Ga direct naar de content

De neutralisatie van de inflatie in de winstbepaling

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: mei 7 1980

De neutralisatie van de inflatie in de
winst bepaling
Enkele beschouwingen naar aanleiding van het rapport-Hofstra
DRS. V.I. GOEDVOLK* -DRS. C. HORDEN**

De vraag op welke wijze de gevolgen van inflatie bij het opmaken van dejaarrekening in aanmerking
moeten worden genomen, houdt bedrijfseconomenen accountantssterk bezig. Ook fiscalisten hebben
zich bij herhalingin deze problematiek verdiept. Het is dan ook niet onbegrijpelijk, dat veel
bedrijfseconomenbelangstelling hebben getoond voor de voorstellen van prof. Hofstra om bij de fiscale
winstbepaling rekening te houden met inflatie. In dit artikel wordt de methode van winstbepaling,
die wordt voorsteld in het rapport-Hofstra, vergeleken met andere methoden voor inflatieneutrale
winstberekening. Het stelsel-Hofstra blijkt met name een gunstige methode van winstberekening
voor ondernemingen, waarvan het eigen vermogen groter is dan het vreemd vermogen.
Aanleiding en werkwijze
De voorstellen van Hofstra voor een inflatieneutrale belastingheffing I) zullen in de winstsfeer leiden tot een winstaftrek
afhankelijk van de prijsontwikkeling van voorraden in het
algemeen, de grootte van de voorraad en de voorraadtoeneming. Aldus een karakterisering van de Hofstra-voorstellen in
de Milioenennota 1980 2). De voorstellen die Hofstra ter zake
van de winstbepaling heeft gedaan, zijn op diverse plaatsen
geanalyseerd en op hun consequenties voor de belastingplichtigen beoordeeld. In deze beschouwing willen wij door een
vergelijking te trekken tussen het stelsel-Hofstra 3) en andere
bekende ideeën over het neutraliseren van de inflatie bij de
winstberekening een bijdrage leveren aan de discussie over de
door Hofstra gedane voorstellen. Wij baseren ons daarbij in
het bijzonder op het hoofdstuk S, ,,Winst uit onderneming”,
van het rapport, waarin het stelsel-Hofstra wordt ontwikkeld.
De aanleiding tot het schrijven van dit artikel is gelegen in een
door Meeles opgeroepen probleemstelling. In eenvoordracht
op een door het Fiscaal-Economisch Instituut van de Erasmus Universiteit Rotterdam gehouden studiedag over het
rapport-Hofstra stelt Meeles: ,,het systeem (Hofstra) moge
vernuftig zijn, maar het doet ondernemers zicht verliezen op
wat feitelijk gebeurt”. Hij verwijst dan naar de z.i. realistischer
voorstellen van de Commissie-Tinbergen 4), die in een recente
studie van de Commissie-Eizenga S) als een duidelijk alternatief voor de fiscale-winstberekening worden aangemerkt. Wij
zullen ons hierna niet met de verschillende voorstellen van de
Commissie-Eizenga bezighouden maar ons beperken tot
opmerkingen over het rapport van de Commissie-Tinbergen
in zijn oorspronkelijke vorm.
Het stelsel-Hofstra lijkt in zoverre op het systeem-Tinbergen, dat geprobeerd wordt door toepassing van een algemene
koopkrachtcorrectie de gevolgen van de inflatie voor de
(fiscale) winstbepaling te neutraliseren. Uit de vele stelsels, die
zijn gebaseerd op een specifieke handhavingsgedachte kozen
wij er twee: het ijzeren-voorraadstelsel en het z.g. stelselSandiland 6). Het ijzeren-voorraadstelsel willen wij in onze
vergelijking betrekken, omdat dit systeem onder bepaalde
voorwaarden sinds dejaren vijftig voor de fiscus is toegelaten.
Het met dit stelsel rivaliserende vervangingswaardesteIse1
vermocht deze acceptatie tot nu toe niet te verwerven. Van
recenter datum is de studie van de Commissie-Sandilands,
waarin een sterk op het vervangingswaardesteIsel gelijkend
geheel van voorstellen is opgenomen. Deze voorstellen betreffen zowel de gepubliceerde als de fiscale jaarrekening.

