Executele
en
.R. MEES & ZOONEN
bewindvöering
Rotterdam
()
BANKIER$ EN A8SURANTIE – MAKELAARS
Beheer en administratie van vermogens
H. BRONS Jr’
MAKELAAR IN ASSURANTIËN
MAURITSWEG 23
TELEFOON 111980*
ROTFERDAM
!mt1fl.
Ams!rd
KAS-ASSOCIATIE NV.
Open bewaring van effecten
Montreal
Torontö
Heeft LJ
VancouveP
zaken te doen
met
CANADA?
1
Wendt U zich dan tot
The Mereantige
Bank of Canada
met kantoren te Montreal, Tôrontoert
Vancouver, voor de ontwikkeling vn
Uw zaken én contacten met Canaaa..
Deze Bank Is een affiliatie van de
Nationale.
HandelSbank
ijevestlgd te Amsterdam sinds. 1863
‘S.GRAYENHAGE- AMSTERDAM
e
ROTTERDAM
ECONOMISCH-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van de
Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland: Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Telefoon redactie: 0 10 of 01800 52939. Administratie:
010
of
01800 38040. Giro 8498.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260;34.
Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwjjnaardse Steen-
weg 357, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Abonnementsprijs:
franco per Post, voor Nederland en de
Overzeese Rjjksdelen (per zeepost)
f.
29,—, overige landen
f.
31,— per jaar. (België en Luxemburg B.fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer, en slechts
worden beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.
Losse exemplaren van dit nummer
75
ct.
Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bijkantoor
Westzeedijk, Rotterdam-6.
Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de N. V. Koninklijke Nederi. Boekdrukkerjj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 1
of
3).
Advertentie-tarief
f.
0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f.
0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren..
22
13-1-1960
Raming van het aantal couranten a) en hun oplage
omstreeks 1956
Dagelijks verschijnende
i
o
-0.-.
t
x
o._
0-
lU
ereld
8.000 253.000 92
Frika
200
2.700
12
-Amerika
2.400
65.000
264
Amerika
$50
9.500
74
dë b)
1.850
51.000
34
iropa b)
2.200
98.000
238
eanit
100
4.800
31$
wiel-Unie
400
22.000
110
a) Exclusief gespecialiseerde
bladen.
Couranten en tijdschriften
Het samenstellen van statistieken, waarin gegevens van
een zo groot mogelijk aantal landen moeten worden ver-
werkt, is geen sinecure. Het statistisch materiaal der ver-
schillende landen, zoal aanwezig, leent zich, aangepast
als het is aan nationale gebruiken’en behoeften, veelal niet
zonder meer voor internationale vergelijkingen. Het is
dan ook te begrijpen, dat de Unesco, die op zich heeft
genomen internationale statistieken over couranten en
tijdschriften te publiceren, voorstellen heeft gedaan in
dezen tot uniforme definities en indelingen te komen. Wat de
couranten betreft, heeft het
streven naar uniformiteit
blijkens de jongste publikatie
op dit gebied’) al enige
vrucht afgeworpen. De ver-
wachting is ni. gewettigd dat
de meeste landen, die ge-
gevens hebben geproduceerd,
op grond van de voorge-
stelde definities en classifi-
caties de gespecialiseerde
bladen – zelfs de dagelijks
verschijnende – wel uit de
groep der ,,newspapers of
general interest” hebben
weten te bannen en voorts
alleen cle bladen die minstens
viermaal per week verschijnen,
–
tt dagbladen hebben
bestempeld.
Dit wil overigens nog niet zeggen, dat het opgetrokken
internationale beeld nu verder zonder enige reserve kan
worden bewonderd. Zo is het wel zeker, dat de zondags-
edities en de provinciale en lokale edities van één en het-
zelfde blad, alsmede de niet afzonderlijk verkrijgbare
supplementen uniform zijn behandeld. Voorts werden de
oplagen niet overal op dezelfde wijze vastgesteld en ten
slotte behoeft het geen betoog dat de interpretatie der
oplagecijfers nog wordt bemoeilijkt doordat de ene courant
meer bladzijden telt dan de andere – het gebruikelijke
of gemiddelde in de Verenigde Staten is 48 dat in Viet-Nam
4 – en doordat de ruimte, bedrukt met nieuws, commen-
taar en advertenties sterk uiteen kan lopen.
De lezer, dit alles indachtig, zal vermoedelijk slechts een
‘) ,,Statistics of newspapers and other periodicals”. 1959, 70
blz., $ 1.
uiterst voorzichtig oog willen werpen op nevenstaande
tabel. Zelfs dât zal echter voldoende zijn om te’constateren,
dat de kwantitatidve voorziening met gedrukt nieuws onge-
lijk over de wereld is verdeeld. Het vermoeden dat deze on-
gelijkheid wel mede verband zal houden met de mate van
analfabetisme, wordt elders, waar de courantendichtheid
in naar alfabetisme gerangschikte landen wordt vermeld,
bevestigd, ook al stuit men daar soms op getallen, die doen
zien, dat ktinnen lezen geen lezen behoeft te impliceren.
Voor Nederlandse begrippen merkwaardig is, dat rond
tweederde der nn de wereld
uitgegeven dagbladen och-
tendbladen zijn. Wat de po-
sitie van ons land in de
courantenwereld betreft, die-
iie het volgende. Op de
selecte lijst der landen met
meer dan 100 nieuwsbladen
en op die der landen waar
de totale dagbladoplage het
miljoen overschrijdt, prijkt
Nederland met 264 en 3,2 mln.
op de elfde en twaalfde plaats;
qua dagbladendichtheid komt
ons land met 302 per 1.000
inwoners op de negende plaats
en ten slotte verdient toch
zeker vermelding, dat het Nederlands, wat de dagblad-
oplage betreft, met 4,7 mln. de tiende taal ter’ wereld is.
Op het gebied der tijdschriften is internationale verge-
lijkbaarheid vooralsnog een wensdroom. Sommige landen
deelden, hun publikaties in slechts 2, andere daarentegen
in niet minder dan 30 groepen in. De Unesco heeft er zich
toe beperkt de gegevens van de landen met meer dan 200
tijdschriften in de door deze landen zelf gehanteerde
classificatie te publiceren. Daardoor komen enkele bijzon-
derheden en eigen-aardigheden aan het licht, die door de
Unesco-classificatie zouden zijn geabsorbeerd. Zo kan
men thans nog lezen, dat de groep ,,comics” in de Verenigde.
Staten meer dan één kwart der totale tijdschriftenoplage
voor haar rekening neemt en dat de – ditmaal tot één
groep verenigde – vijf radiogidsen hier te lande een geza-
menlijke oplage hebben van ruim 1,5 mln. En zal het toeval
zijn dat men op West-Duitslands ,,gründliche” groslijst
van 31 groepen het woord ,,humor” vergeefs zal zoeken?
Couranten en tijdschriften ………………..
De grensproduktiviteit van het kapitaal,
door
Prof. Dr. P. J. Verdoorn……………….
Middenstandswarenhuizën; enkele aantekeningen
bij de samenwerking tussen warenhuizen en
zelfstandige detaillisten,
door Drs. P. H. J. F.
Th. Schnellen
Bezit en bezetenheid,
door R. Fentener van Vlis-
singen, psychiater
…………………….
Blz
Blz.
23
Europa-bladwijzer No. 7 b………………..33
Boekbespreking : –
24
Cebuco: Vademecum van een aantal markt-
analytische gegevens,
bespr.’ door Drs. L. A.
van der Linden
…………………….
36
28 Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. C. D. Jongman
36
–
Mededelingen voor economisten……………30
31
Recente publikaties
…………………….37
COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. GIasz L. M. Kojck; H. W. Lambers; J. Tinbergen;
J.
R. Zwdema.
Redacteur-Secretaris: A.:de Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris J. H. Zoon.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens de Wilmars;
J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J. Vlenck.
13-1-1960
AUTEURSRECHT vOORBEHoUDEN
23
Begin 1959 heeft de O.E.E.C. gegevens betref-
fende investeringen en nationaal produkt gepubli-
ceerd. Prof. Derksen heeft in ,,E.-S.B.” van 9 sep-
tember jI. de vraag aan de orde gesteld in hoe-
verre de hieruit
berekende marginale bruto-kapi-
taalcoëfficiënten een vergelijkbare maatstaf ople-
veren voor de kosten welke met
uitbreiding der nationale produktie gepaard zijn gegaan. Hij wees
op de van land tot land bestaande verschillen in
de samenstelling van het investeringspakket en in
de prjsverhouding van kapitaal tot consumptie-
goederen. Prof. Tinbergen wees nog op de afhan-
kelijkheid der kapitaalcoëfficiënten van andere
structurele factoren. Hoewel aldus de belangrijkste
algemene oorzaken, die internationale vergelijk-
baarheid in de
weg staan, zijn aangegeven, wordt
thans nog de nadruk gelegd op twee voor het
O.E.E.C.-materiaal specifieke aspecten, ni. dat de
cijfers betrekking hebben op bruto-investeringen
en op een
periode, waarin
zich in vele landen een
autonoom
herstel der
arbeidsoroduktiviteit
voltrok.
Neemt men deze beide factoren in aanmerking,
dan wordt de grote spreiding
in
het niveau der
marginale
bruto-kapitaalcoëfficiënten verklaarbaar.
10
grensproduktiviteit
van het kapitaal
Het feit, dat na de tweede wereldoorlog alom een meer
bewuste economische politiek dan voorheen wordt ge-
voerd, heeft ertoe geleid dat naast de traditionele doel-
stellingen van economische politiek, zoals de handhaving
van het evenwicht op de betalingsbalans en op de arbeids-
markt, ook aan een ,,bevredigénde” groei van het nationaal
inkomen een plaats is ingeruimd. Aangezien een uitbreiding
van de kapitaalgoederenvoorraad één der voorwaarden
voor deze groei is, heeft zich de behoefte doen gevoelen
aan een kencijfer, dat de samenhang tussen een toeneming
van het nationaal produkt en de daartoe vereiste uitbreiding
van het kapitaal tot uitdrukking brengt. Dit verklaart de
aandacht, die wordt besteed aan de zgn. kapitaalcoëfficiën-
ten (,’,capïtal-output ratio’s”). Deze geven nI. de verhou-
ding weer tussen de beschikbare voorraad kapitaalgoederen
en het nationaal produkt. Het spreekt daarbij vanzelf dat
aan de interpretatie van dit kencijfer voor het schatten
van de toekomstige kapitaalbehoefte van een land moei-
lijkheden zijn verbonden. Deze hangen o.a. samen met het
feit, dat enerzijds de totale, aanwezige, kapitaalgoederen-
voorraad maar zeer benaderingsgewijze kan worden ge-
schat, terwijl anderzijds als een gevolg van de steeds voort-
schrijdende technische ontwikkeling de effectiviteit van
deze voorraad mede wordt bepaald door de op dat ogen-
blik bestaande leeftijdsopbouw.
Het behoeft dan ook geen verwondering te wekken dat
men ten deze heeft getracht een betrouwbaarder kompas te
vinden in de zgn. marginale kapitaalcoëfficiënten, die de
verhouding weergeven tussen de in een bepaalde periode
geïnvesteerde bedragen en de daarmede samengaande uit-
breiding van het nationaal produkt. Het probleem van het
schatten van de totale kapitaalgoederenvoorraad, evenals
dat van de
leeftijdsopbouw,
is daarmede dan grotendeels
geëcarteerd. In dit verband zijn daarom de in het begin
van vorig, jaar voor een groot aantal landen door de
O.E.E.C. gepubliceerde cijfers
1)
betreffende investeringen
en nationaal produkt van bijzonder belang.
Zeer terecht is evenwel in deze kolommen door Prof.,
Derksen de vraag aan de orde gesteld in hoeverre d,hier
1)
,,O.E.E.C., Statistical Bulletin”, januari
1959,
blz.
99-125
uit berekende marginale bruto-kapitaalcoëfficiënten een
vergelijkbare maatstaf opleveren voor de kosten welke met
een uitbreiding van de nationale produktie gepaard zijn
gegaan
2).
Daarbij wijst schrijver o.a, op verschillen, die
van land tot land bestaan in de samenstelling van het
investeringspakket (woningbouw, fabrieksgebouwen, ma-
chines, transportmiddelen, e.a.), terwijl als een tweede
belangrijke reden tot onvergelijkbaarheid de verschillen
in de prijsverhouding van kapitaalgoederen tot consumptie-
goederen worden aangegeven. In zijn naschrift wijst Prof.
Tinbergen op de afhankelijkheid der kapitaalcoëfficiënten
van andere structurele factoren, als de hoogte vande spaar-
quote, die van het bevolldngsaccres, e.d.
Nu is het ongetwijfeld juist dat met deze factoren de
belangrijkste algemene
oorzaken zijn aangegeven, die van
land tot land tot een verschil in niveau der marginale
kapitaal-coëfficiënten leiden en daarmede ook de interna-
tionale vergelijkbaarheid in den weg kunnen staan. Juist
i.v.m. de thans actuele gegevens van de O.E.E.C. echter,
wil ik ter aanvulling de nadruk leggen op een tweetal
andere aspecten, die min of meer
specifiek
zijn voor dit
door de O.E.E.C. bijeengebrachte materiaal. Het eerste
is, dat de door de O.E.E.C. gepubliceerde cijfers betrekking
hebben op de bruto-investeringen, zodat het leggen van
een rechtstreeks verband met de eigenlijke marginale kapi-
taal-coëfficiënten niet wel mogelijk is. Immers, de bruto-
investeringen omvatten niet alleen de uitbreidingsinveste-
ringen, doch tevens de zgn. vervangingsinvesteringen welke
nodig zijn in verband met de in de betrokken periode buiten
gebruik gestelde produktieve capaciteit. De vervangings-
component der bruto-investeringen dient daarom tot de
instandhouding en niet zozeer tot een verhoging van het
bestaande niveau van het nationaal produkt.
De tweede aanvulling houdt verband met de omstandig-
heid, dat de betreffende statistiek betrekking heeft op een
periode, waarin zich in vele landen een autonoom herstel
der arbeidsproduktiviteit voltrok, welke 1atste zich, als
2)
‘,,Zijn de investeringen hier te lande duurder dan elders?”, ;,E.-S.B.” no.
2200, 9
september
1959„
blz. 716-717, met na-
schrift van Prof. Tinbergen.
24
13-1-1960
wi
gevolg van de desorganisatie van het produktie-apparaat
tijdens de oorlog, in. vele landen nog op een abnormaal
laag peil bevond. Neemt men deze beide factoren in aan-
merking, dan wordt de grote spreiding in het niveau der
marginale bruto-kapitaalcoëfficiënten verklaarbaar.
De invloed van de vervangingsinvesteringen.
De marginale bruto-kapitaalcoëfficiënt kan worden
geschreven als:
g
ik+r
(y+d)
.
–
(y+d)
waarin: g = bruto-investeringen
k = kapitaalgoederenvoorraad
r = vervangingsinvesteringen
y = nètto-nationaal produkt
d = afschrijvingen, –
terwijl 1ik en 4y. de toeneming van resp. ken y yoorstel-
len. De term in het rechterlid kan nog enigszins eenvoudiger
worden geschreven door de marginale kapitaal-coëfficiënt
()
te introduceren:
.
