De drukverdeling van omzetbelasting
en accijnzen, 1974-1975
R. GOUDRIAAN* — IR. F. G. VAN HERWAARDEN* — MR. C. A. DE KAM**
De verdeling van de collectieve-lastendruk is een voortdurend punt van discussie.
Over de feitelijke drukverdeling is echter weinig bekend. In dit artikel wordt de drukverdeling
van omzetbelasting en accijnzen besproken, zoals die kan worden afgeleid uit de
gegevens van het CBS-werknemersbudgetonderzoek 1974-1975.
Omzetbelasting en accijnzen blijken degressieve elementen in het Nederlandse belastingstelsel te zijn.
De gezamenlijke gemiddelde druk van loon/inkomstenbelasting, sociale-verzekeringspremies,
omzetbelasting en accijnzen is mede daardoorvooreen groot deel van de inkomenstrekkers
in 1974 in procenten van het inkomen nagenoeg gelijk.
1. Inleiding
Met behulp van een rekenschema (,,standaardmodel”) is
in voorgaande publikaties de gemiddelde druk van bepaalde
publieke heffingen geanalyseerd voor werknemers in de
marktsector bij verschillende inkomensniveaus 1). Met dit
zelfde rekenschema is de verandering berekend in het vrij besteedbaar inkomen van werknemers in de marktsector in 1980
ten opzichte van 1979, ten gevolge van nader gespecificeerde
veronderstellingen betreffende de bruto-loonstijging 2).
Tevens zijn de gevolgen van vijf alternatieven voor de
financiering van twee volksverzekeringen voor het vrij
besteedbaar inkomen van werknemers in de marktsector in
kaart gebracht 3). Bij dergelijke exercities stonden loon- en
inkomstenbelasting plus de premies voor volks- en werknemersverzekeringen centraal. In dit artikel ligt het accent op de
voornaamste kostprijsverhogende belastingen: omzetbelasting en accijnzen. De omzetbelasting kan worden genomen
inclusief (= OB) en exclusief (= belasting toegevoegde waarde,
BTW) de bijzondere verbruiksbelasting personenauto’s
(BVBP). Het relatieve belang van BTW en accijnzen blijkt uit
het overzicht in label 1.
Tabel 1 illustreert dat BTW en accijnzen alle aandacht verdienen in onderzoek naar de drukverdeling van publieke
heffingen. Aan die aandacht heeft het tot nu toe nogal ontbroken, wat begrijpelijk is gezien de beperkingen die kleven
aan het beschikbare statistische materiaal. Een aantal noodzakelijke gegevens kan echter worden ontleend aan het werknemersbudgetonderzoek 1974-1975 van het Centraal Bureau
voor de Statistiek (CBS). Daarover is een aantal publikatjes
verschenen, onder andere in Sociale Maandstatistiek 4).
Deze publikaties geven onder meer gegroepeerde data over
inkomen en verbruik van de geenqueteerde gezinnen. Tevens
zijn gegroepeerde data gepubliceerd betreffende het bedrag
(en de druk) van BTW en accijnzen. Wij hebben desgevraagd
de beschikking gekregen over een tape met het grondmateriaal uit het budgetonderzoek. Met deze tape kunnen drukberekeningen worden gemaakt op basis van ongegroepeerde
* Verbonden aan de Vakgroep Economische Vakken van de Rijksuniversiteit te Leiden.
** Verbonden aan de Vakgroep Belastingrechtelijke Vakken van de
Rijksuniversiteit te Leiden.
Dit artikel kwam mede tot stand door de inspanning van drs. H.J.
Mastenbroek en P. Kooreman, destijds medewerker respectievelijk
student-assistent bij de Vakgroep Economische Vakken van de Rijksuniversiteit te Leiden. De auteurs danken medewerkers van het CBS,
hoofdafdeling Statistieken van Inkomen en Consumptie, voor hun
commentaar op een eerdere versie van dit artikel.
1) F. G. van Herwaarden, C. A.de Karri en V. Halberstadt, Publieke
heffingen in 1973: een theoretische drukberekening met feitelijke
gegevens, ESB, 6 September 1978, biz. 895-906.
2) F. G. van Herwaarden en C. A. de Kam, Twee procent: reken
maar!, ESB, 21 november 1979, biz. 1228-1229.
3) C. A. de Kam en F. G. van Herwaarden, Rommelen in de marge:
alternatieven voor de financiering van twee volksverzekeringen,
Sociaal Maandblad Arbeid, juni 1980, biz. 439-452.
4) B. de Vet, Verbruik van werknemersgezinnen in de periode mei
1974-april 1975, Sociale Maandstatistiek, oktober 1977, biz. 704712. B. de Vet, De druk van BTW en accijnzen voor werknemersgezinnen in de periode mei 1974-april 1975, Sociale Maandstatistiek,
augustus 1978, biz. 730-737.
Tabel 1. Macro-economische belastingdruk, 1973-1980
Netto nationaal inkomen
tegen marktprijzen
in mrd. gld.
Belastingen op inkomen.
winst en vermogen
bedrag
in mrd.
gld.
