De (on)mogelijkheid van een constante
collectieve-lastendruk
DR. P. C. ALLAART*
Een van de centrale afspraken die bij de formatie van het kabinet-Van Agt II zijn gemaakt, houdt
in dat de collectieve-lastendruk niet verder mag stijgen. De auteur van dit artikel betrekt de stelling
dat drukstabilisatie slechts kan worden bereikt als de overheid er in slaagt gedurende een
aantal jaren een forse loonmatiging door te voeren. De daling van het aantal werkenden in de
marktsector tegenover de toeneming van het aantal mensen dat wat zijn inkomen betreft van de
collectieve sector afhankelijk is maakt een dergelijke ingreep onvermijdelijk. Slechts de omkering
van deze ontwikkeling kan leiden tot blijvende beheersbaarheid van de premie- en belastingdruk.
Naar de mening van de auteur zal het nalaten van loonmatiging onder handhaving van de
lastendrukdoelstelling uitlopen op een geleidelijke afbraak van de collectieve voorzieningen.
Inleiding
De steeds toenemende druk van belastingen en premies is
reeds geruime tijd een bron van zorg voor zowel economen
als politic!. Tekenend hiervoor zijn de voornemens van
verschillende kabinetten in de jaren zeventig om de stijging
van de collectieve-lastendruk te beperken. In het kabinetDen Uyl introduceerde Duisenberg de zo genoemde
eenprocentsnorm, die inhield dat de drukstijging van de
collectieve lasten zou worden beperkt tot een procentpunt per
jaar. Bij het aantreden van het eerste kabinet-Van Agt werd
stabilisatie van de collectieve-lastendruk als een duidelijke
beleidsdoelstelling genoemd. En in het regeerakkoord dat
le’idde tot het tweede kabinet-Van Agt, werd als ,,harde”
afspraak opgenomen dat de collectieve-lastendruk niet
verder mag stijgen. Van deze afspraak is overigens reeds
afgeweken bij het herstel van het kabinet, tot stand gebracht
door de informateurs Halberstadt en De Galan. Desondanks
is de druk van belastingen en premies gestegen van 51,2% in
1975 (introductie l%-norm)tot 54,5% in 1981 1). Indezelfde
periode stegen de collectieve uitgaven, uitgedrukt in
procenten van het nationaal inkomen, van 59,9 tot 69,8 2),
terwijl het fmancieringstekort van de overheid steeg van 5,3
naar 7,8%.
Blijkbaar denken politici, maar ook economen, veel te
gemakkelijk over de mogelijkheid de collectieve-lastendruk
te beheersen. Daarom wordt in dit artikel nog eens op de
belangrijkste aspecten van deze problematiek ingegaan.
Begonnen wordt met het schetsen van de belangrijkste
voorwaarden waaronder de collectieve-lastendruk structured
gelijk kan blijven. Daarna komt de ontwikkeling in de
afgelopen tijd aan de orde. Die ontwikkelingzet zich overigens
ononderbroken voort, zodat er nog steeds sprake is van een
structured stijgende lastendruk. Ten slotte wordt bezien 6f,en
zo ja, hoe vanuit de huidige situatie een stabilisatie van de
lastendruk mogelijk is.
Voorwaarden voor een constante collectieve-lastendruk
Onder bepaalde voorwaarden is een economische
ontwikkeling mogelijk waarbij de nominate groei van de
marktsector gelijk is aan die van de collectieve sector 3) en
derhalve de druk van collectieve lasten constant blijft. Een
164
dergelijk patroon van ,,evenwichtige groei” heb ik elders
uitvoerig beschreven 4).
Enkele belangrijke eigenschappen van dit theoretische
groeipatroon zijn de volgende:
a. de groeivoeten van het aantal werkenden in de
marktsector, van het aantal werkenden in de collectieve
sector en van het aantal uitkeringstrekkers zijn aan elkaar
gelijk. Gezien het limitatieve karakter dat ik hier aan deze
opsomming toeken 5), zijn deze groeivoeten gelijk aan de
groeivoet van het totale aantal inkomenstrekkers;
b. de relatieve inkomenspositie, gemeten aan het ree’el vrij
beschikbaar inkomen, van de onder a genoemde groepen
blijft constant;
c. het aandeel van de collectieve sector in de totale
bestedingen in de marktsector blijft constant;
d. de overige uitgaven van de collectieve sector, zoals bij
voorbeeld ontwikkelingshulp, steun aan bedrijven en
rentebetalingen, stijgen evenredig aan de nominale
produktie van de marktsector;
e. het financieringssaldo van de collectieve sector blijft
relatief constant.
