De boekenprijs
Sinds een aantal maanden zwelt het
gerucht rond de vaste boekenmiis tot
stormachtige proporties aan, ‘wáarbij
de wind in de laee landen slechts één kant
uit blijkt te waaien. Iedereen, auteurs,
boekhandelaren, uitgevers, de verzamelde partijen in de Tweede Kamer, de
Nederlandse Ministeries van Economische Zaken, Cultuur en Recreatie en
van Onderwijs, Vlaamse bewindslieden,
radiocommentatoren, loopt te hoop tegen het Directoraat-Generaal voor de
concurrentie van de Europese Gemeenschap te Brussel, waar men de euvele
moed heeft de vaste boekenvriis aan te
tasten 1).
De inzet is de Nederlands-Vlaamse
overeenkomst. tussen uitgeversmaatschappijen, waarbij boeken overal tegen
dezelfde prijs verkocht moeten worden.
Dit botst met artikel 85 van het EEGverdrag; reden waarom de Commissie
de zaak sinds 1977 onderzoekt. De verdedigende partij is opvallend stil; niet zo
verrassend overigens, daar dit de culturele barbaren zijn zoals supermarkten,
warenhuizen en andere grootwinkelbedrijven. Die ondernemingen verkopen
immers de goed lopende boeken tegen
lage prijzen, zodat de gevestigde boekhandel daar niet meer de winst op kan
maken waaruit de minder goed verkopende boeken gesubsidieerd worden.
De suggestieve ,,argumentenwvliegen
de lezer van boeken om de oren: rampzalige gevolgen voor het boekenaanbod,
nauwelijks prijsdaling, maar juist prijsstijgingen bij een groot percentage boeken, verdwijnen van hele reeksen boekhandelaren, de lezer de dupe enz. Er vallen zelfs uitspraken als ,,afbreuk aan het
democratisch informatieproces” 2), ,,in
het belang van de cultuurm3), ,,het veren
stand zal het wel winnen van de economische principes” 4). Vooral die laatste
uitspraak interesseert de economist, die
bijna altijd boekenlezer en -koper is, en
soms ook nog boekenschrijver.
Indien met de uitspraak bedoeld is
– en veel anders kan het niet zijn daar
de economie bekend staat als een nogal
rationele wetenschap -dat er sprake is
van een conflict tussen bepaalde culturele aspiraties en economische efficiency,
dan zijn economisten best bereid met
deze voorstelling een eind mee te gaan.
Naar aanleiding van het Engelse Net
Book Agreement, geïntroduceerd in
1899, hebben economisten heel wat inkt
verspild aan de vaste boekenprijs, te
beginnen met Alfred Marshall. De grote
meerderheid was er, met deze eminente
economist, tegen. Basil Yamey heeft de
vaste boekenprijs in de jaren vijftig en
zestig gekraakt, m.i. met sterke argumenten 5).
Men doet nu alsof oude argumenten
nog geldig zijn, b.v. het interne subsidieargument, maar dat is allerminst zo.
Yamey’s eenvoudige objectie tegen het
subsidieargument (men zou uit de hoge,
gefixeerde marge op goed lopende boeken de verliezen op de slecht lopende,
maar cultureel/educatief waardevolle
boeken betalen) was dat het niet duidelijk is waarom de uitgever van de eerste
soort boeken deze – uit eigen beweging
– zou willen belasten met hogere distributiemarges dan nodig zouden zijn voor
w
m
ESB 23-4-1980
hun effectieve distributie. En dat alleen
maar ter wille van distributiemargeverlaging op de slecht lopende categorie, die
door andere uitgevers gemaakt worden.
Het subsidieargument veronderstelt dus
dat alle of bijna alle uitgevers het breedst
mogelijke assortiment voeren, want gespecialiseerde uitgevers hebben er geen
belang bij hun conega’s te ondersteunen.
De veronderstelling is irreëel, zoals ieder
weet.
Maar vervolgens: waarom zou die
kruiselingse subsidie voorde producenten
nuttig zijn? Men antwoordt met het ,,culturele” argument, dat uitgevers ook cultureel ,,waardevolle” boeken (of series)
willen uitgeven. Maar dit argument verslaat zich zelf. Want of wel de uitgever
handelt niet volgens economische principes, of wel de uitgever treedt op als
cultuurdrager op kosten van de consument, of deze laatste dat nu wil of niet!
Waarom betaalt de uitgever deze ,,culturele activiteit” (bewust tussen aanhalingstekens gezien de omstreden kwaliteit van veel literatuur; zie bijvoorbeeld
Komrij’s aanvallen op de vijftigers) niet
zelf, d.w.z. uit de winst, behaald bij vrije
prijsvorming?
Dan pas weten wij of zijn cultuurzorg
oprecht is. Tot zolang heeft de economist
weinig met de verheven idealen van
geldelijk geïnteresseerde samenspanners
op. Mutatis mutandis geldt deze argumentatie ook voor de boekhandelaar.
