Ga direct naar de content

Jrg. 35, editie 1729

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 28 1950

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

conomischA-vStatistische

Berichten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

1
35E
JAARGANG

WOENSDAG 28 JUNI 1950

No. 1729
1

COMMISSIE VAN REDACTIE:

Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen;

F. de Vries; C. c’an den Berg (secretaris).

Redacteur-Secretaris: A. de Wit.

Assistent-Redacteur: J. H. Zoon.

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:

J. E. Mertens; R. Miry; J. ean Tichelen; R. Vandeputte,

F. Vers ichelen.

Geges’ens oeer adressen, abonnementen enz. op de laatste

bladzijde t’an dit nummer.

INHOUD:
Blz.

De artikelen van

deze week

…………………..
511

Sommaire,

summaries

……………………..
511

lIet belang der O.E.E.C.-landen bij Truman’s Point
Four door P. C. 14′. M. Bogaers

…………….
512

,,Tracing a new international balance”
door C. ean den

Berg………………………………….
515

Over de meting van de arbeidsproductiviteit
door DrH.

Rijken

ean

Olst

…………………………
519

De huidige situatievan de Belgische tuinbouw
door

A.

P.

Verkinderen

………………………..
521

Vrije vaart op de Rijn
door MrJ. C. Sauoeplanne ….
522

B o e kb es p r e k in g:


N.Y.

Koninklijke

NetI erlandsche

I’etrol eui un

Ma atse luappij
890-1950, bcspr.
door Dr M. Weisgias

…………..
523

M e d edeling:
Verkort

jaarver.sltuz

van

het

SederlatulscIt

Economisch
Instituut over 1959

…………………………..
524

Ipternationale

notities:
(ideeIte1ljke restitutie van lastcui
aan
exporteurs
iii
Framikrijlc
525
W’ett.I)uitslands uitvoer vous eiumdtabrikaten

…………
525
Do reconte ontwikkeling van het Zwlterse vreeumulellimgen.
verkeer

……………………………………
526

Geld- en kapitaalmarkt

……………………..
520

G r a f i e k e
fl:
In(lexeljfers betreflemido dc totale Consumptie
\auI
iie Neder-
londse bevolking

Statistieken:
J)ankstaten

………………………………..
527

DEZER DAGEN

zouden vermoeide prod u ctie-eenhed en – reiseenheden in
spe – sommige zaken gaarne bagatelliseren :, Mcme Ruh
ist hin, mcin Ï-Ierz is schwer”, welk een naar gevoel om
mee op reis te gaan. Hebben de leden van de Republikeinse
fractie in çle Senaat van de Verenigde Staten ook aan de

400.000 Amerikaanse toeristen op reis naar en door
Europa gedacht, toen zij haastig wezen op de noodzaak
de oorlog in Korea te localiseren?

,,Leert dan reizen met gepeizen”; op die tochten zal de

vader van aller gepeins wel de zeer te begrijpen wens zijn,
dat men er niets mee te makbn mag krijgen. Een wens,

waarvan voor degenen, die daaraan hechten, de realiteits-
waarde wellicht kan worden verhoogd, door de Ameri-kaanse verklaring, dat men iets dergelijks al sedert een
jaar verwachtte. En dat terwijl juist in de afgelopen week
verschillende gezagsdragers in de Verenigde Staten de
vreedzame toekomst weer hadden gezien. De administra-
teur van het E.C.A.-plan zelfs met een tijdslimiet van
vijftig jaar.

Dat geeft çle burger moèd, of wel, als de beschouwer
zich van taaier makelij zou achten, dat sterkt hem in zijn vrees. In elk van beide gevallen geeft de schrik, dat weer
ergens werkelijk wordt gevochten, hem een zekere kalmte
tegen voorlopige ontgoochelingen op ander gebied. Zoals
een candidaat, nadat de slag vo9r de hoofdvakjcen is ge-
vallen, met een matte gelatenheid de bijvakkerm tegemoet
treedt.

Ongetwijfeld zal men zelfs in de uiterste graad van over-

werkt zijn ,,vallen” nog associëren met een Frans kabinet.
hetgeen ditmaal juist is. Dat er geen Frans kabinet was,
op een tijdstip dat een gewapend conflict uitbrak en een
voor Frankrijk essentiële economische conferentie aan de
gang was, is geen bericht, dat de ogen op de verteller zal
doen rusten. Evenmin verhaalt men heel wat, als men

memoreert, dat de Engelse Regering tezamen met haar
meest loyale oppositie over het plan-Schuman in zoveel

knopen zijn verstrikt, als de ernstige worm, die door Eriks mieren in segmenten moest worden weggedragen.

Is het van belang, dat de delegaties, te Parijs aanwezig
voor de beraadslagingen over het plan-Schuman. de reisstaf

weder opgenomen hebben? In stilte zijn zij niet gegaan,
hun afscheidsgesprek voor de toehoorders was echter meer
hoffelijke conversatie dan voorlichting. Eén wegwijzer
hebben zij meegekregen in de vorm van een Frans concept.
Blijft de oude conferentiewaarheid van kracht: wie het
concept heeft, heeft het initiatief?

De staf gegrepen voor een nieuw begin hebben ook 250 Europese schaapherders, die als specialeimmigranten naar
de Verenigde Staten werden genood, om daar een gebrek
aan geschoold personeel te verhelpen. Zo werden ook 5.000
landarbeiders uit Puerto Rico door de lucht naar Michigan
gebracht omdat de oogst aan suikerbieten daar dreigde
verloren te gaan door gebrek aan arbeidskracht. Tegelijk

heeft Amerika onder het schema voor de teruggebleven
gebieden technische experts van velerlei soort ter beschik-

king gesteld. De leer der comparatieve kosten behoudt
haar betekenis.

Fu. A. 0. Beuth van

Wickevoort Crommelin

Amsterdam-Z. Tel.
25410

Come v
d. Lindenstraat
22

Verzekeringadviseurs.

LOD. S. BEUTH

specialist Gezins- en Oude.

dagsverzorging.

Adviezen
inzake:

Pensioen-voorzieningen voor
Staf en Personeel.

Organisatie Bedrijfs- en Onder-
nemingspensioenfondsen.

Aanvullingen normalisatie van
bestaande regelingen.

BEIASTING(ONSULTATIEBUREAU

A. L. F. LEVERINGTON

Alle belastingzaken
Medewerkers:
E. .1. de Boer, Oud-lnsp. d. Bel.
D. Sweepe, Oud-Ontv. d. Bel. Mr. Dr. B. J. F. Steinmetz, Bel. jur.
N.
A.
Schol, Cand. Notaris..
Amsterdam:
le Helmersstr. 95 . Tel. 85508
Haarlem:
Ged. Oude Gr. 118 – Tel. 12468

AD VER TEER

INDE

ESB

ROTTERDAMSCHE

BANK

FINANCIERING

VAN IMPORT.

EN EXPORT.

TRANSACTIES

250
VESTIGINGEN

IN NEDERLAND

Koninklijke

Nederlandsche

Boekdrukkerij
H. A. N. Roelunts

Schiedam

WA

DOK- EN WERF-MAATSCHAPPIJ

WILTON-FIJENOORD N.V.

GEVESTIGD TE SCHIEDAM

Uitgifte van nom.

f 5.000.000.— 3

j2
pCt. Obligatiën,

in stukken van nom. f1000.— aan toonder.

Ondergetekenden berichten, dat zij de inschrijving op boven-
genoemde obligatiën,
met recht van voorkeur tot den
koers van 100 pCt. voor houders van de niet uit-
gelote per 1 December 1950 aflosbaar gestelde
obligatiën van de 4
1
/2
pCt. hypothecaire obligatie-
lening van 1942, oorspronkelijk groot f1.897.000.—,
openstellen op

Dinsdag 4 Juli 1950
van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur,
te AMSTERDAM ten kantore van:
Nederlandsche Handel-Maatschappij, N.V.,
Labouchere &Co. N.V.;

te ‘s.GRAVENHAGE ten kantore van:
de Heren
Heldritig
&
Pierson,
Nederlandsche Handel-Maatschappij, N.V.;

te ROTTERDAM ten kantore van:
Nederlandsche Handel-Maatschappij, N.V.;

tot den koers van 101 pCt.

op de voorwaarden van het prospectus dd. 23 Juni 1950. Pros-
pectussen en inschrijvingsbiljetten zijn verkrijgbaar bij de in-
sch rijv i ngskantoren.

NEDERLANDSCHE HANDEL-MAATSCHAPPIJ, N.V.

LABOUCHERE
&
Co. N.V.

HELDRING
&
PIERSON

Amsterdam,


23 dun, 1950.
‘s.Gravenhage,

S

CASSA

KASSIERSINSTELLING

OPGERICHT IN 1806

HEERENGRACHT 179 • AMSTERDAM-C

18

24,’

Nederlandsche

Handel-Maâtschappij,

N.V.

DE VIEZ EN BAN K

Hoofdkantoor: Amsterdari,
Vijzelstroot
32

84
Kantoren in Nederland

REISMIDDELEN VOOR UW

ZAKEN- EN VACANTIEREIZEN

Raadpleeg

onze

desbetreffende brochure welke bij al

onze kantoren kosteloos verkrijgbaar is.

L

s voor het volgend
nummer

lijk Maandag
3
Juli o.s. in
het bezit te

administratie, Lange Haven
141,
Schiedam

1

2$ Juni 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE

BERICHTEN

511

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK.

P.
C.
W. X.
Bogacrs,
liet belang der 0E EG-landen bij

Truman’s J.’oint Four.

liet im- en exportprogramma der O.E.E.d.-landen is,

voor zover het betrekking heeft op de Verenigde Staten
en Canada en voor zover men storende invloeden op de

econonlie dezer landen wil vermijden, slechts te verwe-

zenlijken, indien een deel der gedurende de laatste jaren,

dank zij de Marshall-hulp naar Europa geëxporteerde
goederen wordt aangewend voor de ontwikkeling der

– , ,u ndeveloped areas”. De ontwikkeling dezer gebied en
is een voorwaarde voor de realisering van het export-

target der O.E.E.C.-Ianden t.a.v. de niet-dollarlanden.

C. van den Berg,
,,Tracing a new international balance”

De Nederlandsche Economische Hoogeschool heeft een
driedaagse intern ationale studieconferen tie georganiseerd,
geijd aan het vraagstuk van het herstel.van een vrij en

multilateraal handeisverkeer. Prof. Dr J. Tinbergen, die

in het bijzonder het dollarvraagstuk belichtte, kwam tot

de conclusie, dat voor de eerstkomende2 3 jaren quan-
titatieve beperkingen waarschijnlijk d& meest effectieve
maatregel ter oplossing van het * dollarprohieem zullen zijn. Dr R. Triffin, de Europese betalingsunie als onder,

werp inleidend, bracht de voordelen, verbonden aan een

regionale behandeling van het evenwichtsprobleem, raar

voren, terwijl één der coiiclusies van Prof. S. Posthuma,
sprekend over en monetaire en economische unie in
West-Europa luidde, dat eer betalingsunie slechts gezien
kan worden als •een onvolledige regeling van tijdelijk

karakter, die in de loop der tijd aangevuld er uitgebreid
zal moeten worden.

1)r II. Rijken van Olst,
Oner de meting ren de a,beid.pro-

ductioiteit.
hoewel door statistici een zo volledig mogelijke voor-lichting wordt gegeven omtrent de gevolgde herekerings-

methode bij het bepalen der statistische gegevens, doet bij de int’rpretatie dezer gegevens nog een groot aantal
onjuiste opvattingen opgild. In dit artikel wordt aan de
hand van de meting der arheidsproductiviteit betoogd,,
dat overal, waar men macro-econ omische statistieken

tracht le gebruiken voor het oplossen van micro-econo-
mische problemen, het gevaar van misvattingen groot is.

A. P.
Verkiiuleren,
De huidige situatie ren de Belgische
– tuinboun’.

De Belische tuinbouw is voor enkele belangrijke pro-
ducten in meerdere mate afhankelijk van uitvoermoge-

lijkheden dan de landbouw; voor andere producten is er
een grote invoerhehoefte.
\Toor
de groen teverbouwers
was 1949 over liet algemeen geen slecht jaar. De fruit-
tceltbedrijven verkeren in Qen rampzalige toestand, die
men tracht te verbeteren door het inbi’engen van meer
variëteiten, het inrichten vabewaarplaatsen, het beter
verzorgen van do kwaliteit en liet organiseren van de af-zet. Voor de bloemen teeltbedrijven en hoomkwekerijen
bestaan sedert het einde van de oorlog afzetmoeilijkheden
n het buitenland, waaruit cpn ware overrompeling van de

binnenlandse markt volgde.


Mr J. G. SaLiveplaIIIle,
V,ije paart op de Rijn.

Een zekere ordening• van de Nederlandse Rijnvaart
wordt door. velen noodzakelijk geacht. De vraag rijst
echter in hoeverre zulk een ordening zou passen hij de
vrije vaart krachtens art. 1 der 1-lerziene Rijnvaartakte.
Indien de door schr. gegeven uitleg aan een arrest
van de [loge Raad van 28 Maart jl. juist is, zouden

perspectieven worden geopend. Maatregelen van alge-
mene economische ordening, die nolens volens de Rijn
in hun werkirigssfeer betrekken, zouden dan met de vrij-
heid van vaart in overeenstemming kunnen zijn.

SOMMAIRE.
P.
C.
W. M.
Bogaers,
L’importance des pays 0.E.G.E. en ce qui concerne le Point 4 de Truman.

Le program me d’importation et d’eportation des pays

O.E.C.E. ne peut être réalié, pour autant qu’il 5e rapporte

aux Etats-Unis et au Canada et pour autant qu’on désire
éviter une influence génante sur l’écortomie de ces pays,
ciue si mie partie des marchandises envoyées en Europe

sera utiliséeen faveur des ,,undeveloped areas”. –

C. van dcii Berg,
Etuded’une nourelle balance inteinationale.

La Nederlandsche Economische Iloogeschool a organisé
une conférence internationale d’études, qui a duré trois
jours, sur le rétablissement des libres relations commer-
ciales multilatérales. L’auteur donne
mi
succinet résumé
des études prése.ntées par le DrTriffin, lê Prof. S. Posthuma
et le Prof. Dr J Tinbergen, ainsi que des débats.

Dr H.
Rijken Yan Olst,
Le niesurage dc la productivité dit
iraoail.

L’auteur démortre dans eet article
Ii
l’aide du mesurage
de la productivité du travail que l’utilisatïon de statistique
macro-économique pour résoudre des problèmes du domaine
micro-économique, prête facilement
ii
confuéion.

A.’P. Verkindrcn,
La situation actuelle cle la horticulture
belgé. * *

L’année 1949 r,’a pas été, en général, défavorable pour
les horticulteurs belges. La fructiculture, toutefois, se
trouve dans une situation déplorable. II ne sera pas facile,
d’autre part, de trouver une solution aux difficultés
qu’éprouvent les jardiniers-fleuristes et les arboriculteurs.
Mr J. G. Sauveplanne,
Libre narigation sur le Rhin.

L’auteur exarnine dans qiielle mesure la réglementation
de la navigation rhénanë néerlandaise pourrait cadrer
avec la libre navigation conformément Ii l’article Ier de
l’Acte Rhénan revisé.

SUMMARIES,’

P.
C.
W. M.
Bogaers,
The interest of the O.E.E.C. countries
in Truman’s Point Four.

The import and export programme of the O.E.E.C.
countries, in so far as it relates to the United States and
Canada and in so far as disturhing influences on the econo-

my of these countries are to be avoided, can only be realized
if a portion of the goods exported to Europe is destined
for ‘the development of the ,,undeveloped areas”.

C. van
den Berg,
,,Tracing a ,iew international balance”.

The Netherlands School of Economies organized a
three days’ international study cönference on the restora-
,tion.of free and multilateral trade. A short résumé is given
of the lectures of Dr R. Triffin, Prof S. Poslhuma and
Prof. Dr J. Tinbergen as well as of the subseciueht debates.

Dr H.
Rijkeui van Olst,
Measuring labour-pioductirity.

On the basis of measurin lahour-produetivity the
writer poinls out that w’hercver efforts are made to use
macro-economie statistics for the solution of micro-
economie problems, danger of misunderstanding is great.

A. P.
Verkinderen,
The present position of liclgian ho,ti-
cult ure.

Generally speaking, 1949 was not a bad year -for the
J3elgian horiiculturists.
rflie
frui t-growing industry, how-
ever, is in a deplorable state. It will not be easy to improve
the position of the floriculturïsts and nurserymen, who
have been up against difficulties in their foreign sâles.

Dr J.
G. Sauveplamie,

Ehine-tiaffic.


An examination of the extent to.which the organization
of Netherlands’ Rhine-shipping would fit in with the
free traffic hy virtue of the Revised Rhine Shipping Act.

1
.-1

512

ECONOMISCH-STATISTISCHE
BERICHTEN

28 Juni 1950

HET BELANG DER O.E.E.C.- LANDEN BIJ

TRUMAN’S POINT FOUR,

In het tweede rapport van de Organisatie voor Europese
Economische Samenwerking
1)
is een aantal veronderstel-
lingen geuit ten aanzien van het toekomstige beloop van de productie, impoi’t en export der, O.E.E.C.-landen.

Aangezien het primaire doel van deze productieplannen
bestaat uit het sluitend maken van de diverse betalings-

balansen, is het niet ondienstig de voorwaarden voor de

concretisering van deze plannen en de mogelijke reacties

hiervan, op de internationale economische kringloop van
goederen en diensten na te gaan.

Menigeen, die kennis neemt van de productieplannen van
de diverse O.E.E.C.-landen en hun overzeese gebiedsdelen,

zoals die in genoemd rpport zijn opgenomen, vraagt zich

nl. niet zorg af: zal het gevolg van deze grootse plannen

niet zijn een algemene afzetcrïsis en zal met name niet de

algemene. uitbreiding van de industriële productie het

Nederlandse i ndustrialisatieprogramma tot een , ,farce”

maken? Zij, die zich deze vraag stellen, dienen te bedenken,
dat men, in tegenstelling met deze opvatting, in het alge-
meen mag aannemen, dat een harmonieuze economische

ontwikkeling een verruiming van de internationale handel

ten gevolge-heeft, dat deze harmonie o.a. afhankelijk is
van een ongestoorde en gecoördineerde werking van het
specialisatie-effect en dat de omvang van de verruiming

van de internationale handel op zijn beurt afhankelijk is

van de stijging van
de
nationalg inkomens der diverse
landen. Een sluitende betalingsbalans door middel van

vergroting van export
2)
of door vermindering van de
import
2)
is dus niet alleen afhankelijk van de goede wil
en de inspanning van het plannenmakende land, maar

evenzeer van de l)rOdUctie-uitbreidiflg in de landen, waar-

mede dit land handelsrelaties onderhoudt, terwijl omge-
keerd deze plannen ook weer hun invloed uitoefenen op
de omvang van de roductie en handel van het buitenland.