Van bovengenoemde eigenschappen zijn in de praktijk de
eerste twee verreweg het belangrijkst. De overige factoren
hebben, structureel gezien, slechts een beperkte invloed op de
collectieve-lastendruk. Ik zal ze dan ook grotendeels buiten
beschouwing laten. Alleen als ik toekom aan het perspectief
voor de komende jaren kan de invloed van stijgende
rentebetalingen en een beperking van het financieringstekort
niet geheel worden verwaarloosd. Voorlopig staat echter
centraal de ontwikkeling van het aantal inkomenstrekkers ten
laste van de collectieve sector en het verloop van hun relatieve
inkomenspositie.
* De auteur is werkzaam bij het Centraal Planbureau, maar schreef
dit artikel a litre personnel. Hij is dank verschuldigd aan prof. dr.
D. B. J. Schouten en prof. drs. J. Weitenberg voor hun commentaar
op een eerste visie.
1) De cijfers voor 1981 zijn uiteraard ramingen en gebaseerd op een
geschat nationaal inkomen van f. 295 mrd. framing volgensde methode
voor revisie van het CBS, na revisie is dat f. 310,6 mrd.).
2) Volgens bijlage 15 van de Miljoenennota 1982.
3) Onder collectieve sector wordt hier verstaan de overheid +de semicollectieve sector, ook wel aangeduid als de kwartaire sector.
4) P. C. Allaart, Groeiscenario’s Stenfert Kroese, Leiden, 1981.
5) Andere inkomenscategorieen, zoals renteniers, kunnen gevoeglijk
buiten beschouwing blijven.
De feitelijke ontwikkeling in dejaren zeventig
inkomenstrekkers ten laste van de collectieve sector, zodat
de collectieve-lastendruk stijgt. Er ontstaat een vicieuze
Het is algemeen bekend dat de stijging van de collectieve-
cirkel indien de hogere lastendruk wordt afgewenteld in
lastendruk in ons land tot stand is gekomen door twee
belangrijke factoren. In de eerste plaats is het totale aantal
inkomenstrekkers sneller gegroeid dan het aantal werkenden
in de marktsector. De belangrijkste oorzaak hiervan is
hogere lonen. De groei van de werkgelegenheid in de
marktsector wordt dan in versterkte mate aangetast en de
lastendruk neemt eveneens extra toe. Een gevolgdaarvan is
dat na verloop van tijd, maar vermoedelijk al vrij snel, het
ongetwijfeld de te lage volumegroei van de marktsector,
terwijl daarnaast de voortgaande individualisering van de
samenleving een rol zal hebben gespeeld. In de tweede plaats is
het ree’el vrij beschikbaar inkomen van uitkeringstrekkers
meer toegenomen dan dat van de werkenden, hetgeen
ree’el vrij beschikbaar inkomen van werknemers en
uitkeringstrekkers minder kan toenemen dan wanneer
oorspronkelijk geen extra loonstijging had plaatsgevon-
den;
voornamelijk samenhangt met een algemene tendens tot
— de eerste impuls bestaat uit een onevenredige verhoging
van de collectieve uitgaven 7). Indien de hieruit
inkomensnivellering. Beide factoren worden in de label nog
voortvloeiende stijging van de collectieve-lastendruk
eens cijfermatig geillustreerd.
wordt afgewenteld via extra loonstijgingen, dan ontstaat
dezelfde vicieuze cirkel als in het vorige geval. Ook kan nog
Tabel 1. De ontwikkeling van het aantal inkomenstrekkers en
hun relatieve inkomenspositie, ingedeeld naar drie groepen,
gemiddeld over de jaren 1964 – 1980
Aantal a)
Reeel vrij beschikbaar
inkomen
in procentuele veranderingen per jaar
-0,3 a -0,4
3
4
3,tb)
3,lc)
5,8d)
een additionele opwaartse druk op de lonen ontstaan in het
geval dat de stijgende collectieve uitgaven worden
veroorzaakt door extra werkgelegenheidscreatie in de
collectieve sector. Er wordt dan immers een (tijdelijke)
relatieve spanning op de arbeidsmarkt gecreeerd.
