Ga direct naar de content

Een nieuw industrieel elan

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 17 1981

Een nieuw industrieel elan
PROF. DR. A. HEERTJE*

De adviescommissie inzake het industriebeleid (Commissie-Wagner) heeft een opvallend
eensgezind rapport uitgebracht over het versterken van de Industrie
om langs die weg herstel van de economie te bereiken. De auteur van dit artikel onderschrijft
het scenario dat door de commissie is ontworpen, maar tekent daarbij aan
dat het economisch perspectief op lange termijn onderbelicht blijft. Het verwezenlijken van
de aanbevelingen van de commissie kan daardoor ernstig worden bemoeilijkt. Daarnaast besteedt
de auteur aandacht aan het besluitvormingsvraagstuk dat ontstaat als uit de tegengestelde
belangen een compromis moet worden gesmeed.
Inleiding
Blijkens het rapport van de commissie-Wagner hebben
mensen met een zeer uiteenlopende achtergrond in korte tijd
volledige overeenstemming bereikt over de aanpak van onze
Industrie. Wat is er gebeurd — zo vraagt men zich af — nu
Vos, Vredeling en Van der Zwan aan de ene kant en Dreesmann, Langman en Pannenborg aan de andere kant, zonder
blikken of blozen, hun gemeenschappelijke handtekening zetten onder de uitspraak dat het beleid voortaan op de marktontwikkeling moet zijn afgestemd? De opgewonden verscheidenheid van enkele jaren geleden heeft plaats gemaakt
voor berustende eensgezindheid. Langzaam maar zeker beperkt de feitelijke economische situatie de speelruimte voor
speculatieve — en vaak ideologisch getinte — bespiegelingen
over karakter en gewenste richting van de samenleving.
Economen hebben het er moeilijk mee, want het rapport
van de commissie-Wagner geeft voor velen van hen een schok
van herkenning. Alle suggesties die worden gedaan, zijn elk
afzonderlijk al eerder gepresenteerd door Pen, Van den Doel,
Halberstadt, Isidor, Zijlstra, Duisenberg, Schouten, Goedhart en Tinbergen. Door de onrijpheid van de tijd viel al deze
geleerden een hoongelach ten deel, dat nu plaats maakt voor
een welhaast algemeen enthousiasme. Velen zijn onder de
indruk van de som van de suggesties. Het rijpen van de tijd
heeft niet alleen meer verlies van werkgelegenheid gekost en
tot sterkere verloedering van het bedrijfsleven geleid, maar
vergt ook een diepgaander correctie dan bij een eerdere
maatschappelijke aanvaarding van de suggesties van de commissie-Wagner het geval zou zijn geweest.
Enkele hoofdpunten
De commissie-Wagner gaat er van uit dat een herstel van
onze Industrie mogelijk is. De kansen moeten met een nieuw
elan worden gegrepen door de ondernemingen zelf. De overheid heeft een aanvullende taak, die veeleer van stimulerende
dan van belemmerende aard is. Managers van de ondernemingen en de overheid dienen zich door de mogelijkheden
en perspectieven van de markt te laten leiden. Overheid,
werkgevers moeten bevorderen dat langs gedecentraliceerde
weg de nog vitale delen van de Nederlandse industrie weer
op gang worden gebracht, terwijl daarnaast bedrijfstakken
en ondernemingen zonder perspectief worden beknot en
nieuwe, levensvatbare activiteiten worden gestart.
Het met kracht bevorderen van de (particuliere) investeringen met het oog op groei en werkgelegenheid houdt een
596