Bij gelijkblijvende prijs- en kostenverhoudingen tussen
de landen onderling, wordt de verruiming van de export

van een bepaald land, behalve door de yergroting van de
productie in de afzetgebieden, bovendien nog bepaald

door de inkomenselasticiteitscoëfficiënten van de goederen,
die voor export in aanmerking komen.
Wil men derhalve nagaan, of de plannen van de O.E.E.C.-
landen ten aanzien van de sanering van de betalings-

balansen realiseerbaar zijn, dan dienen naast elkander te

worden gesteld enerzijds de beoogde ontwikkeling in het
handelsverkeer der O.E.E.C.-landen en anderzijds de pro-
ductievergroting in de landen, waarmede de O.E.E.C.-
landen handelsbetrekkingen onderhouden, en de inkomens-
elasticiteitscoëfficiënten van deze landen.

Het im- en exportprogra;nmader 0E EG-landen.
In het hierboven reeds genoemde tweede rapport van de O.E.E.C.-landen is de ontwikkeling van het handels-
verkeer in ruime zin van deze landen geraamd als in de
tabellen A en B).

– Volgens deze cijfers wordt de stijging van de dollarin-komsten der O.E.E.C.-landen uit de Verenigde Staten van
Amerika en Canada in liet jaar 1951-’52 geraamd op $ 0,46
inrd t.o.v. 1948 en $ 0,57 nird t.o.v. 1 949-’50 en de ver-
laging der dollaruitgaven in het jaar 1951-’52 op $2,55
mrd t.o.v. 1948 en $ 1,23 mrd t.o.v. 1949-’50. –

In het voorgaande is gesteld, dat een exportvergroting
in het algemeen afhankelijk is van de stijging van het
nationale inkomen in de afzetgebieden en de inkomens-
elasticiteitscoëfficiënten der geëxporteerde goederen; dit

is evenzeer het geval voor een niet met storingen gepaard

gaande opneming in de binnenlandse economie van goe-
deren en diensten, die door een importvermindering van

9 Parijs, Februari
1950.


‘) Export en import beide in ruime zin; hieronder vallen dus ook
diensten.

de afzetgebieden niet meer in de oude richting kunnen

worden aangewend. Dit betekent, dat een opneming in de

binnenlandse economie van de Verenigde Staten van Ame-

rika en Canada van de goederen en diensten, die voorheen,

dank zij de Marshall-hulp, naar Europa werden geëxpor-

teerd, slechts dan zonder wrijvingen zal geschieden, indien

de productie van deze Noordamerikaanse landen evenredig
wordt vergroot.

A. Zichtbare en onzichtbare exporten naar de Verenigde

Staten pan Amerika en Canada (in mrd dollars).

1948

1
1949-’50
1
1951-’52

Goederen ………………

..
1,22

1,04

1,50
Scheepvaart

…………
..
0,45

0,45

0,48
Toerisme

…………….
..
0,12

0,19

0,27
Totaal

……………….
1,79

1,68

‘2,25

.B.
Zichtbare en onzichtbare importen, afkomstig pan de Ver-

enigde Staten oan Amerika en Canada (in mmd dollars).

1948

1
1949-’50
1
1951-’52

Goederen

…………….
..
5,51

4,32

3,15
Seheepvaar……….: .

0,82

0,70

0,62
Toerisme

…………….
..
0,06

0,05

0,07
Totaal

……………….
6,39

5,07

3,84

Volgens bovenstaande cijfers kan de dollarwinst der

O.E.E.C.-landen ten gevolge van importvermindering en

exportvergroting in het jaar 1951-’52 t.o.v. 1948 worden
geschat op.$ 3,01 mrd en t.o.v. 1949-’50 op $ 1,80 mrd.
Dit betekent eveneens, dat de Verenigde Staten van Ameri
ka en Canada in 1951-’52, tengevolge van,exportvergroting

en importvermindering der O.E.E.C.-landen, in hun binnen-

landse economie een extra hoeveelheid goederen en diensten

zouden moeten opnemen ter waarde van bijna 100 pCt van
de directe import uit de O.E.E.C.-landen in 1949-’50.

Het is duidelijk, dat op basis van de veronderstelling,

dat de concurrentiepositie tussen de landen onderling zich

niet wijzigt, een dergelijke toevloed onmogelijk op de nor-

male wijze van interne productievergroting enigszins be-
hoorlijk kan worden opgevangen en dat ter oplössing van
het dollarprobleem nadere voorzieningen alleszins gereht-
vaardigd zijn.

De export van de O.E.E.C.-landen naar alle landen van
de wereld, uitgezonderd Amerika en Canada, wordt volgens
de tabellen C en D geacht toe te nemen van $ 16,05 mrd
in 1948 tot $ 16,99 mrd in 1949-’50 en tot $ 18;44 mrd in
1951 -’52, derhalve een toeneming in 1951-’52 met 15,pCt

t.o.v. 1948 en 9 pCt t.o.v. 1949-’50.

Zichtbare en onzichtbare exporten naar alle landen, niet
behorende tot de dollar-area (in rnrd dollars).

1948

1949-’50
1
1951-’52

Goederen

…………….

..
14,45

15,36

16,68
Scheepvaart

…………..
1,39

1,21

1,25

Toerisme
..
…………….
…………..
0,21

0,42

– 0,51
Totaal

………………

..
-16,05

16,99

18,44

Zichtbare en onzichtbare importen, afkomstig pan alle

landen, niet behorende tot de dollar-area (in mrd dollars).

1948

1
1949-’50
1
151-’52

Goederen

…………….

..
16,01

16,02

16,81.
Scheepvaart

…………
..
1,29

1,12

1,07
Toerisme

…………….
..
0,4

0,42

0,47
Totaal

……………….
17,70

17,56

18,35

liet-hangt nu af van de grootte der diverse inkomens-
elasticiteitscoëfficiënten of deze vergroting .van de export
in de practijk kan worden gehaald.

28 Juni 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

513

Indien deze elasticiteitscoëfficiënt gemiddeld gelijk is
aan 1, houdt een vermeerdering van de export met 9 pCt
in twee jaren in een vermeerdering van de nationale pro-
ductie met 4,5 pCt per jaar. Een dergelijke taakstelling

‘klopt met de productieprogramma’s van de O.E.E.C.-
landen zelve, voor zover het de industriële productie be-

treft.

In genoemd rapport van de O.E.E.C.-landen wordt nI.
medegedeeld, dat verwacht wordt, dat, mede dank zij de
verdere voortzetting van de Marshall-hulp, de industriële
productie in de periode 1950-’52 in de meeste landen met

5.â 6 pCt zal toenemen. Het rapport merkt op, dat deze
stijging lager is dan die der afgelopen jaren, maar een
vergelijking met het vooroorlogse gemiddelde van 3 pCt

best kan doorstaan.
De indexcijfers van de industriële productie der afzon-

derlijke landen. zijn als volgt geraamd ):

Land
1948

1

1949—’50
1
1950—’52

100 125

(1949)
146

(1952)
100
156
168 100

140 100
-.

112
148

Oostenrijk

………………
Duitsland

………………

100
112
120

Griekenland

…………….
ItallO

………………..

100 109 114
Nederland

……………….
Noorwegen

……………
Zweden

…………….
100 107
112
Engeland

……………..
.100
109 115

De betekenis pan Truman’s Point Four.

Het zijn echter niet alleen de O.E.E.C.-landen, wier
productie, indien de inkomenselasticiteitscoëfficiënt ge-
middeld de waarde 1 bezit, met gemiddeld 4,5 pCt per jaar

moet stijgen, wil het exprtprogramma der O.E.E.C.-
landen kans op slagen hebben; ook de productieprogram-

ma’s der niet-O.E.E.C.-landen moeten aan deze voor-
waarde voldoen.
Het is de verwezenlijking van deze voorwaarde, die de
gedachten doet uitgaan naar de uitwerking van het bekende
punt 4 van Truman’s inaugurale rede in Januari 1949,
aangezien het merendeel van.de
landen der overige con-

tinenten kan worden gerekend tot de ,,undeveloped

areas”. –
Dat ook de O.E.E.C.-landen groot belang hechten aan
deze ontwikkeling, blijkt uit het plan van de Ierse Minister
van Buitenlandse Zaken, Mac Bride, te Parijs ingediend,
om een internationale conferentie te beleggen over inves-
teringen in minder ontwikkelde gebiedeh, waarbij met name
beoogd wordt de O.E.E.C.-landen bij de ontwikkeling van
deze gebieden een grote rol te laten spelen, om op deze
wijze nieuwe afzetgebieden te scheppên voor de.Europese.

producten.
Wordt in het programma voor hulp aan onontwikkelde
gebieden thans nog veelal van technische bijstand gèspro-
ken, het moet niet onwaarschijnlijk worden geacht, dat
deze technische bijstand zal worden gevolgd door grote

credieten. –
Een eersté aanduiding voor deze ontwikkeling kan zijn
het Amerikaanse wetsvoorstel om• de investeerders van
Amerikaans kapitaal in buitenlandse ondernemingen ga-
ranties te geven ten aanzien van rente en terugbetaling.
Ook het laatste jaarverslag van de Internationale Bank

voor 1-lerstel en Ontwikkeling vermeldt, dat haar be-
moeiingen gericht dienen te zijn op het verstrekken van
directe financiële hulp aan de economisch minder-ontwik-
kelde gebieden.

Het is op deze wijze, dat ook een oplossing gevonden kan
worden voor de moeilijkheden, waarvoor Amerika en Ca-
nada zullen komen te staan ten gevolge van de drastische vermindering van de dollarimporten der O.E.E.C.-landen
in de komende jaren, welke goedéren, zoals wij reeds zagen,
onmogelijk zonder grote storingen in de interne economie van deze landen kunnen worden opgenomen.

3)
Deel II, blz. 68.

Een doorgeven van de hulp, die Europa gedurende de

laatste jaren ontvangen heeft, aan de economisch niet-
ontwikkelde landen van de wereld, is niet alleen een groot

voordeel voor de welvaart van deze landen, maar ook het
sluitstuk op de sanering van de betalingsbalans der

O.E.E.C.-landen en betekent tevens het vermijden van

storende invloeden in de Amerikaanse economie.
De ontivikkelini van deze gébieden is een belangrijke

schakel voor het verkrijgen van een nieuw structureel even-

wicht in de wereldhandel.

,,It has become dear, that the wide gap between un-
precedented wealth in a few countries and grinding poverty
in most of the others constitutes a basic source of economie
and social instability in the world. The narrowing of this

economie gap by accelerating development in the less

advancecl areas, is thus an imperative and urgent task

from the standpoint of the more and the less developed
countries alike

Het Nederlandse belang bij de ontwikkeling der ,,undeeloped
areas”.
Is in het bDvenstaande gesproken ovr het voordeel, dat
de gezamenlijke Westeuropese landen bij de ontwikkeling

van deze economisch achterlijke gebieden hebben, ook het
specifieke Nederlandse belang bij deze ontwikkeling moet
niet te gering wordei aangeslagen. In de eerste plaats kan

er op worden gewezen, dat volgens tabel 1
5)
liet aandeel

van de intercontinertale export in het eerste halfjaar 1949
31,6 pCt van de totale Nederlandse export bedroeg tegen

26,9 pCt in het jaar 1948.
Tevens zien wij in deze staat, dat dit intercontinentale

exportpakket in 1948 voôr 32,5 pCt ,,industriële productie-

middelen”
6)
bevatte, voor 22,8 pCt textielgoederen en voor 12,7 pCt door de industrie veredelde landbouw-

producten.
– In het eerste halfjaar 1949 waren deze cijfers respectie-
velijk 35,5 pCt, 17,6 pCt en 14,2 pCt, uit welke cijfers
duidelijk de belangrijkheid van deze gebieden als afzet-
markt voor de Nederlandse industrie spreekt (zie ‘tabel
1 op blz. 514).

Indien men voorts van de totale intercontinentale export
in mindering brengt de export naar de economisch hoog-

ontwikkelde landen van deze groep, wier afneming van
Nederlandse producten iets te betekenen heeft
7),
zoals de
Verenigde Staten van Amerika, Canada, Australië, Ar-
gentinië en Zuid-Afrika, dan krijgt men als resultaat voor
het jaar 1948, dat de totale intercontinentale export minus
de export naar de hierboven genoemde landen f 545 mln
bedroeg, waarvan f 165 mln betrekking had op de belang-

rijkste afdelingen van de hierboven genoemde groep
,,industriële productiemiddelen”
8) –

De totale Nederlandse export van deze ,,industriële
productiemiddelen” bedroeg in 1948 f 878 mln, zodat,
globaal genomen, mag worden gezegd, dat de economisch
minder-ontwikkelde landen van de werelddelen buiten
Europa in 1948 câ 19 pCt van de totale Nederlandse export
van deze industriële productiemiddelen afnamen, welk
percentage in het eerste halfjaar 1949 22 bedroeg.
Van de totale textielexport ten bedrage van f 395 mln
in 1948 werd voor 1112 mln in deze groep landen afgezet,
d.w.z. 28,4 ‘pCt; voor het eerste halfjaar 1949 worden deze
cijfers respectievelijk 1 244 mln, f 78 mln en 32 pCt. Van de totale export van de door de industrie veredelde
landbouwproducten (de afdelingen III en IV) ten bedrage

‘)
,,Tedhnical assistance for economie development”; United
Nations, blz. 5.
‘) Deze tabel is samengesteld uit’ gegevens, vermeld in de maand-
statistiek van In-, Uit- en Doorvoer van het Centraal Bureau
voor de Statistiek. –
Onder industriële productiemiddelen verstaan wij de goederen,
die in de handelsstatistiek van het C.13.S. zijn opgenomen onder
de afdelingen V, VI, XV, XVII, XVIII en XXII.
.7)
Als norm hiervoor is genomen een Nederlandse export in 1948
van bovende f10 mln.
‘) Dit zijn de afdelingen V, VI, XV, XVI en XVII.

0

0

514

.

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28 Juni 1950

TABEL I.
De intercontinentale export nan’ Nederlandse pioducten (n 1.000 gid).

1948
1949

(eerste

halfiaar)

Groepen en afdelingen
ota
C
T

1
Ifltereon-
Total
Tntercon-
expor pCt
tinentale
in

pCt
p
r in

pCt
tinentale
in

pCt
export

export

Groep A:

Onbewerkte

of

gedeeltelijk

Ard.
i

376.649

14,1

76.325

10,6

315.947

18,8

76.294

14,3

Groep B

Door de md. veredelde landb.

Afd. III

.

85.792

3,2

15.046

2,1

53.009

3,2

19.309

3,6
Afd

IV

4)

276.446

103

76241

106

‘155 827

93

56584

406

Gloep C:

Industriële

cons.goed.,

niet zijnde voedingi- en genotmidd.

bc

.1andh.
prod.
..

Subtotaal Groep B

………………..362.238

13,5

91.287

12,7

208.836

12,5

75.893

14,2

Afd.

II

)

……………………489.913

18,3

66.965

9,3

214.929

12,8

22.675

4,3

-Afd

XII

7)

4.553

0,2

572

0,1

5.356

0,3

2.584

0,4

Subtotaal

Groep A

………………..866.562

32,4

143.290

19,9

530.876

31,6

98.969

18,6

Afd.

VII

‘)

……………………
11.536

0,4

1.049

0,1

7.629

0,5

873

0,1

Afd

.jii

22770

0,8

5.065

0,7

12830

08

3.522

06

Afd.

VIII

‘)

……………………
7.940

0,3

1.566

0,2

4.612

0,3

703

0,1

Afd

XIV

‘)

……………………
5.471

0,2

1.297

0,2

2.845′

0,2

345

0,1
Afd

XXI

10)

1.380

01

710

01

636

162

Groep D:

md. grondst., hulpst.,

prod.
m
,
Î
,
ld.

en

vervoermaterieel


Afd
36,8

5,1

13.660

1,9

91.342

5,5

15.251

2,8

Subtotaal

Groep

C

……………….53.650

2

.

10.259
.

1,4

3.908

2,4

8.189

1,3

Afd

VI

13)
.
:6,8

35.150

4,9

116.597

6,9

20.074

3,7
Afd

…………

…………….

.

90
180.976

Afd

XVI

25p.271

.9,7

87.044

42,1

163.788

9,7

58.428

10,9
XV

7)

.
..
239.629

9,6

67.802

9,4

176.818

10,5

78.087

14,7

Afd

XVII

11)

2,3

18.084

2,5

49.270

2,9

9.639

1,8
.61.705
Afd

XVIII
II)

. .
9.991

0,3

3.873

0,5

7.154

0,4

3.289

0,6

..

Afd

XXII

17)

8.506

0,3

8.257

1
,
2

5.832

0,3

5.389

1

..

Groep E:

Niet

nader

te

splitsen

md.

cons.goed.,

niet ‘zijnde

voe-

Subtotaal

Groep

D

…………………896.986

34,1

233.830

32,5

610.801

36,2

190.157

35,5

dings-en

genotmiddelen,

en
P}d.nhiddelen
Afd

IX

14.280

0,5

2.950

0,4

7.624

0,5

2.327

0,4
Afd

X

‘°)

…………………..74.782

2,8

29.734

4,1

43.943

2,6

19.624

3,6
Afd

.
XI

1)

394.630

14,8

163.830

228

244.484

14,5

93828

176
Subtotaal

Groep 71

………………..
48
3.69
2

18,1

196.514

27,3

296.051

.17,6

115.779

21,6
Groep F:

Overige producten

Afd

XIX

11)

2.258

0,1

44

2.304

0,1

2.066

0,4
Afd

XX

22)

4090

02

1760

03

3202

02

1095

02
Subtotaal

Groep
71

…………………6.3
4
8

0,3

1.804

0,3

5.506

.

0,3

3.161

0,6

Goederen,

niet

opgenomen

onder

de

/

afdelingen 1 t/m XXIr
. . . .

