 1981.
15) Zie ook DNB, Verslag over het jaar 1981, Amsterdam, 1982.
633
staanden en alleenverdieners (waaronder steeds meer gescheiden vrouwen); hoe groter de inkomensoffers des te
lijk de jeugdwerkloosheid, gericht wordt bestreden. Dit zou
groter is de kans dat de thans nog niet verdienende partner
gecombineerd met een voortgezette, vakgerichte opleiding.
met name het geval zijn wanneer de deeltijdbaan kan worden
van alleenverdieners als het ware de arbeidsmarkt wordt
Ter vermijding van misverstand wijs ik crop dat ik in het
opgejaagd om het gezinsinkomen op peil te houden; dat
kan enerzijds tot gevolg hebben dat van de nieuwe arbeidsplaatsen een groter deel dan verwacht toevalt aan
personen die thans nog niet als werkzoekend staan gere-
voorgaande geen pleidooi heb willen houden voor het tegenhouden van een spontane ontwikkeling in de richting van een
meer gevarieerd aanbod van arbeidstijden. Evenmin is hetde
bedoeling gehuwde vrouwen van de arbeidsmarkt te weren.
gistreerd en anderzijds dat de spanningen tussen huishou-
personen die ,,slechts”een aanvullend inkomen verdienen.
Wat wel bedoeld wordt, is dat het niet rationeel is om in naam
van een eerlijker verdeling van inkomen en werkeen beleid te
voeren, waardoor het ene noch het andere wordt bereikt en
waarvan het belangrijkste resultaat, namelijk de onevenredige groei van een nieuwe categorie werkzoekenden, juist
geen beleidsdoel was. Ik sluit niet uit dat met name deze
Om bovenstaande redenen zou er veel voor te zeggen zijn
laatste zinnen readies zullen oproepen die bevestigen dat het
inderdaad gaat om een beleidspakket waarover economen
dens met en zonder dubbele inkomens toenemen; voor
zover het laatste het geval is, mag tevens een toenemende
weerstand van alleenverdieners worden verwacht om een
deel van hun arbeidsplaats en inkomen af te staan aan
om bij deeltijdbanen bewust voorrang te geven aan schoolverlaters. Daarmee zou de aanzuigende werking van deeltijd-
arbeid op gehuwde vrouwen wat kunnen worden beperkt, terwijl tegelijk de voor de toekomst en voor de maatschappelijke
stabiliteit meest bedreigende vorm van werkloosheid, name-
het gemakkelijker met elkaar eens worden dan met een aantal
belangengroepen.
B. de Vries