86 APRIL 1939
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN.
E
Be
~
r
‘
i
e
chteh
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIÈN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
24E
JAARGANG
WOENSDAG 26 APRIL 1939
–
No. 1217
COMMISSIE
ViIZ’
R
E
)
ACTIE:
GELD-. KAPITAAL- EN WISSELMARKT.
P. Lief tinck; N. J. Polak; J. Tinbergen; F. de Vries en
Ook deze iveek waren de omzetterr
0
–
1)
de wisselmarkt
S. M. S. A. van
–
der Valk (Redacteur-Secretaris).
o
ver het algemeen zeer gering.
Er was dan ook -cen enkele
M. F. J. Cool
–
Adjunct-secretaris.
Redactie-adres: Pieter de Hoochweg 122, Rotterdam- West.
Aangeteekende stukken: Bijkantoor Ruigeplaatweg.
Telefoon Nr. 35000. Postrekening 8408.
Advertenties voorpagina
f
0,50 per regel. Andere pagi-
na’s
f
0,40 per regel. Plaatsing
bij
abonnement volgens
tarief. Administratie van abonnementen en advertenties:
Nijgh
d van Ditmar N.V., Uit gevers, Rotterdam, Am-
sterdam, ‘s-Gravenhage. Postchèque- en giro-rekening
No. 145192.
Abonnementsprijs voor het weekblad franco p. p. in
Nederland
f
16,—. Abonnements
prijs
Economisch-Sta tis-
tisch Maandbericht
f5,-
per jaar. Beide organen samen
f
20,— per jaar. Buitenland en Koloniën resp.
f
18,—.
f
6,— en
f
23,— per jaar. Losse nummers 50 cent. Dona.
teurs en leden
van
liet Nederlandsch Economisch Instituut
ontvangen het weekblad en het Maandbericht gratis en
genieten een reductie op de verdere publicaties.
INHOUD:
BIz.
De economische achtergrond van de boodsclia1) van President Roosevelt door S.
W.
Lambers ………. .
3O
Het personenvervoer per wilde bus door A.
Pareni
. .
332
Een nieuw plan tot werkloosheidsbestrijding door
Mr.
Dr. A. vanDoorninok ………………………..
335
Het rentabiliteitsbeginsel als basis voor de econorni
mische politiek door
Dr. A.
Bijl ………………..
336
De omvang van den meikveestapel door
Dr. D
1/nek
338
De Rijksmiddelen over Maart ………………….340
AANTEEKENINGEN:
Groot
–
en kleinbedrijf in dan detailhandel ……341
BOEKBESPREKINGEN:
–
Dr. Sven Helander: Nationale Terkehrsplanul3g 341
INGEZONDEN STUKKEN:
De omvang van den melkveestapel door
J. Borring
met Naschrift van
Dr. D. Hoek…………….
341
De gezitisuitgaven en ,,indirecte belastingen” door
Ç.
Vermeulen
met Naschrift van Dr. 0. Bakker..
343
IIAANDOIJFERS:
–
Overzicht van den stand der Rijksmiddelen ……..344
Statistieken:
Groothandelsartikeleri …………………………..
..
.
..