Door deze combinatie kunnen wij hierna twee systemen
met algemene koopkrachtcorrecties (Hofstra, Tinbergen)
vergelijken met twee systemen met specifieke handhaving
(ijzeren voorraad, Sandilands). Hierbij zij aangetekend, dat
de discussie in het Verenigd Koninkrijk, over wat een juiste
wijze van winstbepaling is, met het verschijnen van het
Sandilands rapport zeker niet is afgesloten 7).
Om de op diverse punten verschillende stelsels systematisch
met elkaar te vergelijken, hebben wij een eenvoudige casus
ontwikkeld, waarin twee aspecten worden benadrukt, die
-zoals zal blijken – voor de analyse van verschillen in de
winstberekening van doorslaggevende betekenis zijn. Het
gaat om:
– de mogelijkheid, dat algemene en specifieke prijsontwikkelingen niet parallel verlopen. Te denken valt aan de
vergelijking van het consumptieprijsindexcijfer (algemeen) met prijsindices voor groepen bedrijfsmiddelen
(specifiek);
– de invloed die de verhouding tussen de in een onderneming
aanwezige monetaire activa en passiva uitoefent op het
resultaat, m.a.w. de invloed van de financiële structuur.
Wij menen met deze casus zeker niet een volledig beeld te
kunnen geven van de diverse winstbepalingsstelseIs. Wel
menen wij voldoende materiaal te bieden om een beeld te
geven van de gevolgen die bepaalde omstandigheden hebben
voor de omvang van de periodewinst bij de te behandelen
stelsels. Daartoe geven wij eerst een korte karakteristiek van
elk dezer stelsels.

* Drs. V.I. Goedvolk is verbonden aan het Management Opleidingscentrum in Amsterdam.
** Drs. C. Horden is als wetenschappelijk hoofdmedewerker verbonden aan de Erasmus Universiteit te Rotterdam.
1) Prof. mr. H. J. Hofstra, Inflatieneutrale belastinnheffin~,
– .
. – ‘s-Gravenhage, 1978.
2) Miljoenennota 1980, blz. 57.
3) Dit in navolging van b.v. J.C. Brezet volgens diens artikel in
Naamloze Vennootschap, mei 1978, blz. 97 e.v.
4) Rapport van de Commissie ter bestudering van de mogelijkheden
van toepassing vansubstantialisrische winstopvattingen op hetfiscale
terrein, Geschriften van de Vereniging voor Belastingwetenschap,
nr. 101.
5) Inflatie en belastingheffing, Geschriften van de Vereniging voor de
Belastingwetenschappen, no. 145.
6) Inflation accounting, Report of the Inflation Accounting Commit.
tee, blz. 9.
september 1978.
7) Vgl. F. Krens in De ~ccouniant,

Korte typering van de enkele stelsels van winstbepaling

Bij het ijzeren-voorraadstelsel is de totale winst (d.i. de
winst die gedurende de gehele bestaansduur van de onderneming wordt gemaakt) gebaseerd op de nominalistische visie.
In deze gedachtengang wordt de nominale toename van het
eigen vermogen beschouwd als winst. Bij de periodewinstbepaling wordt echter getracht de waardestijging van de voorraad vlottende activa te elimineren door de steeds benodigde
voorraad (de z.g. ijzeren voorraad) consequent te blijven
waarderen tegen de prijs waartegen deze in het (verre) verleden voor het eerst is aangeschaft. Aldus wordt bereikt, dat
tegenover de verkopen de aankoopprijs van de vervangende
aankopen als kostprijs wordt genomen (vervangingskoopstelsel). Wanneer het volume van deze vervangende aankopen
achterblijft bij de verkopen ontstaat een tekort, een manco, op
de ijzeren voorraad. Voor dit manco wordt een voorziening
getroffen. Verondersteld wordt namelijk, dat dit manco op de
balansdatum tegen de dan geldende marktinkoopprijs
(= vervangingswaarde) moet worden aangevuld. In het omgekeerde geval ontstaat een surplus. Omdat dit niet permanent
aanwezig behoeft te zijn, komen de op dit surplus behaalde
schijnwinsten wel tot uitdrukking in de periodewinst van het
iaar waarin ze worden gerealiseerd. Het surplus wordt als
;egel gewaardeerd volgens de minimumwaarderingsregel. Op
het moment van liauidatie van de voorraad wordt de in het
balansbedrag van ‘de voorraad verscholen stille reserve
gerekend tot de periodewinst.
De praktische toepasbaarheid van het ijzeren-voorraadstelsel moet niet worden overschat. Zodra een wijziging optreedt
inde technische samenstelling van de normale voorraad valt
nwelijk de stille reserve vrij: Bij een aan veranderingen onderhevig assortiment zal het plezier dat wordt beleefd aan het
veimijden van schijnwinsten-dan ook meestal van korte duur
z@. Er zijn in de literatuur reeds diverse methoden ter
oplossing van het vraagstuk van deze z.g. economische
vervanging aan de hand gedaan. Geen van deze voorstellen is
algemeen geaccepteerd. Deze complicatie blijft in het hieronder volgende verder onbesproken.
Stelsel-Sandilands