155
175
1975 …………….
1976 …………….
1978 …………….
1979 …………….
1980 …………….
Bron: Miljoenennota’s 1974-1981.
128
35
39
in procenten in procenten
van het naliovan het
naal inkomen
totaal
26
189
218
255
269
287
32
46
51
55
Kostprijsverhogende
belastingen
57
18
en
18
18
18
19
bedrag
in mrd.
gld.
20
21
24
Belasting toegevoegde waarde
en accijnzen
in procenten in procenten
van het natiovan het
naal inkomen
totaal
gld.
in procenten in procenten
van het natiovan het
totaal
naal inkomen
12
40
18
10
35
13
58
42
43
43
II
12
12
12
12
36
37
14
24
28
31
33
35
33
57
57
bedrag
in mrd.
38
41
39
• gegevens, nadat voor enkele duizenden artikel(categorie)en
naar de bestedingen van gezinnen. Aangezien het indexcijfer
betrekking heeft op werknemersgezinnen bestaande uit vier
personen — echtpaar met twee niet-verdienende kinderen
beneden de 16 jaar — en met een inkomen beneden de loongrens van de verplichte ziekenfondsverzekering (in 1974:
bruto ca. f. 28.000), was dit de voornaamste groep, die in het
onderzoek was vertegenwoordigd met 1.141 gezinnen. Daar-
de bijbehorende BTW volgens de wettelijke tarieven is bepaald.
Resultaten van zo’n micro-analyse van de druk van de voornaamste kostprijsverhogende belastingen op basis van ongegroepeerde budgetgegevens zijn bij ons weten in Nederland
niet eerder gepubliceerd. De toedeling van kostprijsverhogende belastingen op basis van ongegroepeerde budgetgegevens is overigens al verfijnder dan in b.v. Amerikaanse
publikaties op dit gebied gebruikelijk is. Daarin vindt doorgaans toedeling plaats recht evenredig met de geaggregeerde
consumptie per inkomensklasse 5).
In dit artikel wordt verslag gedaan van een poging om de
betaalde omzetbelasting en accijnzen uit het gezinsinkomen
te verklaren. Voor de omzetbelasting wordt een regressieanalyse uitgevoerd op de ongegroepeerde gegevens uit het
CBS-werknemersbudgetonderzoek 1974-1975. Voor de accijnzen ‘wordt alleen een regressie-analyse gedaan op gegroepeerde gegevens, omdat het budgetonderzoek slechts globale
hoeveelheidsgegevens bevat voor sommige aan accijnsheffing
onderworpen artikelen. De berekeningsgrondslag moet in die
gevallen worden geraamd. Deze raming is waarschijnlijk
betrouwbaarder voor groepsgemiddelden dan voor individuele gegevens 6).
Het artikel is als volgt ingedeeld. In paragraaf 2 wordt de
opzet van het budgetonderzoek van het CBS besproken.
Tevens wordt gemotiveerd waarom regressies op gegroepeerde en ongegroepeerde gegevens zijn gedaan. Paragraaf 3 doet
verslag van de poging het bedrag van BTW en accijnzen te
verklaren uit het inkomen van gezinnen. Er worden twee
inkomensbegrippen gehanteerd. De regressie-analyses zijn
gedaan voor omzetbelasting en accijnzen die drukken op de
totale bestedingen van werknemersgezinnen. Paragraaf 4
bevat daarvan de belangrijkste resultaten. In paragraaf 5
wordt het gevonden functionele verband gebruikt om de druk
van omzetbelasting en accijnzen op individueel niveau te berekenen voor werknemers bij een aantal inkomensniveaus.
De analyse gaat — in verband met de onzekerheid over het
uiteindelijke neerslagpunt van publieke heffingen — uit van
de veronderstelling dat de in aanmerking genomen omzetbelasting en accijnzen volledig op de consumptie drukken.
naast waren in het onderzoek 1.147 gezinnen opgenomen
met een inkomen boven de loongrens van de ziekenfondsverzekering, en met een, twee, drie of vier kinderen beneden
de 16 jaar. De resultaten hebben betrekking op 1.707 gezinnen
omdat uiteindelijk ongeveer een kwart van de deelnemende
gezinnen afviel.
Het bij het onderzoek gehanteerde consumptiebegrip sluit
aan bij dat in de Nationale Rekeningen en wordt omschreven
als: de waarde van goederen en diensten die gedurende de
periode van onderzoek zijn aangekocht dan wel als emolument
in natura zijn verkregen, alsmede de huurwaarde van de
eigen woning. Aankoop van een eigen woning door gezinnen
wordt niet als verbruik aangemerkt, maar vormt een investering. De bij aankoop van een woning betaalde BTW is dus
niet in de hierna volgende berekeningen verwerkt.
Wat betreft de representativiteit van de resultaten wijzen
wij op een mogelijke onderschatting van inkomens door
gezinnen.