Het lijkt er op dat het verschil tussen deze beide visies
beperkt is. In beide gevallen is sprake van een te uitbundige
loonontwikkeling. Vanuit een bepaalde gezichtshoek kan men
wellicht de ,,schuldvraag” nog interessant achten. In het eerste
geval kan men zonder meer werknemers en werkgevers de
schuld geven van de misere, terwijl men in het tweede geval de
a) Bron: DC Nederlandsche Bank NV, Verslag over het jaar 1980. biz. 37.
b) Modale werknemer.
c) Bij gebrek aan een betrouwbare reeks voor werknemers in de collectieve sector is een ontwikkeling conform de marktsector verondersteld.
d) Heeft betrekking op AOW-uitkeringen; voor werknemersverzekeringen geldt waarschijnlijk een lager cijfer, zodat ook het gemiddelde voor alle uitkeringstrekkers lager is.
schuld zou kunnen toeschuiven naar de overheid, omdat deze
te hoge loonstijgingen heeft uitgelokt 8).
Belangrijker is evenwel een ander nuanceverschil, namelijk
het volgende. Ingeval een oorspronkelijke toename van de
lastendruk wordt gedragen door het arbeidsinkomen (dus niet
wordt afgewenteld), komt er geen proces op gang van een
De invloed van politieke besluitvorming
Het is van belang er op te wijzen dat de invloed van ,,de
politick” niet voor beide genoemde factoren even groot is. Van
continue drukstijging. Weliswaar zal de lastendruk voortdurend toenemen indien ieder jaar impulsen worden gegeven
aan uitbreiding van de collectieve sector, maar zodra deze
impulsen achterwege blijven, stabiliseert de lastendruk zich.
een belangrijke overheidsinvloed is sprake bij de relatieve
Indien echter de arbeidskosten te veel stijgen, door welke
inkomensontwikkeling van inkomenstrekkers ten laste van de
oorzaak dan ook, wordt een continu proces van drukstijging
op gang gebracht. Dit vloeit voort uit het feit dat een eenmalige
collectieve sector (werkenden in de collectieve sector en
uitkeringstrekkers). Tevens wordt de mate van economische
verzelfstandiging van het individu, met name ook waar het
rechten op uitkering krachtens de sociale zekerheid betreft, in
belangrijke mate politick bepaald. Veel moeilijker is het voor
de overheid echter de werkgelegenheidsontwikkeling in de
marktsector te beheersen. Een redelij ke mate van succes op dit
gebied kan slechts worden verwacht bij een consequent
doorgevoerde geleide loon- en arbeidstijdpolitiek 6).
Daarmee is de zwakste pick in het streven naar een
stabilisering van de collectieve-lastendruk blootgelegd: een
structured onvoldoende werkgelegenheidsgroei in de marktsector doet automatisch het aantal inkomenstrekkers ten laste
van de collectieve sector voortdurend toenemen. De
lastendruk moet dan eveneens voortdurend stijgen, want een
steeds maar verdergaande aantasting van de relatieve
inkomenspositie van inkomenstrekkers ten laste van de
collectieve sector is sociaal onaanvaardbaar, terwijl ook de
overige uitgaven van de collectieve sector niet van jaar op jaar
in belangrijke mate kunnen worden teruggeschroefd.
Een vicieuze cirkel
Een vrij algemeen aanvaarde, en mijns inziens ook juiste,
verklaring voor de onvoldoende werkgelegenheidsgroei in de
marktsector is dat de loonkostenstijging over een reeks van
jaren te hoog is geweest. Hoe deze te hoge loonkostenstijging
in eerste instantie is ontstaan, valt niet met zekerheid aan te
geven. Er zijn wat dit betreft twee visies mogelijk:
— de werkgevers geven toe aan te hoge looneisen van de
werknemers, waardoor de werkgelegenheidsgroei in de
marktsector stagneert. Ten gevolge hiervan komen er meer
ESB 17-2-1982
positieve loonimpuls leidt tot een permanent lagere groei van
de werkgelegenheid in de marktsector, waardoor het aantal
inkomenstrekkers ten laste van de collectieve sector
voortdurend onevenredig toeneemt 9).