……………………(2)
Voorts kan de wijziging van de afschrijvingen
(ti
d) worden
geschreven als:
………………..(3)
waar
m
de gemiddelde levensduur in jaren voorstelt.
Door gebruik te maken van de gelijkheden
(2)
en
(3)
gaat (1) over in:
(y+ d) = 1 +/m + …………(4)
De eerste factor van de term in het rechterlid van (4)
wordt bepaald door de grootheden x en
m,
die voor een
bepaald land onder normale omstandigheden slechts aan
een geleidelijke wijziging onderhevig zijn. Om de gedachten
te bepalen aannemend, dat
x
van land tot land zal ktmnen
variëren tussen 2 en
5
en dat
m
circa
30
beloopt, is deze
term – althans onder normale omstandigheden – dan
steeds
7
â 14pCt. kleiner dan de eigenlijke marginale
kapitaal-coëfficiënt. De tweede factor echter wordt door
aanzienlijk minder stabiele factoren beheerst. Doorslag-
gevend is daar de verhouding tussen de vervangingsinves-
teringen (r) en de toeneming van de kapitaalgoederen-
voorraad (k). ‘Daarbij wordt
r
bepaald door de omvang
der uitbreidiigsinvesteringen welke – gemiddeld –
30
jaar geleden plaatsvonden, tenzij deze reeds eerder, bijv.
als gevolg van oorlogshandelingen, buiten gebruik moesten
worden gésteld. Lk, daarentegen, wordt geheel bepaald
door de groei van het kapitaal in de onderzochte periode
zelve. Aangezien na een structuurbreuk als de tweede we-
reldoorlog tussen deze twee variabelen geen enkel verband
behoeft te bestaan, kan de orde van grootte van deze tweede
term van land tot land sterk variëren. Vor West-Duitsland
mag bijv. een lage waarde worden verwacht (een relatief
geringe vervanging als gevblg van oorlogshandelingen,
welke gepaard gaat met’een snelle uitbreiding van kapi-
taalbestand), terwijl voor een land als Zweden het
tegendeel geldt.
Niettemin kan wel iets meer worden gezegd omtrent de
grootte-verhouding tussen de eerste en de tweede factor,
ni. in die gevallen waarin de groei van de kapitaalgoederen-
voorraad zich de laatste twee â drie decennia meer geleide-
lijk heeft voltrokken. In het geval van een constante pro-
13-1-1960
centuele groei bestaat er ni. een vast verband tussen ver-
vangingen en afschrijvingen, zoals door Domar is aan-
getoond
):
rmy
–
5
– emY-1
waarin:
y =
Lk’ de relatieve toeneming van de kapi-
–
k taalgoederenvoorraad,
e =
2,7183.
Gebruikmakend van deze afleiding, kan vergelijking (4)
voor de marginale bruto-kapitaalcoëfficiënt veel eleganter
worden geschreven, nl.:
(y+d) =
+irn
(1 + emYl ……
Het door deze formule weergegeven verband tussen de
marginale bruto- en de eigenlijke kapitaal-coëfficiënt
(,)
zal in het volgende worden aangeduid als het
theoretische
verband, dat bij een stabiel groeipercentage van het kapitaal.
mag worden verwacht. –
Duidelijk blijkt uit deze vergelijking de sterke afhanke-
lijkheid van de bruto-kapitaalcoëfficiënt van de hoogte ijan
het groeipercentage van de kapitaalvoorraad. Stellen wij
rn
weer op
30
en
1′
op een betrekkelijk laag percentage als
bijv.
2,3,
dan wordt my = 0,69 en emy =
2,
zodat
g
–
2
i(y+d) – 1+ /m
In het geval van zeer sterke groeipercentages, bijv. y =
10 pCt., nadert de term
emY-1
geleidelijk tot nul en
g
(y+d) – 1 + /m
Hieruit volgt dat zelfs voor landen met een volkomen
stabiele ontwikkeling de marginale bruto-kapitaalcoëffi-
ciënt al naar de hoogte van y zal variëren tussen
2x en
of eventueel zelfs tot een nog iets hogere
1+ /m
waarde zal kunnen stijgen, indien
y
kleiner wordt dan
2,3
pCt.
In onze eindformule (6) stelt y de relatieve toeneming
van de kapitaalgoederenvoorraad voor. Vaststelling van
dit percentage stuit evenwel op de reeds eerder genoemde
moeilijkheid, dat de kapitaalvoorraad zelf – en daarmede
dus ook zijn
relatieve
groei – moeilijk meetbaar en lang
niet altijd bekend is. Het verdient daarom aanbeveling
een verband te leggen tussen y en de relatieve groei van het
netto-nationaal produkt, waaromtrent èn meer èn betere
gegevens ter beschikking staan. Zulk een verband kan
inderdaad wordën gelegd, indien slechts de verhouding
tussen de marginale en de gemiddelde kapitaal-coëfficiënt
(-) ongewijzigd blijft:
y
(7)
waarvan ‘ de gemiddelde kapitaal-coëfficiënt voorstelt.
Daar kleine wijzigingen van de exponent van
e
in
formule
3) Domar, E.D.: ,,Depreciation, Replacement and Growth”, Economie Journal, vol.
63,
March
1953; blz. 1-33.
25
(6) slechts een geringe invloed op de hoogte van de margi-
nale bruto-kapitaalcoëfficiënt hebben, kan voor het onder-
havige doel worden uitgegaaan van de veronderstelling
dat de marginale kapitaal-coëfficiënt niet noemenswaardig
verschilt van de gemiddelde. Uitgaande van deze hypo-
these, legt (6) dan een rechtstreeks verband tussen de mar-
ginale bruto-kapitaalcoèfficiënt en de relatieve groei van
het nationaal produkt,
waarbij deze groei dan wordt
voorgesteld door y. Deze samenhang geldt strikt genomen
echter slechts voor het geval van een volkomen gelijkmatige
ontwikkeling van y en
k
over de laatste twee â drie de-
cennia.
Merkwaardigerwijze blijkt er voor dewerkelijke na-oor-
logse cijfers over de jaren 1948-’57 der O.E.E.C.-landen,
waarvoor de hypothese van een stabiel groeipercentage
moeilijk kan worden volgehouden, evenzeer een nauwe
samenhang tussen de bruto-kapitaalcoëfficiënt en het uit-
breidingstempo
(y) van het nationale produkt te bestaan.
Deze samenhang spreekt het duidelijkst indien de door
Prof. Derksen gegeven bruto-coëfficiënten naar hun grootte
worden gerangschikt, hetgeen in
tabel 1 is geschied
4)
Noorwegen en Denemarken buiten beschouwing latend
5),
vindt men een gemiddelde bruto-coëfficiënt van 4,9 tegen-
over een gemiddelde
y
van 3,7 pCt. voor de zes landen
met de
hoogste
bruto-coëfficiënten. Voor de zes landen
met de
laagste
bruto-coëfficiënten correspondeert een ge-
middelde waarde van 3,0 voor deze laatste met een y van 6,2.
TABEL 1
Marginale bruto-kopitaalcoéfficiënien en gemiddelde groei-
percentages van het nationaal produkt
(1948-1957)
Bruto-
Groei.
coëfficiënt percentage
zweden
…………………………….
5,2 3,7
Canada
…………………………….
5,2
4,4
Verenigd
Koninkrijk
-.
…………………
5,0
2,7
België
………………………………
3,2
Verenigde
Staten
……………………..
4,6
3,6
4,4
4,8
Gemiddeld
………………..
4,9
..
3,7
Portugal
a)
…………………………
3,6
..
..
4,0
Nederland
……………………………
4
.,7
3,4
..
5,6
3,3
5,0
2,7
..
..
7,7
Italië
…….
………………………
…
Frankrijk
…………………………..
2,7 7,6
Oostenrijk
……………………………
West-Duitsland
………………………
Griekenland
………………………….
2,1
,
7,1
Gemiddeld
…………………
3,0
6,2
a) 1952-’57.
De invloed van oorlog en herstel.
Het is evenwel niet aannemelijk, dat het alléén verschillen
in de
normale
verhouding der vervangingsinvesteringen
tot de uitbreiding van de kapitaalgoederenvoorraad zouden
zijn geweest, die tot dit sterk uiteenlopend niveau der bruto-
ctëfficiënten hebben geleid. Allereerst geldt dat, met uit-
zondering van enkele landen in de hoogste groep, de ont-
wikkeling van kapitaalgoederenvoorraad en produktie
sedert het begin der dertiger jaren zeler niet stabiel is ge-
weest. Voorts blijkt dat, met uitzondering van België en
Nederland, in geen der landen van de hoogste groep
oorlogshandelingen in het land zelf hebben plaatsgevonden,
die tot een omvangrijke destructie van het produktie-
in feite geeft de tweede kolom van deze tabel de relatieve
groei van het bruto-nationaal produkt. Het verschil met V =
kan hier en in het volgende evenwel worden verwaarloosd.
y
I.v.m. de door deze landen gevolgde definiëring der in-
vesteringen (Prof. Derksen, t.a.p.).
apparaat hebben geleid. In de laagste groep is dit, afgezien
van Portugal; voor alle landen wèl het geval geweest. De
veronderstelling is daarom gewettigd, dat de vervangings-
investeringen in de laagste groep niet onbelangrijk minder
gewicht in de schaal moeten hebben gelegd dan in de hoog-
ste. Is hierdoor de waarde van
r
voor de laagste groep
kunstmatig gedrukt, het tegendeel geldt voor y.
De indruk bestaat nl, dat het ontwikkelingstempo na
de oorlog voor de hier beschouwde landen in zeer sterke
mate bepaald is geweest door het begin-niveau van de
arbeidsproduktiviteit. Ligt dit laatste – in vergelijking
met een normaal vôéroorlogs jaar als buy. 1929 – reeds
hoog, dan kan een matig produktiviteitsaccres worden
waargenomen. Ligt het daarentegen laag, dan geldt-het
omgekeerde. Voor
t
de industriële produktie wordt deze
situatie geïllustreerd door
grafiek 1
en
tabel
2. De cijfers
zijn rechtstreeks berekend uit de ten deze beschikbare
statistieken van de O.E.E.C., de U.N. en het I.L.O, waar
nodig aangevuld met nationale gegevens. Vanzelfsprekend
is de koppeling van indexcijfers voor de industriële pro-
duktie der voor- en na-oorlogse periode zonder speciale
herweging in feite niet toelaatbaar. Uit de tabel kunnen
dan ook geen specifieke conclusies tav. één bepaald land
worden getrokken. Niettemin brengt zij de zojuist genoem-
de tendentie in haar algemeenheid duidelijk tot uitdrukking.
TABEL 2.
Niveau van uitgang en gemiddeld jaarlijks accres der arbeids-
produktiviteit per man-uur
(1949-1957)
Niveau
in
1957
(1929=100)
Gemiddeld
adcres
in pCt.
166
2,6
154
1,9
146
3,0
Zweden
……………………………..
.
127
4,9
Verenigd
Koninkrijk
…………………..
Verenigde
Staten
………………………
103
3,9
Frankrijk
………………………….
Nederland
……………………………
101
6,9
west-Duitsland
………………………
Italië
……………………………….
100
7,7
GRAFIEK 1.
ARaEIDSPR0DUKTIVITEIT PER MAN-UUR IN DE INDUSTRIE
1929
=
100
200
.
200
Ven Ko ni n krijk
49
:.
i40
120
120
p
loc too
—
.
/
1
90
–
90
80
.
,/’
80
26
13-1-1960
Marginale Bruto-Kapitaalcoijjiciënten _
g
)
en Accres van het Nationale Produkt
(.X)
(y+d)
y
(Gemiddelden 1954—’57)
GRAFIEK 2.
15
Deze ,,inloop” van de produktiviteit der landen van de
tweede categorie is echter zeer waarschijnlijk niet alléén
een gevolg van de verbeterde kapitaalgoederenuitrusting.
Efficiency-verhoging door herscholing en training, alsmede
door verbeterde organisatiemethoden als het geleidelijk
wederinvoeren der prestatiebeloning ten onzent, moeten
daarbij evenzeer een rol hebben gespeeld. Als een gevolg
hiervan staat voor deze landen tegenover een reeds relatief
te lage waarde van
r
steeds een te hoge waarde van zy. Dit
brengt met zich, dat in deze periode voor de betrokken
landen niet alleen de tweede factor met
–
in (4) te laag is,
doch dat ook de waarde van
e
in de eerste factor is gedrukt,
zodat in deze gevallen de grensproduktiviteit van het kapi-
taal dreigt te worden overschat. Theoretisch gezien is het
daarom niet uitgesloten dat voor enkele dezer landen het
normale niveau der marginale netto-kapitaalcoëfficiënten
(,) ongeveer gelijk of wellicht iets hoger ligt dan de empi-
risch gevonden bruto-coëfficiënten, berekend over de jaren
1 948-’57.
Voor een deel kan de invloed van deze ,,herstel-trend’
der arbeidsproduktiviteit worden geëlimineerd door de
marginale bruto-coëfficiënten niet over de gehele periode
1948-’57 te berekenen, doch slechts over het laatste ge-
deelte daarvan, bijv. over de jaren 1954-’57. Een vergelij-
king van de aldus berekende coëfficiënten met de telkens
corresponderende gr’oeipercentages is gegeven in grafiek 26).
Ter vergelijking is in deze grafiek tevens het ,,theoretisch”
verloop der kapitaal-coëfficiënten door de gebogen lijn
voorgesteld. Deze stelt het verloop voor zoals het had
mogen worden verwacht in het geval dat in alle landen
gedurende de laatste drie decennia niet alleen een stabiele
groei van het nationaal produkt gelijk aan die in de jaren
1954-’57 had plaatsgevonden, doch dat ook – van land
tot land – de marginale netto-kapitaalcoëfficiënt
(x)
en
6) Om voor de korte periode de vergelijking zo juist mogelijk
te maken, zijn de investeringen berekend over de jaren
1953
t/m
1956,
het produktie-accres echter over
1954
t/m
1957.
Legendun: A
:
Oostenrijk
8
:
België
CDN
:
Canada
0
:
west-Duitsland
OK
:
Denemarken
F
:
Frankrijk
GB
ver. Koninkrijk
GR
Griekenland
1
:
Italië
NL
:
Nederland
P
Portugal
S
Zweden
USA
:
Ver. Staten.
de gemiddelde levens-
duur (m) van het kapi-
taal dezelfde waren ge-
weest
7).
Deze grafiek laat
allereerst de conclusie
toe, dat alleen reeds
door rekening te hou-
den met het ,,theore-
tische” verband tussen
de marginale bruto-
coëfficiënten en de
groei-snelheid van het
nationale produkt, een
9
10
in pct
belangrijk deel der
Y niveauverschillen van
deze coëfficiënt kan worden verklaard. D.w.z. zelfs in het
geval van een voor elk lând volkomen stabiele groei en
voor alle landen gelijke waarden, voor
x
en
in
moet reeds
met een spreiding worden rekening gehouden zoals deze
door de gebogen lijn wordt aangegeven. In de tweede
plaats rijst de vraag in hoeverre een uitspraak omtrent de
gemiddelde. waarde van de marginale netto-kapitaal-
coëfficiënt mogelijk is. De multiplicatieve term,
x
1 + x/m’
uit het rechterlid van (6) blijkt,
bij
aanpassing aan de
gegeven waarnemingen, een waarde van 3,02 te krijgen.