346-347
Geldkoersen-Wisselkoersen-Bankstalen ……………..345, 348
oIJaoriclere aan1cicIIng voor spea:aac tendensen in hel koers-
verloop. Speculaitieve traan ac ties worcicij door de voort-durende activiteit -der Egaiia-atiefon-dson afgeschrikt, ter-
-wijl
-tenslotte de voortdurende -druk dien de kapitaal
–
vlucht
op vele vajurta’s uitoefende, hoewel nog niet geheel ver-
dwenen, toch belangrijk is verminderd. Dc meeste beleg-
gers, die zlich veilig wi1ln s-tellen, hebben reeds in de
achter ons liggende periode van -spanning ‘ban tranjsact’ies uitgevoerd. Alleen -de vraag naar Doliars-ban-kpapier is in
de verslagweok
–
nog onverminderd ge-bleven. Ondanks cle
-voortduren-de aiiavoren werd nog steeds een hooge prijs
behaald, -die een agio bevatte, dart slechts door gebrek aan onmriddiihlijk aanbod kon worden verklaard. De hooge no-
teerring gold dan ook voor-namelijk voor papier, dart onmid-
cleilijk geleverd kon worden, levering met enkele dagen
maakte een zeer belangrijk verschil
iii
prijs
uit. De inter-
ven’ties
–
van ‘het Egal-isatie-fo-ads waren deze week betrk-
keiijk gering van
omvang,
en herhaaldelijk kwam het voor,
d:a,t de markt zich-zelf kon bedruipen, waarbij men rra,
–
tuur-
lijrk niet weet, of het Fonds ook elders heeft geo-pereera
om den Gul-den te steunen. Ondanks de betcrc .,sta’oistiscihe positie” van den Gul-den, was
er
toch van
ccii
ontspanning
in de no-teering uog geen sprake, Dollars bleven voor en
na
Z-ooals ‘te onze-rit star aan den wisselkoers op New-York
werd- vastgehouden, Nvas dat ook te Londen het geval. Dc
norteering ver-toonde rrrr-uwelijks eenijge f-iuctua-tic. Ook het
Fra’rssche Egalis-atiefonds heeft de -valuta onveranderd ge-
handJiaafd. En hetzelfde kan uien tenslotte zeggen van
den Belga, waar wel een lichte dadiug -te constaiteeren was,
drie echter volkomen verklaard kan worden uit de stijging
van het gourde-xportprrnrt ingevolge dc toegenomen ver-
sahepi-ngakosten.
Aangezien dc controverse inzake devaluatie nog steeds
0-pen
is,
-en men
op zijn ‘uh in’s-t genwuen rekening
mont hou-
-den met dc mogelijkheid, dat de voorstanders van zulk een
manipenl-autie -de overihaird zullen krijgen, was er zoovel op
dc con-tante als o-p de terrnijnmark-t een omrva-ngrijk -aanbod.
De cnrtrale -hcrrr,k gaf voortdurend goud af, zoodhrt de con-
tante koers maar weiinig veranderde; zooâ.l-s gezegd, alleen
maar -als gevolg van de gewijzigde versohepiurg-skosteri voor
goud. Op cle termijnmarkt bleek echter een sterke toene-
mriai.g van
de spanning. Tij-de-lijk -kwarm het disagio voor
éénnraaricls-Belga’s
0
1
)
f
1 en voor dr’temaands op
f
1.50.
Op dart peil vorm-in-der-de echter de animo van de secuiatie,
om-dart de winartkani-se-n tegen de ve-rliesmogelj-khedeni alles-
behalve ove i-wege-n-d meer waren. Zw itsersehe F rancs w-a-
ren wat bete-r- nu oo-k in Zwitserland de druk van de
kapitaal’vluoht begon te venn,indere-n. De Zwitsersche na-
tionale bank had onder den -druk van het gi-oote Francs-
aanbod in -de laatste ‘weken den koers -terug laten loopen,
in
–
tegenstelling dus met de politiek der Egadisatiefondsen
elders, en een licht koersiherstel was dus nu ook logisch.
Op de rgeidmark’t is -de -spanning deze w’eek verirriuderrd.
Prolongatie is van 2%: pOt. teruggeloopen tot 1 pOt. Ook
particulier disconto gaf- Mijk van een verademing, van
1% pOt. is het ‘te-ruggeloopen ‘tot 1% pOt. De jongs-te
schatkistensissie b ra(jh-t voor het d riemaands-papier een
koers van 17/16 pOt.. en -voor ‘het zevenrmaands van
1U/
1e
pOt.
Op de ‘beieggingsma-rkt is eveneens een verbetering -in-
getreden, waardoor bijv. Integr-ale’n, die beneden het Sep-
–
tensber-peil van het vorige jaar waren gedaald, weer daar-
boven zijn gekomen.
– –
330
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
26 April
1939
DE ECONOMISCHE ACHTERGROND VAN
DE BOODSCHAP VAN PRESIDENT
ROOSEVELT.