Het CBS heeft de onderzochte gezinnen — na herleiding
van de oorspronkelijke budgetgegevens — gegroepeerd in
acht netto-inkomensklassen (zie label 2). Met behulp van
door gezinnen verstrekte gegevens met betrekking tot het
verbruik en u’ltgaande van de wettelijke tarieven, werden de
betaalde bedragen wegens omzetbelasting en accijnzen zo
goed mogelijk benaderd.
Behalve met de aldus berekende omzetbelasting die rechtstreeks op de gezinnen drukt, moet ook rekening worden gehouden met de indirecte druk van de OB. Als indirecte druk
van OB (en accijnzen) wordt aangemerkt de druk die resulteert
uit bedrijfstakken waar vrijstelling is verleend, maar wel de
,,voordruk” nog drukt op de eindprijzen. De indirecte druk
van de OB bedroeg in 1974 0,5% van het totale verbruik 7).
Volgens een identieke procedure heeft het CBS de directe en
Vervolgens wordt de al eerder berekende druk van publieke
indirecte druk van de accijnzen benaderd. De resultaten zijn
heffingen, die aanknopen bij het inkomen van werknemers in
de marktsector, gesommeerd met de gevonden druk van publieke heffingen die aansluiten bij het verbruik van werknemersgezinnen. In de slotparagraaf worden de voornaamste
resultaten samengevat.
vervolgens vergeleken met gegevens uit de Nationale Rekeningen: de totale druk van OB en accijnzen kwam goed
overeen.
Tabel 2 geeft gegroepeerde gegevens betreffende de gezamenlijke gemiddelde druk van omzetbelasting en accijnzen
2. Het werknemersbudgetonderzoek 1974-1975
5) B.v. J. A. Pechman en B. Okner, Who bears the tax burden?,
Washington, 1974.
6) B. de Vet, t.a.p., biz. 731.
7) CBS, De productieslructuur van de Nederlandse volkshuishouding, deel VII: Input-outputtabellen 1972-1975, biz. 70.
Ter verkrijging van een nieuw wegingsschema voor het
prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie heeft het CBS in de
periode van mei 1974 tot april 1975 een onderzoek gedaan
Tabel 2. Inkomen en betaalde omzetbelasting en accijnzen van geenqueteerde werknemersgezinnen in 1974-1975, naar netto
inkomen in 1974 (omzetbelasting en accijnzen in gld. en in procenten van het netto inkomen)
Netto inkomensklasse (in gld.)
< 16.000
16.000 – < 19.000 19.000 – < 21.000 2 1. 000 -< 24.000 24.000 – < 30.000 30.000 – < 37.000 37.000 – < 44.000
126
288
251
276
> 44.000
299
210
152
105
32.577
26.912
41.164
33.158
49.138
39.931
62.762
52.978
44 341
Brutoloon uit arbeid van de
Gemiddeld netto inkomen . .
14.111
17.736
18.151
17.401
19.976
20.952
in gld.
in procenten
in gld.
in procenten
1.226
8,7
1.320
22.344
22 089
7,4
387
122
2.7
0,9
419
127
2,7
0,7
1.722
12,9
1.957
11,0
in gld.
in procenten
105
451
0,5
2,3
in gld.
in procenten
in gld.
in procenten
2.308
0,5
130
2,2
0,7
183
0,7
in gld.
in procenten
in gld.
in procenten
R “)
2.967
7,4
233
0,7
258
0,6
3.326
222
888
310
6.3
0.4
17
0,6
0,5
500
155
in procenten
7 7OR
1 10
in gld.
11,6
Bron: CBS, Sociale Maandslalistiek. augustus 1978.
ESB 11-2-1981
129
(in procenten van het netto inkomen). Een analyse van de
ceerd. De vergelijking impliceert een constante inkomens-
druk van omzetbelasting en accijnzen op basis van de 1.707
oorspronkelijke waarnemingen (ongegroepeerde gegevens)
kan om verschillende redenen de voorkeur verdienen. Microanalyse opent met name de mogelijkheid om de effecten van
tariefveranderingen te simuleren, door middel van herweging
van bestedingen op basis van de betrokken wetswijziging.
Aan micro-analyses kleven ook bezwaren 8). Deze bezwaren
houden verband met de grote spreiding van de totale uit-
elasticiteit van het betaalde BTW-bedrag.
gaven voor duurzame consumptiegoederen, waardoor het
totale verbruik van individuele gezinnen niet indicatief hoeft
te zijn voor de werkelijke levensstandaard van de betrokken
huishouding.
In dit artikel voeren we voor de omzetbelasting een regressie-analyse uit op ongegroepeerde gegevens, en voor de
accijnzen op gegroepeerde gegevens. De analyse spitst zich
toe op de directe druk van OB en accijnzen. De indirecte druk
van de OB (en accijnzen) is uitsluitend bekend voor de totale
bevolking. Deze wordt — in navolging van het CBS — voor
alle inkomensniveaus verondersteld een gelijk percentage
van het verbruik te bedragen.
Het grondmateriaal bevat een aantal ,,uitschieters” voor
In BTW = am y + ft
(1)
waarin: BTW= het betaalde BTW-bedrag in gld.;
y = het inkomen in gld.