40.i61

5,7

40.231

7,5

Totaal

………………………….-

2.669.467

100

717.745

100

1.685.978

100

532.379

100

1)
Levende dieren en producten van het dierenrijk.

II)
Chemische producten en pharmaceutisehe producten, VeÇf en
‘)
Producten van het plantenrijk.

.

vernissen;

parfumerieën;

zeep,

kaarsen

cd.;

lijm

en

gelatine;
Vetstoffen,

vetten,

0116fl

en

dissociatieproducten

daarvan;

springstoffen en meststoffen.

bew. spijsvetten, was van dietlijke of van plantaardige oorsprong.

‘)
Onedele metalen en werken daarvan.
Producten van de voedselindustrie, dranken, alcoholhoudende

“)
Machires en toestellen; electro-technisch materieel.
dranken en. azijn; tabak.

“)
Vervoermaterieel.
.
1)
Iluiden, vellen, Ieder en pelterijen; lederwaren en bontwerken.

‘)
\Vetensehappelijke

instrumenten

en toestéllen; precisie-In-
‘) Rubber en rubberwaren.

.

.

strumenten eii toestellen; uurwerken; muziekinstrumenten.
7)
Schoeisel, hoeden, ‘parapluies en parasols; modewaren.

1)
Goederen, welke niet onder de

afdelingen 1- XXI- kun-
0)
Werken van steen en van andere minerale stoffen; eeramische

nen worden opgenomen. ,producten; glas en glaswerk.

18)
Hout en houtwaren.
4)
Echte parels, edelstenen, edele metalen en werken van deze

14)
Papier
en
papierwaren.

stoffen.

.

.

.

°)
Textielstoffen en textielwaren.
00)
Kunstvoorwerpen; voorwerpen voor verzamelingen.

‘)
Wapens en munitie.
11)
1\

Iinerale producten.

‘)
Diverse goederen en producten

niet clders.onder begrepen

TABEL
II.

De geografische oerdeling pan de Nederlandse intercontinentale export van enkele industriële artikelengroepen.

1948

.

.
1949

(eerste

halljadr)

Landen,
prf
extiel-
USl
Jh1(Ib
1)

><
f1.000J

in pCt
x 11.000
in PCt
x
f1
.000

in pCt
x
f1.000

in pCt
x
f1.000
in
pCt
x
f1.000
in pCt

Indonesië,

Surina-
me en Ned. Antil-
len.

…………
71.517
32,1
45.004
27,5
48.870
53,5
67.867
37,4
.
52.508
56
44.760
59
Overzeese

landen,
waarnaar

de

ex-

Dort in 1948 min-

.

der dan
t
10
mln
0
bedroe
g

………
49.086
22,1
36.120
22
14.677
16,1
27.461
15,1
16.100
17,2

16.816
22,1

Totaal

interconti-
nentale

export

. .

221.740

100

1

163.830

100

.

91.287

100

1

181.479

100-

1

93.828

100

1

75.891

100
1)
De afdelingen
V, VI,
XV,
XVI, XVII.
1)
De afdeling
XI.

3)
Afdelingen
III
en
IV.

,

t

/•

28 Juni 1950

.

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

515

van f 362 mln in 1948, werd voor f 78 mln in genoemde

landen afgezet,’ d.w.z.: 22 pCt; voor het eerste halfjaar

1949 waren deze cijfers respectievelijk f 207 mln, f 69 mln

en 33 pCt.
Een ‘nog verdergaande analyse van deze cijfers leert

ons, dat het respectabele aandeel van deze groep landen
in de export van Nederlandse industriële producten niet

alleen te danken is aan de omstandigheid, dat onder deze

groep landen ook ressorteren de op bijzondere wijze met

Nederland verbonden overzeese gebieden, zoals Indonesië,

Suriname en Nederlandse Antillen.
Met name moet aandacht worden gevraagd voor de vrij
grote spreiding van de i ntercon tinen tale afzet van de hier
bedoelde industriële artikelen; de betekenis van de landen

dei’ overige continenten, die elk afzonderlijk als afzetmarkt

van Nederlandse producten’van geringe betekenis waren,
ni. de landen, die in 1948 voor minder dan f10 mln af-namen, is als groep vrij groot. Zo blijkt uit tabel II, dat

in deze groep landen
9)
in 1948 22,1 pCt’ van de inter-
continentale export van industriële productiemiddelen,

22 pCt van de intercontinentale export van textielproduc-

ten en 16,1 pCt van de intercontinentale export van door

de industrie veredelde landbouwproducten werd afgezet;
voor het eerste halfjaar 1949 waren deze cijfers respectie-
velijk 15,1 pCt, 17,2 pCt en 22,1 pCt (zie tabel II op
hl’,’ 514). –

De belangrijkheid van deze gebieden als potentiële afzet-
markt voor Nederlands industriële producten komt nog
duidelijker naar voren in tabel III, weergevend de samen-
stelling van het Nederlandse exportpakket voor deze ge-
bieden. Hoewel het beeld van de samenstelling van dit

exportpakket enigszins vertroebeld wordt ten gevolge van
het vrij grote percentage van de goederen, die niet onder
de groepen A t/m F zijn opgenomen, kan hieruit toch de
conclusie worden getrokken, dat ook het zwaartepunt
van het exportpakket voôr deze gebieden ligt bij de indus-triële procluctiemiddelen en textielgoederen, terwijl daar-
naast ook het aandeel der door de industrie veredelde land-
bouwproducten niet mag worden veronachtzaamd.

TABEL III.

Samenstelling iVed erin ,ids exportpakicet. naar die onerzeese
landen, waarnaar in 1948 noor minder dan / 10 mln werd
geëxpoëteerd.


1948 9949

(eerste

Isalfiaar)
Groepen
x fl.000
in pCt
x

f1.000
in pOt

Groep A ‘)
Groep B
.’
………

Groep

3)

……
Groep

E
……..
Groepi
………

32.015 14.677
.
57.399


39.052
25

20,1
0,1
0,7

35,5
24,2

27.213
16.816
324
31.763
‘18.610

25
15,5
– 0,3
29,2
17,1

Groep

C

………’1.076

Goederen, niet op-

..

genomen onder dc
groepen A t/in F
16.765

..

10,1
13.967
12,9

/
Tôtaal

………
161.609
1

To

ol
108.693
100

1),
Voor de betekenis van ‘de groepen: zie tabel 1.

Deze gegevens spreken voldoende duidelijke taal over
het belang van Nederlands industriële export bij de ont-
plooiing van de in economische ontwikkeling achtergeble-

ven gebiëden.
In het jongste prae-advies van Prof. Tinbergen voor de
Vereniging voor de Staathuishoudkunde en de Statistiek
werd aangenomen, dat de inkoménselasticiteit van de vraag
naar bepaalde goederen voor de verschillende landen de-

zelfde zou zijn. –
Wij menen dit te ‘moeten betwijfelen en met name te
moeten stellen, dat de inkomenselasticiteit van de vraag

‘)
hiertoe behoren o.a.: Afghanistan, Arabië, Birina, Ceylonr
China, Irak, Iran, Philippijnen, Syrië Thailand, Algerië, Belgische
Congo, Franse overzeese. gebiedde1en, Kenia en Oeganda, Nigeria, Portugees Oost-Afrika, Rhodesia, Spaans \Vest.-Aîrika, Tanganjika,
Tanger, Tunis, Chili, Colurnbia, Jamaica, Trinidad, Urugay.

naar bepaalde productiemiddelen in zich met behulp van

technische en geldelijke bijstand ontwikkelende landen gro-

ter is dan in landen,’die reeds een hoger economisch ontwik-

kelingsstadium hebben bereikt. liet kan voor het welslagen

van de Nederlandse industrialisatie van groot belang zijn,

n’a.te gaan voor welke artikelen in deze landen de inkomens-
elasticiteitscoëfficiënten het grootste zijn en bij de zich

wijzigende structuur van het Nederlandse productie-
apparaat hiermede rekening te houden.

Samennatting.

liet im
;
en exportprogramm des’ O.E.E.C.-landen is,

voor zover het betrekking heeft op de Verenigde Staten en Canada en voor zover men storende invloeden op de
economie van deze landen wil vermIjden, alleen te verwe-

zenlijken, indien een gedeelte van de gedurende de laatste

jaren, dank zij deMarshall-hulp, naar Europa geëxporteerde

goederen wordt aangewend voor de ontwikkeling van de
zgn. ,,undeveloped areas”.

Bovendien is de ontwikkeling van deze gebieden een

noodzakelijke voorwaai’de voor de realisering van het

exporttarget der O.E.E.C.-landen ten aanzien van de
niet-dollarlanden.

De- uitvoering van Truman’s Point Four is derhalve
voor alle partijen (de Verenigde Staten, de O.E.E.C.-landen
en de onder-ontwikkelde gebied en) gunstig.
Dat ook de Nederlandse industrie in het bijzonder hij

de ontwikkeling van deze gebieden belang heeft, blijkt uit
een nadere analyse van de geografische verdeling van de
Nederlandse export en de samenstelling van dit export-
pakket. –

Laren (Nu.).

C. W. M. BOGAERS.

TRACING A NEW INTERNATIONAL

BALANCE”.

Onvervaai’d heeft de Senaat vait de Necteilandsclie Economische Iloogeschool dit thema als richtsnoer e-
steld van de dooi’ haar georganiseerde internationale
studieconferentie. Zonder enige beperking en zonder enig
voorbehoud. De verwachting, dat bij de refei’aten en
debatten de beperkingen van en de moeilijkheden ver-

l3onden aan,het herstel van een vrij en multilateraal
handeisverkeer” – het eigenlijke onderwerp van de con-
ferentie – wel naar voren zouden komen, is in verulling

gegaan. Juist door de wetenschappelijke behandeling
van dit wel bij uitstek actuelè onderwerp, ontstond een
objectieve bezinning op Europa’s kernmoeilijkheden in het ‘heden en de toekomst. . Bepaalde de keuze van liet
onderwerp in belangrijke mate het slagen van de confe-
rentie, niet minder was dit het geval door de keuze van
de binnen- en buitenlandse inleiders en debaters. Ilet.
zich houden aan de s’pelregels geldt ook voor een studie-
conferentie. De sprekers beperkten dit niet tot objectivi-
teit, zij strekteii het uit tot, hoffelijkheid ten opzichte van
de ,,tegenstander”.
In zijn openingswoord -maakte de rector magnificus,
Prof. Ch. Glasz gewag van de omstandigheid, dat de confe-

rentie plaatsvindt in een tijd, waarin het schijnt alsof
het streven naar internationale economische interpretatie
moet botsen met de concepties, die wellicht het beste kun-nen worden samengevat onder de begi’ippen .,,social secu-
rity” en ,,full employment”, die een zo grote plaats in
de voorstellingen van velen zijn gaan innemen en de in-houd van de nationale economische politiek in verschil-
lende landen in belangrijke mate bepalen. Zo zien wij dan
ook het verschijnsel, dat in ‘verschillende landen belangen-
groepen geen andere wegen zien dan die van verzet tegen
nieuwe vormen van internationale economische samen-
werking, uit vrees, dat hetgeen. voor hen bereikt is, vr-

516

0
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28 Juni 1950

loren zal gaan. Gelukkig ontbreken initiatieven niet,

die suggesties inhouden omtrent het gezamenlijk dragen

van te lijden schaden; de conferentie valt samen met de
discussies over de plannen Stikker en Schuman.

Een bewuste coïncidentie doet zich voör tussen de

conferentie en een Rotterdams initiatief; de organisaties

hebben haar doen samenvallen met de havententoonstel-
ling ,,Ahoy” te Rotterdam.

Prof. Glasz wees er tenslotte op, dat de vraagstukken,
die in discussie zijn gesteld, van een welhaast beang-

stigende actualiteit zijn. Er wordt de Westelijke wereld

nog maar weinig tijd gelaten om moderne vormen van

internationale samenwerking te vinden, die de verbeel-

dingskracht v’an velen zelfs nu nog overtreffen. De materie
is bovendien technisch zwaar.

De Nederlandsche Economische Hoogeschool heeft

door haar streven, door de conferentie deze moderne in-

gewikkelde vraagstukken op begrijpelijke wijze uit te

dragen, haar bijdrage tot de gedachtenvorming op dit
stuk willen geven.

Het dollareraagstulc.

De eerste dag van de confere’ntie was in wezen gewijd
aan het dollarvraagstuk. Professor Dr J. Tinbergen, die

het onderwerp ,,The possibilities of price and exchange
adaptation” behandelde, toonde zich een ,,great master

of simplification”, zoals één van zijn opponenten hem
kenmerkte.

Voor een eenvoudige probleemstelling maakte de in-

leider gebruik van enkele data, die in de hieronder weer-
gegeven tabel zijn verwerkt.

(in $ mrd)
Verenigde Staten

Rest van de wereld

1938

1948

1938

1948

Inkomen ……….
67

224

168

307
Invoer ‘)

. ………

.
3,5

10,5

4,3

16,8
1)
goederen en diensten

Wat zijn de oorzaken van het dollartekort? De belang-

rijke verschuiving in de buitenlandse beleggingen van het
Verenigd Koninkrijk naar de Verenigde Staten (resul-
terend in een inkomstenverschuiving van ongeveer 1

milliard dollar pel’ jaar); de tendentie van de ,,rest van de wereld” haar totale uitgaven boven haai’ inkomsten

op te voeren (in 1948 voor ongeveer 7,5 milliard dollar)
en de, na de oorlog sterk vergrote, voorkeur voor goederen
uit de Verenigde Staten. Volgens een ruwe schatting had

de in de derde plaats genoemde factor in 1948 een extra
vraag van 10 milliard dollar tengevolge.

Welke’ mogelijkheden bestaan er nu om het evenwicht
tussen de Verenigde Statn en de ,,rest van de wereld”
te herstellen?

1n de eerste plaats een opvoering van de invoer in de

Verenigde Staten. Hiertoe achtte Prof. Tinbergen zeer
zeker mogelijkheden aanwezig. Volgens berekeningen,

waarvan de resultaten zijn gepubliceerd in de ,,Survey
of Current Business” bedroeg de invoer in 1948 in de

Verenigde Staten 2 tot 2j milliard dollar minder dan bij
en handhaving van de vooroorlogse relatie tussen liatio-naal inkomen en invoer het geval geweest
zdu
zijn. Uit-
gaande van een, mogelijk geachte stijging van hèt natio-
naal inkomen tot 1952 is het bedrag voor dit jâar zelfs
op 3 milliard dollar berekend. Het is duidelijk, dat dit
in – zekere zin een maximum is. Structuurveranderingen
kunnen de verhöuding tussen inkomen en invoer hebben
beïnvlord. De importvevangende fabricage van syn-

thetische rubber in de Verenigde Staten sedert de oorlog
is hiervan een voorbeeld.

Een terugschroeven van de uitgâven in ,,de rest van de
wereld” is een veel gehoord advies, dat Prof. Tinbergen

gaarne onderstreept. 1-let zal echter. zeer moeilijk zijn dit
te veiwezenIijken, verzwaard als een poging bovendien
wordt door de grote sterlingsaldi (ca 9 milliard dollar) uit de
oorlog, welke vnl. in handen van India en Egypte zijn.
Deze sterlirigsaldi vormen één der grote problemen in

de komende jaren. Slechts een zeer geleidelijke deblok-

kering kan een ontwrichting van de betreffende betalings-
balansen voorkomen.

Een daling van het inkomen in de rest van de wereld,
met de daarmede kepaard gaande daling van de invoer,
zou van een dergelijke omvang moeten zijn om reël bij

te dragen tot de oplossing van het dollarvraagstuk, dat
het geen. practische mogelijkheden biedt. Een andere
consequentie van deze daling, een omvangrijke werk-

loosheid, is onaanvaardbaar.

De mogelijkheden van prijsaanpassingen (ook door deva-

luatie) staan of vallen met de in- en uitvoerelasticiteiten.

Uit onderzoekingen is gebleken, dat deze op de korte ter-

mijn niet groot zijn. Zo bedroeg volgens Tse Chun Chang

de elasticiteit van de invoer van de Verenigde Staten

—0,97 en de elasticiteit van de uitvoer •- 0,43. Op de lange
termijn bestaat er echter reden voor hoopvoller verwach-

tingen. Recente onderzoekingen maken het waarschijnlijk,

dat de elasticiteiten dan gunstiger en zélfs veel gunstiger

liggen. Voor de oplossing van het doll,arprobleem op de

korte termijn biedt dit echtér geen uitzicht. Deconclusie

van Prof. Tinbergen luidde dan ook, dat voor.de eerst-
komende 2 â 3 jaren quantitatieve beperkingen waar-
schijnlijk de meest effectieve maatregel ter oplossing van

het dollarprobleem zullen zijn; op ‘de lange termijn zal
prijsaanpassing een gunstige invloed kunnen hebben.

Aan het debat werd deelgenomen door de heer J. Sven-

ni!son uit Zweden en de heer R. F. Kahn van de Univer-

siteit van Cambridge. De heer Svennilson achtte het be-
zwaarlijk, dat het statistische materiaal, waarop Prof.

Tinbergen zijn conclusies baseerde, .op de periode vÔér de oorlog betrekking had. Zou de invloed van een deva-

luatie – zoals die van 1949 – niet een andere zijn dan die

van ,,normale” prijsaanpassingen? Dit lichtte hij toe

aan de hand van de uitvoer van houtpulp, die gunstig
op de devaluatie reageerde. Prof. Tinbergen’s verweer

luidde, dat het materiaal, dat hij gebruikte, op de vÔér-
en na-oorlogse periode betrekking had. Het was heel goed

mogelijk, dat de uitvoer van één product zich gunstig
ontwikkelde als gevolg van de devaluatie; zijn gegevens

sloegen op de totale in- en uitvoer van één . land. Dit
laatste achtte de heer Kahn, in het geval van de laatste
devaluatie, een bezwaar. Indien een groep van landen
devalueert, zal de elasticiteit van de vraag naar goede

ren van één van’deze landen kleiner zijn dan wanneer
dit land alleen devalueert. De importelasticiteit zal dan
echter grotei’ zijn. Voorbi,jgaande aan vele interessante

opmerkingen, zoals bijv. de mogelijkheden tot hervatting
van de economische expansie in Europa, welke men
vôér de eerste wereldoorlog kende, en de invlbed van

expansie op de elasticiteit, zij nog slechts gereleveerd,
dat het volgens de heer Kahn in de practijk niet zal gaan

om een keus uit, maar om een combinatie van de door
Prof. Tinbergen genoemde maatregelen.