De weusch, kort na München, in dit tijdschrift
uitgesproken
1),
dat cle Vereenigde Stateii, als bui-
ten de directe conflicten staande groote macht, de
tijdelijke politieke ontspanning zouden gebruiken
om
het initiatief te nemen tot het gezamenlijk oplossen
van ècouomische geschilpu nten, schijnt in vervuiling
te gaan.
De boodschap van President Roosevelt is een
nieuwe, te waardeeren, poging de reeds veer gehar-.naste strijders van een beslissende daad te weerhou-
den. In tegenstelling tot de oude spreekwijze ,,in
cauda venenum” bevat het einde van President Roose-
veits oproep het voornaamste sedativum. Hierin im-
mers spreekt hij cle bereidheid der Vereenigde Staten
uit, ,,deel te nemen aan beraadslagingen, welke ertoe
zouden strekken een practische wijze te vinden om
den weg te openen voor den interuationalen handel”.
Daartoe en daarnevens stelt de Pres:ident poli-
tieke voorwaarden, welker bespreking buiten ons
bestek ligt. Des te meer reden is er echter, zich te
bezinnen op de economische mogelijkheden, welke in
het laatste deel van de verklaring gelegen zijn.
De voorloopige indruk aangaande de houding,
welke de onmiddellijk betrokken Staten schijnen te
zullen aannemen, zou men, voorzichtig uitgedrukt,
kunnen weergeven, met de klassiek geworden voor-
den, van een levenswijs Trojaan’. ,,quidquid id est,
timeo Danaos, et dona ferentes”. Vrij vertaald ,,hoc
de zaken ook staan, ik wantrouw de Grieken, ook
als zij geschenken bieden”, doen cle drie zinsdeelen
van dit citaat evenzoovele vragen rijzen, riJ.. hoe het dan wel staat met den wereidhande], welke reden tot
voorzichtigheid er kan zijn, en tenslotte, welk ge-
schenk de Vereenigde Staten de wereld zouden kun-
nen bieden. In het volgende zuilen wij trachten in
korte trekken op deze vragen een antwoord te geven.
liet teloor gaan der TiTest_Europeesche uitzonde-
ringspositie.
Steeds meer wordt erkend, dat de MT
es
tE
u
ro-
peesche landen v66r den oorlog om een tijdlimiet
te stellen aan een in wezen ovolutionnair verschijn-
sel – een bevoorrechte plaats innamen, welke door
den gang der geschiedenis aangetast moest worden. i)e geweldige uitvoer van goederen en kapitaal naar
cle minder ontwikkelde landen bracht ongekende wel-
vaart, doch schiep tevens potentieele mededingers. Het is vooral de wereldoorlog met zijn nasleep ge-
Aandeel der industrie- en grondstolfenlanden in den
wereldhandel van fabrikaften (iii procenten).
Landengroepen
1913 1925 1929 1931 1933 1936 1937
Wereldinvoer
Eur.industrielanden’)
28.5 23.5 24.4 29.8 25.7 21.9 20.6
Overz.
,,
2)
8.1 10.1 10.5
8.8
8.3
8.1
9.1
Tot. industrielanden
36.6 33.6 34.9 38.6 34.0 30.0 29.7
Grondstoffen landen
63.4 66.4 65.1 61.4 66.0 70.0 70.3
Wereld …………
100.0 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0
Werelduitvoer
Eur.iiidustrielanden’)
76.0 66.3 62.8 66.6 66.6 60.9 58.7
Overz.
)
12.8 19.3 22.5 18.6 17.3 23.3 25.0
Tot, industrielanden
88.8 85.6 85.3 85.2 83.9 84.2 83.7
Grondstoffen landen
11.2 14.4 14.7 14.8 16.1 15.8 16 3
Wereld…………
100.0 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0
1)
Duitsohland, Oostenrijk, Tsjeoho-Slowa.kije, Frankrijk,
Engeland (zonder Ierland), België, Luxemburg, Italië,
Zwitserland.
2)
Vereenigde Staten en Japan.