Het stelsel-Sandilands waardeert de materiële activa op
vervangingswaardebasis. Een opwaardering van de werkelijke voorraad wordt in de vermogenssfeer tot uitdrukking
gebracht op de rekening herwaardering. Omdat hier de
herwaardering niet wordt gevoed uit de normale, doch uit de
werkelijke voorraad zou men het als een eenvoudige toepassing van het vervangingswaardestelsel kunnen typeren 8). De
kostprijs van de verkopen wordt op de vervangingswaarde
gebaseerd. Dit geldt, zulks in tegenstelling tot het ijzerenvoorraadstelsel, ook ten aanzien van de duurzame produktiemiddelen. Net als bij het ijzeren-voorraadstelsel wordt ook
hier geen rekening gehouden met de verandering van het
algemene prijspeil.
Het (mede) in beschouwing nemen van de ontwikkeling van
de algemene koopkracht van de geldeenheid wordt zelfs ,,of
little practica1 we” beschouwd, sterker nog ,,the concept of
general price changes and its converse, the general purchasing
power of money are unquantifiable”9). Hoewel de in het
rapport-Sandilands gedane suggesties in eerste instantie .zijn
bedoeld voor de gepubliceerde jaarrekening, wordt gesteld
dat ,,if Current Cost Accounting became generally accepted,
this should be based on current cost profit rather than on
historic cost profit” 10).
Stelsel- Tinbergen

Bij het door de Commissie-Tinbergen voorgestelde systeem
van winstberekening wordt de totale winst uitgedrukt in
eenheden van gelijke koopkracht 11). Ieder jaar wordt de
ESB 2341980

stand van de z.g. ,,algemene vermogenscorrectie”-rekening
aangepast aan de ontwikkeling van de koopkracht van het
geld. Deze vermogenscorrectie wordt gevoed uit twee bronnen. In de eerste plaats wordt de normale (=ijzeren) voorraad
vlottende activa geherwaardeerd. Daarnaast vindt een opwaardering van de aan het begin van de periode aanwezige
werkelijke hoeveelheid vaste activa plaats. Schiet deze voeding te kort, dan vindt aanvulling plaats uit het fiscale
jaarresultaat. Het fiscale jaarresultaat wordt berekend door
de verkoopopbrengst te verminderen met voor de vlottende
activa de kostprijs volgens het ijzeren-voorraadstelsel en voor
de vaste activa een met behulp van specifieke indexcijfers
vastgestelde jaarafschrijving op vervangingswaardebasis.
Gaat de bovenomschreven herwaardering uit boven de
,,algemene vermogenscorrectie” dan vindt, zo menen wij het
stelsel-Tinbergen te moeten interpreteren, geen bijtelling bij
het fiscale jaarresultaat plaats. Op de door de CommissieTinbergen voorgestane wijze van winstberekening zijn inmiddels diverse varianten bedacht. Men kan dus, overigens
evenmin als dit bij het vervangingswaardestelsel het geval is,
niet van het stelsel-Tinbergen spreken.
Stelsel- Hofstra

