Au courant
Het taaie ongerief
A. F. VAN ZWEEDEN
Twet jaar lang heeft de grote Zweedse
vakcentrale L 0 genoegen genomen met
een reële inkomensdaling van de werknemers, omdat zij ervan doordrongen
was dat de werkgelegenheid bij de algemene stagnatie van de economische
groei de hoogste prioriteit verdiende.
Bij de onderhandelingen over een nieuw
tweejarig contract heeft L 0 de matigingslijn verlaten en 11,3% loonsverhoging geëist. Zweden staat nu voor een
groot arbeidsconflict, omdat L 0 heeft
besloten overwerk te weigeren en SAF,
het Zweedse werkgeversverbond, heeft
gedreigd 800.000 werknemers uit te sluiten. Tegenover de looneis van L 0 stelde
SAF een nul-procentaanbod.
Ook in een land waar het laatste grote,
landelijke conflict tussen L 0 en S A F in
1909 werd uitgevochten, blijkt het jarenlang soepel werkende overlegmodel niet
meer te functioneren. Ook daar is de
spanning tussen loonbeheersing en ontwikkeling van de werkgelegenheid zo
hoog opgelopen, dat de werknemers niet
langer bereid zijn te geloven in de redenering dat lang volgehouden matiging
van de arbeidskosten bijdraagt tot verbetering van de werkgelegenheid.
L 0 bewijst overigens de onjuistheid
van de onlangs nog in ESB(van 26 maart
jl.) door Van den Doel verkondigde
stelling dat de vakbeweging in het geheel niet in staat zou zijn o m de lonen
te laten dalen. Zij kan dat wel, maar zij
heeft niet de macht – daarin heeft Van
den Doel gelijk – om met haar inkomensoffers uitbreiding van de werkgelegenheid a i te dwingen. Een conflict
tussen de werkgelegenheidsdoelstellingen
van de vakbeweging en de druk van haar
achterban om althans de koopkracht in
, stand te houden wordt onvermijdelijk
, wanneer de macht van de vakbeweging
ontoereikend blijkt tegenover werkgevers die rendementsverbetering als
enige prioriteit stellen. Van den Doel
zou stellen dat de inkomensoffers van de
werknemers niet vergeefs zouden zijn als
de overheid het tekort aan banen zou
opvullen door uitbreiding van de werkgelegenheid in de overheidssector. Zowel
in Zweden als in ons land stuit een
dergelijke koersverlegging op financie1 nngsproblemen van de overheid die
t evenmin met een simpele verlaging van
de arbeidskosten zijn o p te lossen. De
I z.g. winst-werkformule die het kabinetVan Agt in advertenties gebruikt waarin
1
ESB 2 3 4 1 9 8 0
het zijn Arbeidsplaatsenplan 1980 aan
de man tracht te brengen is nog steeds
niet o p een overtuigende manier ingevuld.
De Raad voor de Arbeidsmarkt heeft
onlangs gediscussieerd over de Arbeidsmarktverkenning 1980. Voor d e zoveelste maal bleek dat vakbeweging en werkgevers fundamenteel met elkaar van mening verschillen over d e belangrijkste
beleidsaanbevelingen. De standpunten
die beide partijen al innemen sinds de
winst-werkdiscussie in de Stichting van
de Arbeid doodliep, beginnen zo langzamerhand ,,rond te zingen”. De werkgevers blijven verkondigen dat eerst de
rendementen van de bedrijven moeten
worden verbeterd.
In het blad Onderneming publiceert
het VNO een overzicht van de jaren
zeventig waarin wordt aangetoond dat
er bij de collectieve uitgaven en d e
arbeidsinkomens in het geheel niet gematigd is. Daaruit zou de conclusie
moeten worden getrokken dat juist daar
d e oorzaak ligt dat d e werkgelegenheid
in die periode niet is verbeterd. Die conclusie is onjuist, omdat in twee andere
rapporten, het Jaarverslag Arbeidsmarkt 1979 van het Ministerie van
Sociale Zaken en de Arbeidsmarktverkenning I980 van de Raad voor de
Arbeidsmarkt, wordt aangetoond dat
het verlies van werkgelegenheid in de
industriële sector voor een belangrijk
deel werd opgevangen door uitbreiding
van de werkgelegenheid in de dienstverlenende sectoren, vooral bij de overheid.