In. eerste instantie zou dit dan corresponderen met een
waarde voor
x
van 3,3. Hierbij moet evenwel in aanmerking
worden genomen, dat voor vele landen uit deze ,,steek-
proef” de groeisnelheid in de laatste tien jaar belangrijk
hoger is geweest dan in de jaren daarvôér, en dat tevens
,
ook de ,,herstel-trend” waarschijnlijk nog niet in alle ge-
vallen was uitgewerkt. Het vermoeden ligt daarom voor de
hand dat de werkelijke waarde van het gemiddelde der
kapitaal-coëfficiënten voor deze landen hoger is dan 3,3
en vermoedelijk tussen 3,5 en 4 gelegen zal zijn.
‘s.Gravenhage.
P. J. VER000RN.
7)
Technisch is deze lijn gevonden door de waarde’ van
uit (6) zodanig te kiezen, dat de empirische waarne-
1+x/m
mingen voor
(f»
zich zo goed mogelijk aanpassen aan
de corresponderende waarden van (1 +ey11
)
waarbij
m
op
30
is gesteld. De gevonden waarde voor deze term met x blijkt
dan
3,02
te belopen met een standaardfout van
0,58 (R = 0,87).
Berekend over de gehele periode
1948-1957,
beloopt de waarde
van de term
2,92
met een standaardfout van
0,54 (R = 0,79).
Klaarblijkelijk naderen in de loop van de tijd de waargenomen
bruto-kapitaalcoëfficiënten iets meer tot de lijn welke het
,,theoretisch” verloop aangeeft. Zoals te verwachten was, onoer-
gaat daarbij dan tevens de waarde van de term met
x
een lichte
stijging als gevolg van de geleidelijk aan geringer wordende betekenis van de ,,hersteltrend”.
13-1-1960
27
Naar aanleiding van de recente vestiging van zgn.
middenstandswarenhuizen in ons land behandelt schrij-
ver de verschillende aspecten van deze vorm vn
samenwerking tussen warenhuisondernemingen en detail-
listen. Uiteengezet wordt hoe de verhouding tusen
warenhuis en detaillist, wat het assortiment, de prijs
en de naam betreft, is geregeld en in hoeverre daarbij
sprake is van variatie in de overeenkomsten. Daar de
detaillist de assortimens- en prjsbepaling vrijwel
geheel kan overlaten aan het warenhuis, kan hij zich
vooral toeleggen op de stimulering van de veikoop,
voorraadpolitiek, personeelsbeleid en administratie.
Daardoor kan het doel van de samenwerking, nl. hogere
omzetten en betere bedrijfsresultaten, worden bereikt.
Wat de financiering betreft, blijft de detaillist geheel
zelfstandig. Gezien de omvang van het middenstands-
warenhuis meent schrijver, dat de noodzakelijke
grootte van de consumentenkring op ca. 15.000 zielen
moet vorden gesteld.
Middénstands.
warenhuizen
Enkele aantekeningen hij de samen-
werking tussen warenhuizen en
zelfstandige detaillisten
In Nederland manifesteert zich de laatste jaren een
samenwerking tussen warenhuisconcerns en zelfstandige
detaillisten, welke zich realiseert als de zgn. middenstands-
warenhuizen. Momenteel zijn er twee concerns, die deze
nieuwe bedrijfsvorm hier te lande in praktijk brengen, al.
de N.V. Hema en het Belgische Priba-concern. Priba is
een dochteronderneming van ,,Au Bon Marché” en ,,A 1′
Innovation”, welke ter bereiking van haar doeleinden op
de Nederlandse markt hier een dochtermaatschappij heeft
opgericht.
Priba was reeds in 1954 in België met het nieuwe systeem
begonnen, waarschijnlijk in navolging van ,,Monoprix”
in Frankrijk. In België zijn thans ruim 125 middenstands-
ondernemers een samenwerking met Priba aangegaan.
Ook de N.V. Hema heeft via internationale samenwerking
kunnen kennisnemen van de Franse ervaringen met deze
bedrjfsvorm en is in
1958
met de’toepassing ervan be-
gonnen in Rosendaal, kortgeléden gevolgd door een Vesti-
ging in Oss. Naar bekend is geworden zouden plannen
met betrekking tot Hulst, Terneuzen, Heerenveen en Mep-
pel in vergevorderde staat van voorbereiding zijn. In 1959
heeft Priba haar werkterrein uitgebreid tot Nederland
met Valkenswaard als eerste vestigingsplaats. Terneuzen
Gorinchem en Culemborg worden als volgende plaatsen
voor een Priba-middenstandswarenhuis genoemd.
Beide concerns hebben dus grote plannen. Men krijgt
de indruk, dat er een strijd is ontbrand om de vestigings-
plaatsen voor de middenstandswarenhuizen, waarbij ook
reeds vaststaat, dat in verschillende gemeenten beide waren-
huizen hun activiteiten zullen gaan ontplooien. Voorts is
het de vraag of en in hoeverre op den duur ook andere,
binnenlandse dan wel buitenlandse, warenhuisconcerns
ertoe zullen besluiten via samenwerking met zelfstandige
detaillisten te trachten hun aandeel in de koopkrachts-
besteding hier te lande te handhaven of te vergroten.
Waarin bestaat nu eigenlijk die samenwerking tussen
warenhüis en middenstandsondernemer-detaillist? De vol-
gende drie elementen kunnen hiervoor als wezenlijk worden
aangemerkt:
de aangesloten detaillisten betrekken van het waren-
huis – als grossier dus – diens gehele of vrijwel gehele
assortiment;
.
het warenhuis bepaalt niet alleen de veikoopprijzen
aan de detaillist maar ook – en dit is in dit verband be-
langrijker – de prijzen, welkè aan de consument in rekeriing
moeten worden gebracht. Hiermede worden dus de bruto-
marges van de aangeslotenen vastgelegd;
de detaillist voert de naam van het betrokken waren-
huisconcern – in het geval van Priba de naam ,,Uniek”.
Assortiment, prijspolitiek en naam bepalen in commer-
cieel opzicht derhalve de band tüssen warenhuis en detail-
list. In het licht van deze constructie is in perscommen-
taren de verhouding tissen warenhuis èn aangesloten
detaillist wel vergeleken met het vrijwillig fihiaalbedrijf in
de kruideniersbranche. Een dergelijke vergelijking vindt
echter hooguit enige grond in het in beide gevallen op
elkaar georiënteerd zijn als leverancier, en afnemer. Overi-
gens gaan – zoals. nog nader zal blijken – zowel de ver-
plichtingen met betrekking tot de afname als die inzake
de aan consumenten in rekening te brengen prjzenin het
geval van de middenstandswarenhuizen aanzienlijk verder
dan
bij
het vrijwillig fihiaalsysteem.
Tot beter begrip van de verhoudingen zal op de hier-
boven vermelde drie punten nog wat nader worden inge-
gaan.
a) In beginsel is de aangesloten detaillist veiplicht het
assortiment
van het warenhuis volledig en met uitshuiting
van artikelen van anderen te voeren. De Hema houdt aan
dit principe strikt de hand; uitzonderingeii staat zij niet
toe. Dè detaillist is echter geheel vrij in de. hoveeffieden,
welke hij wenst te bèstellen; hij is daarbij zelfs niet ge-
bonden aan minimale grossiersverpakkingen. Darentegén
laat Priba de aangesloten detaillisten veel meer’vrij in de
keuze uit het totale assortiment; zij kuinen de artikelen,
welke naar hun mening in hun bedrijf geen of weinig kans
maken, buiten hun oiders houden. Ook kunne zij bij
anderen artikelen kopen waarvoor Priba. geen interesse
heeft. . ‘.
Het assortiment van de middenstandswarenhinzen be-
28
13-1-1960
staat in grote lijnen uit huishoudelijke artikelen, textiel-
goederen, lederwaren, bijouterieën en souvenirartikelen,
parfumerie- en cosmetische artikelen, toiletartikelen, glas,
keramiek en aardewerk, levensmiddelen, chocolaterie en
suikerwerken. Het is – zoals kenmerkend voor de Hema-
en Priba-assortimenten in tegenstelling tot die van de luxe
warenhuizen – een assortiment, dat t ch eigenlijk slechts
een bescheiden omvang heeft, en
/
ook in de diepte, in de
versèheidenheid van de uitvoering dus, zeer beperkt is.
Deze .bepekirïgen in het assortiment hebben voor de
ondernemers’verschillende voordelen. Zo betekent de con-
centratie in de inkoop
bij
het warenhuis lagere inkoop-
prijzen; grotere concurrentiemogelijkheden bij de verkoop,
grotefe omzetsnelheden (nog versterkt door veertiendaagse
levering), hetgeen, behalve tot kostenbesparingen uit hoofde
van geringere voorraden, ook verder tot lagere exploitatie-
kbsten lëidt, mede als gevolg van vereenvoudigingen in het
administratieve vlak. Dô zelfstandige detaillist krijgt der-
halve onder bijzonder gunstige omstandigheden de gelegen-
heid een sterk’ geparâllelliseerd bedrijf op te zetten. Een
parallellisatie, welke, gepaard aan de verkoop van een
béhoorlijk assôrtiment ‘levensmiddelen, grote mogelijk-
heden biedt tot stimulering van de koopkrachtbesteding
in hun bedrijven.
Ook ten aanzién van deprjjspolitiek bestaan er tussen
de Hema- en .Priba-middenstandswarenhuizen zekere ver-
schillen. In beginsel bepaalt in beide gevallen het warenhuis
in- en verkoopprijzen van de aangesloten detaillisten. Is
ook hier, de Hema weer degene, die geen afwijking accep-
teert van de voor de Hema-filialen geldende consumenten=
prijzen, Priba houdt rekening met de wenselijkheid, dat
als gevolg van plaatselijke omstandigheden in bepaalde
gevallen tot een ,maximaal perçentage naar beneden’ of
naar boven van de officiële Pribaprijzen moet worden af-
geweken..
Bovendien worden bij de Hema de bruto-marges van
de aangesloten detaillisten bepaald aan de hand van
de in de Hema-filjalen in de diverse artikeigroepen bereikte
bruto-resultaten, terwijl bij Priba de in de afzonderlijke
bedrijfstakken’ gebruikelijke marges (althans in beginsel)
worden gevolgd, los van de resultaten dus. Hierdoor
moet tot de conçlusie worden gekomen, dat de bij
Hema aangesloten detaillisten veel meer in het warenhuis
zijn geïntegreerd dan zij, die met Priba zijn verbonden.
Niet alleen overigens vanwege de grote binding uit
hoofde van de marge-bepaling, doch ook met het oog
op de zojuist gememoreerde regeling rond het assortiment.
Ten slotte het derde element in de samenwerking
tussen warenhuis en zelfstandige detaillist: de
naam.
In
het kader van de verkoopbevordering moet het gebruik
vande naam van het warnhuis een belangrijke rol spelen.
Naarmate deze naam het publiek meer zegt, zal de reclame
van het warenhuis ook meer betekenis hebben voor de
aangesloten detaillisten.’
Ter.ugziende op de band, welke de zelfstandige detaillist
bindt aan het warehuis van zijn keuze, ontkomt men
niet aan de conclusie, dat’deze band de zelfstandigheid
van de..’aangesloten middenstanders toch wel in sterke
mate beperkt.
Deze beperking zal door de middenstand bij de beoor-
deling van deze nieuwe vorm van samenwerking zonder,
twijfel zwaar worden geteld.
Toch zal de betrekkelijkheid van deze bezwaren ook
weer niet uit het oog mogen worden verloren. Immers,
de beperkingen van de zelfstandigheid, waarop hierboven
werd gedoeld, komen in de detailhandel in steeds toene-
mende mate voor. Men denke slechts aan het exclusieve
,,dealership”, dat aan het assortiment van de dealer meestal
vèrgaande beperkingen oplegt; aan het merkartikel met
de verticale prjsbinding, dat de detaillist vrijwel geen enkele
speelruimte op het gebied van prijzen en marges laat en
aan het optreden onder gemeenschappelijke naam, dat
bijv. in het vrijwillig filiaalbedrijf zeer gebruikelijk is, ter-
wijl
ook
bij
de inkoopcombinaties een streven in deze
richting ‘valt waar te nemen.
Het zij toegegeven: tot dusverre is de combinatie van
beperkingen op âlle drie gebieden een zeldzaamheid in de
detailhandel. Anderzijds moet er echter op worden ge-
wezen, dat juist de taakverdeling tussen warenl’iuis en
detaillist voor de laatste de mogelijkheid opent tot een
bijzondere ontplooiing van zijn ondernemerscapaciteiten
op de terreinen, welke voor hem behouden blijven. Aan-
gezien de detaillist de moeilijke taak van assortiments-
en prijsbepaling geheel of vrijwel geheel kan overlaten aan
de deskundigen van het warenhuis, hetgeen voor hem zon-
der twijfel een zeer aanzienlijke verlichting van zijn werk-
zaamheden betekent, kan hij zich in het bijzonder toeleggen
op de stimulering van de verkoop – toegespitst op de
eisen van zijn eigen klantenkring – op de voorraadpolitiek,
op het personeelsbeleid en op de administratie, om enkele
van de belangrijkste gebieden te nôemen.
Alle met deie onderwerpen samenhangende vraagstuk-
ken krijgen voor de met een warenhuis samenwerkende
detaillist grotere betekenis als gevolg van de omzetvergro-
ting, welke voor zijn onderneming uit die samenwerking
voortvloeit. Dit toch is het doel van de samenwerking:
hogere omzetten en daarmede betere bedrijfsresultaten
dan voorheen. Op de genoemde terreinen moet het onder
–
nemerschap van de detaillist in verhoogde mate tot uiting
komen, terwijl dit alles in zekere zin wordt overkoepeld
door de hogere eisen, welke aan de financiering van zijn
onderneming worden gesteld. /
Want dit moet na deze opsomming van maatschappelijke
nadelen en econoniische voordelen, culminerend in een
verminderde zelfstandigheid en een vergroot ondernemer-
schap, worden vastgesteld: de detaïllist, die zich aansluit
bij een warenhuisconcern, blijft in financieel opzicht in
ieder geval geheel zelfstandig. Hij zal zijn financierings-
problemen zelf moeten oplossen. De financiële hulp van
het warenhuis blijft beperkt tot leverancierskrediet in de
tussen grossier en detaihist min of meer gebruikelijke ver-
houdingen. Hier ligt dus een bij de vergrote bedrijfsomvang
aanzienlijk grotere verantwoordelijkheid voor de detaillist
als ondernemer.