De Europese betalingsune.

Op de tweede dag sprak Dr R. Triffin, uit de Verenigde
Staten, (ambtenaar van de E.C.A.) over het bij hem wel

bij uitstek in goede handen zijnde probleem. ,, The possi-
bilities of international lending and the monetary orga-
‘nisation in Western Europe”.

Spreker illustreerde,de moeilijkheden van en de vooruit-
gang in de onderhandelingen, welke op het ogenblik te

Parijs over een European, Payments Union (E.P.U.)

worden gevoerd, door een vergelijking te maken tusen
de, de gehele wereld omvattende, organisatie welke het
International Monetary Fund zich ten doel stelt en de
regionale oplossing van de bestaande monetaire moei-
lijkheden, welke met de E.P.U. wordt beoogd. Gedurende

de maanden, welke aan de conferentie van Bretton Woods
voorafgingen, werd veel ‘aandacht besteed aan de taak
van de te vormen monetaire ôrganisatie. Globaal gezien
vielen de meningen in tweeën uiteen. De enewas, dat

28 Juni 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

517

de belangrijkste taak, waarvoor de conferentie zich zag ge-
steld, bestond uit het coördineren van de bestaande

bilaterale overeenkomsten binnen een multilateraal ka-

der. De andere, wlke uiteindelijk in de onderhéndelingen de overhand kreeg, dat een realiseren van deze opvatting
tdt gevaarlijke consequentiès zou leiden, omdat door een dergelijke regeling het ontstaan en consolideren van min

of meer autarke blokken in de hand, zou kunnen worden
gewerkt. Met als gevolg, dat het International Monetary

Fund zich wijdde aan een strategie op de lange termijn,
welke de gehele wereld omvatte, terwijl in feite de strijd

gevoeM werd ‘in het vlak van bilaterale overeenkomsten,

welke vorm gaven aan de realiteit, waarlinnen de mone-taire relaties zich binnen Europa afspeelden.

De relatieve passiviteit van het I.M.F. wordt vnl. ver-
oorzaakt door het feit, dat de statuten zijn vrijheid aan-

merkelijk beperken, zowel op het terein van de bevor-
dering van de stabiliteit van de wisselkoersen als op dat
van het bevorderen van de vrijheid van het inttrnationale
be tali ngsverkeer. Spreker legde er echter de nadruk op,

dat de moeilijkheden,-welke het I.M.F. op zijn pad ont-
môette, veelal lagen in het vlak van de overging vai
chaos naar orde, m.a.w. dat zij een zuiver overgangspro-.

bleern vormden. De mate waarin het I.M.F. in staat is
het hoofd te bieden aan problemen van langere termijn
is nog niet getoetst, omdat er nog te veél landen waren,
die iich mochten onttrekken aan de regel. De tegen-
woordige plannen voor een Europese betalingsuiie zijn
geconcentreerd om de leegte, welke gedurende de over-
gangsperiode uit dien hoofde in de monetaire organisatie

van West-Europa bestaat, op te vullen.
‘De voornaamste oogmerken, welke worden nagestreefd,

zijn:

lIet organiseren van een lichaam, dat tot taak heeft het
huidige systeem van afdekken van tekorten door bila-
terale overmaking van goud of verstrekking vafi credieten
te vervangen door een multilateraal systeem.
Het vergegiakkelijken van een snelle doch geleidelijke
vooruitgang in het elimineren van quantitatieve restric-
ties door het scheppen van een credietmechanisme, gericht

0
1) het opvangen van de betalingsbalansmoeilijkheden

op korte termijn. De noodzaak tot dergelijke credieten
vindt zijn oprzaak in het zeer lage niveau van de mone-

taire reserves in vele landen van Europa.
liet zorgen voor een dusdanig systeem van regelingen,
dat de verschillende landen er belang bij zullen hebben,

blijvende onevenwichtigheden in hun be tali ngsbalans op
te heffen. Ten dcle meent men dit te kunnen bereiken
door debiteurlandon te verMichten een deel van hun

defïcit, welk deel van 0 tot 100 pCt kan oplopen, te dekken
in goud. Aan de andere kant zouden de crediteuren een
bescheiden deel van hun swingcredieten moeten storten: Naast deze automatisch functionnerende regulateurs kan
men nog maatregelen van administratieve aard nemen.
Deze regionale regeling van het betalingsverkeer mag

niet leiden tot een regionale autarkie. Van het begin af aan moet een brug worden gelegd tussen de Eur’opese

betalingsunie en de buitenwereld. Het probleem van de
regéling van het Europese betalingsverkeer raakt in dit
verband het probleem van het algemene dollartekort,
waarvan de oplossing w’el vergemakkelijkt kan worden
,door het oprichten van een Europese betalingsunie;
hetgeen echter niet wil zeggen, dat dit zonder meer vol-

doend
q
is.
Een volledig plan voor de bettlingsunie wordt nu uit-
gewerkt te Parijs. Een uitvoerend comité van de mi-

nisters zal waarschijnlijk 30 Juni hijeenkomen teneinde
dit probleem te bespreken. De Ode Juli verwacht men een
beslissing van de .raad, terwijl einde Juli •de juridische
vorm van de regeling waarschijnlijk zal worden vastge-

legd.
De conclusies van de heer Triffin ‘kunnen als volgt

worden opgesomd:

‘stabilisatie in het binnenland moet voorafgaan

aan regeling van de stabilisatie van de monetaire betrek-

kingen met het buitenland;
stabiliteit der wisselkoersen krijgt eerst zin wanneer
er reeds een aanzienlijke mate van vrijheid bestaat in

het, betalingsverkeer;
multilateralisatie van het betalingsverkeer moet
‘voorafgaan aan de liberalisatie daarvan, 1-Jet feit, dat

betalingsrestricties nog niet geheel geëlimineerd kunnen

worden is geen excuus voor het dwingen van het handels-
verkeer in een dwangbuis van hilateraal evenwicht; –

het is aanbevelenswaardig te trachten liberalisatie
van de handel te bereiken langs gemeenschappelijke weg
in plaats van langs de weg van onderhandelingen tussen

eïso,leerde landen;


een regionale benadering van deze materie is beter

dan een globale, omdat door deze’ regelingen de positie
van de groep als geheel ongewijzigd blijft, zodat het te
lopen risico verkleind wordt en op deze wijze het financie-

ren vande kosten vergemakkelijkt wordt, terwijl onder-
handelingen tussen een klein aantal buurlanden in de

practijk veel effectiever bleken te.zijn clan die tussen een

grote gi’oe, ten dele nauwelijks met elkaar verwante,

landen.

Aan hot debat namen ditmaal deel de heer T. Wilson

van de Universiteit van Oxford en Prof. Dr F. A. G.
Keesing. De heer Wilson nam als uitgangspunt de ver-
houding tussen een Europese betalingsunie en het ster-

linggebied.
Kan het sterlinggebied in zijn geheel tot de E.P.U.
toetreden of blijft deze mogelijkheid beperkt tot het

Verenigd Koninkrijk? Volgens, Di’ Triffin vormde de

handel van het sterlinggebied mede de basis van de be-
rekeningen en kunnen bepalingen van de E.P.U., uit-
gezonderd die over credietfaciliteiten, toegepast worden

p alle landen. Via de stabiliteit .van de wisselkoersen,
waarvan hij het belang groter achtte dan Dr Trïffin,
kwam de heer,,Wilso?t op het probleem van de stabiliteit

in wijdee zin, nl. van het economisch. leven, en hezag
spreker de maatregelen tot handhaving van die stabili-
teit met betrelcking tot de E:P.U. Ook het probleem
van de kapitaalbewegingen, in het bijzonder van de kal
)
i

,
taalvlucht, bezag hij in dit kkter.
Prof. Keesing had reeds zovele malen in Parijs met
Dr Triffin gedebatt’eerd, dat hij thans geen belangrijke vei’-
schilpunten naar voren kon hi’engen. Naar zijn mening
zou het tot stand komen van de E.P.U. het afsluiten van
de na-ooi’logse periode met haar bilatcralisme kunnen
betekenen en zo het uitgangspunt voor verdOre belangrijke
stappen zijn. 1-lierbij moet men niet te snel willen gaan.
Streeft men liberalisatie ‘èn non-discriminatie tegelijk na, dan zal men voor tommige landen grote moeilijk-
heden scheppen. Spreker vroeg zich af, of het niet ver-

standiger zou zijn ,in phaes te werken en de aandacht’
nog niet te zeer op’non-discriminatie te richten. Dit in

spireerde Dr Triffin tot het leggen van eèn band tussen het garantiefonds van Minister Stiklcer en in te stellen
,boeten” voor het niet’geoorloofd wijzigen van tarieven..

Een T’Vesteuropese econonc,sche i.nie.

Op de derde en laatste dag van de conferentie hield Prof. S. Posthuma een rede over ,,The possibility of a
monetary”and economicunion in Westorn Europe”. Dez9
rede bracht een visie, welke min of moer afweek van het-
geen totdusver op de conferentie viel te beluisteren.
Spreker betoogde, dat het uitgangspunt van velen, te

weten een vergelijking tussen liet grote vrijhandelsgebied, dat de Verenigde Staten vormen en het politielc en econo-
niisch verbrokkelde Europa, een en ander gezien in liet
licht van de zge. ,,Optimum theorie” onbruikbaar is,
omdat men zo noch âan de ontstaansooezaken van de
verschillen, noch aan de moéilijkheden hij overgang van

518

ECONOMISCHSTATISTIScHE BERICHTEN

28 Juni 1950

de ene naar de andere situatie recht doet. Een beter uit-

gangspunt achtte spreker de vaststelling van de funda-

mentele vereisten voor internationale samenwerking,
gericht op een, op internationaal gebied, evenwichtiger

toestand, op niet te lange termijn, met handhaving van
de meest essentiële kenmerken van de nationale souverei-

niteit. Daartoe is nodig samenwerking ter vermindering
van de discriminerende handelsbelemmeringen, samen-‘
gaande met een hetalingsschema..
Van de drie mogelijkheden om de, door een overeen-

komst ter opheffing van belemmeringen vei’stoorde, even-

wichten, – voor zover deze evenwichten gebaseerd

waren op kwantitatieve handeisrestricties en op valu-
tarestricties — te herstellen, meende spreker de ,,klas-

sieke” oplossing, een systeem van relatieve infiaties

en deflaties, te moeten uitschakelen: enerzijds, omdat

het primaire effect’ van dergelijke maatregelen geen betrek-

king heeft op de prijzen, maar op de productie en de werk-

gelegenheid; anderzijds, in verband met de sterk toege-

nomen rigiditeiten in het economisch leven. Zo blijven
als oplossingen dus slechts over: credietverschaffing op
lange termijn en wijziging in de wisselkoersen.

Een overeenkomst ten aanzien van kapitaalbewegingen

zal volgens spreker moeilijk te bereiken zijn voor een lange
periode, omdat de potentiële crediteurlanden niet bereid

zullen zijn zich voor lange tijd te binden zonder bereid-
heid of mogelijkheid aan de zijde van de dehiteuren, om af-

doende te garanderen, dat zij een proces van voortdurende

inflatie zullen tegengaan. De credietmarges van de E.P.U.,

waaromtrent onlangs overeenstemming is bereikt, zijn

lIereerst gericht op ‘de schepping van een ,,permanent”

fonds ter dekking van de ,,circulaire” credietbehoeften
van landen, wier totale betalingsbalansposities woi-den
verondersteld in evenwicht te zijn. Spreker acht het echter

niet mogelijk te voqrkomen, dat deze marges spoedig uit-
geput zouden kunnen raken. –

Ook aan de relaties met de Verenigde Staten, na het
totstandkomen van een betalingsunie, wijddc Prof. Posthu-

ma een deel van zijn betoog. §preker stelde de vraag of,
in het geval van onvoldoende Amerikaanse hulp, de

Westeuropese landen gecoördineerd dan wel
mcl
ividueel
zullen optreden. In het eerste geval zullen discriminerende
maatregelen tegen de Vei-enigde Staten nodig zijn, terwijl
in het geval dat de inter-europese evenwichtsafwijkingcn
zeer groot zouden blijven, sommige Eui-opese landen de
voorkeur zduden geven aan handhaving van een zekere dollarcon vertibilitei t, waardoor de overige landen hun
discriminerende maatregelen wel zouden moeten uitbrei-
den.

De inleidei’ acht een blijvende oplossing slechts moge-
lijk bij een herleving van cumulatieve kapitaalhewegingen

op lange termijn. De grote betekenis hiervan blijkt dui-
delijk uit het feit, dat voor de oorlog 15 tot 20 pCt van
de totale handelsbeweging in de wereld en het inter-
Europese verkeer, direct of indirect berustte op deze cu-
mulatieve kapitaalbewegingen, in . welk verband Prof.
Posthuma verwees naar een artikel van Ir Ekker in dit
weekblad ‘).

Daar een herleving van particuliere internationale
kapitalbewegingen van voldoende omvang niet verwacht

kan worden – vooral door de gewijzigde structuur van
de kapitaalmarkt in practisch alle landen en het feit, dat
Europa in de politieke ,,gevarenzone” ligt — moet naar
‘sprekers mening internationale credietverlening op lange

termijn door overheids- en semi-overheidslichamen,
systematisch worden ontwikkeld. De omvang van deze
credieten, hoewel absoluut genomen groot, zal in verhou-
ding tot het nationale inkomen van de credietgever be-
trekkelijk gering kunnen zijn.

Uit het voorgaande concludeert Prof. Posthuma, dat

‘) Men zie: Ir M. Ii. Ekker: ,,Over het evenwicht iii een systeem
van internationale Iiandelshewcgingen en de muitilaterale rompen-
saties” in ,,E.-S.B.” van 8 en 15 December 1948. –

een betalingsunie altijd moet worden aangevuld. Op mone-

tair gebied ôf door overeenkomsten tot voortgezette cre-

dietverlening ôf door een stel regels, dat de crediteurlanden
onder bepaalde omstandigheden tot het nemen van in- –

flatoire maatregelen noodzaakt. Op het gebied van de

handel door verplichtingen tot opheffing van bepaalde
discriminaties en restricties, maar ook dooi’ systemen,

gericht op coördinatie van bestaande en nieuwe restricties.

Het Stikkerplan en plan Schuman wijzen in deze richting.
De E.P.U. kan dan ook slechts gezien worden als een eerste

en onvolledige ‘regeling van tijdelijk karakter, welke in

de loop der tijden aangevuld en uitgebreid zal noeten
worden.

Tenslotte betoogde spreker, dat devaluatie als middel

tot herstel van een internationaal evenwicht, slechts een

tijdelijk effect kan hebben, dat bovendien slechts ver-

kregen wordt ten koste van een verslchtering van de
ruilvoet.

De enige debater van deze dag, Prof. L. II. Dupriez,

hoogleraar in de economie te Leuven, was van mening,
dat ersinds 1945 veel bereikt was ten aanzien van het
afschaffen van maatregelen, die het internationaal ver-
keer belemmeren. Niettegenstaande deze verheugende

vooruitgang is de vrijheid op internationaal gebied nog ver verwijderd van de toestand van 1939, zodat het wel

van optimisme getuigt, onder deze omstandigheden,
problemen, zoals vervat in het begrip Europese integra-tie, een onderwerp te maken van theoretische bespiege-

lingen, laat staan van feitelijke politiek. Spreker is er
echter van overtuigd, dat de macht van de publieke

opinie, de ,,idée force”, in staat is vele moeilijkheden,
k’elke door de experts als bijna onoverkomelijk worden
beschouwd, te overwinnen.

Spreker achtte vele van de bezwaren van de inleider
gegrond. .,Ten dele echter, meende hij, kunnen deze in

belangrijke mate worden verzacht, door in het begin al-
thans, de integratie van de Westeuropese gemeenscha
een zeer beperkt kai’akter te geven. Prof. Posthuma legde

sterk de nadruk op zijn twijfel, of door het vormen van

een Europese eenheid, de arbeidsproductiviteit in die
mate zou kunnen worden opgevoerd, dat-de noodzakelijke

verliezen zouden worden gecompenseerd. Prof. Dupriez
was het hiermede in grote mate eens, hij onderstreepte
echter, dat deze bezwaren ook kunnen worden overschat.
De voordelen van de stimulantia, vooral die van de hr-

leefde concurrentie, mogen niet uit het oog worden ver-
loren. Behalve cle vergroting van de specialisatie d.m.v.

het creëren van grotere markten, worden er met de inte-
gratie nog andere doelinden beoogd, welke in de ogen

van velen minstens even belangrijk zijn. Fiet stabilieren
van de cônjunctuur door middel van een gecoördineerde
politiek,. is hiervan een voorbeeld.

De besté methode ter befeiking van een grotere eenheid
in het Europees economisch leven lijkt spreker die methode
welke hij de ,,geordende” — dit in tegenstelling tot de
,,anarchistische” — noemde. Deze houdt in het creëren
van een supernationaal orgaan, dat zal’behoren te func-

tionneren volgens vastgestelde richtlijnen.
– liet plan Schuman leek spreker een zier geslaagd voor-
stel. Integratie van een klein aantal belangrijke markten
kan reeds een belangrijke stap zijn in de richting van een
meer gecoördineerde Europese mon etaire politiek.
In zijn antwoord wees Prof. Posthuma er o.a. op, dat
indi’en er geen hevredigerde regeling zal kunnen worden
evonden vooi’ overheidscredieten van de Verenigde
Staten, men rekening moet houden met de mogelijkheid,
dat de E.P.U. spoedig weei uiteenvalt en dat men dan

weer tot discriminaties en restricties zal overgaan. In dit
verband ondeistreepte spreker de ‘betekenis van het
morele element in de E.P.U. De w’il tot samenwerking
•moet aanwezig zijn. –

Dit moge dan een zeer. korte samenvatting — met alle

28 Juni 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

519

gevaren daaraan verbonden – van de zeer zeker geslaagde

conferentie van de Nederlandsche Economische J

looge-
school zijn. Uit het daar gebodene kon slechts een kleine

greep word en-gedaan. Ruimtegebrek legde hier beperkin-

gen op, zoals dit tijdens de conferentie tenaanzien van de debatten met tijdsgebrek het geval vas. Het zij de organi-

satoren een troost, dat dit de keèrzijde is van een niet
overladen programma, waarnaar men, door het beperken

van de conferentie tot drie zittingen van niet te lange
duur, heeft gestreefd.