Bron: Vtier’teljahrezhefte zu r
Tj
rtschaftsforsdhung
1938/
1939 No. 2.
weest, welke deze sluimerende concurrénhie tot leven
gewekt heeft en wel op twee fronten
2).
In de eerste plaats kwamen in de overzeesche ge-
bieden industrieën op, welke zich na den oorlog niet
meer van de wereldmarkt lieten verdringen; tenge-
volge van deze ontwikkeling viel het aandeel van de
Europeesche industrielanden in den wureldui tvoer
van fabrikaten van 76.0 pOt. in 1913 op 66.3 pCt.
in 1925 en op 58.7 pOt. in 1931. Van nog grooter belang dan dit verlies was echter de aanzienlijke vermindering, welke het aandeel der
i nd u stri.elanden in den wereldui tvoer van grondstof-
fen heeft ondergaan; terwijl dit percentage in dc
periode van 1911/1913 nog 40.5 bedroeg, was het in
1925 reeds gedaald tot 35.0, in 1931 tot 28.9.
Aandeel der industrie- en groudstoff.enlanden in den
wereldhandel, wat betreft voediiigsneiddelen (
,
n
grondstoffen
i)
(in procenten)
Landengroepen
1911/13 1925 1929 1931 1933 1936 1937
Wei’eldi nvoer
Industrielanden
2)
– 72.2 70.6 71.1 72.4 73.7 73.6
Grondst. landen
–
27.8 29.4 28.9 27.6 26.3 26.4
Wereld……….
–
100.0 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0
Werelduitvoer
Industrielanden
2)
40.5 35.0 35.2 34.8 33,3 28.4 28.9
Grondst. landen
59.5 65.0 64.8 65.2 66.7 71.6 71.1
Wereld ……..
100.0 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0
ajt
J)
O]nvtOndl: levende dieren, levensmiddelen en dran-
ken, grondstoffen en half-faibrikaten. ) Duits(“and, Oos-
tenrijk, Tsjeoho-Slowakije, Frankrijk, Engeland (zonder
Ierland), België, Luxemburg, Italië, Zwitserland, Ver. Sta-
ten en Japan
Bron: Vierteljahreshefte mr Wi ntsohaftsforsohung
1938/
1939 No. 2.
Daar de wereldhandel in grondstoffen
3)
bijna
2/3
van den totalen wereldhandei uitmaakt, valt deze
structuurwijziging in clan werelduitvoer van grond-
stoffen als een beslissende oorzaak voor den ver-
sterkten goederenruil tusschen in!dustrie- en grond-
stof fenlanden te beschouwen, waarbij de verhoogde
invoer van fabrikaten door de grondstof fenlanden
slechts geringen invloed dient te worden toegekend.
Daarenboven vertoonen deze laatste landen de nei-
ging steeds meer zelf als xporteur van fabrikaten
OP
te gaan treden, zooals uit tabel 1 blijkt.
De West-Europeesche industrie, die door haar he-
cirijfseconomischen opbouw en het daarbijf hehoorend
streven naar de meest economische bedrijfsgrootte.
gehouden is te werken op kostprijsverlaging door pro-
ciuctievergrootiug, is daardoor aangewezen op afzet
op steeds grooteren schaal. Daarbij komt, dat de reeds
genoemde uitvoer van kapitaal en productierniddelen
naar de andere deelen van de wereld, de industrie
van West-Europa heeft doen groeien tot een grootte,
waarbij – wil men de in dit deel der wereld levende bevolking op het bereikte stoffelijke welvaartspeU
doen voortbestaan – uitvoer van producten een nood-
zakelijke voorwaarde voor rendement is. De bovenge-
schetste inedeclinging leidt dus voor deze industrie-
landen tot een zeer zwaren strijd om het bestaan. Daarbij wordt zij bovendiei.i gehandicapt door de felle mededinging tusschen cle Europeesche indus-
triestaten onderling, welke de opbrengsten verder om-
laag drukt, liet zou een groote stap vooruil, beteeke-
nen, indien men erin slaagde, inzake de onderlinge
concurrentie tot overeenstemming te komen. Slechts
een samenwericend West-Europa heeft een kans tot
handhaving van het levenspeil, waarop het – ten
onrechte – meende ,,recht” gekregen te hebben. He-
laas is het inzicht in deze economische noodzaak, dat
in het begin van dit jaar in verschillende Staten
scheen te dagen, weer verduisterd door den loop der
politieke gebeurtenissen.
i) In E.-S.:B. van 5 Ootober
1938
‘door Dr. H. M. H. A.