Het belangrijkste nuanceverschil tussen voornoemde visies
is derhalve dat een oorspronkelijke loonimpuls onherroepelijk leidt tot een ontwikkeling met een continu stijgende
lastendruk. Een oorspronkelijke toename van de lastendruk
roept dergelijke effecten niet op, zolang deze verzwaring van
de lastendruk maar niet wordt afgewenteld.
Het doorbreken van de cirkel
In het bovenstaande is uiteengezet op welke twee manieren
de vicieuze cirkel van te hoge loonstijgingen en een toenemende collectieve-lastendruk kan ontstaan. Zijn voor
het ontbreken van deze cirkel nu ook twee alternatieven
6) Bedoeld wordt hier niet door de overheid opgelegde vormen van
arbeidstijdverkorting te propageren, maar slechts te wijzen op het feit
dat de arbeidstijd mede bepalend is voor de macro-economische
ruimte.
7) Welke oorzaken hier achter kunnen schuilgaan is uitvoerig belicht
in de ,,public choice’Miteratuur. Een goed overzicht geeft bijvoorbeeld Buchanan in Th. E. Borcherding (red.), Budgets and bureaucrats, Durham, 1977. In ons land is reeds jaren geleden op deze tweede verklaring van de vicieuze cirkel gewezen door Th. A. Stevers, Is
hetoverheidsbeleidendogeen?, ESB, 27oktober 1976, biz. 1037-1040.
8) Een derde mogelijkheid is nog dat men de ,,schuld”geeft aan het
buitenland, ingeval ruilvoetverliezen niet ten laste worden gebracht
van het arbeidsinkomen.
9) Dit is onder andere uiteengezet in D. B. J. Schouten, Mac/it en
wanorde, Stenfert Kroese, Leiden, 1980 en in Allaart, op cit., 1981.
165
aanwezig, namelij k extra loonmatiging of bezuinigingen in de
collectieve sector? Het antwoord op deze vraag moet
ontkennend luiden. Na de voorgaande uiteenzetting zal het
niemand verbazen dat beide zaken noodzakelijk zijn: en
loonmatiging en bezuinigingen in de collectieve sector.
loonmatiging gunstige effecten heeft, is het voor de
werknemers uitermate frustrerend. Zij zien desondanks de
werkloosheid verder toenemen en hun koopkracht dalen.
Het is de vraag hoe lang dit van werknemerszijde wordt
volgehouden. Een beperkte loonmatiging zal zeer lang moeten
Wat echter blijkbaar nog niet voldoende tot iedereen is
worden volgehouden voordat de marktsector weer voldoende
doorgedrongen is het inzicht dat loonmatiging hierbij een
groei vertoont; ten minste een jaar of tien lij kt geen onredelij ke
doorslaggevende rol speelt 10). Immers, alleen bij een
loonmatiging die zo groot is dat de werkgelegenheid in de
marktsector weer even snel gaat groeien als het totale aantal
schatting. Zo lang zal dan nog de werkloosheid blijven
toenemen, de collectieve-lastendruk blijven stijgen en
(voorlopig) de koopkracht blijven dalen. Zal men in die
inkomenstrekkers, is het mogelijk de druk van collectieve
lasten structured te stabiliseren 11). Natuurlijk kan een der-
situatie veel begrip kunnen opbrengen voor economen die
beweren dat zonder loonmatiging alles nog veel slechter zou
gelijke loonmatiging worden vergemakkelijkt door bezuinigingen in de collectieve sector, doordat dan de koopkracht van
de werknemers zich relatief gunstiger kan ontwikkelen. Dit
laatste is een zinnige interpretatie van de wel gehanteerde
slogan dat de collectieve sector ruimte moet maken voor de
marktsector.