Rotterdam.

v. d. 11.

OVER DE METING VAN DE

ARBEIDSPRODUCTIVITEIT.

Destatistiek begint ook voor de leek eèn moeilijk vak
te worden. Dagelijks wordt hij geconfronteerd met cijfers
over de meest uiteenlopende onderwerpen, welke door
een groot aantal journalisten en politici – de goede niet

te na gesproken – met een ontstellend gemak worden

gehanteerd. Achter vele statistieken staan echter inge-
wikkelde theorieën en berekeningsmethoden. Wil men de
cijfers dus juist interpreteren, dan dient men van het
doel
011
van dc methode van berelening op de hoogte te

zijn. Worden deze niet vermeld – – zoals in de regel in
dagbiadartikelen – en wordt alleen het resulterende cijfer

gegeven, dan komt dit dus geheel of gedeeltelijk neer
op misleiding van de lezers; zij het dan dikwijls onopzet-
telijk. Maar ook als de cijfers het resultaat zijn van een
voudige bewerkingen, lèidt het niet-vermelden of niet-
kennen daarvan onvermijdelijk tot misverstanden.

liet isdus de taak an de statïtici steeds weer een zô
volledig mogelijke voorlichting te verschaffen. Deze wordt
in cle statistische publicaties veelal ook gegeven, of ei’

wordt verwezen .naar beschrijvingen van de gevolgde
berekeningsmethode in artikelen. Een groot aantal onjuiste
opvattingen doet echter nog steeds opgeld.
Deze zijn een gevolg van de volgende fatoren:

a. onbekendheid met of niet-begrijpen van de berokenings-
methode;

• b onbekendheid met de gebruikteclefinities en classif i-
caties;

het gebruiken van een cijfer voor andere doeleinden
dan waarvoor het werd berekend;
het trachten uit statistieken normatieve oordelen over –
bepaalde vraagstukket te verkrijgen;

het misbruiken van de statistiek voor’politieke doel-
einden, dooi’ handige toepassing van ,,l’art de ‘grouper
les chiffres”.

lIet voorbeeld, waarmede wij ons’ thans bezig willen
houden, betreft de interpretatie van het cijfer van de
arbeidsproductiviteit. Aan’ het indexeijfer van de arbeids-
productiviteit, zoals dit wordt bëiekend door het Centraal
Bureau vooi- de Statistiek, is nog onlangs in ,,De In-

dustrie”, het orgaan van de Hoofdgroep Industrie een
beschouwing gewijd. Daarin wordt betoogd, dat de ge-
publiceerde cijfers’ aanleiding, kunnen geven tot misver-

stançlen, vooral ônder de arbeiders, die ten onrechte de indruk zouden kunnen krijgen, dat zij niet’ hard genoeg

werken. Voorts wordt aanbevolen na te gaan, in hoeverre
de toeneming van de administratieve staf een daling van
de arbeidsproductiviteit tengevolge – heeft gehad.
‘\Toor zover de betekenis van het bérekende indexcijfer
niet geheel diiidelijk is, zij opgemerkt, dat het voor het
C.B.S. ondoenlijk is bij alle cijfers in de publicaties steeds
weer opnieüw alle bijzonderheden te vermelden. Men wordt
dus in het algemeen bij onzekerheden over de wijze van
interpretatie van de cijfers verwezen naar de toelichtingen,
die bij de eerste publicatie gegeven zijn.
De arbeiclsproductiviteit in de’industrie wordt berekend

door een vergelijking te maken tussen de indexcijfcrs
over de omvang van de productie en de indexcijfers van
de personeelsbezetting, die beide op basis 193$ = 100

berekend worden. lIet indexcijfer van de omvang van dc

productie wordt berekend aan de hand van productie-
indexcijfers van een groot aantal producten;
1
het index-
cijfer van de. personeelsbezetting is afgeleid uit de per-

soneelsgegevens van ca 10.000 industriële ondernemin-
gen. Deze ‘cijfers oinvatten het gehele personeel van de

ondernemingen, dus ook het administratieve personeel.
Door vergelijking van beide indexeijfers wordt de ar-beidsproductiviteit bepaald; zo blijkt de omvang van de

productie in het vierde kwartaal van. 1949 gestegen te
zijn tot 139 pCt van’ die in 1938, en de personeelssterkte

tot 146 pCt vandiein 1938; de’arbeidsproductiviteit is dan

139

– x
100 = 95 pCt van die in 1938.
346

• De aldus berekende gegevens, aangevuld met de nieuwste
cijfers, zijn in onderstaande tabel opgenomen.

TABEL T.

IndustriOle

Pcrsoneels-

Arbeids-
productie

bezetting

– productiviteit

.

(1938 = 100)

100
,
100


1.00
1946

/

74
105


70
1947 –

94
122
77
1948
113
137
82
1938

………..

1949
126


144

.
88

1949(iekw.)
120
142


85
1949(2ekw.)
‘121

.
443
85

1949 (3ckw.) .

.126
144
87
1949 (4e kw.)
139
140
95

1950 (le kw.)
132
140
.

90

Bron: G.B.S.

liet Centi’aal Bureau vooi de $talistiek heeft nooit.
verklaringen gepubliceerd ovei’ de oorzaken van liet feit,

dat de arheidsproductiviteit tot fiu toe ndg steeds benolen
die van 1938 is gebleven. –
Oorzaken kunnen ziji’l:

relatieve toerteming van het administratieve personeel;

relatieve daling van het aantal geschoolde arbeiders;
C.
vermindering van de presta lie per ai’beidr in bepaalde
industrieëii;

vermindering van de kwaliteit dei’ grondstöîfen;
vermindering van de kwaliteit van het maehinepaik,
door de, onvoldoende vervanging in en na de oorlog.

Het begrip arheidsproductiviteit is l)ij deze berekeningen-

dus gedefineerdop een bepaalde wijze en het door ,,IDe
Industrie” aangeduide misrerstand kan inderdaad ont-
staan, wanneer men niet van de berekeningsw’ijze op de
hoogte is. ,,De Industrie” stelt’ nu verder,
‘voor, de bô-
rekening ook te maken met uitschakeling van de admini-
stratieve staf en dus de productie te meten per arbeider
in het eigenlijke bedrijf. ‘Op deze suggestie, die meer wordt
gedaan, willen rij gaarne even ingaan. Men kan ziéh
interesseren èf voor de verhouding tussen productie en benodigd aantal arbeidskrachten in de gehele industrie
van een land (zoals het C.B.S. doet),’ Ôf hij een bepaalde
soort productie. De laatste methode komt neer op het
vergelijken van de arbeidstijd en het door de beti’effende
arbeider geproduceerde aantal stuks, of iets . dergelijks.
Ook dat zou zin hebben. Maar een vergelijking voor. een
land of zelfs voor een bedrijf van de gehele,productie met

een deel van de benodigde. arbeidskrachten heeft minder
betekenis. 1-Jet administratief personeel immers is evenzeer
nodig in een bedrijf (bij een gegeven economische orde)
als het personeel in het eigenlijke bedrijf; zonder de eerste
groep zou de tweede niet kunnen werken. De door ,,De
Industrie” voorgestelde berekening zou dus alleen zin
hebben als de ,,prestaties aan de machine” niet ondet’

520

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28 Juni 1950

invloed stonden van de grootte en de prestaties van het

administratieve personeel. Dit nu is wèl het geval.

Hoewel de onderhavige berekening dus niet van beslis-

send belang is ter beantwoording van de vraag, of de
arbeiders al of niet harder werken dan vÔÔr de oorlog,

kan zij toch wel gemaakt worden. De resultaten moeten
dan echter zorgvuldig worden geïnterpreteerd.

De moeilijkheid hierbij is, dat er weinig vooroorlogse

statistieken zijn, wâarin de splitsing tussen arbeiders in

het eigenlijke bedrijf en administratief, technisch e.a.

personeel gemaakt wordt. Gegevens hierover zijn ontleend

aan de productiestatistieken, waarin ondernemingen uit verschillende branches zijn opgenomen, die in totaal in

1948 rond 400.000 man personeel telden.

Het administratieve en technische personeel vormde

in deze bedrijven:

in 1938: 10 pCt van het totale personeel,

in 1948: 15 pCt van het totale personeel.

Als derhalve de prestatie per arbeider in het eigenlijke

bedrijf in 1948 gelijk zou zijn geweest aan die in 1938,

dus als d& arbeidsproductiviteit volgens de berekenings-

wijze van ,,De Industrie” 100 is, dan zou de- arbeids-
productiviteit, berekend volgens de methode van het

C.B.S., door de toeneming van het administratieve en
technische personeel gedaald zijn tot rond 95 pCt van die in 1938 of met 5 pCt.

Die toeneming van administratief personeel, o.a. nood-

zakelijk gemaakt door vele * overheidsmaatregelen op

sociaal en economisch gebied, heeft echter invloed gehad

op de productie en dus op de prestatie per arbeider. De

redenering mag daarom niet worden omgekeerd: als het
C.B.S. vindt, dat de arbeidsproductiviteit 95 pCt bedraagt,

mag niet worden geconcludeerd, dat, als de toeneming

van administratief en jechnisch personeel buiten beschou-

wing wordt gelaten, de arbeider evenveel presteert als in
1938. ‘\iVant zonder het toegenomen administratief per-

soneel zou de productie waarschijnlijk niet dezelfde hoogte

hebben bereikt als nu het geval is.
Men kan in het gestelde geval dus alleen concluderen,

dat van de daling van de arbeidsproductiviteit, welke is»

opgetreden, ca 5. pCt direct is veroorzaakt door de toe-
neming van het ,administratieve personeel. De indirecte
invloed hiervan isechter nog niet bepaald. –
Een relatieve daling van het aantal geschoolden ‘is in
de betrokken statistieken (loonstatistieken) niet te consta-

teren; wellicht wordt dit veroorzaakt door de neiging
om in bepaalde gevallen lonen volgens hogere schalen toe
te kennen., waardoor de verhoudingen verdoezeld worden.
Een verminderdeprestatie per arbeider in het eigenlijke

bedrijf is te constateren in, de steenkolenmijnen:

Productie per ondergrondse denst in de steenkolenmijnen.

Jaargemidclelcte

1938

2.371 kg.

Jaargemiddelde 1948

1.683 kg.
November

1949

1.740 kg.
Maart

1950

1.768 kg.

Het mag bekend verondersteld worden, dat de mijn-
arbeiders niet wensen terug te kerentot het vooroorlogse
tempo, dat zij als ,,jaagsysteem” betitelen. Tegenover
deze bewering nemen wij geen standpunt in, doch consta-
teren een gedaalde productie per arbeider.

Evenzo is het bekend, dat in verschillende textiel-
fabrieken het itantal machines, dat door een arbeider
(arbeidster) bediend wordt, kleiner is dan voor de oorlog.
Over de beide, andere hiervoor genoemde oorzaken voor
een daling van de arbeidsproductiviteit zijn geen quan-
titatieve gegevens beschikbaar. –
Resumerend kan dus worden vastgesteld, dat de arbeids-

productiviteit, hier gedefinieerd als de productie per per-
soneelslid, ultimo 1949ca 10 pCt lager was dan in 1938;
vaA deze daling werd ca 5 pCt direct veroorzaakt door de
toeneming van het administratieve personeel, de andere
5 pCt door andere oorzaken.

De oorzaken van bijzonder hoge of bijzonder lage presta-
ties zullen dus nader moeten worden geanalyseerd, om

op die wijze tot algemeen geldende conclusies over de

oorzaken van de gedaalde arbeidsproductiviteit te komen.
Dit probleem van de meting van de arbeidsproduc-

tiviteit is er een uit een veel grotere categorie: overal, waar

men macro-‘conomische statistieken tracht te gebruiken

voor het oplossen van micro-economische problemen, is

het gevaar van dergelijke misvattingen groot. -Macro»

economische statistieken dienen om de grote lijnen van

het economisch leven weer te geven; het trekken van

conclusies voor onderdelen daarvan, zonder verdere kennis

van de statistische techniek, leidt vrijwel altijd tot Onge-

lukken. Een ander recent voorbeeld van foutief micro-

economisch gebruik van macro-economische statistieken

vormt de discussie over de beloning van arbeiders en

ondernemers in de landbouw en de industrie, waarbij men

uitgaat van de berekeningen over het nationale inkomen

en de bijdrage der diverse bedrijfstakken daartoe.

liet vraagstuk van de arbeidsproductiviteit heeft nog
enkele aspecten, waarop wij willen wijzen, omdat de

leendige discussies over de stijgingen en dalingen in dit

cijfer steeds weer dreigen vast te lopen in dezelfde ,,stan-
daardföuten”.

In de eerste plaats is daar het niet rekening houden

met het karakter van seizoenschommeling van deze reeks.
De cijfers worden nI. berekend om ook deze laatste te doen

uitkomen, dus ten gerieve van hen, die de ontwikkeling

op korte termijn bestuderen. Voor de analyse van het
beloop van de arbeidsproductiviteit op lange termijn kan

men deze cijfers niet gebruiken: voor dat doel moet van
de jaargemiddelden worden uitgegaan; het C.B.S. be-

rekent zélfs speciaal tot dit doel een voortschrijdend

4-kwartaals-gemiddelde. Flieruit blijkt, dat er sedert 1946

een vrij constante stijging heeft plaatsgevonden van
5
bL
6 punten per jaar. Voor het eerste kwartaal-van 1950
bedroeg de arbeidsproductiviteit in de industrie 91 pCt
van die in 1938; tegen het einde van 1951zal de 100 pCt
el zijn bereikt.

..

TABEL H.

Arbeidsproductipileit in de industrie (excl. bouwnijnerheid)

(1938 =100)

Zonder ûitscliakeling

Na uitschakeling
van seizoensinvloeden

van seizoensinvlocder

1946

1
65
IT-
65

.
69
III
.

72
71
TV
79
.

73

1947

T
-,

72
75
.11
75
76
III
76

.
78
IV
84
79

1948

T-

78
80
II.
81
82
III
81

83
IV
89.—

85

1949

T
85


II
85 87
III

.
87 89

Iv

95

. .

90

1950

1
90
91

Bron:
C.B.S.

Een andere ,,standaardfout” bij de interpretatie van»
deze cijfers heeft niet zozeer betrekking op de fluctuaties
als op het niveau waarop ze zich bevinden. Dit niveau
is een gemiddelde van dat van ben groot aantal l)edrijven. Gemiddelden zijn betrouwbaarder naarmate de cijfers van

de afzonderlijke onderdelen er dichter omheen gegroepeerd
zijn. Dit laatste is hier echter in zeer geringe mate het

geval, zodanig zelfs, dat cijfers over de arbeidsproduc-
tiviteit in afzonderlijke bedrijfstakken, juist tengevolge
van de grote spreiding rond het gemiddelde, door het
C.B.S. onvoldoende betrouwbaar worden geacht om deze

28 Juni 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

521

te publiceren. Grote verschillen in arbeidsproductiviteit

treden op, zowel van onderneming tot onderneming – ook

als ze gelijke producten vervaardigen – als bij dezelfde

onderneming in de loop van de tijd.
Hieruit moge de conclusie volgen, dat het verhogen

van de arbeidsroductiviteit geen zaak is, welke door

algemene maatregelen bevorderd kan vorden. Een nauw

keurige analyse van de situatie is daartoe nodig, zowel
bij bedrijven met een hoge als bij die met een lage arbeids-

productiviteit. Eerst dan zal het, mogelijk, zijn de speciale

factorë’n op te sporen, welke voor deze verantwoordelijk

kunnèn worden gesteld, en eventueel de maâtregelen ter verbetering te nemen. Nog te veelworden algemene fac-
toren als de porzaken der lage arbeidsproductiviteit
aangezien.

‘s-&ravenhage.

Dr II. RIJKEN VAN OLST.

DE HUIDIGE SITUATIE VAN DE

BELGISCHE TUINBOUW.

De Belgische tuinbouweconomie is voor enkele belang-
rijke producten in meerdere mate afhankélijk van de uit-
voermogelijkheden dan de gewone landbouw
1
). Voor
andere producten is er een aanzienlijke invoerbehoefte.
Wat de Benelux betreft,’.geniet België de beschermende
werking van het Protocol van 9 Mei 1947, waarin o.a.
werd bepaald, dat invoer uit Nederland slechts mag ge-
beuren wanneer de binnenlandse prijzen een bepaald

niveau bereiken. Wel werden ook dit jaar nog klachten
gehoord over een laattijdig in werking treden van deze
maatregel, maar er kan niet worden ontkend, dat de
tuinbouwmiddens in dat principe een veiligheidsmaat-
regel zien, die hen behoedt tegen ontreddering van de
binnenlandse markt.

De groententeele.

Tengevolge van droogte was in 1949 de productie van
de meeste groenten, die normaal in herfst en winter worden
verbruikt, aanzienlijk lager dan, normaal te verwachten
is. Voor vele groenten, waarvoor in 1948 een massale
uitbreiding werd gegeven, werden inderdaad gedurende
dat jaar vei’lieslatende prijzen genoteerd en voor enkele
groenten bleven belangrijke partijen onverkocht. Het
gevolg is geweest, dat het areaal, hieraan in 1949 gewijd,
heel wat inkromp en dat in het najaar van 1949 voor
sommige groenten betrekkelijk hoge prijzen werden uit-
betaald.
De volgende gemiddelde maandprijzen (in frs) aan
producent werden genoteerd (markt van Mechelen).

TABEL 1

Febru-
ari
.
Augus-
tus
Octo-
her
.De-
cember

Savooien per stuk
2,26
2,31
2,98
2,71
2,80

l3loeinkolen

..

……
7,87
6,13
5,06
7,92
Rode

koten

………
3,60
6,67
2,60
2,90
3,00
Kropsla

.-

1,53
2,15
2,12
.3,81
\Titte selder (per bussel)
43,42
33,83
21,40
8,79
26,65
Porel

,,
2,25 1,97
7,35
8,77
10,06
Ajuin

per

kg

………..
2,09
2,21
2,70
2,41
3,68

0,89
1,46 3,19
2,52′
2,90
Wittoof
3,88
13,71
16,25
6,65
17,88
\Vortelen

‘,,

………

Erwten

27,45
16,88
– –

Princessen

,,

…….