Ook het stelsel-Hofstra gaat bij de bepaling van de totaalwinst uit van ,,eenheden van gelijke koopkracht”. Ten aanzien
van de vraag wat inflatie is, neemt Hofstra een duidelijk
standpunt in: ,,Hier moge worden onderstreept dat de problematiek van de inflatie, zoals die onderwerp is van dit rapport,
de algemene koopkrachtdaling en dus de gemiddelde prijsstijging betreft; zij staat met andere woorden los van problemen
die waardeveranderingen van individuele goederen eventueel
met zich kunnen meebrengen” 12). Hofstra staat in dezen
lijnrecht tegenover Sandilands!
Past de belastingplichtige op het moment van invoering van
het door Hofstra voorgestelde systeem van winstberekening
evenwel het lifostelsel of de ijzeren-voorraadwaardering toe,
dan is er, aldus Hofstra, geen reden om dit te verbieden.
Specifieke handhavingsfossielen worden gerespecteerd! Voor
zover van toepassing van het lifo- of het ijzeren-voorraadsysteem geen sprake is, worden de op fifo-basis vastgestelde
kostprijzen verhoogd, overeenkomstig het verloop van het
algemeen prijsindexcijfer. De verkoopopbrengst wordt niet
aangepast. De jaarlijkse afschrijving op duurzame produktiemiddelen wordt geindexeerd. ,,Voor inhaalafschrijvingen is
geen plaats” 13). Voor monetaire activa wordt een verlies
gecalculeerd ter grootte van de algemene koopkrachtdaling.
Deze correcties vinden overigens alleen plaats indien, en
voor zover, de activa met eigen vermogen zijn gefinancierd.
Zodra er naast eigen vermogen vreemd vermogen in het spel
is, rijst de vraag welke activa dan met eigen vermogen zijn
gefinancierd. Hofstra geeft daarvoor de volgende toerekeningsregels. Het eigen vermogen wordt achtereenvolgens
toegerekend aan:
1. de vrijgestelde vermogensbestanddelen;
2. voorraden lichamelijke zaken die worden gewaardeerd
volgens het ijzeren-voorraadstelsel of het lifo-stelsel;
3. andere voorraden lichamelijke zaken;
4. bedrijfsmiddelen met een economische levensduur van ten
hoogste tien jaar;
5. bedrijfsmiddelen met een economische levensduur van
meer dan tien jaar;
6. overige activa.
8) Vgl. drs. V.I. Goedvolk en drs. C. Horden in &driifskunde,jg. 51,
19791 1, blz. 90.
9) Inflarion accounting,Report of the Inflation Accounting Comrnittee, blz. 9.
10) Idem, blz. 198.
1 1) Rapport van de Commissieter bestudering van de mogelijkheden
van toepassing van substantialistischewinst opvattingen op het3scale
terrein, Geschriften van de Vereniging voor Belastingwetenschap
nr. 101, blz. 30.
12) Hofstra, op. cit., blz. 17.
13) Hofstra, op. cit., blz. 330.

*

Argument voor de plaatsing van de posten 3 t / m 6 achter 1
en 2 is, dat er ,,geen plaats is voor een inflatiecorrectie waar
inflatoire waardestijgingen niet in de naar nominalistische
maatstaven berekende belastbare winst verschijnen” 14).
Voor de posten 3 t / m 6 geldt dat de activa waarvan de
schijnwinsten het snelst in de jaarwinsten tot uitdrukking
komen, het eerst aan het eigen vermogen worden toegerekend. Dit heeft in zekere zin een winstdrukkend effect.

De combinatie van een uitgangspunt en een situatie duiden
wij in het hierna volgende aan met geval. We onderscheiden
negen gevallen.
Financiëlestructuur

Algemeen prijsindexcijfer = specifiek prijsindexcijfer
Algemeen prijsindexcijfer > specifiek prijsindexcijfer
Algemeen prijsindexcijfer< specifiek prijsindexcijfer

Een casus

I

Voor situatie A geldt nog, dat de vervangingswaarde van de
goederen op I januari van f. 4 tot f. 5 (= met 25%) en die van
de gebouwen van f. 10.000 tot f. 12.500 (= met 25%) steeg.
Voor situatie B geldt nog, dat de vervangingswaarde van de
goederen op I januari van f. 4 tot f. 4,80 (= met 20%) en die
van de gebouwen van f. 10.000tot f. 12.000 (= met 20%) steeg.
Voor situatie C geldt nog, dat de vervangingswaarde van de
goederen op 1 januari van f. 4 tot f. 6 (= met 50%) en die van
de goederen van f. 10.000 tot f. 15.000 (= met 50%) steeg.
De winst zal in de onderscheiden gevallen uiteenlopen.
Voor de verschillende winstbepalingsstelseIs worden hieronder de resulterende winstcijfers gegeven.