Een onzinnige en gevaarlijke interpretatie vandeze slogan is
evenwel dat bezuinigingen in de collectieve sector een minder
grote loonmatiging noodzakelijk maken. Men moet goed in
het oog houden dat bezuinigingen niet tot het beoogde doel
leiden en uiteindelijk uitmonden in een sociale chaos, indien
het aantal inkomenstrekkers ten laste van de collectieve sector
relatief blijft toenemen. Een onvoldoende loonmatiging kan
niet anders bieden dan dit sombere perspectief. Er dient dan
ook onomwonden te worden erkend dat de overheid
onmogelijk een stabiele collectieve-lastendruk kan garanderen indien zij de groei van de marktsector niet kan of wil
beinvloeden door middel van een sterke greep op de
arbeidsvoorwaarden.
zijn? Waarschijnlijk is dat niet het geval. Het is daarom nuttig
stil te staan bij de vraag of een sterkere loonmatiging die korter
hoeft te duren en de collectieve-lastendruk sneller en op een
lager niveau kan stabiliseren, geen serieuze overweging verdient.
De schoktherapie
Een belangrijke bijdrage aan het herstel van de werkgelegenheidsgroei in de marktsector zal moeten bestaan uit een
forse loonmatiging voor alle werknemers, die bij voorkeur
over een beperkt aantal jaren wordt uitgesmeerd. Om een dergelijke operatic te vergemakkelijken is een gelijktijdige bezuiniging op de collectieve uitgaven gewenst. Noodzakelijk is
daarbij dat het ree’el vrij beschikbaar inkomen van werknemers in de collectieve sector en dat van uitkeringstrekkers
zich niet gunstiger ontwikkelt dan dat van werknemers in de
marktsector. Er is beslist geen extra ruimte voor de ,,sociale
minima”. Alleen dan lijkt het mogelijk de lastendruk op het
arbeidsinkomen zodanig een relatieve daling te laten onder-
Loonmatiging is goed voor de werknemers, maar kan
gaan dat de koopkracht van werknemers in de marktsector
meest effectieve instrument moet worden beschouwd om de
collectieve-lastendruk structured te stabiliseren. Een belangrijk praktisch probleem om tot een voldoende loonmatiging te
niet extra wordt aangetast 13). Dit laatste is uiteraard van
belang om de kans op medewerking van werknemerszijde aan
een dergelijk beleid te vergroten.
Aldus lijkt het zeer wel mogelijkdoorwinstherstelde ruimte
voor investeringen te scheppen zonder dat een extra daling van
de particuliere consumptieve bestedingen noodzakelijk is. Een
frustrerend zijn
Uit het voorgaande blijkt dat loonmatiging in feite als het
komen is echter gelegen in het feit dat de gunstige effecten
flinke verlaging van dearbeidskosten zal immers in de benarde
daarvan niet zichtbaar zijn, althans bij de aarzelende
situatie van dit moment het afstoten van onrendabel wordende
aanzetten tot loonmatiging van de laatste jaren 12). Het is
niettemin van belang te beseffen dat onzichtbaarheid van
produktiecapaciteit aanzienlijk kunnen vertragen. Bovendien
zal binnenslands de vraag naar diensten relatief toenemen,
effecten iets geheel anders is dan de afwezigheid daarvan. Op
theoretische gronden is het aannemelijk dat zonder de
beperking van de loonstijgingdie vanaf de tweede helft van de
inflatie en de collectieve-lastendruk hoger zouden zijn en het
ree’el vrij beschikbaar inkomen (koopkracht) van de werknemers lager zou zijn.
In het voorgaande is reeds gesteld dat tehogeloonstijgingen
terwijl een (ten minste tijdelijke) verbetering van de
concurrentiepositie de export zal stimuleren. Het winstherstel
kan daarmee waarschijnlijk volledig komen uit een toename
van de produktie.