Het behoeft ten slotte nauwelijks betoog dat, wil de
samenwerking tot bevredigende resultaten komen, zowel,
vertrouwen in de capaciteiten, de deskundigheid en het
beleid van de partners, als de overtuiging dat het contract
zal worden nagéleefd in de geest waarin het is gesloten,
nodig is. Daarbij dient de zelfstandige ondernemer zich
bewust te zijn, dat hij in de samenwerking belangrijke
beslissingen aan zijn partner, het warenhuis, moet over-
laten. Hij moet zich’ mentaal in staat achten het spel in
deze geest mede te spelen, hetgeen waarschijnlijk moeilijker
is naarmate zijn capaciteiten als ondernemer groter zijn.
13-1-1960 ‘
29
Thans een enkel woord over de betekenis van de nieuwe
samcnwerkingsvorm voor het middenstandersbelang in
het algemeen. Men moet zich realiseren, dat de toepassing
van het middenstandswarenhuis aan vrij nauwe grenzen
gebonden is, in die zin, dat de exploitatie-uitkomsten,
welke qua omzet moeten worden bereikt, een consumenten-
kring van ongeveer 15.000 zielen vereisen. Het is in het
licht van deze voorwaarde niet waarschijnlijk, dat het
aantal middenstandswarenhuizen de 500 gemakkelijk zal
oversch’ijden. In kwantitatief opzicht is het aantal midden-
standondernemers, voor wie samenwerking met een waren-
huis mogelijkheden opent, derhalve gering en zo gezien
zou de invloed van deze samenwerking op het geheel van
de middenstand eveneens binnen nauwe grenzen blijven.
Anders wordt het, indien men rekening houdt met de
ondernemerscapaciteiten van de middenstanders, die hun
vleugels op deze wijze verder willen uitslaan en op het
aandeel, dat zij in de detailhandelsomzet waarschijnlijk
zullen gaan behalen. Dan zou de nieuwe samenwerkings-
voi m op den duur van grotere betekenis kunnen worden.
Dit moet in het bijzonder worden verwacht in de branche,
welke de gevolgen van het optreden van de middenstands-
warenhuizen vooral zal ondervinden, ni. de detailhandel
in huishoudelijke artikelen. Het zijn vooral de ondernemers
in deze branchê, die, om voor de hand liggende redenen,
belangstelling tonen voor samenwerking met het waren-
huis. Zij toch zijn van huis uit reeds gewend met een uiterst
gevarieerd assortiment te manipuleren. Ook is het assorti-
ment van de huishoudelijke branche zeer geschikt als
uitgangspunt voor het middenstands-warehhuis. Vandaar
dan ook de bijzondere aandacht, waarmede de bedrijfs-
genoten in deze branche de ontwikkeling met betrekking
tot de middenstandswarenhuizen volgen.
Overigens mag uit het bovenstaande niet worden afge-
leid, dat de middenstandsondernemers die een samenwer-
king met het Warenhuis aangaan, moeten worden geacht
voor de middenstand verloren te
zijn.
Integendeel, het
zijn en blijven zelfstandige middenstanders,
zij
het werkend
onder andere verhoudingen. Daarbij mag niet uit het oog
worden
verloren,
dat
ook
de verhoudingen in het midden-
standsbedrijfsleven in het algemeen een ontwikkeling te
zien geven, die de afstand tussen de leiders van de midden-
standswarenhuizen en de overige zelfstandige detailhande-
laren op den duur zal verkleinen.
Het lijdt weinig twijfel, dat het initiatief tot ‘de samen-
werking tussen warenhuis en detaillist is uitgegaan van
het warenhuis. De vraag, wat het warenhuis tot deze stap
heeft bewogen is dan ook gerechtvaardigd. Dan moet
worden bedacht, dat het middenstandswarenhuis in feite
betekent het brengen van het warenhuis en het warenhuis-
assortiment in de kleinere gemeenten. Het warenhuis con-
stateerde de nog steeds groeiende aantrekkingskracht van
het one-stop-shoppingsysteem, dat de consument de gele-
genheid biedt al zijn aankopen, of althans een belangrijk
deel daarvan, onder één dak te verrichten. Tevens kon het
warenhuis vaststellen, dat de bevolkingsagglomeraties
buiten de grote steden, welke steden tot dusver het bolwerk
van de warenhuizen vormen, in sterkte toenamen, terwijl
de oriëntering van de koopkrachtbesteding vanuit die ge-
bieden op de grote stad in kracht verminderde.
Komt de berg niet naar Mohammed, dan moet Moham-
/
med naar de berg komen, redeneerden de warenhuizen
en zij zijn er derhalve toe overgegaan het warenhuis in
samenwerking met de zelfstandige ondernemer naar de
kleinere gemeenten te brengen. Juist op déze wijze, omdat
het middenstandswarenhuis aan de kapitaalsinvestering
van de kant van het warenhuis de geringste eisen stelde.
Immers, de aangesloten detaillisten moeten, zoals gezegd,
de financiering volledig voor hun eigen rekening nemen.
Weliswaar kunnen de warenhuizen op beperkte schaal
buiten de grote stad expanderen, maar hierbij moet niet
uit het oog worden verloren, dat de warenhuizen in de
metropool zelf nog lang niet klaar zijn. In het kader van
de zich steeds expanderende markt eist het warenhuis in
de grote stad immers nog nieuwe vestigingen, uitbreidingen
en vernieuwingen, waarvoor het zelf zal moeten zorgen,
wil het de kracht behouden om ook in de komende Euro-
markt een rol van betekenis te spelen. De grote drijvende
•kracht achter de nieuwe samenwerkingsvorm is het streven
om in de stijgende, voor consumptie beschikbare, koop-
kracht een zo groot mogelijk aandeel te verkrijgen. Tegen
deze achtergrond moet uiteindelijk de samenwerking tussen
warenhuis en zelfstandige detaillist worden gezien, een
samenwerking welke eerst in een beginstadium verkeert
en waarvan de ontwikkeling moeilijk te voorspellen is.
Het is in dit verband, dat ten slotte de vraag moet worden
gesteld: hoe het t.z.t. met de voorzetting van deze midden-
standswarenhuizen zal gaan. Zolang het bedrijf kan over-•
gaan van vader op zoon, lijken de moeilijkheden niet groot.
In het contract zullen ongetwijfeld in het algemeen geen
bepalingen zijn opgenomen, welke deze voortzetting be-
lemmeren, integendeel. De problemen ontstaan eerst, in-
dien tot overdracht aan derden zou moeten worden be-
sloten. Waarschijnlijk zullen zich dan grote moeilijkheden
voordoen met het vinden van figuren uit middenstands-
kring, die over kapitalen beschikken om een. bedrijf van
de omvang van een middenstandswarenhuis over te nemen.
De vrees is dan ook niet ongegrond, dat dan het warenhuis
de meest biedende koper zou kunnen blijken te zijn. Het
is niet in de laatste plaats deze nog volkomen in het duister
gehulde toekomst van het middenstandswarenhuis, die
de middenstander, ook als hij voordelen en aantrekkelijk-
heid en misschien zelfs de noodzakelijkheid van de nieuwe
bedrijfsvorm onderkent, met zorg vervult.
‘sGravenhage.
Drs. P. H. J. F. Th. SCHNELLEN.
MEDEDELINGEN VOOR ECONOMISTEN
De faclteit der rechtsgeleerdheid aan de Rijke-
universiteit te’ Groningen stelt zich voor enkele
colleges te doen geven voor afgestudeerden en
andere belangstellenden. De colleges worden ge-
houden in het Academiegebouw, Broerstraat,
Groningen, des avonds te 20.15 uur precies. In
dit kader spreekt Prof. Mr. J. H. Beekhuis’ op
donderdag 28 januari 1960 over het onderwrp:
Fiduciaire eigendomsoverdracht ,en Pauliana.
De
volgende colleges worden gehouden op donderdag
3 maart 1960 (Prof. Mr. H. J. Scheltema) en op
donderdag 17maart1960 (Prof. Mr. H. J. Doedens).
De te behandelen onderwerpen zullen nog nader
worden aangekondigd.
30
13-1-1960
Bezit en bezetenheid
Onze bezittingen eisen ons op, zij blokkeren ons meer
dan wij willen en durven bekennen,
zij
stellen ons eisen,
zij dicteren ons een gedragslijn. Bezit echter omvat meer
dan wij op het eerste gezicht vermoeden. Bezit is vaak ook
onzichtbaar, want het omvat tevens de stelligheden en a
priori’s waarmede wij het leven tegemoet treden.
Ons gedrag wijzigt zich diepgaand wanneer wij iets be-
zitten, terwijl wij voorheen niets bezaten. Wij gevoelen de
druk en verantwoordelijkheid “ian het bezit. De bezitter
moet zich hoeden voor duizend en één ding teneinde het
bezit niet te verliezen, dan wel in waardete laten vermin-
deren.. Sterker nog: het bezit moet geconsolideerd worden,
hët moet versterkt en verstevigd worden. Evenzo onze
meningen. Zij moeten in de toetsing hun waarde bewijzen
en ons de steun geven van onmisbaarheid en kenmerking.
Wij zoeken dan ook intensief de juistheid van onze me-
ningen en opvattingen te onderstrepen en — in dit streven
al — selecteren wij zo goed mogelijk de levenssituaties die
daartoe passend schijnen! Wij willen wel wat laten vallen
wij
zijn
wel bereid tot correctie, wel zeker, men mag niet
menen dat wij enghartig zijn, maar, nadat wij hebben
laten vallen, voegen wij weer nieuwe feiten toe aan onze
ervaringen die dienen om een nieuw systeem op te bouwen
omtrent het leven, de medemens, de zaak, het apparaat,
of wat dan ook. Zelfs over de Almachtige heeft de mens
menigvuldige schema’s ontworpen, waarbij hij niet ver-
zuimt de andersdenkenden als licht- wan- of ongelovig
af te tekenen.
Bezit is een ,,passeport”, bezit loodst ons de veilige
haven binnen, vanuit de woelige zee
,
der onzekerheden.
Bezit is een anker, bezit is een veiligheidsventiel, een red-
dingsboei, ja wat al niet. Met een variatie kan men zeggen:
bezit is opium voor, de mens! Bezit geeft ons iliusies, garan-
ties en deformaties. Bezit suggereert ons namelijk veilig-
heid, suprematie, overwicht én grotendeels onkwetsbaar-
heid, dan wel sterk verminderde kwetsbaarheid.
,,Crisis der zekerheden” heet een boekje met opstellen
van een diep gelovig en strjdbaar Rus. Het had ook kunnen
heten ,,devaluatie der vaste waarden”, of ,,ondergang der
bezittingen”, misschien zou het dan meer gelezen zijn.
Zou het dan dus ook beter verstaan zijn? Sterk geïmpreg-
neerd door het kwantum, menen wij — tegen beter weten
in! — dat het kwantum de doorslag zal geven. In eigen
leven en de essentiële ontmoetingen van het bestaan wordt
onophoudelijk duidelijk dat de kwaliteit immer het door-
slaggevende is. Maar wij overstemmen dit en laten’ het
ook overstemmen, omdat kwantum garantie biedt, terwijl
kwaliteit alleen door de insider wordt verstaan en ge-
waardeerd. Daarmede is duidelijk de relatie tussen angst
en kwantificering: dat is de relatie tussen angst en bezit!
Angst, onveiligheid, ‘bedreiging, gevaar, wij moeten
het zien te overleven en verweren ons met alle macht. Als
bezetenen rennen wij door de lege straten op’ zoek naar
een schuilplaats, wij botsen tegen een substantie, maar
herkennen geen menselijke trekken, trappen voor de veilig-
heid van ons af en rennen verder, boordevol uitzinnigheid.
Nu is het merkwaardige dat men kan rennen, terwijl men
in zijn bureaustoel zit en dat men kan vluchten, terwijl men
in bed ligt, of aan het strand zit. Men kan vluchtend con-
tracten’ afsluiten, men kan priëlen bouwen, welke innerlijk
slechts verschansingen zijn, bunkers voor de opgejaagde
en voortvluchtige ziel. Fabrieken kunnen groot worden
door de chronische angst, waardoor wij ons laten brengen
tot een steeds verder doorvoeren van ons verweer en een
telkens opnieuw investeren van de behaalde winsten, ten-
einde ditmaal de toren van Babel doel-treffend te doen
zijn, om het absolute te bereiken, een zelfgeschapen rust-
punt te vinden. Wij verzekeren onszelf en elkaar, maar
de hulp die wij toezeggen geldt niet de ander als mens,
maar als klant, consument dan wel relatie. Waré de ander
een kredietwaardige giraffe geweest, wij zouden evenzeer
zaken hebben gedaan. Met menselijkheid larderen wij onze
transacties, of deze nu intellectueel, dan wel commercieel
of technisch zijn, maar wij vergeten dat larderen geen
transformeren is. Bovendien zien wij dan nog over het
hoofd dat de mens nimmer zichzelf transformeert en ook
niet een ander. Transformatie voltrekt zich
aan
de mens.
Reeds in de taal kan men – indien er nog enige aan-
dacht voor is —• terugvinden de schier eindeloze vernie-
lingen en verwoestingen die het bezitsdenken, het beschik-
ken-over-de-dingen, het niet meèr kunnen luisteren, heeft
veroorzaakt. Wanner het een alom gebruikelijke zegs-
wijze werd van ,,the man in the street”: ,,wat koop ik
daarvoor?”, afgewisseld met,,wat word ik daar wijzervan?”
dan betekent dat meér dan een zegswijze der willekeur,
dan grijpt dat wellicht dieper in, is omvangrijker en verder
rjkend, dan de atoomeflergie waarmede straks de centrale
verwarming van Nederland zal worden gevoed. Utiliteits-
maatstaf is verminking, grove destructie, het is de reductie
van een levende en bewoonde wereld tot een hel der dingen.
Het willen plukken van het leven betekent niet meer willen
zaaien, niet meer willen ploegen, niet meer willen zwoegen,
niet meer durven mijmeren – hoe verschrikkelijk onpro-
duktief – het amper me’er kunnen slapen — welk een
tijdsverlies immers! —; het betekent een platvloersheid
van de vroege ochtend tot de late avond. En wel heeft de
hoogleraar Van der Leeuw juist gezien, wanneer hij op-
merkt in één van zijn boeken: ,,Die Dinge sind das Leben
das wir in unserer Verzweiflung ermordet haben”. In het-
zelfde boek citeert hij Scheler, die ‘reeds veel eerder onder-
kende: ,,die moderne Zivilisation beruht meist mehr auf
Welthasz als auf Weitliebe. Nur eine Welt, die man im Kern
als ,,vernunft und wertios”, als ,,Jammertal” empfindet,
kann den ,aufs höchste gesteigerten Antrieb zur Beherr-
schung erwecken, der in der Bildung der modernen Zivili-
sation vorhanden ist”. Scheler overleed in 1928! Altijd
wanneer wij in onszelf en elkaar de behoefte tot bezit aan-
wakkeren, betekent dit een vluchten naar het schijn-hou-
vast, een uitwijken naar een illusie. Dat blijkt duidelijk
wanneer wij een zwaar zieke bezoeken. Dan valt weg wat
wij hebben uitgedacht aan constructie, hoe knap ook;
dan vervaagt het belastbaar bezit als schimmig ten aanzien
van de laatste realiteit van de mens.