Balans l ianuari l979

I1

f. 4.000 Eigen vermogen …………..
f. 10.000 Vreemd vermogen …………
f. 6.000

111

f. 15.000
f. 5.000

Balans l januari l979

Gocdcrcn ( l 000 k g a f 4)
Lebouwen
Kas . . . . . . . . . . . . . . . . .

f 4 000 Eigenvermogen
f 10000 Vreemd vermogcn

f 14000
t 5000

a. Het ijreren-voorraaaktelsel. In alle gevallen bedraagt de
winst:
Winst op verkopen.. …………………………………………..
f. 3 . W
JJ
&&
Afschrijving op gehouwen.. ……………………………………..
Jaarwinst . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.2.000

Balans l januari 1979

Goederen( 1.000 kg. a f. 4). …..
Gebouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Kas . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

f. 4.000 Eigen vermogen …………..
f. 10.000 Vreemd vermogen …………
f. 1.000

f. 10.000
f. 5.000

b. Het stelsel-Sandilandi, waarbij de afschrijving op gebouwen is gesteld op 10% van de vervangingswaarde van het
actief.

Voor elk van deze drie uitgangspunten zal een drietal
situaties worden beschouwd, t.w.:
a. de situatie waarin het algemene prijsindexcijfer gelijke
tred houdt met het specifieke prijsindexcijfer;
b. de situatie waarin het algemeen prijsindexcijfer sneller
stijgt dan het specifieke prijsindexcijfer;
c. De situatie waarin het algemene prijsindexcijfer minder
snel stijgt dan het specifieke prijsindexcijfer.
c. Het stelsel-Tinberfen

I.A

1.0

1I.A
11.0
1I.C

1.A
1.0
1.C

Voor de onderneming Inflatex gelden in alle gevallen de
volgende gegevens:
– de verkoopprijs van de goederen ligt steeds f. 3.000 boven
de geldende marktinkoopprijs. De omzetsnelheid van de
voorraad bedraagt l. De verkochte goederen worden
onmiddellijk vervangen;
– de levensduur van de gebouwen bedraagt 10jaar. Restwaarde nihil. Lineaire afschrijving;
– het vreemd vermogen wordt niet afgelost. Rentebetalingen blijven eenvoudigheidshalve buiten beschouwing;
– de over een bepaald jaar gemaakte winst wordt op de
laatste dag van het betrokken jaar (aan de fiscus en de
winstgerechtigden) uitgekeerd;
– het algemeen prijsindexcijfer steeg in 1979 lineair van 100
naar 125 (= met 25%).

De onderneming Inflatex wordt op I januari 1979 opgericht. In onderstaande berekeningen zal worden nagegaan
welke jaarwinst resulteert bij toepassing van achtereenvolgens:
a. het ijzeren voorraadstelsel;
b. het door de Commissie-Sandilands voorgestelde systeem
van winstberekening;
c. het door de Commissie-Tinbergen voorgestelde systeem
van winstberekening;
d. het door prof. Hofstra voorgestelde systeem van winstberekening.
Wij zullen daarbij drie verschillende uitgangspunten kiezen:
I. een financiële structuur, waarin de monetaire activa
groter zijn dan de monetaire passiva;
11. een financiële structuur, waarin de monetaire activa
gelijk zijn aan de monetaire passiva;
111. een financiële structuur, waarin de monetaire activa
kleiner zijn dan de monetaire passiva.

Gocderen(l.000kg. Af. 4). …..
Gebouwen ………………
Kas . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Monetaire
activa <
monetaire
passiva

Prijsontwikkeling

…………
Afschrijvinggebouwen ……….

f. 1.250

f. 1.200

Jaarwinst . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

f. 1.750

f. 1.800

f. 1.500

14) Hofstra, op. cit., blz. 125.
1.c

II.A

11.0

11.c

IILA

111.~

111.c

Algemene vermogenscorrectieper 31-12-1979 a ) . ..
Herwaardering voorraden b) ……………….
Herwaardering afschrijvingen c) …………….
Niet gerealiseerde waardestijging d). …………..