Ondanks deze optimistische visie mogen de mogelijkheden
voor een veelbetekenende absolute daling van de collectievelastendruk evenwel niet te hoog worden ingeschat. De
uitgangspositie is immers een groeipad met een structured
al vrij snel leiden tot een relatief lagere koopkracht van de
drukstijging. Bovendien zullen de rentebetalingen van de
jaren zeventig heeft plaatsgevonden thans de werkloosheid, de
werknemers. Omgekeerd zal een relatief lageloonstijging even
overheid de komende jaren flink stijgen, terwijl ook wordt
snel leiden tot een relatief hogere koopkracht, indien de
gestreefd naar beperking van het financieringstekort. Het
laatstgenoemde streven zou tijdens het toepassen van de
lastendruk op het arbeidsinkomen tijdig een relatieve dating
ondergaat. Niet voor niets is in de laatste zinnen steeds het
woord relatief gebruikt. Daarin ligt namelij k de oorzaak van
schoktherapie overigens minder prioriteit dienen te krijgen.
Bij een forse loonmatiging is terugdringing van het
de onzichtbaarheid van de effecten van loonmatiging op met
name de werkgelegenheid en de collectieve-lastendruk. Te
verklaren is dat echter vanuit het inzicht dat we ons door een
langdurige periode van te hoge loonstijgingen (ruwweg van
halverwege de jaren zestig tot halverwege de jaren zeventig en
gedeeltelijk ook nog daarna) in een situatie hebben ge-
manoeuvreerd waarbij de uitstoot van arbeid uit de marktsector een structureel karakter heeft. Even structured is dan
natuurlijk de stijging van de lastendruk.
Indien in zo’n situatie een beperkte loonmatiging
plaatsvindt, wordt weliswaar de uitstoot van arbeid uit de
marktsector beperkt, maar nog niet tot staan gebracht. De
lastendruk blijft derhalve toenemen, omdat er aan meer
werklozen of werkenden in de collectieve sector een inkomen
moet worden verschaft. Hoewel dus ook een beperkte
166
10) He belang van deze loonmatiging is overigens reeds van yerschillende zijden benadrukt. Men zie bijvoorbeeld de beleidsvarianten uit De Nederlandse economie in 1985 van het Centraal Planbureau en het desbetreffende gedeelte uit de Miljoenennota 1982,
biz. 59/60.
11) Kessler spreekt in zijn preadvies voor de Vereniging voor de
Staatshuishoudkunde in dit verband over het heractiviteringsscenario
(Kessler, De crisis van de verzorgingsslaat, preadvies 1981).
12) Alleen in 1976 is er sprake geweest van een duidelijke daling van
de arbeidsinkomensquote van bedrijven.
13) Het is wel zaak een vorm van lastenverlichting te kiezen die
overwegend van toepassing is op de inkomens uit arbeid en sociale
uitkeringen. Verlaging van de premies voor volksverzekeringen
verdient uit dat oogpunt de voorkeur boven verlaging van de loon-en
inkomstenbe lasting.
financieringstekort mijns inziens ook minder noodzakelijk
dan bij het achterwege blijven daarvan.
Ook bij deze schoktherapie ligt een stijgende koopkracht
heidsprobleem, dat voorlopig toch niet de wereld uit zal
zijn, wordt daarmee enigszins afgeslepen.
niet direct in het verschiet. Maareen verderedalingis mogelijk
te voorkomen en op wat langere termijn zijn de kansen op een
herstel aanzienlijk groter dan bij continuering van het huidige
beleid. Hoe snellerde werkgelegenheid in de marktsectorgaat
groeien, hoe sneller ook de koopkracht weer kan stijgen. Een
bijkomend voordeel van een dergelijke stevige aanpak kan
zijn dat de resultaten beter tot uiting komen, zodat mogelijk
een consencus kan ontstaan over het te voeren beleid.
Het alternatief
Er is moed voor nodig om de geschetste schoktherapie toe te
passen. De zichtbare gevolgen zullen wellicht tegenvallen in
die zin dat een directe stijging vandekoopkrachten vooraleen
snelle vermindering van de werkloosheid niet mag worden
verwacht.
Het alternatief is echter in het voorgaande al geschetst. Bij
Aanvullend beleid
Een belangrijk tussendoel van de voorgestelde maatregelen
is het terugdringen van de groei van het aantal
inkomenstrekkers dat ten laste van de collectieve sector komt.
Hoewel loonmatiging daartoe verreweg de belangrijkste
bijdrage zal moeten leveren, zijn wel enkele vormen van
aanvullend beleid denkbaar die eveneens een gunstig effect
hebben op de werkgelegenheidsontwikkeling in de marktsector. Ik bespreek er hier twee, namelijk het bevorderen van
deeltijdarbeid in de marktsector en het toepassen van
selectieve loonkostensubsidies.