In de tweede plaats kan een lineair verband worden verondersteld tussen de betaalde BTW en het inkomen. Deze
veronderstelling steunt op de volgende redenering. Lagereinkomenstrekkers consumeren relatief veel goederen endiensten waarover BTW is verschuldigd naar het lage tarief van
4%. Hogere-inkomenstrekkers consumeren relatief veel
goederen en diensten die zijn onderworpen aan het normale
BTW-tarief (in 1974: 16%; in 1980:18%). Hogere-inkomenstrekkers consumeren echter een geringer deel van het vrij
besteedbaar inkomen dan lagere-inkomenstrekkers 10). Als
resultante van deze tegen elkaar inwerkende factoren kan
een lineair verband worden aangenomen:
BTW = ay +
(2)
de omzetbelasting over het totale verbruik. Zo worden 21
gezinnen aangetroffen die gebukt gaan onder een OB-druk
van meer dan 20% van het netto inkomen. In een geval is de
OB-druk zelfs bijna 80% (!). Deze extreem hoge percentages
komen over het hele inkomensbereik voor. Opvallend is dat
de ,,uitschieters” in een aantal gevallen niet worden veroorzaakt door de bij aanschaf van een nieuwe personenauto
verschuldigde bijzondere verbruiksbelasting. Het voorkomen van ,,uitschieters” kan uit twee oorzaken worden
verklaard:
— sommige gezinnen die in het onderzoek waren begrepen,
deden een uitgaaf voor de aanschaf van een auto, soms in
de orde van grootte van het besteedbaar jaarinkomen.
veronderstellingen voldoen.
Behalve het inkomen wordt veelal de gezinssamenstellihg
als belangrijke determinant van de consumptieve bestedingen aangewezen. Door de aard van de voor het budgetonderzoek geselecteerde gezinnen treedt slechts een geringe variatie in gezinssamenstelling op, wat ertoe leidt dat het consumptiepatroon betrekkelijk weinig door de gezinssamenstelling wordt bemvloed. In breder gekozen populaties is de
Dergelijke aanschaffingen zullen zijn gefinancierd uit be-
gezinssamenstelling wel degelijk relevant voor het consump-
sparingen of uit opgenomen krediet. De druk van BTW
tiepatroon (en dus voor de druk van de omzetbelasting en
accijnzen). Schattingen van regressievergelijkingen met family size” (als maatstaf voor de gezinssamenstelling) als
verklarende variabele, tonen dat de invloed van ,,family size”
nauwelijks significant is 11). Zoals opgemerkt is de oorzaak
gelegen in de aard van de gebruikte gegevens.
In dit artikel presenteren wij zowel de resultaten van de
dubbellogarit mische specificatie (volgens (1)) als de resultaten
en bijzondere verbruiksbelasting personenauto’s samen
bedraagt 30-35%. Dat de betrokken gezinnen met een
druk van de kostprijsverhogende belastingen in deze orde
van grootte uit de bus komen is juist;
— sommige gezinnen die in het onderzoek waren begrepen
betaalden gedurende de periode van het onderzoek een
groot eenmalig bedrag, b.v. voor dienstverlening door
een aannemer. De onderzoekperiode voor dit type uit-
Vergelijking (2) impliceert (indien ft > 0) een dalende
BTW-druk naarmate het inkomen stijgt. In guldens neemt de
betaalde BTW voortdurend toe naarmate het inkomen hoger
is. Aangenomen wordt dat (1) en (2) aan de gebruikelijke
van de lineaire specificatie (volgens (2)) van het verband tus-
gaven bedroeg een maand (voor andere uitgaven was de
waarnemingsperiode een jaar). Om tot een jaartotaal te
sen inkomen en het bedrag van BTW (en accijnzen). Daaraan
liggen twee overwegingen ten grondslag. Ten eerste is theore-
komen werd het basismateriaal met twaalf vermenigvul-
tisch zowel een lineaire als een dubbellogaritmische specifica-
digd. In de hier aangeduide gevallen leidde dit tot een vertekening (immers niet iedere maand worden grote incidentele betalingen voor dienstverlening gedaan). Daar
staat tegenover dat andere gezinnen in de waarnemingsperiode net niet een grote incidentele betaling deden.
Zulke gezinnen komen met een erg lage druk uit de bus.
Over de hele steekproefbevolking en waarnemingsperiode
heffen dergelijke uitschieters elkaar vermoedelijk op. Dit
vermoeden vindt bevestiging in de gemiddelde druk over
alle gezinnen, die heel redelijk spoort met gegevens uit
andere bron (b.v. Nationale Rekeningen).
tie te rechtvaardigen. Bij bantering van uitsluitend de specificatie volgens (1) is het evenwel niet mogelijk regressieberekeningen te doen waarbij ook huishoudingen die geen BTW betalen, worden meegenomen. Indien de specificatie volgens
(2) wordt gebruikt krijgen ,,uitschieters” daarentegen een
te zwaar gewicht. Ten tweede vergemakkelijken vergelijkingen (1) en (2) de koppeling aan het standaardmodel — dat uitgaat van een standaard-gezinssamenstelling — en met name
ook aan de Inkomensverdeling 1973 en vermogensverdeling
1974 van het CBS, die slechts gegroepeerde gegevens over de
gezinsomvang bevat (met name betreffende de kinderbijslag).