Wanneer de mensen in nood zijn en bij elkaar om hulp
komen, omdat zij het niet meer wéten, en men zou dan
als antwoord ‘op de nood
die
cliché’s, die
slogan’s krijgen,
die ons allen dagelijks voorgeschoteld worden, vol allite-
ratie, vol van goedkoop succes, dan zouden wij daarmede
slechts braakreflexen opwekken, en niemand zou verbaasd
zijn, wanneer één van dezulken in zijn afgrond-diepe
wanhoop zich van het leven beroofde – hoewel elkeen
weet dat dit opgave noch doel kan zijn van het bestaan
dat ons ‘werd geschonken. Maar potentiële consumenten
mogen niet in nood zijn, zij moeten bewerkt worden, ver-
13-1-1960
.31.
murwd worden – en dat is dus niet anders dan murw ge-
maakt worden – om zich te scharen bij de grote en steeds
stijgende groep blijmoedige afnemers. Onze verantwoorde-
lijkheid tegenover hen wordt werkelijk (?) doordat wij inten-
sief trachten hen
k
te overtuigen dat het geluk voor hen geheel
en al afhangt van: het consumeren van A, B of C, van
stemmen pro of contra, van het lid worden van de partij
voor de welvaart of de partij van de juiste houding, dan
wel van enig andere maatschappelijke groepering. Intussen
hoort men alom de noodroep, dat er zo weinig meer be-
wust gekozen wordt, dat er zoveel klakkeloosheid heerst
overal, dat verantwoordelijkheid niet meer wordt gevoeld.
De mensen eisen tegenwoordig maar, en dat maakt hen
doodongelukkig. De mensen leven immers meer en meer
voorwaardelijk,
terwijl
het leven alleen onvoorwaardelijk
valt te legen. Maar zij die klagen, plegen gemeenlijk grif
en overvloedig gebruik te maken van ,,alle gepaste midde-
len” om de opinie van ,,het geëerd publiek” te beïnvloeden.
Altijd wanneer omlijndheid en vaste codex door ons cen-
traal worden gesteld, zal het resultaat zijn dat velen zich
zullen normeren. Deze velen zullen het normalisatielied
aanheffen en trachten de anderen door heftig’ trommel-
vuur tot capituleren te bewgen. De normopathen zullen
aan de lopende band geboren worden; waarop wij ons –
ongepast! – zullen verbazen over deze wijziging in de
menselijke structuur! Wij willen
weide
massa’s van bezitters
en consumenten om het economisch apparaat te behoeder
voor stoornissen, maar
wij
wensen
niet
de horde, de amorfe
brei klakkeloze herkauwers, te accepteren die wij in ge-
moede kweken. Als het niet gelukt zal het zeker niet aan
onze menselijke samenleving liggen, want aan leuzen,
voorspiegelingen en voze kreten geen gebrek!
Wij kunnen ons beklagen over de krankzinnige uitingen
op de hoeken van straten, over de schandelijke misdadig-
heid hier en elders, over de platie gulzigheid en het gebrek
aan dienstvaardigheid en werklust. Maar als men de gul-
dens – afgeleid van goud, naar men zegt – uitgeeft, moet
men zich niet verbazen wanneer vroeg of laat eçn welge-
vulde beurs leeg zal blijken, ondanks alle papieren met
toezeggingen van wie dan ook. Wij kunnen iedereen aan-
klagen, wij kunnen elk ander de schuld geven, wij kunnen
ieder die het horen wil, bezweren dat wij vrijuit gaan en
eraan toevoegen de importantieformule met zachte drei-
ging: ,,wéét u wei wie u voor u hebt?”. Maar zal het roepen
baten, zal het niet één van de oneindige reeks zijn van chan-
tage en onechtheid, met alle schijn van eerlijkheid met
geen andere bedoeling dan om het eigen paadje schoon
te vegen en het vervolgens te verbreden en te asfalteren?
Trekt men van de mens de menselijkheid af, dan houdt
men ,,the human factor” over. Daarmede kan men dan
gemakkelijk cijferen, dat geeft overzicht en overzicht
geeft weer een proper gevoel. Wanneer wij onze medemens
die bij ons komt tot cliënt, casus, geval, relatie bestempelen,
dat staan wij die
mens
naar het leven, dan maken wij een
ding van hem, een al dan niet soepel lopende robot. Hier
hebben wij te maken met
die
vorm van doodslag die formeel
niet te bewijzen valt en bijaldien niet in ons wetboek van
strafrecht is opgenomen. Maar déze vorm van doodslag
wordt door ons allen enthousiast beoefend. Carrières
worden erop gebouwd, promoties worden erop gefundeerd
en praktijken worden er bloeiend van. Is het nu niet wat
al te kras om te menen dat de doodslag aan de wortel van
al dergelijke welvaart kan liggen? Antwoord: is het nu
niet erg onnozel te menen dat wij alleen door middel van
het mes en aanverwante middelen elkaar van het leven
kunnen beroven? Doodslag is elkaar het leven onmogelijk
maken in een mate dat de dood erop volgt. Dood isde
mens wanneer hij afgesloten is, opgesloten in zijn prikkel-
draad, verstikt in zijn overtuigingen, slachtoffer van eigen
list en bedrog. Niettemin kan deze mens economisch ge-
sproken tot de uitermate succesvollen behoren; hij kan
gevierd zijn en abundant geridderd worden;
hij
kan aan
het hoofd komen van welke Organisatie wij maar kunnen
bedenken, wereldlïjk dan wel geestelijk, want geen plaats
in
•
de wereld die wij menen te kunnen kiezen, loutert de
mens. Zonder enig pessimisme moet men zeggen dat de
mens in staat is op virtuoze wijze alles te perverteren, en
als
wij
het van onszelf niet zien moeten-
wij
niet gerust-
gesteld opzuchten en naar de buurman wijzen, maar het
aandurveh met het benauwende vermoeden
–
dat wij –
door de zorgvuldige en collectieve training van ons allén
– waarschijnlijk het van ons zelf wel niet zullen zien,
hetgeen alleen maar nog erger is.
In het willen manipuleren mèt, in het berekenbaar willen
maken, ligt een willen overmeesteren, een onmiskenbaar
de baas willen spelen, waarbij wij slechts een horigheids-
relatie accepteren. Dit bezit willen nemen van het bestaan
is kenmerk van bezetenheid en angst. Wij kweken op deze
wijze de gebondenheid, de bezetenheid en klinken dus
elkaar vast aan materie en schablone. Herhaalbaarheid
van de handelingen schijnt deze èchter te maken, terwijl
juist
iti
de herhaling de magie ligt, produkt van ongeeste-
lijkheid.
Waar ,vandaan ontstaat de noodzaak deze dingen uit
te spreken? Waarom ons bloot stellen aan verguizing en
verachting, waarom• riskeren de vruchtioze polemiek?
Soms – in de kéntering der tijden – weten
wij,
verstaan
wij iets, dat niet valt te legitimeren tegenover de wereld.
Maar innerlijk is het klaar en duidelijk en het wint aan
kristallen kracht. Bezit raakt ons allen ten nauwste en
bezetenheid tekent zich af in ons doen en laten . . . . VeeP
is gewonnen als de verschansing als afweer wordt doorzien.
Onze bezitsmanifestaties zijn als de lawaaidozen die nu
allerwegen – al dan niet gepaard met bromvehikels – de
recreatiegebieden onveilig maken; de gelukkige bezitters
wanen zich superieur aan de armzaligen die zonder een
dergelijk apparaat door het leven moeten.
Zij
demonstreren
echter aan ons alleen ons eigen spiegelbeeld, het beeld
van hen die het niet wagen met het rechtstreekse, met het
onmetelijke, met de Ongeziene. De Weg is er voor eik ster-
veling, moge dit een appèl zijn.
Pogingen onszelf vrij te maken door ingrijpen, afstand
doen, zijn ouder dan de religies die wij kennen. Het zijn
echter evenzoveel uitingen’ van bezit, want wij maken
onszelf niet
vrij
van tirannie door een wetboek in de kachel
te werpen; evenmin verlossen wij onszelf van de diepge-
wortelde behoefte ons te dekken voor de gebeurlijkheden
die kunnen optreden door polissen te verscheuren, be-
trekkingen te weigeren en bedelend langs de straten te
gaan. Wij geven onszelf de povere aureolen van eigen make-
lij en helpen de
ander
in de illusie van ,,weldadigheid ntar
vermogen” rechtvaardiging te vinden voor een vastklampen
aan dat, wat toch verstikt, hoeveel we er aan schenking
en weldaad ook tegenover zettén. Het gaat erom debasis-
wetten van het menselijk zijn te verstaan. Geen techniek
stelt ons instaat deze te overmeesteren of in te lijven, dat
zullen wij, ondanks alle listigheid en virtuositeit, telkens
weer ervaren. In ons
hebben
ligt onze armoede, in het
zijn
ons perspectief!
Rôtterdam.
R. FENTENER VAN VLISSINGEN.
32 .
13-1-1960
Europa-bladwij zer
No.7b
De Europese
Economische Gemeenschap.
,,Le marché commun, chômage’ ou prospérité?” (Paris
1959, Editions du monde ouvrier, 261 blz.), uit links socia-
listische hoek geschreven, wil populaire voorlichting geven
over de feiten van de E.E.G. en de vraag beantwoorden
,,comment, face au mur d’argent résolument consruit par
les patronats des six pays, bâtir un front de travailleurs…….
Verschillende maatregelen worden bepleit, bi. nationali-
satie of internationalisatie van de industriële en financiële
kartels. Tegen het ,,Gaullistisch nationalisme” wordt stel-
ling genomen.
In ,,Vers une division internationale du travail” (Les
problèmes de 1’Europe, no. 3, 1959, blz. 45-53) heeft
W.
Bauer
de verschillende pogingen geschetst, die sinds de
oorlog zijn ondernomen teneinde een betere internationale
arbeidsverdeling te bereiken.
Hij
waarschuwt in dit ver-
band tegen regionale blokvorming en bepleit de totstand-
koming van de E.E.G. te gebruiken als een goede aanleiding
het streven tot tariefverlaging in G.A.T,T.-verband nieuw
leven in te blazen. Gegeven de mislukking van de onder-
handelingen over de Vrijhandelszone, wil hij wat de ver-
houding tot de overige O.E.E.S.-landen betreft op ruime
schaal toepassen de in art. 25 lid 1 van het E.E.G.-verdrag
voorziene mogelijkheid tot toekenning van zgn. tarief-
contingenten. Zolang echter hierdoor de hoeveelheden van
uit derde landen ingevoerde produkten niet wezenlijk wor-
den vergroot, heeft het tariefcontingent weinig betekenis.
Helaas zal dit laatste in de regel het geval zijn, daar de
tweede alinea van art. 25 lid 1 bepaalt, dat de tariefcontin-
genten de bedrijvigheid in de overige lid-staten niet mogen
benadelen.
Overigens gaat Bauer voorbij aan het fundamentele
vraagstuk dat achter het streven naar economische inte-
gratie ligt, de noodzaak nl. om overeenstemming te be-
reiken tussen twee verschillende doeleinden van econo-
mische politiek: de verbetering der internationale arbeids-
verdeling en. de thans vrijwel algemene wens een nationale
conjunctuurpolitiek te voeren, die zich (ook) andere nor-
men stelt dan de handhaving van het externe evenwicht.
Aan dit probleem heeft Dr. J. E. Andriessen
de rede
gewijd, die hij op 19 oktober jI. heeft gehouden ter gelegen-
heid van zijn ambtsaanvaarding als hoogleraar aan de
G.U. te Amsterdam. Onder de titel ,,De conjunctuurpolitiek
in Westeuropees verband” geeft hij allereerst in het kort
een bijzonder helder beeld van de moderne ,,actieve” con-
junctuurpolitiek en de verschillende daarbij gebruikte in-
strumenten. Vervolgens gaat hij na in hoeverre dit natio-
nale conjunctuurbeleid in strijd kan komen met de eis van
een evenwicht op de betalingsbalans, gezien de verplichting
onder het E.E.G.-verdrag om – althans tegenover de
partnerlanden – geen gebruik te maken van de handel
belemmerende maatregelen. Deze impasse is, aldus Prof.
Andriessen, alleen te overbruggen door een coördinatie
van de conjunctuurpolitiek in E.E.G.-verband. Aan de
vorm hiervan wijdt hij het laatste gedeelte van zijn rede,
waarbij hij pleit voor de oprichting van een Europese con-
junctuurraad met vooralsnog beperkte, doch reële be-
voegdheden. (De rede is ook afgedrukt in De Economist
van oktober 1959, blz. 657-677.)
In de Internationale Spectator van 8 oktober 1959 (blz:
474-493) bespreekt
Jhr. Mr. E. van Lennep
in voor een
ieder verstaanbare taal ,,De regeling van de monetaire
problematiek in het E.E.G.-verdrag” (weergave van een
voordracht voor de Europese Studiegroep in Leiden):
De schrijver, als een der twee Nederlandse leden van het
Monetair Comité der E.E.G. bij uitstek deskundig, komt
o.a. tot de slotsom dat de E.E.G. kan leiden totvèrgaande
benadering van de voorwaarden, die moeten worden ver-
vuld voordat men één munt kan instellen. Monetaire een-
wording zal echter slechts mogelijk zijn als de Europese
organen zich voldoende juridische bevoegdheden
en werke-
lijk gezag
zullen hebben verworven om de
,
soms drastische
maatregelen te kunnen nemen en door te zetten, welke de
handhaving van het monetaire evenwicht van de Zes met
de buitenwereld zal kunnen eisen.
Enige tijd geleden heeft het G.A.T.T. een rapport ge-
publiceerd onder de titel ,,The Possible Impact of the
European Economic Community, in particular’ the Corn-•
mon Market, upon World Trade” (Trade Intelligence
Papers, no. 6; Geneva, ‘december 1957), waarin wordt
betoogd dat een economische unie alleen dân nadelige
gevolgen voor de structuur van de wereldhandel zal hebben
(de bekende , ,trade-diversion”), wanneer de internationale
handel een algemene teruggang vertoont. Bij een opgaande
trend zouden de redenen te verwaarlozen zijn. Tegen dit
standpunt heeft
M. E. Kreinin
bezwaar aangetekend in een
artikel, getiteld,,On the ,,Trade-Diversion” Effect of Trade-
Preference Areas”. (Journal of political ecorlomy, aug.
1959,
blz. 398-401). Zich o.a. baserend op gegevens over
het verloop van de handel tussen Nederland en de Belgisch-
Luxeburgse Economische Unie in de periode 1951-1957,
toonf hij aan, dat de feiten bepaald geen steun verlenen
aan de G.A.T.T.-hypothese. De in de theoretische literatuur
ontwikkelde criteria (men zie bi. J. E. Meade ,,The Theory
of Customs Unions”) acht Kreinin derhalve een beter
uitgangspunt voor de analyse van dit vraagstuk.
