Ga direct naar de content

Machteloze planning

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 11 1981

ECONOMISCH STATISTISCHE BERICHTEN

Machteloze planning
Nu de uitkomsten van het economisch proces te wensen
overlaten, krijgt de discussie over de rol van de verschillende deelnemers aan dat proces een nieuwe impuls. Zo
staat momenteel de rol van de overheid in het economische proces sterk ter discussie. Aan de ene kant staan de
verdedigers van het vrije-marktmechanisme, met mensen
als Friedman en in zijn voetspoor Reagan, die vinden
dat de overheid zo min mogelijk moet intervenie’ren in
de vrije markt, conform de leus van de vroegere president
Lincoln dat: ,,the best government is the one that governs
least”. Deze conservatieve stroming lijkt momenteel in de
economic aan belang te winnen. Aan de andere kant staan
degenen die van mening zijn dat de economische problemen juist moeten worden toegeschreven aan de gebrekkige werking van het vrije-marktmechanisme. Volgens
hen zou er meer ordening en sturing moeten komen in de
economic en zou de overheid meer greep moeten krijgen
op de economische ontwikkeling.
Vooral in socialistische kringen doet deze mening
opgeld. Dat is niets nieuws, want planning en sturing behoren nu eenmaal tot het socialistische erfgoed. Wel is
opvallend dat de roep om centrale sturing door de overheid sterker is nu we door een ernstige economische terugslag worden getroffen. Ook in het ontwerp-verkiezingsprogram Weerwerk van de PvdA wordt de draad van
planning en sturing weer opgepakt. In de inleiding van
het program benadrukt het partijbestuur de noodzaak
van een sturend beleid, b.v. als het gaat om het omzetten
van inkomensoffers in werk. ,,In een stuurloze samenleving is dat onmogelijk. Met nieuwe sturingsinstrumenten kan het getij worden gekeerd”. De PvdA wil daarbij
komen tot een z.g. Centraal Ontwikkelingsplan (COP),
dat bindend zou moeten zijn voor de overheidssector
en indicatief voor het bedrijfsleven. Door middel van het
COP zouden produktie en werkgelegenheid op elkaar
moeten worden afgestemd. Voor de uitwerking van dat
plan in afzonderlijke bedrijfstakken zouden sectororganen moeten worden opgericht. De PvdA grijpt daarmee
terug op ideeen die reeds werden gepresenteerd in het
Socialisatierapport in 1920 en in het Plan van de Arbeid’m
1935.
Hoewel er redenen genoeg zijn waarom men zou wensen meer greep te hebben op de economische ontwikkeling, bestaat er nogal wat scepsis over de mogelijkheden van ordening in de economie. Om haar ideeen te
toetsen belegde de PvdA vorige week een studieconferentie over de plannings- en sturingsgedachten zoals die
in Weerwerk staan verwoord. Zo’n honderd ondernemers, vakbondsmensen, wetenschappers en journalisten
— bij elkaar de befaamde ,,maatschappelijke doorsnede” vormend — waren uitgenodigd voor een discussie.
Het was de bedoeling van de PvdA om voor een kritisch
publiek uiteen te zetten wat de partij met haar ideeen
over planning voor ogen staat, en daarnaast om kritiek te
ontvangen. Welnu, die uitnodiging was niet aan dovemansoren gericht. Niet gehinderd door achterbannen of
media werd er zeer openhartig over de PvdA-plannen
gediscussieerd. De voorgestelde planning en sturing bleken bij de maatschappelijke doorsnede niet erg aangeslagen te zijn.
De ervaringen die tot dusver zijn opgedaan met pogingen om de economie in een meer gewenste richting te

ESB 11-2-1981

sturen, zijn ook niet erg bemoedigend. Zo kwamen de
traumatische ervaringen van de NEHEM met het voeren
van een sectorstructuurbeleid op tripartite basis op de
conferentie uitgebreid aan de orde. Ondernemers blijken
het er niet over eens te kunnen worden welke bedrijven in
een sector aan afslanken toe zijn en welke voldoende
toekomstmogelijkheden hebben. Vakbondsbestuurders
blijken geen of onvoldoende verantwoordelijkheid te
willen aanvaarden voor het opzetten en uitvoeren van
herstructureringsprojecten, waarbij aan werkgelegenheidsverlies niet te ontkomen valt. Ondanks alle goede
bedoelingen blijkt ten slotte toch het eigen- of groepsbelang het structuurbeleid te doorkruisen.
,,Dan moet de overheid het maar doen”, zo zou de
voor-de-hand-liggende reactie kunnen zijn. Maar kan
de overheid wel conflicterende belangen onder een noemer brengen en durft zij wel een keuze tussen die belangen
te maken? Kan de overheid het zich permitteren een
lange-termijnbeleid te voeren (essentieel als het gaat om
economische ordening) en de constante druk van de electorale achterban te negeren? Dat kan niet, aldus de teneur
op de conferentie, want het moet duidelijk zijn dat het
overheidsbeleid niet louter gericht is op het nastreven
van zoiets als het algemeen belang, maar de nadrukkelijke invloed ondergaat van allerlei groeperingen die het
beleid zoveel mogelijk in hun eigen voordeel willen buigen. Parlement en regering kunnen daartegen op straffe
van stemmenverlies onvoldoende tegenwicht bieden. Het
eigenbelang dat het vrije marktmechanisme domineert,
blijkt evenzo in het politieke-besluitvormingsproces van
niet te onderschatten betekenis te zijn.
Heeft de overheid dus onvoldoende macht om orde op
zaken te stellen, het ontbreekt haar daarnaast ook aan
voldoende inzicht in het economisch proces. Voor het
voeren van een sectorstructuurbeleid zou de overheid inzicht moeten hebben in de toekomstmogelijkheden
van de diverse sectoren, ten einde op basis daarvan tot een
optimale indenting van de produktiestructuur te komen.
De herstructurering bij Asselbergs, die een schoolvoorbeeld was van zo nauwgezet mogelijke planning door
de NEHEM, illustreert hoe moeilijk dit is; het bedrijf is
inmiddels zo goed als ter ziele.
Ten slotte zijn er ook nog praktische randvoorwaarden die de mogelijkheden tot planning door de overheid
beperken. Zo legt b.v. De Nederlandsche Bank door haar
monetaire beleid randvoorwaarden op aan het algemeeneconomische beleid waartegen een minister van Financien
zich in de praktijk niet gemakkelijk zal kunnen verzetten.
Evenzo stelt b.v. het lidmaatschap van de EG grenzen
aan de mogelijkheden om de nationale economie een
handje te helpen door middel van een concurrentiebeperkend beleid.
Daarmee zijn slechts enkele punten aangestipt die crop
wijzen dat de mogelijkheden tot sturing en planning door
de overheid zeer beperkt zijn. Het is mij niet bekend of
de PvdA op basis van de ontvangen kritiek haar plannen
nog zal bijstellen. In elk geval lijkt thans de macht van
de overheid te worden overschat. De voorstellen van de
PvdA komen neer op een pleidooi voor machteloze planning.
T. de Bruin

125

Auteur