zekere afremming van de groei van de consumptie in. Voor
zover dit wordt bereikt door het beheersen van de loonkosten,
wijst de commissie-Wagner op het risico van vraaguitval en
daarmede van (keynesiaanse) werkloosheid. Bij de loononderhandelingen moet het gezichtspunt van de rechtvaardigheid plaats maken voor dat van de economische realiteit. Een
aspect daarvoor is de verscheidenheid, die sectorsgewijze en
naar bedrijfstak en onderneming kan worden waargenomen.
Vandaar het pleidooi voor een gedifferentieerde loonvorming.
Daar sluit bij aan het op de helling zetten van het trendbeleid
voor het overheidspersoneel. Een verarming die door
Internationale ontwikkelingen ontstaat, moet als zodanig
worden aanvaard en derhalve in de lonen worden verwerkt.
Via het investeringsloon worden de werknemers een beetje
betrokken bij het vormen van risicodragend kapitaal.
De groei van de collectieve uitgaven moet achterblijven
bij die van het nationaal inkomen. De overheid moet langs
fiscale weg de vorming van risicodragend kapitaal bevorderen. Het onderwijs moet beter worden afgestemd op de behoeften van het bedrijfsleven. Het zuinig en verstandig omgaan met energie en het verbeteren van het milieu dienen
beter te worden afgestemd op de concurrentiepositie van de
Nederlandse ondernemingen.
De commissie-Wagner wijst enkele delen van de Nederlandse industrie aan die bijzondere aandacht verdienen.
Indien deze bijzondere aandacht wordt omgezet in een stimuleringsbeleid, kan de gedachte van de commissie-Wagner om
een Maatschappij voor Industriele Projecten te stichten, een
rol spelen. Deze maatschappij dient op commerciele basis
risicodragend kapitaal ter beschikking te stellen voor nieuwe
projecten.
Samenvattend — en een beetje overdreven —: de commissie-Wagner doet voorstellen die minder ver afstaan van de
denkwereld van Milton Friedman dan men wellicht uit de
algemene afkeer van alles wat Friedman te berde brengt zou
afleiden.
Een kritisch geluid
Tegen het scenario voor herstel en overleving dat door de
commissie-Wagner is ontworpen, kan m.i. op zich zelf weinig
bezwaar worden gemaakt. Beperking van inkomensaan-

* De auteur is hoogleraar economie aan de Universiteit van Amsterdam.

spraken en sanering van de collectieve sector zijn nu eenmaal
noodzakelijke voorwaarden voor het verbeteren van de posi-

tie van het bedrijfsleven. Die verbetering is essentieel met het
oog op het hervatten van de economische groei en het herstel
van de werkgelegenheid. Dat onze economic inmiddels zover
is weggez.akt dat daarbij ook nog concessies moeten worden
gedaan inzake het milieu, de kwaliteit van de arbeid en de
democratisering van de besluitvorming kan, op korte termijn

beschouwd, worden gebillijkt.
Een fundamenteel verwijt dat de commissie-Wagner kan
worden gemaakt betreft het ontbreken van een schets op de

langere termijn, waartegen het scenario voor herstel kan
worden geprojecteerd. Natuurlijk vormt het herstel van pro-

duktie en werkgelegenheid een belangrijk oogmerk en
natuurlijk is het verheugend, dat zich omtrent dit oogmerk
en de daartoe noodzakelijke instrumenten overeenstemming

aftekent, maar toch is daarmede veeleer een nieuw begin dan
een afronding bereikt. De vraag naar de kwaliteit van groei

en werkgelegenheid blijft op tafel liggen. De vraag naar het
verzoenen van in het markt- en prijsmechanisme vertaalbare

materiele gezichtspunten met de onmiskenbare verlangens
van immateriele aard in doelmatige besluitvormingsprocessen, is in het rapport-Wagner — ongetwijfeld wegens tijdge-

brek — onbeantwoord gebleven. Die vaststelling doet niet of
nauwelijks afbreuk aan de noodzaak, met het oog op de on-

vermijdelijke sanering, het scenario op korte termijn uit te
voeren, maar door het ontbreken van een perspectief op
langere termijn wordt een soepele uitvoering niet bevorderd.
Het perspectief op langere termijn had kunnen aanknopen
bij de eenvoudige constatering dat het proces van behoeften-

bevrediging voor de mensen niet alleen wordt beheerst door
de voorziening met via de markt verhandelbare goederen,
maar ook door allerlei verlangens van meer of minder immateriele aard, waarvan de voorziening grotendeels buiten de
markt om verloopt. Arbeidsvreugde, leefbaarheid, natuur-