2)
Zie ook E.-S.13.
19
Oct.
1938.
tJitvoeioffensieven.
van der V’alk in zijn artikel: .,Van nationa.Lisme tot inter-
‘) Volgens gegevens van het fleutsches institut für Kon-
nationalisnie op economisch gebied ?”
ii ukturforschung.
26 April 1939
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
331
Naast dezen achteruitgang van Europa’s positie in
het goederenverkeer, moet, bij een bespreking der
huidigemoeilijkheden, de ontwikkeling van het inter-
aationale kapitaalverkeer in het oog gevat worden.
Het internationale icapitaalvericeer.
D:e gevolgen van de depressie van 1929 werken
nog steeds na in het internationale betalingsverkeer. Het verlies aan vertrouwen, dat ontstond toen snelle
daling van de grondstoffenprijzen eenerzijds en ere-dietonttrekking op grooten schaal anderzijds, tal van
landen noopten. de voldoening hunner financieele
verplichtingen op te schorten en hun internationaal
betalingsverkeer op zeer strenge wijze te binden, leid-
de ertoe, dat een geweldige ommekeer plaatsvond in
de beweging der kapitaaistroomen tusschen de landen.
De groep crediteurstaten, welke tot dien tijd het passivum op haar handelsbalans had gedekt uit de
overschotten, welke haar diensten- en kapitaalbalans
vbrtoonde, zag de ontvangsten uit dezen hoofde in
zeer snel tempo teruggaan.
4)
Het gevolg van deze ontwikkeling is geweest, dat
de overschotten uit deze beide balansposten niet meer
voldoende waren om de groote invoersa3di der credi-
teurlanden te dekken, zoodat de betalingsbalansen
van de grootste crediteurlanden passief werden.
Het ophouden van den kapitaalexport.
Teneinde de gevolgen van deze omkeering te kun-nen nagaan, dient hier eerst een andere ontwikkeling
gememoreerd te worden, welke uit denzeifden wortel
stamt als de voorafgaande. Het gevolg van de groote
verliezen op buitenlandsche beleggingen is geweest,
dat de kapitaalverlee.ning op langen termijn aan het
buitenland voor de beleggers zijn aantrekkings-
kracht verloor. Er is sedert 1920 dan ook een voort-
durend liquideeringsproces der buitenlandsche beleg-
gingen waar te nemen, waarvan de volgende cijfers
een duidelijk beeld geven. Volgens de onderzoekingen
door Sir Kinderley op dit gebied voor Engeland ver-
richt, leverde vergelijking van de nieuwe credietver-
leening aan het buitenland met de aflossingen van
bestaande verplichtingen in 1035 en 1036 een saldo
aan terugbet,alingen op van. resp. £ 30 en. £ 46 mii-
lioen. In 1937 schijnt deze beweging ongeveer tot rust
gekomen te zijn: de netto-kapitaaltoevloeii’ng wordt
voor dat jaar slechts geschat op £ 1 millioen.
Een zeifden gang van zaken viel waar te nemen in de Vereenigde Staten; tegenover een kapitaaluitvoer
4)
Volgens gegevens van dan Volkeabond, daa1dn de inkomsten van zes der meest belangrijke crediteurstaten
uit hoofde van rente en dividenden van $
2122
(gouddol-
lars) millioen in
1929, tot
een dieptepunt van
$895
mil-
1.ioen in
1934.