3. De specificatie van de regressievergelijking
Theoretisch kan het verband tussen betaalde BTW en
inkomen op twee manieren worden verklaard 9). Elke verklaring leidt tot een eigen specificatie van de te hanteren
regressievergelijking.
In de eerste plaats kan de betaalde BTW worden opgevat
als een bestanddeeel van de consumptieve bestedingen.
Het verband tussen BTW en inkomen kan dus als een Engel-
curve worden geinterpreteerd. In de economische literatuur
wordt deze curve vaak tweezijdig logaritmisch gespecifi130
8) Zie uitvoeriger over de nadelen van micro-analyse: Het nationaal
budgetonderzoek 1963-65: Een analyse van de uitkomsten, CBS,
Statistische en econometrische onderzoekingen 1972, biz. 19-22.
9) R. Goudriaan, F. G. van Herwaarden en C. A. de Kara, Dedruk-
verdeling van omzetbelasting en accijnzen, 1974-1975, Centrum
voor Onderzoek van de Economic van de Publieke Sector, COEPSrapport 80.11.
10) De elasticiteit van de gezinsconsumptie ten opzichte van het
netto gezinsinkomen is ongeveer 0,8. Zie (5.2) in paragraaf 5 op basis
van 1702 individuele waarnemingen.
11) Regressieberekeningen waarin tevens ,,family size” als verklarende factor is opgenomen, zijn beschikbaar.
4. Resuttaten en bespreking daarvan
Tabel 5. Regressie tussen BTW en OBen inkomen volgens (1)
op ongegroepeerde gegevens
Algemeen
Het oogmerk is om de door de gezinnen betaalde omzetbelasting en accijnzen te verklaren uit het gezinsinkomen y.
De omzetbelasting kan worden genomen inclusief en exclusief de bijzondere verbruiksbelasting personenauto’s. In deze
paragraaf wordt met behulp van (1) en (2) het verband bepaald tussen betaalde BTW, OB en accijnzen enerzijds, en
twee inkomensbegrippen anderzijds 12). Het betreft de volgende inkomensbegrippen:
— bruto inkomen uit arbeid van de man exclusief nevenverdiensten (BA), dat is het bruto inkomen uit dienstbetrekking na aftrek van de eventuele werknemerspremie voor pensioenverzekering (PPW);
— netto gezinsinkomen (YN) opgevat conform budgetonderzoek.
De waarde van BA en van YN is uit het budgetonderzoek
bekend. Ten aanzien van de ongegroepeerde data blijken
voor de analyse 1.702 waarnemingen bruikbaar. Het is dus
bij de analyse van ongegroepeerde data mogelijk om (1) en (2)
te schatten voor alle gezinnen (n = 1.702) die BTW onderscheidenlijk OB betalen (over hun totale verbruik).
Inkomensbegripy
Bestedings-
BA
totaal BTW
categorie
Aantal
1.702
YN
BA
totaal OB
1.702
YN
Zoals eerder aangegeven worden de schattingen op basis
van gegroepeerde gegevens in dit artikel slechts gedaan voor
de accijnsdruk. In tabellen 3 en 4 worden de resultaten gepresenteerd van schattingen volgens specificatie (1) onderscheidenlijk (2) indien wordt uitgegaan van gegroepeerde gegevens over betaalde accijnzen.
0,082
(0,262)
– 0,791
(0,274)
– 0,212
(0,288)
– 1,108
(0,302)
Coefficient
(standaardafwijking)
R’
0,711
0,315
(0,025)
0,810
0,345
(0,027)
0.742
(0,028)
0,843
(0,030)
0,292
0,319
Tabel 6. Regressie tussen BTW en OB en inkomen volgens (2)
op ongegroepeerde gegevens
Inkomensbegripy
BcstedingsConstante
Aantal
categorie waarnemingen (standaard-
afwijking)
BA
totaal BTW
1.702
YN
BA
totaal OB
1.702
YN
Regressie-analyse op de gegroepeerde gegevens
Constante
waarnemingen (standaardafwijking)
561
( 59)
465
( 62)
538
( 70)
538
( 74)
Coefficient
(standaardafwijking)
R!
0,040
(0,002)
0,247
0,052
(0,002)
0,044
(0,002)
0,057
(0,003)
0,250
0,217
0.218
geven van de berekeningen volgens (2), op basis van ongegroepeerde gegevens.
Bespreking van de resultaten
Tabel 3. Gewogen a) regressie tussen accijns en inkomen
volgens (1) op gegroepeerde gegevens (In A CC — aln y + f))
Inkomensbegripy
Aantal
Constante
Bestedingscategone waarnemingen (standaardafwijking)
BA
totaal
8
YN
totaal
8
– 0,327
(0,350)
– 0,439
(0,277)
gewogen regressies in het algemeen hoger zijn dan bij regres-
Coefficient
(standaard-
R!
afwijking)
0,641
(0,034)
0,663
(0,027)
0,985
0,991
a) Met /nj is voor-vermenigvuldigd, nj = aanal waarnemingen per inkomensklasse.