Ieder is het erover eens, dat de E.E.G. de stukjes in de
legpuzzie van de internationale handel enigermate door
elkaar zal gooien. Wanneer de overgangs- of, om in deze
beeldspraak voort te gaan, de ,,herinpassings”-periode
verstreken is, zal de nieuwe legkaart ongetwijfeld een ander
patroon vertonen dan de oude. In deeconomischeliteratuur
is men reeds druk doende een schets van dit nieuwe patroon
te maken door elk stukje in theorie bij te schaven zôdat
het zal passen bij de veranderde constellatie in de Europese
hoek. In ,,Europe’s unification and Canada’s Trade” (The
Canadian Journal of Economics and Political Science,
August
1959,
blz. 249-258) heeft
R. E. Caves
zijn krachten
beproefd op het stuk dat de Canadese handel voorstelt.
Hoewel een groot deel van de Canadese export naar Europa
sectoren betreft, waarvan het E.E.G.-regime nog niet is
bepaald (landbouw, produkten van de ,,G-lijst”), komt
Caves op grond van eeh uitgebreide analyse tot de con-
clusie, dat de Canadese buitenlandse handel door de E.E.G.
slechts in zeer geringe mate zal worden beïnvloed.
Een interessant en actueel probleem betreft de invloed
van de E.E.G. op de directe investeringen van Amerikaanse
bedrijven in Europa. Reeds thans is een anticiperen op de
13-1-1960
1
33
volledige totstandkoming van de gemeenschappelijke markt
waar te nemen: men wil door vestiging van dochtermaat-
schappijen op een gunstige plaats binnen de E.E.G. pro-
fiteren van de afbraak der interne handelsbarrières. In de
,,Annales de Sciences Economiques Appliquées” van mei
1959 (p. 183-218) is een artikel verschenen van
M. C.
Blanchaert
,,Les Investissements directs privés des Etats-
Unis dans le Marché Commun”, dat een uitvoerige be-
schouwing over dit vraagstuk behelst. Het eerste gedeelte
bevat een analyse van de snelle groei der directe Ameri-
kaanse investeringen in Europa sinds 1949 en van hun
geografische spreiding; in het tweede gedeelte wordt de
politiek van de zes landen tegenover vestiging van buiten-
lândse ondernemingen uiteengezet. Het artikel eindigt met
een pleidooi voor de unificatie van de nationale regelingen,
opdat geen kunstmatige factoren de keuze van de vesti-
gingsplaats beïnvloeden. Of dit laatste nu als ideaal moet
worden beschouwd is overigens zeer de vraag. Er kunnen
gegronde redenen zijn de investeringen in bepaalde, relatief
onderontwil&elde gebieden van de gemeenschap door gun-
stige bepalingen te stimuleren. De juistheid van deze stelling
is aangetoond in verscheidene, eerder in deze bladwijzer
genoemde, publikaties. Ook het bestaan van de Europese
]nvesteringsbank berust ten slotte op deze gedachte.
De vestiging van Amerikaanse industrieën in Europa
wordt eveneens besproken in een minder diepgaand, op
de praktijk gericht artikel van
P. R. Porter,
,,Operating in
the common market”, dat verschenen is in het Amerikaanse
tijdschrift The Management Review van mei 1959 (blz.
19-23 en blz. 77-82). Porter
wijdt
speciale aandacht aan
de keuze tussen directe investering door een Amerikaanse
maatschappij – bijv. vestiging van een dochteronderne-
ming in Europa – en het verlenen van een licentie aan
een Europese onderneming. Hij toont aan, dat deze keuze
door de gemeenschappelijke markt wordt beïnvloed. Hij
pleit ten slotte voor een unificatie van het octrooirecht en
centralisatie van de octrooibescherming in de Iânden der
Gemeenschap.
Een derde artikel dat
wij
in dit verband kunnen noemen
is ,,The European Common lvlarket and American Foreign
Trade and Investment” (The Journal of Business, juli
1959,
blz. 244-257) van de kort geleden overleden assistant-
professor aan de School of Business van de University of
Chicago, S.
Wellisz. Op
grond van een zowel theoretisch
als met cijfers goed gefundeerd betoog komt de schrijver
tot de conclusie, dat de E.E.G. voordelen zal opleveren
voor Amerikaanse investeringen in Europa, zonder dat
zij – althans op korte termijn – de Amerikaanse export
zal bedreigen. Wat het effect op lange termijn zal zijn,
hangt af van de vraag of de E.E.G. zich in protectionis
tische, dan wel in open richting zal ontwikkelen.
In ,,European Integration and American Trade” (Amen-
can Economic Review, september 1959, vol XLIX, blz.
615-627)
heeft
M. E. Kreinin
aan de hand van uitvoerig
cijfermateriaal nagegaan welke invloed het totstandkomen
van de gemeenschappelijke markt zal hebben op de buiten-
landse handel der Verenigde Staten. Hij komt tot de con-
clusie dat ,,contrary to common apprehensions, it appears
unlikely that the Common Market will cause serious dis-
turbances in U.S. trade”. iets minder optimistisch is hij
echter over de gevolgen van een eventuele vrijhandelszone,
die het gehele O.E.E.S.-gebied zou omvatten.
Dat ook in commerciële kringen in de Verenigde Staten
grote belangstelling bestaat voor de gemeenschappelijke
markt, bewijst het feit dat de Analysts Journal, een tijd-
schrift dat gewoonlijk geheel is gewijd aan min dan wel meer
betrouwbare analyses en prognoses van het beursverloop,
in zijn februarinummer (1959) twee (hoofd)artikelen aan
de E.E.G. heeft gewijd. Het eerste
(Dr. Koitcho Beltchev,
,,The European Common Market”, blz. 7-10) geeft een
korte beschouwing over de gemeenschappelijke markt; in
het tweede
(Richard Miles,
,,British Views of the Common
Market and the Free Trade Area”, blz. 13-15) worden de
Engelse opvattingen over de Europese integratië weer-
gegeven.
De Revue du Marché Commun gaven
wij
reeds vaak
een eevblle vermelding. Zij blijft haar nog jonge traditie
van het geven van actuele en scherpzinnige beschouwingen
getrouw. In haar nummer van juli/augustus 1959, waarin
o.a. de moeilijke Deense positie in het verdeelde Europa
van de Zes en de Zeven voor het voetlicht wordt gebracht,
is als bijvoegsel een uitvoerig verslag opgenomen van de
Europese studiedagen te Caen (8.10 mei 1959), waar men
uit de zes landen bijeenkwam om van gedachten te wisselen
over ,,la libre concurrence dans les pays du marché com-
mun”. Behalve het rapport van
André Marchal,
dat wij
in de vorige bladwijzer reeds even vermeldden, kan men
nog bijdragen ‘aantreffen van
Arved Deringer
(,,Les
ententes”, blz. 29-34),
R. Niermants
(,,L’abus de puis-
sance économique dominante”, blz; 34-38), G.
Guglielmetti
(,,Les exclusivités de vente”, blz. 38-42) en van onze land-
genoot P. J. van Leeuwen
(,,Les prix imposés”, blz. 42-48).
Gecomprimeerde verslagen der diverse vergaderingen en
de gebruikelijke resoluties ontbreken niet.
Een reeds eerder in genoemde Revue (van april 1959)
opgenomen artikel, ,,Importance et protection de la marque
de fabrique et de commerce dans .1e cadre du Marché
Commun”, van de hand van
Yves Saint-Gal
is nu ook af-
gedrukt in de Revue de droit intellectuel (van oktober
1959, blz. 287-297). In het juni/juli-nummer van dit blad
schreef André Bouju
onder de titel ,,Marché commun et
brevet d’invention” (blz. 193-206) nog eens over allerlei
vragen betreffende het octrooirecht in de E.E.G.
Nadat
Joh. Börniann
onlangs onrust heeft verwekt door
te betogen dat een wijziging van het ,,Aktienrecht” in Duits-
land (en eventuele overeenkomstige wijzigingen in andere
landen van de E.E.G.) niet strookt met de gedachte en de
bepalingen van het E.E.G.-verdrag (,,ist eine Aktienrechts-
reform überhaupt noch zulassig?”, Juristenzeitung
1959,
blz. 434-436), kwamen
Kurt Markert
en
H. Wisker
even-
tuele hervormers van het’nationale recht betreffende de
naamloze vennootschap weer enigszins geruststellen met
een betoog, dat zulk een wijziging wel degelijk geoorloofd
is. (,,Aktienrecht und E.W.G.-‘ertrag”, Juristenzeitung
1959, blz. 627-629). Tot op heden is de vraag slechts ter-,
loops besproken. Een diepgaand onderzoek is echter nood-
zakelijk.
R. Zaneleiti
stelt in Les Problèmes de 1’Europe (no. 3,
1959, blz. 57-64) ,,Le droit d’établissement des activités
industrielles dans le cadre de la Communauté Européenne”
aan de orde. Ook op dit gebied blijken de verdragsbepa-
lingen vaag en de praktijk in de verschillende landen van
de Gemeenschap zeer uiteenlopend te zijn. Het artikel
bevat een interessant overzicht van de vestigingswetgeving
in de zes lid-staten. Het laat evenwel vele problemen on-
beantwoord, met name bijv. de vraag hoe.de
eis van non-
discriminatie (art. 52 lid 2) moet worden verstaan ten aan-
zien van economische activiteiten waarvoor een concessie
vereist is, zoals het vervoer en de extractieve nijverheid.
Ook de Revue du Marché Commun bevat in het sep-
34
13-1-1960
met één aandeel
‘Vereenigd Bezit van 1894v
hebt U 150 ijzers in het vuur
Elk aandeel ‘Vereenigd Bezit van 1894’ maakt U
mede-eigenaar van een grote, deskundig samengestelde
aandelenportefeuille, die een aantrekkelijk rendement
oplevert. S-p-r-e-i-d-i-n-g over meer dan 150 fondsen
beperkt het risico. Bovendien bestaat goede kans, dat.
Uw bezit in waarde vermeerdert.
Alle banken en commissionairs kunnen U inlichten.
N.V.VEREENIGD
BEZIT
VAN 1894
De voordelen van aandelenbezit met beperking van risico
WESTERS1NEL 84, R0TTRDAM
(Advertentie)
tembernummer van dit jaar (blz. 321-328) een artikel over
,,Le droit ‘d’établissement dans le marché commun et ses
problèmes” van de hand van
Ernest Slach Ier.
De invloed van de vervoerspolitiek der E.E.G. op de
relatieve positie van de Westeuropese zeehavens is het,
onderwerp van een artikel in het julinummer van het in-
ternationales Archiv für Verkehrswesen. In ,,Die deutschen
Nordseehâfen und die Europaische Wirtschaftsgemein-
schaft” geeft
H. Schmidt- Wiking
aan op welke wijzen
West-Duitsland het onderste uit de kan van het E.E.G.-
verdrag zou kunnen – en volgens hem zou moeten – halen
om de Duitse Noordzeehavens te beschermen. Tegen zijn
aanbevelingen om de produktiviteit van de Duitse havens
te verbeteren en de spoedige totstandkoming van een
Europese Associatie te bevorderen kan op zich zelf geen
bezwaar bestaan. Daarnaast bepleit hij echter een aantal
maatregelen, die rechtstreeks tegen de bedoeling van het
E.E.G.-verdrag ingaan. Hij
stelt nl. dat de Duitse Noord-
zeehavens door natuurlijke factoren met name ten op-
zichte van de Ruhr in een ongunstige positie s.erkeren en
dat dit gecompenseerd moet worden door speciale tege-
moetkomingen. Hij wil daarbij een beroep doen op de
befaamde ,,gemeinwirtschaftliche” functie van het verkeer
en levert in dit verband scherpe kritiek op de uitgangs-
punten van het rapport-Kapteyn. Bovendien wil hij de
,,Duitsland-clausule” van het verdrag (art. 82) uitbuiten
om de zgn. ,,Aûsnahmetarife” van de Bundesbahn te hand-
haven. Het spreekt wel vanzelf dat Schmidt-Wiking’s ar-
tikel doorspekt is met kritiek op het Nederlandse standpunt
ten aanzien van de gemeenschappelijke vervoerspolitiek.
Het Centre d’Etudes et de Mesures de Productivité pu-
bliceerde een eerste rapport in een reeks vergelijkende
studies, getiteld ,,L’industrie du machinisme agricole face
au marché commun (Analyse comparéë des résultats de
cinq entreprises en France, Italie et Suisse, 1952-1958)”.
Dit hoogst technische rapport (Paris, 171 blz.) van de hand
van
Balayé
en
Joffre
eindigt met een pleidooi voor stan-
daardisatie en specialisatie van’ de produktie op dit ge-
bied.
Elke sector van het economisch leven kent zo zijn eigen
specifieke integratieproblemen. Dat ook de arbeidsmarkt
hier geen uitzondering op vormt wordt duidelijk aange-
toond in het artikel van
Dr. H. Bues
in Wirtschaftsdienst
van juli 1959 (blz. 377-388), ,,Arbeitsmarkt und Arbeits
marktpolitik in den’ Lândern der Europaischen Wirt-
schaftsgemeinschaft”. Dr Bues geeft daarin een grondige
analyse van de toestand op de arbeidsmarkt bij de inwer
–
kingtreding van het E.E.G.-verdrag en van het beleid dat
ieder der zes landen op dit terrein voert. Hij dringt in dit
verband aan op een vollediger en internationaal beter ver
–
gelijkbare berichtgeving op statistisch gebied. Voorts geeft
hij enkele aanbevelingen met betrekking tot de door het
verdrag voorgeschreven coördinatie van het nationale be-
leid der lid-staten.
in ,,L’Association des pays d’outre-mer â la Commu-
nauté Economique Européenne” (Paris 1959, 286 blz.)
heeft
P.
Cousté
een uitvoerige verhandeling gewijd aan
het vraagstuk der associatie van de gebieden overzee. Hij
bespreekt daarin o.a. de huidige structuur van deze ge-
bieden en hun economische betrekkingen met de E.E.G.-
landen alsmede de bekende vraag of de associatie al dan
niet in strijd is met het G.A.T.T. Onder het hoofd ,,per
–
spectieven” vraagt Cousté zich af, of met name de Franse
overzeese gebiedsdelen er door de associatie op vooruit
zullen gaan. Zij verliezen enerzijds een stuk preferentie
op de Franse markt, daar de betrokken buitentarieven
van de E.E.G. grotendeels beneden de huidige Franse lig
gen, anderzijds verkrijgen zij een preferentiële positie op
de rest van de E.E.G.-markt. Cousté concludeert, dat de
voordelen de nadelen zullen overtreffen, mits de Frans-
Afrikaanse gebieden hun exportprjzen in één lijn zullen
weten te brengen met de wereldmarktprijzen. In zijn al-
gemene slotbeschouwing, waarin hij ook andere dan eco-
nomische kwesties betrekt, is Cousté vrij vaag.
Het thema der geassocieerde gebieden overzee wordt
eveneens behandeld in een viertal artikelen, verschenen’.
in ,,Les Problèmes de l’Europe” no. 3
(1959).
Wordt in
het boek van Cousté voornamelijk aandacht gegeven aan
de Frans-Afrikaanse gebieden, in deze reeks artikelen
wordt speciaal de plaats van de Belgische Congo in de
E.E.G. aan de orde gesteld. In ,,Le Congo Belge et la
C.E.E.” (blz. 31-39) voorspelt
L. C. Ameye
voor de asso-
13-1-1960
35
!-?:””
•i’.