Aanvullende vermogenscorrecfie e) ………….
Fiscaal iaarresultaat (vla. iizeren-voorraad- stelsel en indexatie jaarafschrijvingen)
Jaarwinstn …………………………….

………..

p

a) Dit is een zodanige verhoging van het eigen vermogen, dat de
algemene koopkracht hiervan volledig in stand wordt gehouden.
b) Dit is het verschil tussen de vervangingswaardeen de balanswaarde van de normale voorraad vlottende activa.
c) Dit is het verschil tussen de afschrijving op basis van de vervangingswaarde en op basis van de uitgaafprijs. In voorkomende
gevallen wordt geen inhaalafschrijving toegepast.

d) Dit is het verschiltussendevervangingwaardeende boekwaarde
van de nog aanwezige werkeenheden per ultimo.
e) Voor zover de algemene vermogenscorrectie uitgaat boven de
som van herwaarderingen en niet gerealiseerde waardestijgingen
komt deze op de fiscale jaarwinst in mindering.
f) Fiscaal jaarresultaat -1aanvullende vermogenscorrectie.

1/

d. Het stelsel-Hofstra.

I

I ARC

1

I I ARC

1

I I I ABC

Winst op verkopen. ………….
Afschrijvinggebouwen……….
Verlies netto monetair actief. …..

f. 3.000
f. 1.25Oa)
f. 250 b)

f. 3.000
f. 1.250a)
f. –

f. 3.000
f. I.ISOc)
f. –

Jaarwinst . . . . . . . . . . . . . . . . . .

f. 1.500

f. 1.750

f. I.R50

a) IO%van(f. IO.00OX 1,25).
b) 0,25 X (f. 6.000 – f. 5.000).
c) Het eigen vermogen wordt als volgt aan de activa toegerekend:
– goederen
f. 4.000
– gebouwen
f. 6.000
f. 10.000
De gebouwen worden verondersteld voor 60%met eigen vermogen te
zijn gefinancierd. De afschrijving bedraagt dan: 10% van
(f. 10.000+0,25X0,6Xf. 10.000) =f. 1.150.
Ter wille van de overzichtelijkheid zijn alle hiervoor berekende winstcijfers, luidende in gld., in onderstaand schema
samengevat.
I

Winst volgens:
ijzeren voorraad . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Sandilands …………………………
Tinbergen ………………………….
Hofstra . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

2.000
1.750

1.m
1.500

Winst volgens:
– ijzeren voorraad ……………………..
– Sandilands …………………………
Tinbergen ………………………….
Hobtra ……………………………

2.000
1.800
850
1.500

Winst volgens:
– ijzerenvoorraad.. ……………………
Sandilands …………………………
Tinbergen ……………….. . …….
.
.
Hofstra ……………………………

2.000
1.500
1.500
1.500

Enkele aantekeningen bij de casus
Bij het lezen van de hierna volgende punten dient men te
bedenken welke veronderstellingen in het voorgaande zijn
gemaakt; algemene geldigheid van de geponeerde gedachten
wordt niet gesuggereerd.
Het ijzeren-voorraadrtelsel leidt in alle gevallen tot de
hoogte winst. De afschrijving op duurzame produktiemiddelen vindt hier plaats op basis van de uitgaafprijs. Bij de overige
stelsels wordt in principe rekening gehouden met de algemene
enlof specifieke prijsontwikkeling t.a.v. deze activa.
De winst berekend volgens het stelsel-Sandilandr is onafhankelijk van de financiële structuur. Hoe sterker de specifieke prijsontwikkeling, hoe lager de winst. Deze prijsontwikkeling kan zowel op vlottende als op vaste activa betrekking
hebben. Bij het ijzeren-voorraadstelsel speelden alleen de
vlottende activa een rol. Met het verloop van het algemeen
prijsindexcijfer wordt geen rekening gehouden.