Een economisch rationele handelaar zal
wel uitkijken om te veel winst, op de
goed lopende boeken verdiend, te spenderen aan slecht renderende. Je ziet dan
ook dat op dorpen geparallelliseerd
wordt met allerlei andere soorten artikelen (tekenmateriaal, spelen e.d., eveneens goed lopende waar) en het boekenassortiment beperkt wordt. In de steden
waar de markt groter is, specialiseert
deze handelaar zich. OD reizen. OD
schaken, op maritieme ‘literatuu;, i
R
Amsterdam zelfs exclusief OD filosofie of
moderne kunst. Het is dus’de vraag of
onder het systeem van de vaste boekenprijs niet juist handelaren gesubsidieerd
worden i.p.v. categorieën boeken. En
met name geldt dat de zeer grote,
allesvoerende boekhandels met veel duur
personeel en een groot ruimte- en kapitaalbeslag. Vanuit die gedachtengang
was het logisch dat vroeger in Zweden
boekhandels verplicht werden alle
nieuwe boeken van uitgevers te nemen en
wel op hun consignatievoorwaarden.
Maar, zoals A. Hunter terecht opmerk-
,
te: , .. . it is far from certain that good
bookshops need the Net Book Agreement?
Er wordt trouwens, ook nu weer, van
alles en nog wat verzwegen of stilzwijgend verondersteld (b.v. dat die slecht
lopende titels er per se moeten zijn).
De lezer, die wel mag meebetalen, krijgt
ook geen inzicht in de omzetten en
winsten op boeken behaald, in de verdeling van de omzet over beide soorten,
in de export, noch wordt de vraag beantwoord wie die boekenclubs, met hun
soms grote rabatten, start en bezit. En,
nog even voortgaande op dit terrein van
vragen en waarderingen: waarom zou
een lage prijs voor goed lopende boeken
niet een cultureel gunstig effect hebben,
doordat mensen eerder bewogen worden
tot lezen en vervolgens hun belangstelling uitbreiden? We blijken nog 400.000
analfabeten in dit land te hebben. In
deze richting zou wellicht eerder een uitweg uit de recente stagnatie in de boekverkopen gevonden kunnen worden dan
door de voortdurende prijs- en margeverhogingen van het kartel. Dat Nederland en België bij uitstek ,,Kartellfreundliche Länder” zijn wordt door
deze episode rond de vaste boekenprijs
weer eens aangetoond. Iedereen loopt te
hoop ter wille van de particuliere belangen van een aantal handelaren. Wat
Alfred Marshall zei in 1898 geldt nog
steeds: ,,I find people to whom I talk
generally approve the net system, in so
far: as it aims at raising the status of the
bookseller in a moderate way. But they
do not know what the net system is:
and when I tel1 them they are incredulous” 6).
Enkele jaren geleden heb ik dr. W.
Schlieder, de directeur-generaal voor de
~oncurrentie de EG gevraagd waarvan
D een relatief zo groot aantal kartelm
iecisies ondernemingen uit de Benelux
betreft. Het antwoord was dat Nederlandse en (in mindere mate Vlaamse)
ondernemingen’verontwaardigd zijn dat
hun in de gemeenschap verboden wordt
(vervolg op blz. 497)
I) Ook in het themanummer van ESB over
boeken, dat vorige week verscheen, kon men
slechts voorstanders voor een vaste boekenprijs aantreffen.
2) Belgische minister in een interview met
NRC Handelsblad, 19 maart 1980.
3) Nederlandse minister in Brussel, Parool,
I februari 1980.
1) De jurist van de vereniging met de lange
laam, Parool, I februari 1980.
5) B. S. Yamey, The origins of resale price
maintenance: a study of three branches of
rtail trade, in: Bauer en Yamey, Markers.
narker conirol and markering reform, Lonlen, 1968, blz. 273-302. Eveneens B. S.
Yamey, Resale price mainlenanee, 1966,
>]z.14-16en A. Hunter, Competition and ihe
law, Londen, 1966, blz. 127-131 en 146-149.
i) C. W. Guillebaud, The Marshall-Macmilan correspondence over the net book system,
Economic Journal, september 1965, blz. 532;
2. C. Allen geeft in één zin het vernietigende
ordeel over de toenmalige beslissing van de
mgelse Restrictive Practices Court om de
V t Book Agreement toe te staan: ,,The
e
ipparently sophisticated reasoning behind
his decision has been subjected to harsh
:riticism. The decision itself may nevertheless
R defensible, if not for economic reasons, by
eference to the (undemocratic) proposition
hat it is fitting that the reader of popular
looks should subsidize the student and the
cholar”, G. C. Allen, Monopoly and resrricive praciiees. Londen, 1968, blz. 96.