•
..’
-:
ciatie niets dan goeds – ,,Les perspectives ouvertes sont
vastes et brillantes” – , zulks tegen de achtergrond van
de huidige toestand die, volgens
A. Coenen
en
J. Marx
in ,,Données économiques du Congo Beige” (p. 40-44),
als vrij zo’rgwekkend moet worden beoordeeld, gezien de
snelle aanwas der bevolking. Dat de ontwikkeling der
energievoorziening
bij
de aldus zo noodzakelijke snelle
opvoering van de Cdngolese produktie een belangrijke
rol zal spelen is duidelijk. In dit verband is van belang
het artikel van
P. L. Chauvet,
getiteld ,,Inga ou Kouilou?”
(blz. 25-30), wâarin twee grote hydro-elektrische projecten
worden besproken.
A. Frisch
bespreekt in dit nummer
,,Les réalités fondamentales de la construction euro-
africaine” (blz. 13-20).
Het Zeitschrift für handelswissenschaftliche Forschung
heeft in het nummer van juli 1959 (blz. 349-412) een-verslag
opgenomen van de laatste vergadering van het ,,Schmalen-
bach-Geselischaft”, welke geheel was gewijd aan het thema:
.,]3ie Vorbereitungen der Unternehmungen auf dem Ge-
meinsamen Europâischen Markt als betriebswirtschaftliche
Aufgabe”. Het nummer bestaat uit een viertal pread-
viezen, gevolgd door een verslag van de discussie. Na een
inleiding van de hand van de Duitse Staatssecretaris van
Economische Zaken,
Prof.
Dr. A. Müller-Ar,nack,
volgt
een vrij technisch artikel van
Dr. W. Mü/ler
över de ,,Be-
triebswirtsèhaftliche Erfahrungen der Kohle- und Stahl-
industrie in der Montan-Union”. Meer algemeen is het
vraagstuk dat wordt besproken door
Dr. C. Becker,
,,Die
Vorbereitungen der Unternehmungen auf dem Gemein-
samen Europâischen Markt als Gemeinschaftsaufgabe
einzelner Wirtschaftszweige”. Becker pleit daarbij voor
een samenwerking tussen ondernemingen in elke bedrijfs-
tak om de voör die bedrijfstak specifieke integratieproble-
men op te lossen en concludeert: ,,Wir sollten uns in jeder
Branche auf unsere Eigeninitiative stützen, denn den Staat
zur Lösung dieser Frage zu Hilfe rufen, hiesze womöglich,
seine Partnerschaft auf Dauer zu provozieren”. Het veel
ernstiger gevaar dat in zijn suggestie verborgen is, nl. dat
der kartelvorming, laat hij overigens maar buiten beschou-
wing. In de bijdrage van
Dr. K. Pentlin,
;,Die Vorberei-
tungen der Unternehmungen auf dem Gemeinsamen Euro-
pâischen Markt als betribswirtschaftliche Aufgabe in
einzelnen Unternehmen” gaat de zeer vlotte stijl wel wat
ten koste van de diepgang; werkelijk inzicht is nu eenmaal
bèzwaarlijk doör anecdotes te verkrijgen.
EUIROPA-INSTITULJT
van de Rijksuniversiteit te Leiden.
EEN BIJDRAGE TOT HET MIDDENSPEL
BIJ ,,COMMZERCLEEL HALMA”
Vadernecum van een aantal ,narktanalytische gegevens.
(Groningen, Friesland, Drenthe blz. 1-38; Overijssel,
Gelderland blz. 39-66; Utrecht, Noord-Holland, Zuid-
Holland blz. 67-106; Zeeland, Noord-Brabant, Lim-
burg blz. 107-148). Uitgave van het Centraal Bureau
voor Courantenpubliciteit van de Nederlandse Dag-
bladpers. Amsterdam,
1959.
In het halmaspel vindt de eigenlijke
strijd
veelal plaats
– op de vakjes rondom de diagonaal. In het middenspel
staan dan de witte en rode dopjes broederlijk door elkaar.
De kunst is een zodanige stelling op te bouwen dat een
pad ter beschikking komt, waarop de eigen dopjes wel
haasje-over kunnen springen, maar die van de tegenstander
niet. Hij die daarin het slimst is, wint.
Een bijdrage tot het middenspel
bij
,,commercieel halma”
nu levert de tweede druk van het Vademecum van het
Cebuco. Evenals in de eerste druk van ongeveer
vijf
jaar
geleden zijn er in deze nieuwe druk weer veel gegevens
bij elkaar gebracht, waarvan èen nuttig gebruik kan worden
gemaakt
bij
het opbouw’en van een overspringpad. Op
basis van de Cebuco-indeling van Nederland in ongeveer
50 verzorgingsgebieden worden
kencijfers
gegeven inzake
demografie, welstand, en vestigingen in detailhandel en
ambacht; gegevens, die ook ergens anders misschien wel
te vinden zijn, maar dan begraven -liggen tussen details.
Betreffende de publiciteit geven dç Vademecums drie
gegevens: het absolute aaita1 dabladabonnees, en het
relatieve aantal t,o.v. het aantal huishoudens resp. met
en zonder het aantal a1leenstaaideii. Dus
eigenlijk
één
origineel nieuw gegeven op publiciteitsgébied. We zouden
een bladzijde vol wensen! Want al zijnie blij met hetgeen
hier geboden wordt, er blijven – al meer gereleveerde-
wensen onvervuld, met name de. data die een koper van
media-ruimte zo nodig heeft
bij
de bepaling van de kwali-
teit van de publikaties. M.a.w., we zouden nogmaals een
uitgebreide ,,buyersguide” op dit terrein willen bepleiten.
Het zou het ,,halmaspel” aanzienlijk ovrzichteljker ma-
ken. Natuurlijk weten we dat de dagbladpers daarbij niet
alles heeft te zeggen. Daar, waar er ‘voor de theorie van
het middenspél nog geen gegevens ter beschikking staan,
zullen we het met de natuurmethode moeten stellen.
‘s-Gravenhage.
L. A. VAN DER LINDEN, ee. drs.
Het Nederlandse bedrijfsleven heeft mef een brede glim
lach en zich tevreden in de handen rjvend afscheid’ ge-
nomen van 1959 en is met’optimisme 1960 tegemoet ge-
treden. Slechts de scheepvaart en de steenkooimijnbouw
stonden er een beetje beteuterd bij. Wat de laatste bedrijfs-
tak betreft, heeft de president-directeur van’de Staatsmijnen
echter moed geput uit de omstandigheid, dat zijn bedrijf
commercieel steeds rheer onafhankelijk wordt vn de steen-
kool. Ook de beleggers hebben zich op Oudejaarsavond
gelukkig gerekend. Het optimisme weerspiegelde zich in
de grote omzetten en de gunstige’koersvorming op de eerse
beursdag van 1960, waarbij de oplossing van het’ staal-
conflict in de Verenigde Staten de stimulans was. New
York reageerde echter nauwelijks op het goede’ nieuws,
waarop Amsterdam’ oimiddellijk een topntje lagér ging
zingen. De afbrokkelende markt in Wallstreét i.v.m. hogere
bankrente en de mogelijkheid van een stijging vari het offi-
ciële disconto, welke overigens in de verslagweek niet tot
stand kwam, deed ook in Amsterdam de stemming verder
verflauwen. De activiteit op de emissiemarkt had voort-
gang. De beschuitfabriek Hooimeyer en Zonen opende de
rij in het’nieuwe jaar met een dubbele emissie, nI. f. 326.000
aandelen â 150 pCt. en f. 815.000 5’pCt. 20-jarige conver-
teerbare obligaties. In de verdere toekomst lijkt de aanvoer
van middelen voor de kapitaalmarkt beter verzekerd, is
immers niet aangekondigd, dat de Stichting Verbreiding
Effectenbezit haar werkzaamheden is begonnen?
Voor de
geldinarkt
is de jaarwisseling altijd een nioeilijk
tijdvak. Dit schuilt niet zozeër in de vaak omvangrijke be-
talingen, die velen op het eind van het jaar nog evèn vlug-
36
13-1-‘1960
11
verrichten, doch meer in de omstandigheid, dat door gro-
tere behoefte aan bankpapier en door belastingbetaling
belangrijke bedragen uit de markt
verdwijnen.
Omdat de
oorzaken . hiervan van technische aard zijn en het hier
bovendien -een omkeerbare beweging betreft, is terecht
De Nederlandsche Bank de markt tijdelijk te hulp gekomen
door de banken via de discontohandelaren de gelegenheid
•te geven transacties met beding van wederinkoop af te
sluiten tegën eën disconto van 3 pCt. Na minstens 5 dagen,
doch na hoogstens 15 dagen moest men zich verplichten het
aan de Centrale Bank verkochte papier terug te nemen:
In de laatste week van vorig’jaar steeg de schatkistpapier-
portefeuillé “an de’Céntrale Bank in verband hiermede met
minstens f.
158
mln.; in de eerste dagen van 1960, toen het
terugstromend bankpapier de kassen verruimde, zijn de
banken reeds begonnen het papier terug te nemen. In de
afgelopen week zette deze beweging zich voort. Uit hoofde
van de binnenlandse ultimobeweging behoefden de banken
hun hoge rente verdienende buitenlandse uitzettingen dan
ook niet terug te trekken. De Staat, het zekere voor het
onzekere nemende, heeft De Nederlandsche Bank bereid
gevbnden de optie, in oktober 1959 verkregen om voor de
tegenwaarde van de verhoging van de Nederlandse deel-
neming in het I.M.F. schatkistpapier’bij de Bank te plaat-
sen, ibet twee maanden te verlengen.
Indexcijfers aandelen
2 jan.
30 dec.
8jan.
1953 ,100 1959
1959
1960
Algemeen
………………………………
255
370
360′
Internat. concerns
…………………
375
543
527
Industrie
……………………………….
174
268
262
Scheepvaart
…………………………
151
189
172
Banken
………………………………138
193
194
Indon. aand . …………………………
103
156
155
Bron:
ANP—CBS.
Aandelenkoersen.
Kon. Petroleum
……………………..
f. 83,20 t. 16840 f. 169,90
Unilever
………………………………452
797
780
Philips
…………………………………493
3
4.
811
809
1
/2
A.K.0 .
…………………………………
262
472
504
Kin. Ned. Hoogovens
……………
341
890
815
Van Gelder Zn . ………….
…………
193
261
1
/2
266
H.A.L.
…………….. ………………….
158½,
183
1
/2
‘171
Amsterd. Bank
………………………
253½
331
344
Ver. H.V.A. Mij-en
………………
131½
161
168
New York.
Koersgemiddelde aandelen
Dow Jones Industrials
588
679
676
Effectieve rendementen
obligaties
gem.
9jan.
30dec. 8jan.
looptijd
1959
1959
1960
3
pCt. Invest. Cert.
…
4
j
3,70
3.72
3,73
4’4 pCt. Ned. 1959
……
12½ j
–
4,43
4,48
31% pCt. Ned. 1955 1
…
17½ j
4,32
4,37
4,31
Bron:
Amsterdamsche Bank, Wekelijkse Rendements- en
Koersvergelijking.
C. D. JONGMAN.
RECENTE PUBLIKATIES
Centraal Bureau vor de Statistiek: Faillissementsstatistiek
1958.
Uitgeversmaatschappij W. de Haan N.V., Zin-
zendorfiaan 3, Zeist,
1959,
18 blz., f. 2.
Deze publikatie vangt aan met enkele opmerkingen van
algemene aard en bevat voorts enige korte beschouwingen
over: de uitgesproken en beëindigde faillissementen; de
gefailleerden; financiële bijzonderheden over door akkoord
of insolventie beëindigde faillissementen; surséance van
betaling. Op dit korte verbale, met grafieken geïllustreerde,
gedeelte volgen
25
tabellen en staten met cijfermateriaal.
Hierin treft men onder andere aan gegevens over: het aan-
tal üitgesproken faillissementen over een reeks van jaren
per maand en per arrondissement; de wijze van aanhangig
maken der verzoeken tot faillietverlçlaring; de beëindigde
faillissementen naar de wijze van afdoening en de verdeling
der gefailleerden naar natuurlijke en rechtspersonen. De
natuurlijke personen worden weer ingedeeld volgens be-
roeps- en bedrïjfscategorie, naar zelfstandigen en niet-
zelfstandigen en naar leeftijd. Voorts bevatten de tabellen
nog financiële gegevens over beëindigde faillissementen
en cijfers over surséancé van ‘btaling. –
Centraal Bureau voor de Statistiek: Statistiek van de gas-
voorziening in Nederland’ 1957-1958.
Uitgeversmaat-
maatschappij W. de Haan N.V, Zinzendorflaan 3,
Zeist,
1959,
66 blz., f.
6,35.
Deze ‘statistik omvat gegevens betreffende de ‘p’roduktie
en het verbruik van gas, dat als bron van energie in het
algemeen door middel van buizennetten ‘aan de uiteinde-
lijke verbruikers wordt afgeleverd. In het tekstgedeelte
dezer publikatie wordt een indelini der gassoorten, een
groepering der gasproducenten en een indeling der tabellen
en staten gegeven. Voorts wordt hier een en ander mede-
gedeeld omtrent de ontwikkeling van het gasverbruik in
ons land, de gemiddelde opbrengst van de gasverkoôp en
de gemiddelde winst én de kostenopbouw der produktie-
bedrijven. De staten in het statistisch gedeelte geven samen-
vattende balansopstellingen – gasla1ans, teenkblënmeng
gasbalans, aard- en aardoliegasbalans – en daarmee ver-
band houdende gegevens; regionale gegevens als splitsing,
van totalen uit de voorgaande landelijke gegevens, alsmede
cijfers, die verdiepingen zijn van de gegevens der openbare
bedrijven. De tabellen hebben uitsluitend betrekking op
de gegevens der openbare bedrijven, zoals: produktie,
personeelssterkte, winst en winstverdeling enz. enz.
(Advertentie)
BIJ.DE REDACTIE VAN
Economisch-Statistische Berichten
komt binnenkort de plaats Vrij van
adjunct
redacteur- secretaris
Voor deze functie wordt een
economist gezocht met een
brede belangstelling. Hij moet
tot kritisch oordelen in staat
zijn en over een goede stijl
beschikken.
Aanvangssolaris f. 750—f. 900 ‘per maanI,
afhankelijk
van
ervaring.
Sollicitaties met uitvoerige gegeiens te r,ichten ,n
de redactie, Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
13-1-1960
,
37
Centraal Bureau voor de Statistiek: Statistiek der elek-
triciteits voorziening in Nederland 195 7-1958.
Uit-
geversmaatschappij W. de Haan N.V., Zinzendorfiaan
3, Zeist, 96 blz. + kaart, f. 8,60.