Deeltijdarbeid staat de laatste tijd in het middelpunt van de
belangstelling. Men ziet vooral belangrijke toepassingsmogelijkheden voor deeltijdarbeid in de collectieve sector. Wil
deeltijdarbeid echter een substantiate bijdrage leveren aan een
stabilisatie van de collectieve-lastendruk, dan gaat het vooral
ook om toepassing in de marktsector. Naarmate meer personen een inkomen uit de marktsector ontvangen kunnen im-
mers minder personen via de collectieve sector een inkomen
claimen. Een belangrijk nevenvoordeel van het op deze wijze
scheppen van (gedeeltelijke) arbeidsplaatsen is dat een
groeiende produktie dan geen absolute noodzaak is voor een
toename vanhet aantal werkzame personen in de marktsector.
Allerlei ecologische problemen waarmee een toenemende
materiele produktie gepaard gaat, kunnen daarmee worden
gemitigeerd.
De overheid kan het toepassen van deeltijdarbeid in de
marktsector op verschillende manieren bevorderen. In de
eerste plaats door zelf het goede voorbeeld te geven, zodat de
maatschappelijke acceptatie van het verschijnsel toeneemt. In
de tweede plaats door te bevorderen dat er snel volledige
duidelijkheid komt ten aanzien van de rechten en plichten van
in deeltijd werkenden. In de derde plaats door een meer
rechtstreekse bei’nvloeding, hetzij door financiele prikkels,
hetzij door wetgeving. In het laatste geval, dat wellicht de
voorkeur verdient vanwege de noodzaak tot bezuinigingen op
de collectieve uitgaven, kan bij voorbeeld worden gedacht aan
het wettelijk vastleggen van het recht van de individuele
werknemer om in deeltijd te (gaan) werken.
Naast deeltijdarbeid kunnen selectieve loonkostensubsidies
leiden tot een relatieve toename vanhet aantal werkenden in de
marktsector die ten minste een jaar als werkzoekende staan
ingeschreven 14) of een half jaar een werkloosheidsuitkering
hebben ontvangen. De overheid zou in het eerste jaar ten
minste de helft van de loonkosten voor haar rekening moeten nemen. Tegenover een dergelijke subsidie moet dan een
verplichting van de werkgever staan de betreffende werknemer(s) niet binnen een termijn van twee jaar te ontslaan.
een beperkte loonmatiging zal de werkloosheid voorlopig
blijven toenemen evenals de collectieve-lastendruk, terwijl de
koopkrachtontwikkeling langdurig onder druk blijft staan.
Twee risico’s zijn duidelijk zichtbaar. In de eerste plaats kan
het geduld van de werknemers opraken en komt ereen te vroeg
einde aan de loonmatiging. De gevolgen daarvan hoeven niet
nogmaals te worden beschreven. Het tweede risico houdt in
dat de overheid op den duur de collectieve-lastendruk zal
willen stabiliseren, ondanks onvoldoende werkgelegenheidsgroei in de marktsector.
Het samengaan van deze risico’s is beangstigend. Een
stabilisatie van de lastendruk bij afwezigheid van voldoende
loonmatiging zal immers uitlopen op een geleidelijke afbraak
van de collectieve voorzieningen. In feite betekent dat een
geleidelijke afbraak van het stelsel van sociale zekerheid
omdat men niet voortdurend kan blijven korten op de
ambtenarensalarissen en de overige bezuinigingsmogelijkheden beperkt zijn. Afremming van de groei van het aantal
inkomenstrekkers ten laste van de collectieve sector zal dan
niet plaatsvinden door groei van de werkgelegenheid in de
marktsector, maar door de kring van uitkeringsgerechtigden
te beperken. Daarmee zijn grote sociale spanningen te
verwachten, aangezien er sterke maatschappelijke krachten
werkzaam zijn die juist leiden tot een uitbreiding van de kring
van uitkeringsgerechtigden. De trend tot economische
verzelfstandiging van het individu kan niet zomaar worden
omgebogen. Men denke slechts aan de wensen tot
positieverbetering van de gehuwde vrouw. Het alternatief
voor volumebeperking in bovenstaande zin is het verlagen van
de uitkeringen. Ook daartegen bestaan, zoals bekend, grote
weerstanden.