behoud en werkgelegenheid, zijn hiervan goede voorbeelden.
Men zou het ook zo kunnen formuleren, dat de commissieWagner zich vooral heeft beziggehouden met de vraag hoe
de winstcapaciteit van het bedrijfsleven kan worden vergroot.
Dit is nuttig en noodzakelijk, maar niet voldoende. Op
langere termijn is ook het antwoord op de vraag van belang,
wat met de eventuele winsten wordt gedaan. Worden deze
kapitalistisch verdeeld tussen werkgevers en werknemers,
of uitgekeerd aan de verschaffers van het risicodragend kapitaal, of gaat men ook investeren in technieken waardoor de
humanisering van de arbeid wordt bevorderd? En welke
produktieprocessen laten we met het oog op het behoud
van de natuur achterwege? Welke extra kosten veroorloven
wij ons in verband met het voldoen aan allerlei eisen met betrekking tot het milieu? Deze vragen illustreren al dat de
discussie over het bestemmen van de winst niet alleen schaduwen vooruit, maar ook achteruit werpt. De voorwaarden
waaraan het herstelproces moet voldoen zijn niet onafhankelij k van wat in de jaren zestig en zeventig uit de maatschappelijke onrust aan goeds boven is komen drijven. Bovendien
kan men verzekerd zijn, dat het herstelproces door de werknemers sterker wordt ondersteund wanneer niet alleen het
maken, maar ook het bestemmen van de winst onderwerp
van gesprek uitmaakt.
Het zo juist ontvouwde thema kan ook worden toegepast
op de rol van de overheid in het economisch en maatschappelijk leven. De commissie-Wagner volstaat eigenlijk met de
vaststelling dat wegens de veel te omvangrijke monetaire
financiering het financieringstekort van de overheid drastisch
omlaag moet. Ongetwijfeld juist, en hoe sneller de sanering
wordt uitgevoerd hoe beter, maar daarmee kan de vraag naar
de visie op de betekenis van de overheid voor de individuele
welvaart van de mensen niet worden ontweken. Is de overheid
een noodzakelijk kwaad a la Friedman, waardoor de welvaartsbeleving van de individuen aan banden wordt gelegd,
of is het eerder zo dat met het toenemen van de verwevenheid
van publieke en particuliere sector de individuele welvaart van
de burgers steeds meer mede afhankelijk is van de collectieve
voorzieningen? Indien deze laatste vraag bevestigend wordt
ESB 24-6-1981

beantwoord, dan moet uiteraard worden beseft dat het dan

om regie collectieve bijdragen moet gaan. Het maakt nogal
wat uit of men de in ieder geval noodzakelijke sanering van
de collectieve sector uitvoert met het oog op een permanent
terugdringen van de rol van de overheid in onze economic,
dan wel met de bedoeling a la tongue de collectieve bijdrage
tot de individuele welvaart veilig te stellen. Ook in het laatste
geval blijft een nauwkeurige afweging nodig met betrekking

tot de vraag, of economischeactiviteitendoordeoverheid.dan
wel door de particuliere sector ter hand dienen te worden genomen. In dit opzicht is meer nuchterheid geboden dan bij

voorbeeld uit de strikt ideologisch getinte visie blijkt, volgens
welke de overheid de produktie beter verzorgt wanneer de

particuliere sector het laat afweten.
Tegen deze achtergrond wordt met het saneren van de

particuliere sector dan niet alleen het herstel van groei en
werkgelegenheid beoogd, maar ook het verbeteren van de
positie van de collectieve sector, zodat van daaruit een daad-

werkelijk enthousiasmerend en stitnulerend beleid kan
worden gevoerd.

Samenvattend: de commissie-Wagner had het bij een omhelzing van Friedman kunnen laten, ingebed als deze dan is
in een blauwdruk voor een samenleving waarin het ruime
welvaartsbegrip operationeel is. Nu is de indruk gewekt dat
men ook een huwelijk met Friedman wil aangaan en dat kan

toch niet de bedoeling van de individuele leden van de commissie zijn geweest.
Besluitvorming

Op een punt kan het voorafgaande nog iets nader worden

toegepast, namelijk dat van de besluitvorming. Met de — op
zich zelf juiste — nadruk op de noodzaak van versobering

in materieel opzicht, blijft niet alleen de ,,trade off” met — in
principe mogelijke — immateriele verbeteringen op de

achtergrond, maar ook de organisatie van het besluitvor-

mingsproces dat deze ,,trade off moet begeleiden. Wordt
eenmaal beseft dat het in de toekomst vooral gaat om immateriele behoeften, die buiten de markt om worden kenbaar
gemaakt, dan breekt ook het inzicht door dat hier een immens
besluitvormingsvraagstuk ligt. Arbeidsvreugde is niet op de
markt te koop; de prijs voor de arbeidsvreugde komt niet op
de markt tot stand. Toch is de behoefte aan dit ,,goed” vergelijkbaar met die aan boter, kaas en eieren. Ook in die zin,
dat het kiezen van een techniek met meer arbeidsvreugde bij
voorbeeld meer werkgelegenheid en meer geld kost dan een

techniek met minder arbeidsvreugde. Zo beschouwd is de
discussie over de beheersing van de loonkosten niet los te
maken van die over het bestemmen van de ruimte met het
oog op immateriele voorzieningen. Onderschrijft men het

/pleidooi van de commissie-Wagner voor een gedecentraliseerde benaderingswijze, dan wordt men in de onderneming
geplaatst voor het afwegen van allerlei alternatieven, waarvan de kosten noch de baten integraal worden verwoord door
de taal van het geld 1).