10,90
16,21

Tomaten

,,
– –
3,52
1,66

De massa der productie van de groenten is voor de
binnenlandse markt bestemd. Uitvoer is evenwel van zeer
groot belang voor de vitloofteelt, evenals voor de teelt
van bloemkolen. De Frans6 markt is voor het witloof
steeds het belangi’ijkste buitenlandse afzetgebied geweest.
Maar de Franse voortbrengers stellen alles in het werk

‘)
Mén zie het artikel over: ,,De huidige situatie van de Belgische
landbouw” in ,,E.-S.13.” van 24 Mei 1950, blz. 410.

om de invoer te belemmeren. Ondertussen waren de prijzen

in het voorjaar van 1949 werkelijk. verlieslatend, doch

een goed gevoerde reclame heeft het binnenlands verbruik

aanzienlijk doen stijgen en een ramp voor de producenten

vermeden. De prijzen van de oogst 1949 waren goed. Ook
de prijzen van bloemkolen waren aanmoedigend voor de

producenten. De andere prijzen van groenten waren meestal
nog bevredigend.
De tuinbouwindex, die voor sommige prijzen van groen-

ten werd opgemaakt, vertoonde het volgende verloop.

TABEL II.
Basis 1936-1938 = 100 ‘)

1
Febru-

Mei 1 Augus- 1 Octo- 1 Decem-
ari

tus

her

ber

Bloemkolen

.

592
426
369 383
Rode kolen

.
202
332
325 330 319
Kropsla’

243
398,
482
205
116
105

.
432
513
437
Porei

………
Ajuin

………
148
212
409 290 338
Wortelen

.
. .
151 116
679
646 533
Wittoof
290
418
557
270 400

381
504
– –
Erwten
………
Prineessen

.
. .
– –
498
431

Tomaten


269 102
151

‘)

Deze

indexcijfers

zijn
gebaseerd
op
.

afzonderlijke
maand-
gentiddelden van de periode
1936-’38.
Dit verkiciart, wasrom
een
hogere prijs van

bloemkolen
in December
niet
nooclz kelijk een
hoger indexcijfer in clie maand te zien
geeft.

Er is geen index van productiekosten in de tuinbouw
voorhanden. Nochtans mag de kostenindex van de gewone

landbouw enige aanduiding geven. De pachten situeerden
zich rond 253,6, terwijl de lonen 509,2 bedroegen en de
meststoffen 272,7 bereikten gedurende de maand December
1949 (cfr. December 1948: pachten 235,1, lonen 470,1
en meststoffen 281,2). De onkosten voor materiaal en algemene onkosten stegen respectievelijk tot 394,4 en

3754
De tuinbouwbedrijven zijn in België meestal kleine
bedrijven, waar de handenarbeid geleverd wordt door de
familieleden. Zij zijn nog steeds weinig georganiseerd met
het oog op arbeidsbesparing, die in groententeelt echter
minder gemakkelijk te verwezenlijken is. Het familiaal

karakter der bedrijeh is tegelijk een sterkte en een zwakte:
d.w.z., dat zij bij lage prijzen en in crisistijd de stoten
beter kunnen opvangen dan het groothedi’ijf, terwijl in
perioden van betrekkelijke welvaart voor het land, het
inkomen dezer klein-tuinbouwers belangrijk beneden het
peil van andere sociale groepen blijft. Men k6n intussen
constateren, dat het jaar 1949 voor de groentenverbouwers
in het algemeen geen slecht jaar is geweest.

Fruitteelt.
Naar de gegevetis van dç tellingen beliep, in 1945 het
totaal areaal, bezet met fruitteelten, nagenoeg 70000 ha.’
Daarvanwaren 400 ha bezet met fruitcultures onder gls,
hoofdzakelijk druiventeelt en perzikenteelt. In de periode
tussen de twee wereldoorlogen was de uitgestrektheid der
fruitteelt in België ongeveer dezelfde.
Voor de periode 1929-1939 werd de jaarlijkse gemiddelde
productie van de verschillende fruitsoorten geraamd op
151.000 ton, onderverdeeld als volgt:

TABEL III.
appelen

…………….
69.500
peren

………………
32.000
kersen

………’ ……..
13.600
pruimen

…………….
15.500
perziken

……
2.150
druiven

……………..
8.900
aardbeien

…………..
8.000
bessen

……………..
1.580

VôÔr wereldoorlog II bedroeg het jaarlijks verbruik van
vers fruit in België ongeveer 350.000 ton, waarvan 110.000
ton Zuidervruchten. 1-loewel de productie van inlands fruit
ontoereikend was oi de jaarlijkse behoeften van het
binnenland te dekken, zijn de economische moeilijkheden
in de sector fruitproductie van 1930 af steeds toegenomen.

522

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28 Juni 1950

Een aanzienlijk deel van het Belgisch fruit vindt geen

afzet op de binnenlandse markt, omdat de verbruiker

meer en meer de vooikeur ‘geeft aan ingevoerde fruit

soorten. De invoer van Zuidervruchten stijgt varf jaar tot

jaar; daarbij worden echter belangrijke hoeveelheden

al)pClOn geïmporteerd. Het ingevoerde fruit kan thans
veelal niet concurreren met het inlandse op gebied van

kwaliteit; toch blijft het een feit, dat het voorkomen,,.de
sortering en de verpakking van de importproducten heel
wat beter verzorgd zijn.

Een tweede nadelige factor voor de Belgische fruit-

productie is do gebrekkige’ verdeling van de variëteiten:

vooral voor appelaars en perelaars worden nog te veel

verouderde variëteiten gehouden, en vele aanplantingen

zijn samengesteld uit fruitbomen, waar de vroege en half-
vroege variëteiten domineren; dit zijn fruitsoorten, die

in gewone omstandigheden niet bewaren. Hieruit volgt,

dat in goede fruitjaren de Belgische markt in de herfst-

maanden geregeld overrompeld wordt met een massa

fruitproducten, die tegen iedere prijs moeten worden
verkocht.

V66r de oorlog vond een massa vruchten van middêl-

matige en mindere kwaliteiten een uitweg naar de Duitse

markten: in die jaren was Duitsland een afnemer voor
62 pCt van onze jaarlijkse fruitexport. Na de bevrijding

zijn de uitvoermogelijkheden .yan fruit naar alle voorheen
invoerende landen ten zeerste beperkt.
Engeland was onze belangrijkste afnemer van kersen; ook deze afzetmogelijkheid is gering en ‘isse1’valIig ge-

worden, omdat dit land .thans een politiek voert gericht
op dd verhoging van eigen productie.
In 1949 was de fruïtoogst uitermate overvloedig. In
normale fruitjaren wordt de productie thans geraamd op

180.000 ton. In de onderstaande tabel worden de ramingen
van de productie van enkele fruitsoorten voor het jaar

1949 gestçld ten overstaan van de normale opbrengsten.

TABEL IV.

normale

‘productie
fruilsoOrten

productie

.

in 1949

‘in ton

. in ton

appelen

………………..

-80.000

400.000
peren

……………………
40.000

‘250.000

..
kerscu

………………..
20.000

25.000
pruimen

………………….
20.000

25.000

Uit dit overzicht blijkt, dat de appelenoogst in 1949

vijf maal zo hoog was als in normale jaren; de perenoogst
beliep meer dan het zesvoiidige van een normale opbrengst.

1

tet gevolg van deze toestand is.geweest, dat de prijzen
van beide fruitsoorten gevallen zijn op een peil, dat niet

meer toeliet de kostprijzen te dekken en dat een groot deel
.van het fruit ongeplukt is gebleven.

-De 400 ha fruitteelt onder giks zijn nagenoeg volledig
benomen met druiventeelt. België telt ongeveer
.
33.000
d.ruiven kassen; voor het merendeel gelocaliseerd ten
Zuiden van Brussel in de streek van Hoeilaart-Overijsse. De druiven’worden ergedurende gehèel het jaar ononder-broken voortgebracht. De gemiddelde productie bedraagt
thans 12.000 ton per jaar. 1-liervan

kunnen ongeveer 1.800 ton per jaar worden uitgevoerd, vooral naar Enge-land, dat de enige belangrijke afnemer is van dit product
(1.743 ton in 1948). De economische toestand vin de

druiventeelthedrijven is niet.
,
zeer gunstig: de exploitatie
gaat gepaard met hoge kosten, in hoofdzaak.kosten van

lonen en brandstoffen (steenkolen). De lonen en steenkool-
prijzen zijn aanzienlijk ‘gestegen. Aan de andere kant
schonielde de index van de prijs der druiven voor’1949
tussen 242 en 341 (basis 1936-1938 = 100).
1-let fruitvraagstuk is thans in België het voorwerp
yan een ernstige studie. Men streeft naar verbetering van

de rampzalige toestand van de fruitteeltbedrijven door het
inbrengen van degelijke assortimenten van variëteiten,
door het inrichten van fruitbewaarplaatsen, door een betere

verzorging van de kwaliteit en door de organisatie van de

afzet op de buitenlandse en binnenlandse markten.

In de bloementeeltbedrijven, sierboom- en fruitboom-

kwekerijen is de economische toestand na wereldoorlog II

zeer moeilijk geworden. Deze bedrijven zijn voor het meren-
deel ingesteld op export. De belangrijkste afnemers van

bloemplanten, sierheesters, sierbomen en fruitbomen

waren Duitsland en de landen van Midden-Europa. In

al deze gebieden, dé Westelijke zone van Duitsland uit-

gezonderd, zijn de afzetmarkten verloren gegaan. De
Engelse, Franse en Italiaansemarkten zijn zeer beperkt

en uiterst wisselvallig. Voor planten, waarvan de teelt

meer jaren vergt, brengt deze onstandvastigheid vele be-
zwaren mede. Bij gebrek aan buitenIande afzet, hebben

vele exporthedrijven hun productie gericht naar de

binnenlandse markt. Daaruit volgde na de bevrijding
een ware overrompeling, die thans nog aanhoudt De

kleine bedrijven, ‘die uitsluitend de binnenlandse markt

bevoorraden, werden nu op hun beürt getroffen. Vooral

de blo&menteeltbedrijven met ‘glascultures worden door

de thans heersende overproductie zeer zwaar getroffen:

de verkoopprijzen van veIe onder glas gekweekte planten

bereiken nauwelijks 2 â 3 maal het peil van 1936-1938,

terwijl de index der productiekosten voor deze categorie

van bedrijven oploopt tot 500 â 600. De zorgwekkende

toestand van de’ bloementeeltbedrijven en de boom-

kwekerijen wordt dooi’ de bevoegde Overheden niet uit
het oog verloren. In de huidige omstandigheden is het

echter niet gemakkelijk daarvoor de goede oplossing te
vinden.
Geel.

A.
P. VERKINDEIIEN.

VRIJE VAART OP DE RIJN.

De econômische vooruitzichten voor de Nederlandse

Rijnvaart zijn niet rooskleurig, zoals blijkt uit een recent
artikel in dit blad
1).
Een zekere ordening, hetzij vrijwillig,
hetzij gedwongen, wordt door velen noodzakelijk geacht,

teneinde te verhinderen, dat oize Rij nvloor in een heil-
loze. concurrentiestrijd haar positie ondermijnt. Dez&
situatie doet onmiddellijk de vraag rijzen, in ho’everre
zulk een ordening zou passen hij de vrije vaart krachtens
art. 1 der Herziene Rij nvaartakte
2),
m.a.w. in hoeverre
economische gebondenheid met deze juridische vrijheid
overeen is te brehgen.

Alvorens dezë vraag te kunnen bbantwoorden, dient
het begrip vrije vaart nader te worden gepreciseerd.
Uit de Nederlandse en internationale rechtspraak blijkt,
dat aan dit begrip in h’et rivierenrecht een ruime uitleg

moet woi’den gegeven. De Vrije vaart omvat niet alleen liet varen zelf, maar ook datgene, wat ter, voorhereiding

en uitvoering daarvan nodig is. Als zodanig noemt 6ns
hoogste rechtscollege
3)
het vrijelijk voor bedoelde vaart
inladen e5n in lading nemen. Een uitvoeriger omschrijving
geef t het Permanente Hof van Internationale .Justitie in
het zgn. Chinn-arre9t
4),
krachtehs hëtwelk ,,la liherté

de navigation comporte d’après la noti6ri communément
admise; la liberté de mouvement pour les bateaux, la
libei-‘tr d’approcher des ports, de profiter des ouvrages
et des docks, de charger et de décharger les marchandises,
ainsi que la lihei’té de transporter des marchandises et
des voyageurs”.
Deze uitleg van het begrip vrije vaart op internationale

rivieren is voor Telders
5)
aanleiding geweest op te merken,
dat, ,wanneer het beginsel der vrijheid van scheepvaart

1)
Zie: De positie van deNeclerlandse Rijnvaart”, dOOri\Ir
K.W.
cuperus in
,,E.-S.B.”
van
5
April
1949,
hlz. 273.
‘) Akte van Mannheim van 17
October
1868, S. 1869, no. 37.
)
,H.R.»17
December
1934,
N
.
J.
4935,
blz.
5 cv.
met
ni.
Taverne.
‘) CDII. 12
December
1934,
Serie A/B
no.
63,
blz.
65
e:v.
5)
Zie: ,,Vcrzamelcic Geschriften
Iv”, blz. 19.

28 Juni 1950

.
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN –

523

bedoelt’de scheepvaart als economisch bedrijf tegen over-

heidsverbod te beschermen, men niet kan volstaan die

vrijheid uit te strekken tot alle normale verrichtingen
van de vervoerder. Men zal rekening hebben te houden

met het feit, dat de reder of schipper slechts vakrt en

vervöert om daarmede te verdienen, m.a.w. krachtens
overeenkomst en tegen vergoeding. Voor het beginsel der

vrije”vaart betekent dit, dat niet slechts het varen, laden,
vervoeren en lossen Vrij behoort te blijven, maar ook de

afsluiting van het vervoercontract zelf, ook de restatie
van de wederpartij, de inlader”.

De formule van Telders is zeer ruim en schijnt practisch
iedere overheidsbemoeienis met het economisch leven

tav. de scheepvaart uit te sluiten. In haar uiterste
consequentie zou zij leiden tot ontkennende beantwoor-
ding .van de aan het begin van dit artikel gerezen vraag.

Intussen zou dit antwoord de realiteit geweld aandoen.
Naar mijn mening is dit niet nodig en is een verzoening
tussen economische gebondenheid en juridische vrijheid
tot op zekere hoogte mogelijk.

In een bespreking van het Rijnstatuut merkt Hostie
6)

op: ,,Le jiriste doit s’abstenir de se prononcer sur les

mérites respectifs de l’intervention ét de la non-interven-

tion, mais il doit veiller ik ce que, les faits économiques se
modifiant, le système juridique ne vienne pas.h porter
i faux”. Dit behoeft niet te betekenen, dat men alle rechts-
begrippen terzijde schuift, wanneer een bepaalde economi-
sche constructie_daar niet bij past; wel beduidt het, dat niet star iÖet worden vastgehouden aan een eenmaal gevestigde
opvatting omtrent een bepaald rechtsbegrip, doch dat van tijd tot tijd dient te worden nagegaan of de maat-
schappelijke evolutie het niet noodzakelijk• maakt, dat aan dat begrip een andere interpretatie wordt gegeven,
welke het voor de practijk hanteerhaar blijft maken,
zonder dat zijn juridieke waarde daardoor wordt aan-
getast.

Deze gedachtegang leidde blijkbaar de meerderheid
der rechters, die het Chinn-arrest wezen, maar de door
hen gekozen uitweg schijnt weinig gelukkig. Zij onder-

scheidden nI. tussen een juridisch monopolie, hetwelk in
strijd met de vrijheid van de vaart zou zijn, en economi-
sche niaatregelen, – die de vaart voor anderen slechts
,,commercialement impossible” maken, maar de vrije vaart
zelve niet aantasten. Een dergelijk onderscheid tussen
juridische en economische maatregelen schijnt mij practisch
niet te handhaven; de maatstaf van het Chinn-arrest
maakt het in feite mogelijk bijna elke maatregel naar
willekeur al ofniet toelaatbaar te achten, naar gelang men
haar economisch, dan wel haar juridisch karakter op de
voorgrond stelt.
rperecht
bestreed een krachtige minder-

heid der rechters deze interpretatie, welke de rechts-
waarde van het begrip vrije vaart geweld aandoet.
In haar
01)
28 Maart 1950 gewezen arrest
7)
schijnt de
Hoge Raad een andere weg ,te willeri inslaan ter verzoening
van de economiche behoefte met de juridische inter-
pretatie ‘van het begrip vrije vaart. Zij blijft dit begrip
ruim opvatten, maar schijnt het niet naar objectieve,
doch naar subjectieve maatstaf te willen meten. Criterium
voor inbreuk op de vrije vaart schijnt niet zozeer het feite-
lijk beperken van zodanige vaart behoeven te zijn, als
wel de bedoeling, waarmee zulks geschiedt. Immers, de
hoge Raad overweegt, dat ook bij een ruime opvatting
van het begrip vrije vaart de rechter te ver gaat, wanneer
hij onder belemmering van de vrije vaart begrijpt iedere
beperking van de contractsvrijheid van de schipper t.a.v.
het vervoer. liet is, volgens de hoge Raad, duidelijk,
dat de in het vervoerrecht van de Oeverstaat opgenomen
bepalingen van dwingende aard ook bij contracten om-
trent het vervoer op de Rijn macht moeten worden geno-
men. Zo’danige bepalingen en ook andere bepalingen, die de
vrijheid om overeenkomsten te sluiten, aan banden leggen,

‘) Zie: Recueli ADA
1929 III,
blz.
115.
7)
Nog niet gepubliceerd.

evenals de voorschriften, die onder het begrip ,,socialo

w’etgoving” worden samengevat, kunnen, naar de hoge
Raad voorts overweegt, onder omstandigheden de niet

tot hun oogmerk behorende werking hebben,,dat sommige
schippers ni’et in staat zijn hun bedrijf op lonende wijze uit

te oefenen, doch deze mogelijkheid kan die bepalingen
niet tot een inbreuk op de vrije vaart stempelen, ook

niet wanneer dit begrip int bovenvermelde ruime zin wordt
genomen:

De bewoordingen van het arrest zijn – waarschijnlijk
met’ opzet – vaag gesteld en laten de mogelijkheid open

tot verschillende uitleg. Het arrest heeft dan ook reeds
stof tot critiek geleverd
8).
Indien de bovengegeven uit-
leg juist zou zijn,’ hetgeen eerlang uit de verdere juris-
prudentie van ons hoogste rechtscollege moge blijken,
zouden hierdoor naar mijn mening perspectieven worden

geopend. Het begrip vrije vaart blijft dan in ruime zin hanteerbaar; de rechter zal an de hand van een duide-

lijke en rechtvaardige maatstaf, t.w. de bedoeling, welke bij

de uitvaardiging van de gewraakte maatregel voorzat,
van geval tot geval kunnen uitmaken, of strijd met de

vrije vaart geâcht moet worden aanwezig te zijn. Het

verbod vân inbreuk op de vrijheid van scheepvaart wordt
derhalve niet in absolute, doch in relatieve zin geïnter-
preteerd. Maatregelen van
algemene
economische ordening,
die nolens volens de Rijn in hun wrerkingssfeerbetrekken,

kunnen verenigbaar zijn met de vrijheid van vaart. Op

deze wijze kan het economisch leven worden gediend,
zonder dat het recht ‘geweld wordt aangedaan.