Tabel 4. Gewogen a) regressie tussen accijns en inkomen volgens (2) op gegroepeerde gegevens (ACC = ay + ft)
Inkomensbegripy
BestedingsAantal
Constante
categorie waarnemmger (standaardafwijking)
BA
totaal
8
YN
totaal
8
192
( ID
187
( 12)
Coefficient
(standaardafwijking)
0,011
(0,000)
0,014
(0,000)
R’
0,997
0,995
a) Zie noot bij label 3.
Regressie-analyse op de ongegroepeerde gegevens
Zoals eerder is aangegeven, worden de schaltingen op
basis van ongegroepeerde gegevens in dit artikel slechls
gedaan voor de druk van omzetbelasting (= BTW) en omzetbelasting inclusief bijzondere verbruiksbelasting personenauto’s (= OB). In label 5 worden de resullalen gepresenleerd
van de regressieberekening volgens (1), op basis van ongegroepeerde gegevens. In label 6 worden de resultaten geB 11-2-1981
De resultaten vermeld in label 4 zijn goed, hoewel de hoge
correlatie een optisch verschijnsel is. De waarde van de standaardafwijking van de coefficienten is bijzonder laag. Dit
is des te opvallender aangezien de standaardafwijkingen bij
sies op ongegroepeerde gegevens 13). De waarde van de betaalde accijnzen wordt voor een belangrijk deel verklaard
door de constante term. De resultaten vermeld in label 3 zijn
van mindere kwaliteil. De lineaire specificalie van het verband tussen inkomen en betaalde accijnzen (2) geefl derhalve
de beste verklaring. De conclusie is dat de accijnsdruk
degressief verloopt.
Bij de resultaten in de tabellen 5 en 6 vail een aanlal dingen op:
— op enkele conslanle termen na zijn de geschatle parameters alle significant. De coefficienl van het inkomen
is zeer significant;
— de male van aanpassing (R2) is niet bijzonder hoog, zodat
moet worden aangenomen dat verklarende variabelen in
de specificatie ontbreken;
— de gevonden relaties zijn alle significant volgens de Floels bij 95% betrouwbaarheid 14);
— door het grote aantal waarnemingen is ereen slerke spreiding in de individuele gegevens. Dit betekent dal praklisch geen enkele specificatie een zeer goede aanpassing
zal opleveren. Alleen analyse van groepsgemiddelden
levert een syslemalisch verband op. Aangezien groepsgemiddelden niel meer informalie kunnen bevallen dan
de individuele waarnemingen die daaraan len grondslag
liggen is de aanpassing beler dan op hel eersle gezichl lijkl.
12) Regressies op het bruto gezinsinkomen zijn beschikbaar.
13) C. S. Maddala, Econometrics, New York, 1977, biz. 269.
14) De F-waarden zijn niet in de tabellen vermeld. Zij zijn wel beschikbaar.
131
De conclusie is dat OB- en BTW-druk binnen de beperkin-
Het bedrag van OB (de betaalde omzetbelasting inclusief
gen van de Engel-curve-analyse redelijk uit het inkomen worden verklaard. De resultaten van (gewogen) regressieberekeningen op gegroepeerde gegevens betreffende OB (BTW)
stemmen redelijk overeen met die van de regressie-analyse
op de ongegroepeerde gegevens uit het grondmateriaal.
De waarden van de parameters zijn in het laatste geval doorgaans iets hoger; dit wordt veroorzaakt door uitschieters.
De beste verklaring geeft de specificatie volgens (1). De
BTW-druk wordt beter verklaard dan de OB-druk. Dit komt
BVBP) bij ieder niveau van BA wordt gevonden met
(zie label 5):
door de in verhouding sterke spreiding van de bijzondere ver-
bruiksbelasting personenauto’s. De resultaten tonen aan dat
de BTW-druk degressief verloopt. Met name specificatie (1)
laat zich in dit opzicht gemakkelijk interpreteren: de elasticiteit van het BTW-bedrag ten opzichte van het inkomen is
in alle gevallen kleiner dan 1. Dit impliceert degressiviteit.
De bijzondere verbruiksbelasting personenauto’s (BVBP)
zwakt de degressie enigermate af. De elasticiteit van de omzetbelasting inclusief BVBP (= OB) ten opzichte van het
inkomen schommelt tussen 0,70 en 0,85. Wanneer het inkomen met 1 % stijgt neemt de OB derhalve toe met 0,7 a 0,85%.
Ook de OB-druk verloopt derhalve degressief.