Met het onderkennen van de immateriele gezichtspunten
vervalt de ratio van het autoritaire-besluitvormingsmodel

dat zijn technische doelmatigheid ontleent aan de fictie dat
het economische beperkt is tot financiele calculates van

opbrengsten en kosten. Het afwegen van arbeidsvreugde,
milieu, werkgelegenheid, winstkansen en verliesmogelijkheden noopt tot een participerend besluitvormingsmodel,

indien men althans de wensen van individuele burgers — zoals past in een gedecentraliseerde economische orde — au

serieux neemt.
Ten behoeve van de organisatie van de besluitvorming is

een ander type manager nodig dan dat waaraan wij vroeger
gewend zijn geraakt. De periode van de Plesmannen, de
Philipsen en de Van Doornes is voorbij. Hoe succesvol hun
autoritaire besluitvorming in een bepaalde periode ook
geweest mag zijn, in onze tijd is een dergelijke benadering

niet langer verenigbaar met de aard van de problemen die
moeten worden opgelost. De vraagstukken zijn zo complex

en de invloeden op de welvaart zijn zo verschillend, dat niet
langer van de ,,man-aan-de-top” kan worden verwacht dat hij
aan al deze welvaartseffecten in zijn beslissingen recht kan
doen. De manager van deze tijd is dan ook niet zozeer een
eenzame beslisser als wel iemand die in nauw contact met
alle betrokkenen zorgt voor een zo goed mogelijk verlopende
besluitvorming. Op basis van de inbreng van deskundigen

op het gebied van het kwantificeren van aspecten die daarvoor in aanmerking komen, komt deze organisatie vaak neer
op het sluiten van compromissen. Voor zover immers het
markt- en prijsmechanisme in allerlei concrete situaties

geheel of gedeeltelijk aan de kant wordt gezet, krijgt men te
maken met een grillig patroon van voorkeuren, waarin tal
van tegenstellingen kunnen voorkomen. Het is uiterst on-

waarschijnlijk dat bij het afwegen van uiteenlopende aspecten
alle mensen bij voorbaat in dezelfde richting zullen denken.
Wil de besluitvorming uitmonden in beslissingen waarmee

gewerkt kan worden, dan is meestal het sluiten van een compromis noodzakelijk, daar anders chaos en ontreddering
ons deel worden. Ik ga hier niet bij voorbaat uit van een fundamentele belangentegenstelling, zoals dat in de marxistische

gedachtengang gebeurt die een onoverbrugbare kloof tussen
de kapitalisten en het proletariaat veronderstelt. Evenmin
neem ik bij voorbaat aan dat de samenleving wordt geken-

merkt door harmonic. Integendeel, ik zie in de maatschappelijke werkelijkheid een groot aantal belangentegenstellin-

gen. Juist daarom is vooraf de bereidheid noodzakelijk een
compromis aan te gaan. Het compromis is het knooppunt

van de democratic. Het organiseren van de besluitvorming
is in feite het organiseren van het compromis. Managers die
aan autoritair leidinggeven gewend zijn, zijn meestal minder

geschikt om tegenstellingen te verzoenen en te overbruggen.
Van het type manager dat mij voor ogen staat wordt minder

gee’ist aan eigen inbreng en visie dan vroeger noodzakelijk
was. Iemand die kans ziet op een evenwichtige wijze de kennis
598

en ideee’n van anderen tot een groter geheel te smeden, is in

het kader van de maatschappelijke ontwikkeling nuttiger
dan een persoon die zijn eigen opvattingen, hoe verdienstelijk

ook, aan grote groepen poogt op te leggen.
Naar mijn oordeel kan het door de commissie-Wagner
geschetste model voor de sanering van onze economic belangrijk aan betekenis winnen door ook het gezamenlijk verder ontwikkelen van een doelmatige organisatie van de be-

sluitvorming, binnen het kader van op de markt opererende
ondernemingen, op de maatschappelijke agenda te plaatsen.
Besluit

Ik heb er van afgezien detailvragen op te werpen over de

wijze waarop de commissie-Wagner zich de uitvoering van
de loondifferentiatie voorstelt. Ook ben ik niet ingegaan op
de vraag, of de vrees voor een inzakken van de consumptieve
bestedingen door het beheersen van de lonen, tegen de achtergrond van het officieuze circuit, niet wat overdreven is.

Bovendien lijkt in de huidige situatie het gewicht van het
kostenaspect belangrijker dan het afzeteffect.
Aan het door de commissie-Wagner vermelde instrumentarium heb ik hier evenmin willen toevoegen het instrument
van een permanente inkomens- en prijspolitiek, ook al ben

ik daar een voorstander van. Ik heb mij nu eenmaal willen
concentreren op het bevorderen van de discussie over de

vraag tegen welke maatschappelijke achtergrond op lange
termijn wij de door de commissie-Wagner geschetste beeld-

vorming op korte termijn, moeten plaatsen.
A. Heertje

Auteur