\Vassenaar.

Mr J. G. SAUVEPLANNE.

Zie: De Maasbode” van
22
April ji. en ,,N.R.C.” van 6Mei
JI.

BOEKBESPREKING,

1V. V. Koninklijke lVederlandsche Petroleum Maatschappij
1890 –
1950.
Gedenkboek uitgegeven ter gelegenheid
van het zestigjarig.hestaan
1).

De.verschijning van het gedenkboek van de ,,Koninklij-
ke” ter gelegenheid van haar zestigjarig bestaan is een
waardevolle aanvulling van de literatuur over de aardolie-
industrie. Welverzorgd en rijkelijk met foto’s geïllustreerd
geeft dit gedenkboek een overzichtelijk beeld van groei

en werkwijze van het gecompliceerde bedrijf van de N.V.
Koninklijke Nederlandsche Petroleum Maatschppij. Na
een korte historische inleiding wordt op een ook voor de
niet-deskundige lezer duidelijke wijze inzicht gegeven int’

de betekenis van de onderscheidene phasen, die de ruwe delfstof op haar weg van put naar pomp doorloopt.
Boeieï1der geschiedenis dan die van ,,de olie” is moeilijk
denkbaar. De door de ontwikkeling der techniek bij voort-
during Uijgende behoefte aan âardolieproducten dreef tot
steeds toenemende opsporingsactiviteit. l)e eerste boringén
in Noord-Sumatra in het einde van de 19e eeuw, alwaar
de oliepioniei’ J. B. Aug. Kessler de spits voor zijn jonge
Maatschappij afbeet, werden weldra door andere gevolgd.
De samensmelting in 1907 der belangei van de Koninklijke
en de Shell Transport and Trading Co. tot de Koninklijke/
Shell Gmoepverschafte de nieuwe combinatie ruimer arm-

slag om het bedrijf op breder.basis uitte bouwen. Niet
zonder mo
,
eilij kheden, maar met doortas tende volhard ing-
werd de productie der Groep, die in 1907 één millioen kg

ton ruw pro’luct (totale wereldproductie 35 millioen kg
ton) bedroeg, in 1949 tot 52 millioen kg ton (totale wereld-
productie 487 millioen kg ton) opgevoerd. liet personeel
steeg tot meer dan een kwart millioen; het aantal direct

bij wetenschappelijk onderzoekingswerk betrokkenen be-
reikte 4.000, hetgeen een verdubbeling ten aanzien van –

‘) De verzorging van dit geclenkboek is door de N.V. IConinklijke
Nederlandsche Petroleum Maatschappij opgedragen aan Nijgh en van Ditmat- N.V. te Rotterdam/’s-Gra.venhagc.

524

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28 Juni 1950

1939 en een verviervoudiging ten opzichte van 1935

betekent.

Oiidanks de geleidelijk hoog ontwikkelde wetenschap

met betrekking tot opsporing en winning van ruwe olie

blijft iedere boring nog een kansspel. 1-Jet aan de boringen

voorafgaande onderzoek naar mogelijk aanwezige aardolie

heeft in de loop der jaren een hoge vlucht genomen, waarbij
de meest moderne methoden, zoals luchtkaartering, worden

toegepast. Niettemin waarborgt dit onderzoek geen abso-luut succes der op grond hiervan verrichte boringen. Wan-

neer het onderzoek een borinig – waarvan de kosten af-

hankelijk van booroutillage, bodemgesteldheid en diepte

der boring tot f100.000 kunnen oplopen – rechtvaardigt,

is de vindkans van een middeigroot olieterrein (5 tot 15

millioen ton oliereserve) 1 op 10 en die op een groot terrein
(meer dan 15 millioen ton oliereserve) 1 op 50 fi 100. De

Koninklijke heeft de eerste moeilijkheden overwonnen; het

aan haar bedrijf inhaerente kansspel doet haar pioniers-

geest behouden. Een pioniersgeest niet slechts betrekking

hebbend op opsporing en winning der grondstof, doch ook

op haar transport en verwerking, alsmede op de politiek

ten aanzien van het personel, dat daar zijn bestaan in

vindt.
De verspreide vindplaatsen der ruwe olie en haar wereld-

wijde afzet noopten tot de obouw van een doeltreffend

transportapparaat.De ontwikkelink van het aardolievervoer

van vat naar bulk leidde tot.de grote Koninklijke/Shell

tankervloot, de aanleg van pijpleidingen van een lengte
gelijk aan de halve aardomtrek en het gebruik van tal-

rijke tankauto’s en tankwagons.
Nadat aanvankelijk kerosine, in het bijzonder ten be-
hoeve vah lampolie, het belangrijkste verwerkingsproduct
was, nam door het sedert 1900 sterk toenemende autover-

voer spoedig benzine de eerste plaats in. V7eldra vonden

ook stookolie, smeerolie, asphalt en paraffine hun weg naar

de consument, terwijl vliegtuigbenzine na de eerste we-

reldoorlog in toenemende mate aan betekenis won. Na de
vestiging van de eerste raffinage- en verwerkingsinstallatie
in 1892 in Pangkalan Brandan volgde in de loop der hierop

volgende jaren de vestiging van dergelijke installaties in

vele plaatsen alom in de wereld. Op basis van gewonnen

aardgassen en de bijproducten van het ,,kraken” (het bre-
ken der grote koolwaterstcifmoleculen in lichtere kleinere
door verhitting tot hoge temperatuur onder druk, hetgeen
een grotere hoeveelheid benzine uit een gegeven kwantum

ruwe olie oplevert) ontwikkelde zich een uitgebreide petro-leum chemische industrie. Deze leidde tot de productie van

kunstmeststoffen, oplosmiddelen, synthetische rubber,
.,synthetische glycerine en wasmiddelen, plastics en tal van

andere producten. De zeer sterke stijging van de productie
der chemische industrie in verhouding tot die der totale
industrie, vooral sedert 1938, vindt in de sterk ontwikkelde
petroleumindustrie zijn verklaring.
De aan de opsporing, winning en verwerking verbonden
hoge kosten noopten een internationaal concern als de
Koninklijke tot de integrale bedrijfsvorm en leidde tot het
in eigen hand houden van de verkoop. Ook hier het streven
naar bulklevering in de vorm van onverpakte producten,

hetgeen de aanleg van een stelsel van ben zinepompen met
auto-service stations bevorderde. – /

Deze enkele grepen uit het bedrijf van Nederlands
grootste aardolie-onderneming geven een indruk van het-

geen het gedenkboek_de lezer te bieden. heeft. Gezonde
trots zonder zelfvoldaanheid . is de toon, waarin de
samenstellers van het jubileumboek over hun bedrijf spre-
ken. Ongerechtvaardigde vrees om hun bijdragen aan
levendigheid te doen inboeten heeft hen er waarschijnlijk
van weerhouden het boek met meer dan enkele cijfers te
illustreren. Nide missen wij dan ook een statistische bij-
lage, waarin de lezer onder andere wordt ingelicht over de

relatieve betekenis der onderscheidene bedrijfsonderdelen,
zowel onderling als ten aanzien van het geheel, alsmede
ten opzichte van de naast de Koninklijke/Shell Groep wer-

kende andere aardolie-ondernemingen. Het ontbreken van

een hoofdstuk over het financiële beleid is stellig geen ge-

volg van geheimzinnigdoenerij; de uitvoerige jaarverslagen

der Koninklijke zijn hier wel het bewijs van. Niettemin
gevoelen wij ook dit als een te betreuren omissie. In de

beperking toont zich de meester. liet vele, dat dit boek

in zijn beperking de lezer biedt, zal hem evenwel over het

ontbrekende gemakkelijk heen doen stappen. 1-let iif het,

als inleiding bedoelde, hoofdstuk ,,Grepen uit de afgelopen

zestig jaren” uitgesproken vertrouwen, ,,dat dit boek nog
weer eens het bewijs levert, dat de Maatschappij de kennis

en ervaring bezit, die voor een succesvolle uitoefening van

het oliebedrijf noodzakelijk zijn” is niet geschokt. In-
tegendeel!

‘s-Gravenhage.

DR Al. WEISGLAS.

VERKORT JAARVERSLAG VAN
HET

NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

OVER 1949.

Curatorium.

In het afgelopen jaar kwamen statutair voor aftreding

in aanmerking de Curatoren Dr F. H. Fentener van

Vlissingen (voorzitter) en Mr W. Suermondt Wzn (penning-

meester). De heren Dr H. J. Frietema en D. J. Wansink
werden bereid gevonden een benoeming tot Curator te
aanvaarden. Ir St. van Schaik en Mr R. Mees werden
resp. tot voorzitter en penningmeester gekozen. Beide

heren aanvaarden hun benoeming, de heer R. Mees voor

de duur van één jaar.

Directorium.

In het directorium deden zich geen wijzigingen voor.
Prof. Dr H. M. H. A. van der Valk vertoefde ook dit jaar

in de Verenigde Staten.

Personeel.

De heer C. van den Bergwerd met ingang van 1 Januari
1949 tot secretaris – van het Instituut . benoemd. Drie
senioren verlieten dit jaar het Instituut nI. de heer J. H.
Lubbers, redacteur-secretaris van de ,,E.S.B.”, de heer
J. C. Brezet en de heer H. Burger, secretaris ,,E.-S.K.”.
Aan het einde v.an het jaar telde het Instituut 40 mede-

werksters en medewerkers, waarvan 9 doctorandi en 13

doctoraal studenten.

Werkzaamheden.

De werkzaamheden van het Instituut hadden betrek-

king op:

,,Ecofioiiaisch-Statistische Berichten”;
,,Economisch-Statistisch Kwartaalbericht”;
Interne Research en opdrachten.
Verheugend was, dat het aantal abonné’s van het week-

blad ,,Economisch-Statistische Berichten”, ondanks de
bezuiniging welke allerwege merkbaar werd, slechts een
geringe teruggang vertoonde. Met de Commissie van
Advies voor België bestond ook dit jaar een aangename
samenwerking. Er verscheen, met inbegrip van het maande-
lijks artikel over de Belgische Geld- en Kapitaalmarkt,
een twintigtal Belgische artikelen. In de loop van het jaar werden enkele nieuwe rubrieken

ingevoerd:
met ingang van Januari de rubriek ,,Bedrijfsecono-

mische notities”;
met ingang van September de rubriek ,,Een stem
uit het bedrijfsleven”, waarin vooraanstaande personen
uit het bedrijfsleven gelegenheid wordt geboden hun
mening over een actueel onderwerp in het kort kenbaar te maken;

28 Juni 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

525

eveneens werden met ingang van September reda-

tionele hoofdartikelen opgenomen;

met ingang van November de rubriek ,,Grafieken”.
In 1949 verschenen 52 nummers, waarvan drie gewijd
waren aan speciale onderwerpen, t.w. het vijftig jarig

bestaan van het C.B.S, het twintig jarig bestaan van het

Nederlandsch Economisch Instituut en de verhouding
Nederland—Indonesië.

2. liet aantal abonnementen van het ,,Economisch-

Statistisch Kwartaalbericht” bleef ook dit jaar beneden
de verwachtingen. Op grond hiervan is besloten de uit-
gave van dit bericht met ingang van 1950 stop te zetten.

Naast de gebruikelijke conjunctuuranalyses verschenen
dit jaar als studies in het ,,E.-S.K.”:

de gevolgen van de tijdelijke stijging van het Neder-
landse geboortecijfer voor het onderwijs (,,E.-S.K.” no 2);

de betekenis van de sociale verzekeringen voor het
economisch leven (,,E.-S.K.” no 3);

de consequenties van de verplichte sociale verzeke-ringen voor het economisch leven (,,E.-S.K.” no 4);
3. De werkzaamheden van ,,interne research” maakten
verdere voortgang, al geschiedde dit,
als
gevolg van nood-
zakelijke andere werkzaamheden en de mutaties, welke

zich in het Instituut voordeden, langzamer dan gewenst
werd.

De werkzaamheden in de opdrachtenafdeling, zowel
wat betreft de onderzoekingen voor het bedrijfsleven, als
die voor de gemeenten, mochten zich weer in een ruime
belangstelling verheugen. In 1949 werd een tiental onder-
zoekingen voltooid, terwijl interim-rapporten, betreffende
nog lopende onderzoekingen, werden ingediend. De onder-

werpen van deze onderzoekingen liepen sterk uiteen. 1-let
stemt tot tevredenheid, dat met een aantal gemeenten en
ondernemingen, na beëindiging van het basisrapport,
een samenwerking mocht blijved bestaan. Ook dit

jaar werd een aantal ondernemingen regelmatig van
voor hen van belang zijnde ontwikkelingen in binnen- en
buitenland op de hoogte gehouden. Begonnen werd met
het maken van excerpten van internationale economische publicaties ten behoeve van het bedrijfsleven.

De financiële’resultaten dver 1949 waren minder gunstig
dan die over het voorgaande jaar. Naar alle waarschijn-

lijkheid zal dit op weinig ingrijpende wijze kunnen worden
veranderd. Belangrijker is, dat de werkzaamheden zich,

van het oogpunt van de toepassing van de theoretische
economie uit, op bevredigende wijze ontwikkelden.

De Wnd Secretaris van Curatoren,

Prof. Dr J TINBERGEN.

INTERNATIONALE NOTITIES.

GEDEELTELIJKE IIESTITUTIJI VAN LAS FEN AAN
EXPORTEURS IN FRANKRIJK.

In het kaddr van de plannen, die aan het Parlement
worden voorgelegd voor het vaststellen van de begroting
voor 1950, stelt de Franse Regering voor om de expor-
teurs een deel hunner fiscale en sociale lasten terug te
betalen. De bedoeling hiervan is, de moeilijkheden, die de exporteurs bij de verkoop van hun producten ondervinden
– de prijs wordt door deze lasten beïnvloed -‘ te ver-
lichten.

1-let weekblad ,,1′ Economie” van 8 dezer spreekt er
zijn voldoening over uit, dat de Regering de moeilijk-
heden, welke de exporteurs ondervinden en waarop van
ondernemerszijde reeds lang is gewezen, gaat beseffen.
De wijze van toepassing van een dergelijke maatregel
zal hij besluit worden bepaald. In ieder geval staat vast,

dat deze maatregel slechts betrekking zal hebben op die
exporteurs, die hun uitvoer richten
01)
marktèn, welke
zullen worden gekozen aan de hand van de betalings-
balanssituatie of naar gelang van de moeilijkheden, die
de exporteurs ondervinden uit hoofde van concurrentie

van andere, landen. Ongetwijfeld, zegt ,,l’ Economie”, zal

een dergelijk plan de ontwikkeling, van Frankrijks uit-

voer gunstig bèïnvloeden en het zal dan ook zeer zeker
met vreugde worden ontvangen.

WEST.I)UITSLANDS UITVOER VAN EINDFABR!KATEN.

West-Duitsland heeft gedurende de laatste tijd, wat de

uitvoer betreft,belangrijke resultaten bereikt, resultaten,

die aan de toegenomen productie van industriële uitvoer-
goederen, aan de grotere zelfstandigheid van de Bonds-
republiek in buitenlandse handel en aan de, met de

liberalisering van het handelsverkeer gepaard gaande,

toegenomen vraag naar Duitsegoederen op de buiten-
landse markten zijn toe td schrijven. Het maandgemiddeide

van de uitvoer van de Westduitse Bondsrepubliek, met

inbegrip van West-Berlijn, steeg van ca $ 60 mln in 1948

.tot meer dan $ 90 mln in 1949 en tot ca $ 120 mln in de
eerste vier maanden van 1950.

Nog verheugender dan de stijging van de totale uit-

voer is, aldus ,,Wochenbericht”, een uitgave van het

,,Deutsches Institut für Wirtschaftsforschung”, van
16 Juni jl., de toeneming van het aandeel der eindfabri-
katen – vanouds de ruggegraat van Duitslands buiten-
landse handel – in ‘deze uitvoer. Stond in 1945 en 1946

de uitvoer van grondstoffen en halffabrikaten op de voor-grond – in 1946 bestond 85 pCt van de uitvoer der Bizone
uit steenkolen, hout en schroot, tegen 12 pCt in 19361 –
geleidelijk aap beginnen de eindfabrikaten, zoals uit

onderstaand stâatje blijkt, hun oude plaats weer in te
nemen.

UitQoer ean eindfabrikaten in pCt Qan de totale uiWoer.

(maandgemiddelden)

1936 ……78

1948 ……..33
1945
1)
. . .