5. Het standaardmodel en de druk van omzetbelasting
en accijnzen
In de eerste paragraaf is melding gemaakt van een rekenschema (,,standaardmodel”) ter bepaling van onder andere
de gemiddelde druk van publieke heffingen die aanknopen
bij het inkomen van werknemers in de marktsector. In dit
artikel is een significant verband gegeven tussen het bruto
arbeidsinkomen van de man na aftrek van werknemersbijdrage pensioenverzekering (BA) en netto gezinsinkomen
(YN) enerzijds, en de betaalde omzetbelasting — zowel exclusief als inclusief bijzondere verbruiksbelasting personenauto’s — en accijnzen anderzijds. Dit significante verband is
gevonden op basis van gegevens uit het CBS-werknemersbudgelonderzoek, dat betrekking had op de periode van mei
1974 tot april 1975. Gegeven een reeks (bruto) inkomens is
het nu mogelijk om ook de druk van de voornaamste publieke heffingen die aanknopen bij het verbruik van werknemersgezinnen (in de marktsector en in de (semi-)publieke
sector) te benaderen. Deze exercitie wordt gedaan voor 1974.
Met het standaardmodel zijn voor een reeks bruto inkomens
achtereenvolgens bepaald:
a. de bijbehorende waarde van BA;
b. het werknemersaandeel premies werknemersverzekeringen;
c. de premies volksverzekeringen AOW/ AWW;
d.de verschuldigde loon/inkomstenbelasting.
In OB = – 0,212 + 0,742 In BA
of
OB = 0,809 BA °-742
Het bedrag van de betaalde accijnzen (ACC) bij ieder
niveau van BA wordt gevonden met (zie label 4):
ACC = 192 + 0,011 BA
De gezamenlijke druk van loon/inkomstenbelasting,
sociale premies, omzetbelasting (OB) en accijnzen voor
werknemers in de marklseclor bij lien bruto-inkomensniveaus wordt gegeven in label 7 in procenten van hel lolale
inkomen (YT) 15). Er wordt aan herinnerd dat de relatie tussen betaalde OB en BA is gevonden met een analyse van ongegroepeerde gegevens uit het CBS budgetonderzoek (n =
1.702). De betaalde accijnzen worden benaderd via een verband dat is gevonden met analyse van door het CBS gegroepeerde gegevens (n = 8).
Er wordt voorts aan herinnerd dat label 7 (kolom 5 en 6)
uitsluitend de direcle druk van OB en ACC geefl. Om de
indirecte druk van deze kostprijsverhogende belastingen le
schatten is hel noodzakelijk over een vergelijking te beschikken voor het verbruik als funclie van hel inkomen. Twee
specificaties zijn beschikbaar. Beide specificaties zijn geschat
op basis van de ongegroepeerde waarnemingen uit hel CBSbudgelonderzoek 1974/1975.
In C = 2,704 + 0,715 In BA
(R2 = 0,573, n = 1.702) (3)
(0,154) (0,015)
dus
15) Het begrip ,,totaal inkomen” is ontleend aan CBS, Inkomensverdeling 1973 en vermogensverdeling 1974. Het wordt gedefinieerd
als de som van de zuivere inkomsten uit arbeid, winst uit onderneming, inkomsten uit vermogen, pensioen en inkomensoverdrachten
van de publieke sector, verminderd met de fiscale aftrekposten, behalve giften, buitengewone lasten, onverrekende verliezen van andere jaren en dotatie aan de fiscale oudedagsreserve voor zelfstan-
digen, plus (onbelaste) kinderbijslag. In het standaardmodel is YT
gelijk aan YB + BPKB (= belastbaar inkomen plus kinderbijslag
voor twee kinderen onder 16 jaar).
Tabel 7. De gezamenlijke (directe en indirecte) druk van loon I inkomstenbelasting, sociale-verzekeringspremies, omzetbelasting en accijnzen voor werknemers in de marktsector, 1974
Bruto inkomen Y a)
in gld.
BA
in gld.
YT
in gld.
Inkomstenbelasting Omzetbelasting b)
en sociale premies
in procenten van YT
13.582
17.582
21.582
29.582
39.582
51.582
71.582
101.582
151.582
401.582
a)
b)
c)
d)
11.742
15.656 (minimum)
19.570 (modaal)
27.398
37.183
48.925
68.495
97.850
146.775
391.400
11.446
14.748
18.050
24.644
33.945
45.687
65.257
94.612
143.537
388.162
Inclusief f. 1.582 kinderbijslag.
Inclusief bijzondere verbruiksbelasting personenauto’s.
TIND =(0,005+0,0074) X 14.940 BA°-715
Totaal wijkt 0,1 procentpunt af i.v.m. afrondingsverschillen.
132
29,8
35,6
39,3
42,2
42,2
43,8
48,2
53,3
58.6
66,4
in procenten
van YT
7,4
7,1
6,8
6,4
5,9
5,3
4,8
4,3
3,8
2,9
Accijnzen
in procenten
van YT
2,8
2,5
2,3
2,0
1,8
1,6
1,4
1,3
1,3
1,2
Totaal
in procenten
van YT
40,0
45,2
48,4
50,7d)
49.9
50,7
54,4
59,0d)
63,6d)
70,5
Indirecte druk
(TIND) c)
in procenten
van YT
1,3
1,2
1,2
1,1
1,0
0,9
0,8
0,7
0,6
0,5
Totale druk
inch indirecte
druk in procenten
van YT
41,3
46,4
49,6
.51,8
50,9
51,6
55,2
59,7
64,3d)
71,0
C = 14,940 BA °-715
of:
In C = 1,992 + 0,798 In YN (R2 = 0,603, n = 1.702)
(0,159) (0,016)
(4)
ACCind = 0,0074 X 7,330
(8)
dus: C = 7,330 YN °’798
waarin: C = consumptie, verbruik.