Niet te bewijzen valt de stelling dat een
minder sterke groei van de collectieve
sector zou hebben bijgedragen tot een
minder ongunstige ontwikkeling van de
werkgelegenheid in de marktsector. Het
ligt veel meer voor d e hand te veronderstellen dat d e structureel afnemende economische groei die na de breuklijn van
het begin van de jaren zeventig zichtbaar
begon te worden tot een zodanige stagnatie van de produktie en de consumptie
heeft geleid dat er meer aanleiding was
voor inkrimping en rationalisatie dan
voor uitbreidingsinvesteringen. Van der
Zwan heeft in dit blad al jaren geleden
betoogd dat eerder de afnamende produktiviteit van het kapitaal hiervan de
oorzaak is dan de stijging van de arbeidskosten.
Alle plannen voor een aanpak van het
taaie ongerief van d e werkgelegenheids-
problematiek die o p tafel komen, berusten op een of andere manier o p matiging
van inkomens. Legt d e PvdA in zijn
alternatief de nadruk o p matiging van de
bovenmodale inkomens, d e FNVeconoom Cor Inja is onlangs met een variant
gekomen die geld voor een nieuw subsidiebeleid wil vrijmaken door de tarieven
van de vrije beroepen en d e topinkomens
van ambtenaren te verlagen. Zijn plan
lijkt veel o p dat van de socialistische
Tweede-Kamerfractie, omdat ook hij
denkt aan afschaffing van de basispremies van de WIR en aan het scheppen van nieuwe banen in de collectieve
en semicollectieve sector. Nieuw is zijn
voorstel om een heffing te leggen o p bedrijven die wel winst maken, maar niet
investeren.
Als volledige en volwaardige werkgelegenheid een van de hoofddoelstellingen blijft van ons economische beleid
– en dat wordt opnieuw bevestigd door
de Raad voor de Arbeidsmarkt en het
Ministerie van Sociale Zaken – dan zal
niet te ontkomen zijn aan een of andere
vorm van herverdeling van arbeid. Tenminste als steeds van het gegeven wordt
uitgegaan dat er geen sprake meer zal
zijn van een economische groei die voldoende is om het aanbod van arbeidskrachten o p te vangen. Het kapitalistische produktiestelsel heeft zich tot nu
toe kunnen handhaven door, zoals de
Franse econoom Jacques Attali het zegt,
steeds nieuwe ,,vernietigen van produkten” te scheppen. Perioden van economische teruggang werden in het verleden opgevolgd door nieuwe perioden
van groei doordat het kapitalisme erin
slaagde nieuwe behoeften en nieuwe
consumenten te creëren. Ondanks d e
voorspelde ,,chip-revolutie” zijn er weinig tekenen van een ontwakende creativiteit, want zelfs de chip produceert
geen nieuwe welvaartsgolf als er geen
koopkrachtige vraag wordt aangeboord
naar produkten of diensten.
A. F. van Zweeden
(vervolg van blz. 479)
wat in eigen land wordt toegestaan,
alsof het de gewoonste zaak van de
wereld is: collusie bedrijven. Vandaar de
vele beschikkingen en procedures voor
het Hof. J e hoeft bij ons maar een (betaald) rapport te laten maken door een
z.g. onderzoeksinstituut waaruit met
grote stelligheid blijkt dat er zoveel
arbeidsplaatsen, en andere maatschappelijke verworvenheden in gevaar zijn,
o m een protestbeweging met idealistische boventonen te laten ontstaan ten
gunste van een samenspanning tegen het
publiek. De zakelijke belangen kleden
zich in het culturele brokaat.
De economist vertegenwoordigt de
,,dismal science”. Het zij zo; laat hij
dan ook maar uitspreken dat hij verwacht dat artikel 85 EEG gehonoreerd
zal worden, omdat aan de uitzonderingen
van lid 3 niet voldaan wordt. De enige,
schrale troost voor betrokkenen moge
zijn dat er onsympathieker kartels bestaan dan het gewraakte.
H. W. de Jong