Deze publikatie, die geheel aansluit op voorgaande uit-
gaven, is, voor zover het de gegevens over de elektriciteits-
voorziening zelf betreft, bijgewerkt tot eii met 1958. De
gegevens ôver de kostenstructuur der openbare bedrjvèn
zijn aangevuld tot en met 1957. In de tekst is een beschou-
wing over de internationale kolenmarkt opgenomen, zulks
in verband met de bijzondere ontwikkeling die zich op
deze markt voordoet. De staten hebben betrekking op de
elektriciteitsbalans van Nederland, en geven voorts zeer
gedetailleerde gegevens betreffende de produktie, de af-
gifte, het verbruik, de opbrengst enz. De tabellen geven
tal van bijzonderheden over de openbare, de produktie-
en de distributiebedrijven, alsmede gegevens per provincie,
een overzicht van de leveringsgebieden en van het verbruik
van elektrische energie per gemeente per hoofd in 1957.
Leeft met Uw tijd mee!
Leest de
*
Abonnementsprijs. f. 22,50;
fr. p. post f. 23,60; voor stu-
denten f. 19,—; fr. per post
f. 20,10.
*
Raadgevend Bureau
Ir B.W. BERENSCHOT N.V.
Adviseurs voor Bedrijfsorganisatie
AMSTERDAM – HENGELO (0)
zoekt contact met afkestudeerde
ECONOMEN en
INGENIEURS
die bij voorkeur gedurende enkele jaren in het bedrijfs-
leven werkzaam zijn geweest en die er, in geval hun
interesse uitgaat naar het gebied van de wetenschappe-
lijke bedrjfsorganisatie, belangstelling voor hebben om
tot dit Bureau toe te treden als medewerker.
In deze functie zal hun taak de behandeling van uit-
eenlopende organisatie-opdrachten in de prôduktie
en/of administratieve sector omvatten. Deze opdrach-ten worden aan het Bureau verstrekt door de verschil-lende takken van het Nederlandse,Bedrijfsleven (me-
taal-, textiel-, confectie-, bouw-, chemische en andere
bedrijven). Zonodig zullen zij hiervoor een gedegen
interne opleiding ontvangen; uitzending naar bedrij-
ven-opdrachtgevers in het buitenland behoort tevens
tot de mogelijkheden.
Medewerkers worden opgenomen in het pensioenfonds
en kunnen deelnemen aan diverse collectieve ver-
zekeringen.
Sollicitaties in eigen handschrift resp. verzoeken om inlichtingen kunnen
worden gericht aan
•
RAADGEVEND BUREAU Ir B. W. BERENSCHOT N.V.
POSTBUS 45 .
–
HENGELO (0)
–
TEL. 2946
4.
Abonneert U op
DE ECONOMIST
Maandblad onder redactie
van:
Prof. P. Hennipman,
Prof. A. M. de Jong,
Prof. F. J. de Jong,
Prof. P. B. Kreukniet,
Prf.
H. W.
Lambers,
Prof. J. Tinbergen,
Prof. G. M. Verrijn Stuart,
Prof. J. Zijlstra.
Abonnementen worden aan-
genomen door de boekhandel
-‘
en door uitgevers
DE
.
ERVEN F. BOHN
TE HAARLEM
38
.
13-1-1960
39
• _______- -____
Le Penseur,
:
Rodin
De wondere associatie van denkende mens
en dienstbare machine verwezenlijkt door
ponskaart’enmachines
•
•
electronische rekenmachines
•
rekencentrum
–
ADMINISTRATIE. EN STATISTIEK.
MACHINE MIJ., N.V. AMSTERDAM
I
HOLLANDSCHE SOCIETEIT
–
VAN LEVENSVERZEKERINGEN N.V.
1
meer dan anderhalve
Hoofdkantoor Nederland.:
• ,
Herengracht 475,,Amsterdam-C.
tel. 221322J
eeuw levensverzekering
Head Office Canada:
1130 Bay Street, Toronto
5
Het bestuur van de
,,Stichting tot voorbereiding van
de bouw van twee ziekenhuizen in Gouda”,
i.o., waarin•
het gemeentebestuur en het Diaconessenhuis vertegen-
woordigd zijn, zoekt een
ECONOMISCH ADVISEUR
voor de bouw van deze ziekenhuizen, die ten dele
gecombineerd zullen worden.
Het ligt in de bedoeling, dat deze adviseur
secretaris der bouwcommissie zal zijn. Bij gebleken geschiktheid zal hem in de toekomst de economische leiding der ziekenhuizen worden
toevertrouwd.
Gedacht wordt aan een functionaris met academi-
sche of daarmee gelijk te stellen opleiding.
Ervaring in het ziekenhuiswezen strekt tot aan-
beveling.
Eigenhandig geschreven sollicitaties met uitvoerige in-
lichtingen en opgave van referenties binnen 14 dagen na
de verschijning van dit blad in te zenden aan ,,Samen-
werking Ziekenhuisbouw”, p/a Stadhuis, Gouda.
U reageert op ainon’ces in ,,E.-S.B.”?
Wilt U dat dan steeds kenbaar maken!
Mb26
veilige,
goede wejen..
zijn niet alleen een groot, persoonlijk
belang voor iedere gebruiker, doch,
ook voor de Nederlandse economie.
Ook bij de belegging van overtollige
middelen dient men langs goede en
veilige wegen te gaan. Zo’n weg leidt
naar de Nederlandsche Midden-
standsbank. Daar zijn uw gelden
veilig en verantwoord belegd tegen
een
aantrekkelijke rentevergoeding.
NEDERLANDSCHE
MIDDENSTANDSBANK N.V.
Bij de
Ned. Chr. Boeren- en Tuindersbond
is plaats
voor een academisch gevormde
–
STAFFUNCTIONARIS
die in hoofdzaak zal worden belast met de tuinbouw-
aangelegenheden. Gezien de oriëntatie van de Neder-
landse tuinbouw op het buitenland zal een belangrijk
deel van de werkzaamheden betrekking hebben op dit
aspect en zal men in staat moeten zijn het internationale
werk voor te bereiden en de besprekingen hierover mee
te maken.
Gelet op het bovenstaande zullen hoge eisen worden
gesteld aan representatieve kwaliteiten en talenkennis.
Sollicitaties te richten aan het adres van bovengenoem-
de Bond, Sweelinckstraat 30, ‘s-Gravenhage.
Het Centraal Planbureau te Den
Haag zoekt vo?r een
leidinggevende functie een
ACADEMISCH GEVORMDE,
ECONOMIST
met praktische ervaring op het gebied van economisch-
statistisch researchwerk. .De salariëring vindt plaats
overeenkomstig de rang van wetenschappelijk ambtenaar
le klasse: f 799,— – f 1043,— p. m. (excl. huürcomp.
en vakantietoelage), of van wetenschappelijk hoofdambte-
naar: f.981,— – f. 1198,— p.m. (excl. huurcomp. en
vakantietoelage). Soli, brieven onder no. 2772/7188 (in
linkerbovenhoek env. en brief) aan het bureau Personeels-
voorziening van de Rijksoverheid, Pr. Mauritslaan 1,
Den Haag. –
NEDERLANDS
–
NIEUW-GUINEA
Bij de DIENST VAN FINANCIEN in Nederlands-
Nieuw-Guinea bestaat gelegenheid tot plaatsing van een
ONDERDIRECTEUR
Gegadigden moeten beschikken over een gedegen
kennis van en ruime ervaring in alle zaken het be-heer ‘der Overheidsfinanciën en Overheidsorgani-
saties rakende. Gezocht wordt een kracht op hoog
niveau, die op deze terreinen de nodige initiatieven
kan ontwikkelen en doen uitvoeren. De voorkeur gaat uit naar iemand met een academische oplei-
ding. Max. leeftijd 45 jaar. Bezoldiging naar ge-
lang van ervaring tot max. f. 1615,— per maand,
vermeerderd met duurtetoeslag en kindertoelage.
Tegemoetkoming in de uitrustingskosten. Dienst-
verband nader overeen te komen.
Uitvoerige schriftelijke sollicitaties, met volledige per-sonele gegevens en overzicht praktijkervaring worden,
vergezeld van recente pasfoto en opgave referentie-
adressen, gaarne ingewacht bij de Directie Nederlands-
Nieuw-Guinea, Plein no. 1, Den Haag.
13-1-1960
.) I
Uw naam, merk, slagzin
of
embleem in Philips
suspensie-lichtbuizen
betekent:
* maximale attentie-
waarde door helderheid
en blijvend-briljante
kleuren.
* keuze uit 24 licht-
kleuren
* maximaal rendement
door blijvende egaliteit
en bedrijfszekerheid
maximaal dage ffect
door verantwoord
ontwerp.
Philips suspensie
–
lichtbuizen zijn
maar dan
gefabriceerd volgens een nieuwe
methode waardoor helderheid, kleur-
in de nieuwe
werking en egaliteit het effect van uw
lichtreclame vergroten.
Ph.I.
1 IpS
Nieuw ook is de keuze van fluores-
centiepoeders en de voorzieningen in
glassamenstelling en elektroden.
suspense
Hierdoor grotere bedrijfszekerheid
onder alle omstandigheden. Deze
Jichtbuizen!
Philips lichtbuizen voor reclame en
lichtarchitectuur zijn heel anders en
véél beter dan gewone neonbuizen.
PHILIPS NEON, AMSTERDAM
Tolstraat 129, tel. (020) 73 2345
Verzorgt ook UW licht-reclame van ontwerp
tot en met plaatsing. Geïllustreerde brochure
kunt u aanvragen bij postbus 211 Amsterdam.
PHILIPS
NEON
VOOR LICHTRECLAME EN LICHTARCHITECTUUR
13-1-1960
41
7
Ook voor uw bedrijf brengt de
IBM. 1.401 verdergaande administratieve integratie
IBM
1401 een volledig getransistoriseerd,
informatie – verwerkend systeem,
beschikbaar tegen een prijs die vergelijkbaar
is met de prijs van conventionele ponskaarten
apparatuur. In de eerste weken na
aankondiging werden inNederland meer
dan tien systemen besteld. Deze zullen een
taak gaan vervullen bij banken,
verkooporganisaties, productiebedrijven,
verzekeringsmaatschappijen,
energiebedrijven e.a.
De IBM 1401 groeit
De standaard 1401 bestaat slechts uit 3 eenheden
die tezamen een ruimte innemen van nog geen’ 35
mee met uw bedrijf,
vierkante meter. De prestaties zijn er des te indruk-.
Wekkender om:
De
1401 is aan te passen • leessnelheld: tot 800 ponskaarten per minuut
bij de aard van uw bedrijf • electronische verwerkingssnelheid: 12 micro-
en… groeit met uw bedrijf seconden per geheugen-cyclus
mee, doordat tot zes mag- • magnetisch kernengeheugen 14001200014000
netische
bandeenheden
posities
aan het 1401 systeem kun- • variabele woord- en instructielengte
nen worden toegevoegd. • ponssnelheid: tot 250 kaarten perminuut
Deze kunnen gegevens Ie- • afdruksnelheid: tôt 600 regels per minuut, 1001132
zen en schrijven met een
tekens per regei
snelheid van 15000 tot . opschuifsneiheid papier: 95 of 190 cm per
62500 tekens per secon-
seconde
de.
• volledig alfa-numeriek
• automatische controle o eenvoudige programmering; geen schakeipanelen
meer
AMSTERDAM – ARNHEM – EINDHOVEN –
GRONINGEN
– DEN HAAG – HENGELO – ROTTERDAM –
IBMTILBU
‘
RG – UTRECHT
42
.
13-1-1960
100
0
Wij presenteren de onvergelijkelijke ‘electrische
schrijfmachine met typografisch schrift
STATESMAN
ELECTRISCHE SCHRIJFMACHINE
Handelsmerk
De Remington Statesman… een combi-
natie van schoonheid en functionele vol-
maaktheld. Het typografisch schrift geeft
persoonlijk karakter en warmte aan Uw
correspondentie en een ongeëvenaarde
type-snelheid, gemak en prestatie.
De exclusieve automatische terugsteltoets
en de piaatsaanwijzer maken het tijdrovende
raadplegen van tabellen en spaties tellen
overbodig… Zijn natuurlijk oplopend toet.
senbord, zijn snel verspringmechanlsme en
Lt&Lj
zijn op het principe van rollagering berus-tende wagengeieidlng geven U grote snel.
held, gevoegd bij de voordelen van typo.
grafisch schrIft.
Een verscheidenheid In karakteristieke
lettertypen… kleuren.., en ontelbare andere
bijzonderheden van ontwerp en werking
maken de Remington Statesman tot de
schrijfmachine van deze eeuw, volkomen’ nieuw en volkomen andersi
kam
Voor dit alles:’
.HM2!I7L
7,L
Showrooms In de voornaamste steden.
13-1-1960
43
EERSTE NEDERLANDSCHE
•
PENSIOEN REGELINGEN
•
RISICO
.
HERVERZEKERING
VAN PENSIOENFONDSEN
HOOFDKANTOOR
JOHAN DE WITTLAAN 50
‘s-GRAVEN HAGE
TEL( 070) 51.43.51
POSTADRES: POSTBUS 5
i
1
1
1
1
i
‘-:•:’-
—
”T’
r”
________
Friden aan de to *p van
office automation
Uw veelomvattende kantoorarbeid wordt sneller, meer
economisch en met grotere accuratesse verwerkt met
FRIDEN tape-machines. Deze machines, die werken
met in tape geponste codetaal, ponsen, lezen, schrijven,
selecteren en verzamelen automatisch. Gelijktijdig met
de algemeen toegepaste administratieve handelingen,
zoals typen, rekenen, factureren en het voeren van
een orderadministratie, kan als bijproduct automatisch
een ponsband worden verkregen. De ponsband kan,
behalve door F1UDEN machines, ook worden gebruikt
om andere kantoormachines automatisch te laten werken,
waardoor het herhaald vastleggen van dezelfde gegevens
wordt voorkonen, zodat de kosten van de administratie
aanzienlijk verlaagd worden.
FLATS, VRIJE HUIZEN, WINKELS
BEDRIJFSRUIMTEN
Rotterdam en omgeving
FLATS, vanaf
. ……….
f
15.000.-
VRIJE HUIZEN,
vanaf . .
f 21.500.-
1
GRATIS op aanvraag beschikbaar: 1
M.A.B. n.v.-NIEUWS
1
I
Ons maandblad, waarin regelmatig g
aantrekkelijke aanbiedingen volledig
1.
omschreven worden opgenomen.
— — — — — — — ~ — — —
Makelaais in onroerende goederen
K.
C.
ei
ii
v
Schiedamsevest 44d, Rotterdam.1
i
.
t. t…
.)L1J R
Tel. K. 1800.11.91.11 (2lijnen)
Spreekuren: Dinudegu en Donderd.g, 10-16 uur.
• Ponst In:
Papieren tape,
Flexowriterkaarten, Ponskaarten
• Leest en schrijft uit:
Papieren tape, Flexowriterkaarten, Ponskaarten
ANDERE FRIDEN
PRODUCTEN
S
Telmachines
•
Rekenmachines
•
Factureermachines
Verkoopmaatschappij
Ffiden
Nederland N.V.
Hoofdkantoor: Coolsingel
49,
Rotterdam, Telefoon
0 10 12 01 15
Bknntoor: Apollolaan 153, Amsterdam. Telefoon 020 7340 30
44
13-1-1960