Hoeveel weerstanden het ook moge oproepen wanneeriets
moois dat geleidelijk is opgebouwd, ook weer geleidelijk
wordt afgebroken, het zal toch onvermijdelijk zijn als in de
marktsector de werkgelegenheid niet meer zal toenemen. Dit is
mijns inziens de kern van de keuzeproblematiek waarvoor we
thans staan. Vele nuanceringen zijn mogelijk, maar dat
betreffen slechts aanpassingen in de (smalle) marge. Met zulke
marginale aanpassingen zal toch niet kunnen worden
ontkomen aan de hierboven geschetste alternatieven.
Conclusie
Een stabilisatie van de collectieve-lastendruk is slechts op
een sociaal verantwoorde wijze mogelijk, als een zodaniggrote
loonmatiging plaatsvindt dat het aantal personendat emplooi
vindt in de marktsector weer gaat toenemen. Het lijkt welhaast
zeker dat daartoe een centraal geleid arbeidsvoorwaardenbe-
In feite betekent dit een variant op een reeds bestaande
plaatsingsbevorderende maatregel van het Ministerie van
Sociale Zaken 15). Een (hernieuwd) offensief om deze
regeling bekend te maken kan geen kwaad. Ook zullen de
beschikbare middelen geen belemmering mogen vormen bij
de uitvoering.
Enige uitbreiding van de totale werkgelegenheid in de
marktsector mag van zo’n subsidieregeling zeker worden
14) Voor schoolverlaters en andere nieuwkomers op de arbeids-
markt moet gelden dat zij ten minste een jaar ook werkelijk beschikbaar geweest moeten zijn om arbeid in loondienst te aanvaarden.
15) De Voorlopige regeling plaatsing langdurig werklozen, uit 1979,
is in 1981 opgegaan in een algemene Plaatsingsbevorderende maatregel. Een belangrijke hindernis voor een uitgebreidere toepassing is
bijkomend, maar zeker niet onbelangrijk effect is dat het
daarbij gelegen in het feit dat de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur moet worden aangegaan.
aantal gevallen van langdurige werkloosheid hiermee kan
ringssubsidies in Nederland, Centrum voor Onderzoek van de Eco-
verwacht 16), zodat per saldo de kosten zullen meevallen. Een
worden beperkt. Een scherpe sociale kant van het werkloos-
ESB 17-2-1982
16) Msn zie hiervoor P. C. Allaart, Loonkostensubsidies en investe-
nomic van de Publieke Sector, Rapport 79.26, Leiden, 1979.
167
leid noodzakelijkis 17). Eenafspraaktussenregeringspartijen
om de lastendruk niet verder te laten stijgen kan derhalve niet
meer dan een intentieverklaring zijn, tenzij even harde
afspraken over de toegestane ontwikkeling van de lonen en de
arbeidstijd worden gemaakt.
Gezien de risico’s die gepaard gaan met een beperkte
loonmatiging die zeer langdurig moet worden volgehouden,
tast. Gesteund door enig aanvullend beleid moet het mogelijk
zijn op die wijze een stabilisatie van de lastendruk te realiseren.
Het alternatief is dat op den duur een drukstabilisatie tot
stand moet komen door een geleidelijke afbraak van de
collectieve voorzieningen, waarbij met name het stelsel van
sociale zekerheid niet buiten schot zal kunnen blijven.
valt ernstig te overwegen of een schoktherapie, die bestaat uit
P. C. Allaart
een aanzienlijke loonmatiging gedurende een beperkt aantal
jaren, niet de voorkeur verdient. Daarbij zou een bezuinigingsronde in de collectieve sector het mogelijk maken de lastendruk op het arbeidsinkomen relatief te verlagen, zodat de
koopkracht van werknemers niet extra zwaar wordt aange168
J7) Een toekomstig alternatief is wellicht de door Schouten geopper-
de centraal geleide rendementspolitiek (D. B. J. Schouten, op. cit.,
hfst. 14).