De winst volgens het stelsel-Tinbergen zal lager zijn naarmate de algemene prijsontwikkeling de specifieke meer overtreft. Er zal dan immers in beginsel reden zijn tot een (grotere)
aanvullende vermogenscorrectie. Deze aanvullende vermogenscorrectie zal op zich weer hoger (en de winst dus lager)
zijn naarmate het verschil tussen monetaire activa enerzijds en
monetaire passiva anderzijds groter is.
Wanneer de monetaire activa groter zijn dan de monetaire
passiva, dan zijn de materiële activa kleiner dan het eigen
vermogen. De balans is immers in evenwicht. Op de over het
gehele eigen vermogen te creëren algemene vermogenscorrectie wordt dan een (specifieke) herwaardering in mindering
gebracht die betrekking heeft op slechts een deel van het (in
niet-monetaire activa belegd) eigen vermogen. Het verschil
wordt van de winst afgetrokken. Geval 1.B is een illustratie
van deze lage winst. Bovenstaande redenering kan niet volledig worden omgedraaid, omdat het achterblijven van de
algemene vermogenscorrectie bij de herwaarderingrekeningen niet leidt tot een vergroting van de periodewinst. Wanneer
het algemeen prijsindexcijfer minder snel stijgt dan het specifieke leidt het stelsel-Tinbergen tot een periodewinst die met
de methode Sandilands vergelijkbaar is. Is er sprake van een
paralelle ontwikkeling van algemene en specifieke prijzen,
dan zal het stelsel-Tinbergen ook met het stelsel-Sandilands
overeenstemmen, tenzij de monetaire activa de monetaire
passiva overtreffen, omdat bij een dergelijke financiële structuur een deel van het eigen vermogen in monetaire activa is
vastgelegd.
Het stelsel-Hofstra houdt alleen onder bepaalde ornstandigheden (nl. bij activa waarop het ijzeren-voorraad- of het
lifostelsel wordt toegepast) rekening met het specifieke prijsverloou. Verder bliikt dit stelsel ongevoelig voor de mate van
parall&teit tussenalgemene en spe%fieke-prijsontwikkeling.
De financiële structuur is wel van invloed OD de grootte van
het berekende perioderesultaat. De periodewkt zal lager zijn
naarmate de activa relatief met meer eigen vermogen zijn
gefinancierd, m.a.w. naarmate de gegeven monetaire activa
de monetaire passiva meer overtreffen.
Wanneer men een zo laag mogelijke penodewinst als
wenseliik zou beschouwen dan bliiken alle in dit artikel
behandélde systemen (Sandilands, Tinbergen en Hofstra) de
voorkeur te verdienen boven het iizeren-voorraadstelsel. Het
stelsel-Tinbergen leidt in alle gevallen tot een lagere (of
hooguit gelijke) winst dan enig ander behandeld systeem. Dit
stelsel zou met name aantrekkelijk zijn voor die ondernemingen wier specifiek prijsverloop achterblijft bij het algemene,
terwiil de monetaire activa de monetaire passiva overtreffen,
zoals bijvoorbeeld een handelsbedrijf in koelkasten, waarbij
relatief veel eigen vermogen wordt gebruikt. Het stelsel-Hofstra leidt voor dergelijke ondernemingen tot eenaanmerkelijk
hogere winst (vgl. f. 850 en f. 1.500).
Het stelsel-Hofstra is in vergelijking met het ijzeren-voorraadsysteem met name aantrekkelijk voor ondernemingen
wier financiële structuur zodanig is dat de monetaire activa
groter zijn dan de monetaire passiva. Bij het stelsel-Sandilands is men alleen ,,gebaat9′ indien sprake is van een relatief
sterke specifieke prijsontwikkeling.
Ten slotte
Met dit artikel hebben wij niet de vraag naar de wenseiijkheid resp. haalbaarheid van substantialistische winstbepalingsstelsels aan de orde willen stellen. Wel was om oogmerk
te illustreren op welke wijze het stelsel-Hofstra bij, infiatie
a
functioneert in vergelijking tot andere stelsels. Dt het functioneren onder dergelijke omstandigheden een roI ml (Maren te) spelen bij de beoordeling van de door Hofstra gedane
voorstellen lijkt ons op voorhand duidelijk. Deze bijdragewil
enig materiaal voor die beoordeling aandragen.

ESB 2341980

Auteurs