In label 7 (kolom 9) en in de figuur wordt de directe en de
indirecte druk van alle hier beschouwde publieke heffmgen
gepres’enteerd. De indirecte druk is bepaald met (5) en (7).
Beide specificaties voldoen in dezelfde mate. De indirecte
druk van de BTW wordt in navolging van het CBS op 0,5%
van het verbruik gesteld. De indirecte druk van de BTW
wordt dan:
6. Slotopmerkingen
715
BTWind = 0,005 X 14,940 BA°-
(5)
of:
BTWind = 0,005 X 7,330 YN10,798
(6)
De indirecte druk van de bijzondere verbruikbelasting
personenauto’s op het gezinsverbruik is nul 16). De indirecte
druk van de accijnzen wordt in navolging van het CBS op
0,74% van het verbruik gesteld. De indirecte druk van de
accijnzen wordt dan:
ACCind = 0,0074 X 14,940 BA°-715
(7)
Figuur. De gezamenlijke (directe en indirecte) druk van
loon/inkomstenbelasting, sociale-verzekeringspremies, omzeibelasting en accijnzen voor werknemers in de marktsector, 1974.
Procentuele
druk op YT
Het bedrag van door gezinnen betaalde omzetbelasting
(BTW en bijzondere verbruiksbelasting personenauto’s) en
accijnzen wordt goed verklaard uit de hoogte van bruto
arbeidsinkomen van de man (na werknemersaandeel pensioenpremie) en uit het netto inkomen van die gezinnen.
Op basis van een analyse van (on)gegroepeerde gegevens
uit het CBS-budgetonderzoek onder werknemersgezinnen in
1974-1975 concluderen wij dat omzetbelasting en accijnzen
degressieve elementen in het Nederlandse belastingstelsel
zijn. Ook wanneer rekening wordt gehouden met de gezinsomvang blijkt uit regressie-analyse dat de elasticiteit van
OB (per gezinslid) ten opzichte van YN (per gezinslid) aanzienlijk kleiner is dan 1, te weten 0,835.
In samenhang met het degressieve drukverloop van de
sociale-verzekeringspremies beperken deze publieke heffingen het herverdelende effect van de progressie, die het
tarief van loon/inkomstenbelasting kenmerkt. De gezamenlijke gemiddelde druk van de beschouwde publieke heffmgen
blijkt — op basis van het standaardmodel, aangevuld met
gegevens ontleend aan het CBS-werknemersbudgetonderzoek — voor een groot deel van de inkomenstrekkers in
1974 min of meer proportioned. Dit kan als volgt worden
toegelicht. Blijkens CBS, Inkomensverdeling 1973 en vermogensverdeling 1974 (biz. 89-90) had ruim 40% van de
3,4 mln. inkomenstrekkers in sociale groepen 2 (directeuren
NV/ BV) en 3 (werknemers) dat jaar een totaal inkomen (YT)
tussen f. 20.000 en f. 50.000. Blijkens de figuur verliep de
‘ gemiddelde druk van de beschouwde publieke heffingen over
dit traject nagenoeg proportioned.
De gevonden drukcijfers moeten op twee manieren worden
gerelativeerd:
• vanaf YT > 100.000 is de door het CBS waargenomen
feitelijke druk van de inkomstenbelasting lager dan de
theoretische druk op basis van het standaardmodel 17);
• in het budgetonderzoek komen voor de hoogste inkomens
zeer weinig waarnemingen voor. In verband met eigenwoningbezit en buitenlandse vakanties is de BTW-druk
wellicht onderschat. Scatters geven echter aan dat de
BTW-druk voor hoge-inkomenstrekkers wordt overschat.
Ook met inachtneming van bovenstaande relativeringen
menen wij derhalve dat de eerder geformuleerde conclusie
over het verdelingseffect van de voornaamste publieke heffingen, geldig blijft.
30
R. Goudriaan
F. G. van Herwaarden
C. A. de Kam
100
a = druk van omzetbelasting en accijnzen
b = druk van heffmgen op het inkomen
c = gezameniijke druk
ESB 11-2-1981
Totaal inkomen (YT) X f. 1.000
16) Zie CBS, De productiestructuur van de Nederlandse volkshuishouding, deel VII: Input-outputtabellen 1972-1975, biz. 70 (label 26).
17) C. A. de Kam en V. Halberstadt, Bclastingpolitiek en inkomens-
verdeling: veertig maanden later, Weekblad voor Fiscaal Recht,
12juli 1979, biz. 783.
133