0

1949 ……..48
1946 ……15

1949 Jan.-Apr. 43
1947 ……25

1950 Jan.-Apr. 60

‘)
Augustus—December.

liet uitvoervolume van de Westduitse Bondsrepubliek
beliep in Maart/April 1950 gemiddeld ongeveer
4/5
van het
maandgemiddelde van 1936; het uitvoervolume van eind-
fabrikaten ruim
2/3
van het vooroorlogse. Iloewel dus

de eindfabrikaten als geheel hun vooroorlogse positie nog
niet geheel hebben herwonnen, zijn er enige gJoepen, nI.
machines, fijn-mechanische en optische instrumenten,
voertuigen en enkele textielgoederen, die hun vooroorlogs
niveau al weer hebben bereikt, of zelfs overschreden.
Chemicaliën, ijzer- en staalproducten en weefsels bereikten
3/4
van hun vooroorlogs uitvoervolume; electro-technische
artikelen, klokken, metaalwaren en kledingstukken nog
niet de helft. Zeer ongunstig is de ontwikkeling van de
uitvoer van papier- en lederwaren.
De oorzaken voor deze verschillen in de bereikte resul-taten zijn vçle. Aan de vraagzijde heeft, behalve de sedert
•1936 ingetreden verandering in de concurrentieverhou-
dingen op de wereldmarkt, vooral het E.R.P., waardoor

de deelnemende landen een deel van hun ‘invoer hebben
verplaatst, invloed uitgeoefend. Aan de aanbodzijde
speelt de veranderde industriële structuur van Duitsland
een rol; oorlogsschade en demontage, de door de zone-
verdeling ontstane onderbreking in het productieverband
en de verzorgingsmogelijkheden hebben, evenals de econo-
mische politiek •van de bezettende macht, hierop hun
invloed uitgeoefend. Tenslotte moest, met het oog op de
betalingsbalanspositie, de richting van de uitvoer en daar-mee de samenstellir.g worden bepaald.
De vooruitzichten op lange termijn zijn volgens ,,Wochen-
bericht” gunstig. 1-let grotere wereldhandelsvolume opent
voor Duitslands uitvoer grote perspectieven. Daarbij

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28 Juni 1950
.1

wordt geprofiteerd van de economische politiek van cle
Verenigde Stalen, die er naar streeft de economische

ontwikkeling van de wereld op hoge toeren te houden.

llièrbij komt nog, dat, minstens tot de hereniging van
I)uitsland, de Bondsrepubliek in belangrijke mate de plaats
van de vroegere buitenlandse handel van Oost- en Midden-

Duitsland, die voor de oorlog ca
3/
van de totale Duitse
uitvoer uitmaakte en nu door demontage, door reparaties,

die ten koste van de lopende productie moeten geschieden

en – ,,last but not least” door de geringe productie

van uitvoerproducten, nadelig- wordt beïnvloed, zal

kunnen innemen. West-Düitsland en West-Berlijn zouden

hun huidige uitvoer van eindfabrikaten kunnen ver-

dubbelen, zonder dat de wereldmarkt met rnéér Duitse

kwaliteitsproducten zou -worden voorzien dan vöör het
uitbreken van de oorlog.

DE RECENTE ONTWIKKELING VAN HET ZWITSERSE
VREEMDELINGEN VERKEER.

Gedurende de maanden September, October en Novem-_

ber 1949 werd de normale seizoensinkrimping van het

Zwitserse vreemdelingenverkeer nog versterkt door een

algemene, van maand tot maand duidelijker naar voren

komende, achteruitgang. liet totaal aantal , door hotels
en pensions geregistreerde overnachtingen daalde in dit

tijdvak t.o.v. de overeenkomstige periode van 1948 met –
425.000, of met ca 12 pCt.

Deze teudentie zette zich gedurende de maanden
December 1949, Januari en Februari 1950 voort; t.o.v.
de wintermaanden van 1948/49 was het aantal over-

nachtingen gedaald met 12f pCt. In onderstaande tabel

is deze ontwikkeling gedurende die periode weergegeven.

Toe-, ‘resp. afneming t’an het aantal ot’ernachtingen in de
periode Dec. t/m Febr. 1949150 to.. de overeenkonistige

periode van 1948149.

3a.sten uit:

absoluut

in pCt
Zwitserland

……………………
-185.000

—10,4

Groot-Brittannië
………………..
-129.000

—32,9
Nederland

……………………
– 28.000

—34,1
België/Luxemburg

………………
– 14.000

—12,4
Frankrijk

……………………..
+ 20.400

+15,4
Rest van het buitenland

…………
– 28.400

– 6,9

Totaal

………………………
-364.000

—12,5

In dit overzicht komen, aldus ,,Die Wirtschaftslage”

van Mei jI., de belangrijkste oorzaken van de achteruit-
gang van het Zwitserse vreemdelingenverkeer aan het licht.
Zo wijst de daling van het aantal overnachtingen van

Britse en Nederlandse gasten op het voortdurend gebrek
aan harde valuta in Engeland en Nederland. Bovendien
ondervindt Zwitserland de invloed van de devaluatie,
die de reeds bestaande concurrentie van andere toeristen-

landen heeft verscherpt. 1-Jet teruglopen van het aantal
overnachtingen van Zwitserse gasten is grotendeels toe
te schrijven aan de achteruitgang van de Zwitserse con-
junctuur. Tenslotte hebben de steeds verdergaande

afsluiting der Oosteuropese landen – het bezoek uit
deze landen daalde met meer dan 50 pCt! – het feit,
dat Zweden geen deviezen voor toeristenverkeer ter be-
schikking stelt en de geringe sneeuwval in de winter-
sportcentra rondom Kerstmis en Nieuvjaar hun invloed

doen gelden.

r1


en dele werden deze nadelige factoren gecompenseerd
door een toeneming van het vreemdelingenverkeer uit
Frankrijk, Italië, Duitsland en Noord-Amerika met resp.
15,4, 8,9 en 6 pCt Overigens moet de toeneming van het
vreemdelingenverkeer uit Frankrijk t.o.v. het vorig
winterseizoen niet worden overschat; daar Frankrijk nl.
in,de winter van 1948/49 geen deviezen voor toeristen-
verkeer in Zwitserland af gaf, geeft een vergelijking met die periode geen zuiver beeld.

GELD- EN .KAPITAALMARKT.

De geld markt.

Ten gevolge van de ‘omstandigheid, dat in de laatste
helft van Juni en gedurende de gehele maand Juli zeer

weinig schatkistpromessen komen te vervallen, nemen de

geldmarktinstellingen in de afgelopen week met het oog
op mogelijke liquiditeitsverschuivingen een zeer voor-

zichtige houding aan. hoewel de callgcldnotering
f
pCt

bleef, hetgeen niet op een krappe marktpositie wijst,
bleven marktdisconto’s voor schatkistpromessen op relatief

hoog niveau ten gevolge van het ontbreken van een

enigszins omvangrijke
vraag,
met uitzondering uiteraard –
va’n het zeer schaarse Julipapier, dat
1’/8
pCt noteerde.

September t/m Februaripapier werd bij vrijwel ontbrekende
handel tegen 1/
8
pCt aangeboden, tel-wijl de langere
termijnen 1/
j6
.-1
1
/
2
pCt itôteerden.

De kapitaalmarkt.

Over het algemeen werden in alle’ koersrubrieken voor

de aandelenmarkt in de verslagperiode bij zeer geringe
omzetten koersverliezen geleden, die weliswaar van
beperkte omvang waren, maar toch duidelijk ‘de geringe

belatigstelling van het publiek •voor deze beleggings-

vormen demonstreerden. Enerzijds werken de ongunstige

meded,elingen, welke de in Indonesië werkende vennoot-

schappen verstrekken, of welke op andere wijze omtrent

de gang van zaken aldaar bekend worden, een zodanige

ontwikkeling in de liand vanwege de nauwe samenhang,
welke er uit de aard der zaak is tussen de koersvorming

in de verschillende fondsensoorten. Anderzijds, oefent de
weer oplevende emissiebedrijvigheid een koersdrukkende
werking uit. Over, het algemeen zal men dit tijdstip voor

de emissies niet gekozen hebben, omdat de beleggings-
markt zo gunstig is, doch omdat hetzij een verdere koers-
daling wordt verwacht, hetzij andere omstandigheden een

langer uitstel niet gedogen. Misschien moet in dergelijke

overwegingen ook de verklaring worden gezocht voor het
feit, dat Wilton-Fijenoord een obligatie-uitgifte aankondigt
van f’S mln. Obligatiefinanciering is immers hij een zo

uitermate conjunctuurgevoelig bedrijf als
,
de’ scheeps-,
bouwnijverheid in het algemeen geenszins aanbevelens-
waardig.
1-let koersverloop in de afgelopen week moge blijken
uit onderstaande tabel.

16 Juni 23 Juni
1950 .

1950

Staatsobligaties

2f pCt N.W.S .

…………….

81

. 80
3
/
4

3-3f pCt 1947 …………….98/16

98/ie
3 pCt Invest. cerif.

……….

/16

993/16

3 pCt Dollarlening – ………….’/
8

98

Aand. indexcijîcrs
A1emeen

…………………
147,6

146,2

Industrie

………………….
212,5

.
211,4

Scheepvaart

………………..
139,9
136,9

Banken

……………………
121,7
121,1

Indon.

aandelen

…………..
53,5
52,6

.Aaiidelen

A.K.0.

…………………..
170j.
169

Philips

…………………….
234 2301

Unilever

…………………..
200f
203f

hi.A.L……………………..
142f
144

Amsterdam Rubber

………..
124
1221

II.V.A .

……………………
128
125f

Kon.

Petroleum

. ‘
…………
271f
2691

/

21 Juni 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

527

GRAFIEKEN.

Indexcij/ers betre
tiende
dè totale consunipte oan de Neder-

landse beQolking.

‘1947 = 100).

130

110 –

100

-.
1948

1949

1950

consumptieve uitgaven


lioeveelheidsindexcijfer

Bron: C.B.S.
DE NEDERLANDSCRE BAI’K.
(Voornaamste posten in duizenden guldens).

p
cd

.
4)
Od
:a
O
-‘9
.a.a’-
.aa
.0
0

0,0
OZ
0

30

Dec. ’46
700.876
4:434.786
100.816
1

153.109
2.744.151
15 Mei

’50
883.982
71.716
913.762
1

140.641
2.898.359
22 Mei

’50
884.033
79.547 937.520
1

143.100
2.878.095
30 Mei

’50
884.181
60.192
988.101
147.378
2.917.384
5 Juni ’50
884.300 62.058 978.557
140.496
2.851.357
12 Juni ’50
884.464
101.506 970.268 142.304
2.824.067
19

Juni
1
50
884.601
102.054
1.062.126
140.296
2.802.363
26 Juni
1
50
884.726 142.282
960.376′
143.781
2.817.746

Saldi in rekening courant

‘4
‘919
1)1
El
1
00
6)

1

.
.0
1

4)0
Cd

2’Q
(1)
Q:04)I
U)
=
lt1.
1

‘4’44
QZ
.

30 Dec. ’46
15 Mei

’50
447.466
.762.205 1.799
41.248
482.404
447.444
22 Mei

’50
471.992
762.205 1.800

1
29.466 423.180
545.949
39 Mei

’50
408.581
794.635
1.814
29.509
437.942
568.027
5 Juni ’50
421.736 794.635
1.841

1
30.054-
454.453
583.616
12 Juni ’50
456.186 794.635
2.331
26.724
466.774
607.013
19 Juni ’50
456.009.
794.635
2.331
51.628
471.711
690.479
26 Juni ’50
414.868 873.652
2.277 34.765 403.032I
647.876

NATIONALE BANK VAN ZWITSERLAND.

(Voornaamste posten In millioenen Îrancs).

MIAS
a-
Data
W
‘9
0
)

P.
ao
4)

31 Dec. 1946
1
4.949,9
1

158,0 238,7
52,7
4.090,7
1.163,7
23 Mei

1950
1
6.242,2
1

297,0

1
‘91,0
41,3

1
4.125,8 2.175,9
31 Mei

1950
6.239,1
1

298,1

t
90,2
41,3

1
4.242,6
2.062,1
7 Juni 1950
6.239,9

1

297,1

1

91,2
41,3

1
4.168,0 2.209,8

FEDERAL RESERVE BANKS.
(Voornaamste posten In ihillioenen dollars).

Metaalvoorraad

Data

Other

4
U.S.
Govt
Totaal

Goudcer-

cash

securities
tificaten

31Dec.

1946

18.381

17.587

.268

23.350
18 Mei

1950

23.038

1

22.513

205

1-

17.401
25 Mei

1950

23.021

t

22.499

211

1

17.290
1

Juni

1950

22.998

j

22.477

182

j

17.389

Depotito’s
FR-bil-‘

Data

jetten in

I

Member-
circulatic

Totaah

Govt

banks

31

Dec.

1946

24.945

17.353

393

[

16.139
18Mei

1950

22.7913

17.842

426

1

16.123
25 Mei

1950

22.713

17.596

428

1

15.922
1. Juni

1950

22.836

17.655

587

15.814

P. DE GRUYTER
EN
ZOON N.V. te ‘s-Hertogen-
bosch
vraagt voor dc statistische kwaliteitscontrôle bij
de fabricage, de analyse van de verkoopresultaten,
narktana1yse, en verdere statistische onderzoekingen

een statisticus

Sollicitaties met volledige opgave van opleiding en
vrkregen ervaring te richten aan P. de Gruyter 6n
Zoon N.V., afdeling Secretariaat.

:r’rIv1R,i,

rEM(fIJJT(Jl

Deviezen technlsch-financlëel expert

Steller met lange ervaring op het gebied van deviezen en
interiiationale betalingen in leidende functie .in Indonesië –
tijdelijk in Nederland – ambieert hier te lande een soort-
gelijke functie op dit gebied. Hij bezit een uitgebreide ervaring
op administratief-organisatorisch gebied, bank- en scheep-
vaartzaken’e.d. Br.
onder no.
ESB
1769, bur. v. d. blad, Post-
bus 42, Schiedam,

Het Afrika-nummer van het

Netherlands Trade Bulletin

*
Iedere week zeer veel nieuwe gevraagde offertes

en aanbiedingen van binnen’ en buitenland.
Plaats voor export een aanbieding in de rubriek
TRADE OPENINQS.

AbnnementsprIJs f15.- per Jaar

KON. NED. BOEKDRUKKERIJ
H:
A. M. ROELANTS – SCHIEDAM

I20

90

/

Diversen

Villa te koop aangeboden
te Heemstede, direct te aan-
vaarden, liefst woningruil te
Amsterdam. Het huis is
prachtig gelegen, mooie tuin,
aan water, centr. oliestook-
verw. enz. Br. onder no. ESE
1771, bur. v. d. blad,, Post-
bus 42, Schiedam.

Te koop:
Ford
V8 De Luxe
1947, pr. wagen, slechts
53.000 krn gelopen. Deskun
dig gereden. Als nieuw. Pr.
f
6500,—. A. J. Lammers,
Epse, Tel. 466.

Ondernemingen, (Ho het

besto leidende personeel

zoeke’n, speciaal met eeo-

nomlsche scholing, roepen

sollicitanten op door inid.

del van een annonco In do

rubrIek ,,Vacatures”. liet
aantal reacties, dat deze

annonces tengevolge heb-

ben, Is doorgaans uitermate
bevredigend: begrijpelijk,

omdat er bijna geen grote

Instelling is, (lie dit blad

niet regelmatig ontvangt

en waar het niet circuleert.

Opdrachten voor liet vol-

gend nummer dienen 3

Juli LS.
In Ons bezitta zijn

INTERNATIONAL PAPER COMPANY

Gevestigd te

(Opgericht in
194′
onder de wetten van de Staat New-York)

New-York (NY.) (Dc
oorspronkelijke maatschappij werd opgericht in 1898)

Ondergetekenden berichten, dat zij van Vrijdag 30 Juni
1950
af ter Beurze van Amsterdam, door• middel van de heren

CRAMER & HONHOFF en LOHUIS & Co.

zullen doen verhandelen

Certificaten ikan toonder voor vijf Gewone Aandelen met
een nominale waarde
van
$ 7,50 per aandeel in
bovén-
genoemde vennootschap, uit te geven door Administratiekantoor
,,Interland” N.\T., gevestigd te Amsterdam, op de voorwaarden
vastgesteld bij akte d.d.
3
Maart
1950,
verleden ten overstaan
van de notarisJ. Zwart te Amsterdam.

De eerste koers zal, rekening houdend met een
eventueel
ter
beurze van Amsterdam geldend agio voor Amerikaanse waarden,
worden vastgesteld op basis van de slotnotering der aandelen
te New York, d.d.
29 Juni
1950.
De notering te New York
bedroeg op
21
Juni j.l.
$7
per aandeel.

De opneming der certificaten onder,rubriek II in de Prijs-
courant van de Vereeniging voor den Effectenhandel te Am-
sterdam is aangevraagd.

Exemplaren van een Berichten afdrukken van de administratie-
voorwaarden zijn ten kantore van ondergetekenden verkrijgbaar,
alwaar ook een exemplaar van het laatste jaarverslag van de
International Paper Company ter inzage ligt.

AMSTERDAMSCHE BANK N.V.

LABOUCHERE &Co. N.V.

Amsterdam
23
Juni
1950. –

fle

ESTABLISHED 1878

An
Independent Journal of Finance

and Trade

*

OBJECTIVE APPRAISALS

CONSIDERED JUDGMENT

IMPARTIAL OPINION

*

Côntains most complete range of

British economic and financialstatist-.

ics published in any weekly journal

W6rld wide circulation

*

Annual subscription rate: (post free-

to include all supplements) £ 3:2:6

(
t
.! 33’4
0
)

LONDON: 51 CANNON
STREET, E.C. 4

Economisch – Statistisdhe
Berichten

Adres voor Nederland: Pieter de Hoochstraat
5,
Rotterdam (W).
• Telefoon Redactie en Administratie
38040.’ Giro 8408.
Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam.

Redactie-adres voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde Eko-
nomie,
14,
Universiteitstraat, Gent.
Abonnementen: Pieter de Hooch8traat
5,
Rotterdam (W.).
Bankiers: Ban que de Commerce, Brussel.

Abonnementoprijs, franco per post, voor Nederland
/
26,—.
per jaar
voor
België t Luxemburg f
28,-
per jaar, te voldoen door storting van de
tegenwaarde in Belgische francs bij de Banque de Commerce te Brussel
of op haar Belgische postgirorekening no
260.34.

Uniegebieden en Overzeese Rijksdelen (per zeepost) /
26,—,
overige
landen
/
28,—
per-jaar.

Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden
beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.

Aangetehende stukken in Nederland aan het
Bijkantoor Westzee-
dijk, Rotterdam (W.).

ADVERTENTIES.
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de
Firma H. A. M. Roelants, Lange Haven
14′,
Schiedam (Telefoon
69360,
toestel
6).
Advertentie-tarief
/
0
,4
0
per mm. Contract-tarieven
op
aanvraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
/ o,6o
pr mm (dubbele kolom). De administratie behoudt zich het recht
voor om advertenties zonder opgaaf van redenen te weigeren.

Losse nummers
75
cents, resp. 12 B. fiancs.

Auteur