Sedertdien bracht de opleving in de inter-
nationale conjunctuur eenige verbetering, zoodait in
1937
$ 1.074
ontvangen werd, hetgeen nog altijd een halveering
ten opzichte van
1929
beteekeit. De inkomsten uit de
verleening van diensten, welke een belangrijk overschot
voor de crediteurlanden plachten te veritoonen, ondergi.n-gen eveneens een gevoelige vermindering. Van
$ 1.044
in
1929
daalden zij tot
$ 491 in
1937,
waarbij opgemerkt
dient te worden, dat laatstgenoemd jaar een belangrijke
verbetering te zien gaf tav.
1936,
toen het overschot uit
de diensteenbalaias $
301
beliep.
van. $ 347 millioen in 1929 staat een netto toestroo-
ming vankapitaal op langen termijn ten bedrage van
$ 176 millioen in 1937.
Deze ontwikkeling heeft voor den internationalen
handel verstrekkende gevolgen gehad.
In de eerste plaats trachtten de crediteurlanden
het passivum op hun betalingsbalans te beperken door
een vermindering van den invoer, waarin zij, mede
doordat andere factoren, zooals de afneming der bin-
nenlandsche bedrijvigheid en de verminderde grond-
stofbehoefte van de exportindustrieën in belangrijke
mate geslaagd zijn.
Sterker nog dan de beperking van den invoer,
welke thans bovendien door de bewapeningseischen
belemmerd wordt, speelt de factor van de verbete-
ring der betalingsbalans een rol bij de pogingen tot
uitbreiding van den uitvoer, welke op het oogen-
blik allerwegen ondernomen worden. Hierbij doet
zich het
verschijnsel
voor, dat credietverleening aan
het buitenland herleeft, doch
01)
geheel anderen
grondslag. De bedoeling der credietverleening is
daarbij in de eerste plaats de exportindustrieën van
het credietgevende land direct aan afzet te helpen,
waarbij de eventueele renteopbrengst van dergelijke
credieten veel minder wordt geteld. Het buitenlandsch
crediet wordt een goederencrediet, hetwelk slechts
wordt verleend op voorwaarde, dat het geheel be-
stemd wordt voor aankoop van producten van het
credietgevende land. Ook die landen, welke de doc-
trine huldigden, dat de internationale credietverlee-
ning haar doel bereikt heeft, als zij tot een verhoo-
ging van het algemeen welvaartspeil voert, wat dart automatisch tot een vergrooten uitvoer van den ere-
diteurstaat zou leiden, toonen in hun practische
handelspolitiek steeds minder vertrouwen in de w’er-
king-op-korten-termijn van deze stelling. De handels-
politiek van Engeland en de Vereenigde Staten, twee landen, welke principieel gekant zijn tegen de bilate-
rale handelsbetrekkingen, biedt van deze veranderde
opvattingen voorbeelden te over. Wij wijzen slechts
op de credieten door Engeland aan Turkije en door
de Vereenigde Staten aan Polen en China verleend.
In het bijzonder het werelddeel in economische wor-
ding, Zuid-Amerika, is op dit gebied een proeftuin der handelspolitiek geworden. De credieten van de
Vereenigde Staten aan Brazilië evenals de ruil-
transactie tusschen Duitschiand en Argentinië zijn
de laatste bewijzen van deze activiteit langs eens bui-.
ten gebruik geachte wegen.
Hetlijdt geen twijfel, dat de jongste politieke ge-
beurtenissen voorloopig een yerderen voortgang op
dezen weg naar uitvoerverhooging zullen uitlokken.
Voor het beantwoorden van de vraag, in hoeverre
men hopen mag, dat deze ontwikkeling ,,voorloopig” zal zijn, dient thans een ander punt bezien te worden.
De Vereenigde Staten als leidslieden.
De redenen, waarom men de Ver. Staten zou kun
nen wantrouwen als gangmakers bij het weder in be-
weging brengen van het economisch mechanisme zijn
vooral van historischen aard. Algemeen is als ge-
gronde grief tegen de Vereenigde Staten aangevoerd,
dat hun economische opvattingen voor een, quantita-
late inationale betalingsbalans van
6
crediteu1anden.
In mill.oude gouddollars
1927
1929
1931
1933.
1935 1936 1937
Landen
Vereenigde Staten
+
3′
+
235
+
55
+
187
+
109
–
89
–
11
Engeland …………..
+
399
+
497
–
465
-f-
17
+
51
–
56
–
121
Frankrijk
…………
.4 –
378
+
137
–
86
–
112
–
29
–
111
–
157
Nederi., Ierland, Zweden
+
38
..
±
1
–
106
–
54
–
6
—
25
+
9
Posten
loederenverkeer
–
1.928
..
—2.296 —2.717
.
–
1.367
–
1.139
–
1.567
–
1.845
Renten en dividenden ;
Diensten. ……………
+ 1.984
+
1.102
+
2.122
+
1.044
+
1.518
+
597
+
988
+
417
+
965
+
299
+
1.035
+
301
+
1.074
-j-
491
Totaal
..+
1.158
+
870
–
602
+
38
1
+
125
–
231
–
280
Bron: Publicaties van den Volkenibond:
332
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
26 April 1939
tief moeilijk te bepalen, deel schuld dragen aan de
economische verwarring, waaraan de wereld ten prooi
is gevallen. De houding door de
Var.
Staten na den wereldoorlog aangenomen, waarbij zij er vooral op
bedacht waren hun uitvoer op peil te houden, zon-
der daareiitegen bereid te zijn de betalingen, in het
bijzonder van de rente, waar zij als groote crediteur-
staat recht op hadden, te innen in den vorm van
goedereninvoer, heeft zonder twijfel noodlottig ge-
werkt. De wijze van financiering van den export door
middel van kortloopende credieten heeft bovendien
in een zeer hachelijke periode ertoe bij gedragen,
dat het herstel van dën Europeeschen voorspoed ern-
stig bemoeilijkt werd.
De handelspolitieke gezindheid der Ver. Staten –
zooals deze tot uiting kwam in de tarieven – is sinds
het Tarief van 1816 protectionistisch geweest, waar-
bij de landbouwstand, dikwijls tegen haar eigeii be-
lang, ‘de industrie in haar beschermingsstreven steun-
de. De voltooiing van het protectionisme werd bereikt
in het Smoot-Hawley Tarief van 1930, welk stelsel
een, onneembare, Chineesche muur om de Ver. Sta-
ten optrok.
Het optreden van President Roosevelt in 1933 be-
teekende, als op tal van gebieden, ook hier een ver-
andering van richting. Het handelspolitieke pro-
gramma, dat gedragen wordt door de figuur van den
minister van buitenla’ndsche zaken, Huli, streeft naar
verruiming der internationale handelsbetrekkingen
door middel van handeisverdragen op basis van meest-
begunstiging. Inderdaad zijn de invoeren der Veree-
nigde Staten van 1933 tot 1938 doorloopend gestegen,
doch de uitvoer steeg evenzeer; en zoo ging het goud
voort te stroomen, tegen den berg op. Het jaar 1938
vertoonde een uitvoeroverschot van pl.m. $ 1.134 mil-
lioen, het grootste sedert 1921.
Desondanks heeft het Hall-programma gunstig ge-werkt. Van de overeenkomsten onder dit beginsel ge-
sloten, ligt het Engelsch-Amerikaansche handelsver-
drag van November ji. als veruit belangrijkste, nog
versch in het geheugen. Nog is dit verdrag tekort in
werking getreden, om de, ongetwijfeld te verwachten,
gunstige gevolgen te kunnen waarnemen.
Wel echter is bij de totstandkoming van dit verdrag
iets anders vast komen te staan. De lange duur der
onderhandelingen en de bijzondere moeite van regee-
ringszijde gedaan, om in het bijzonder de landbou-
wende bevolking van de directe voordeelen van het
verdrag te overtuigen, bewijzen eens te meer, dat de
protectionistische geest in de Vereenigde Staten
allerminst zwak is.
Dit is des te meer ontmoedigend, daar aangenomen
mag worden, dat het handelspolitiek program, als
zoodanig, een der minst bestreden punten der regee-
ringspolitiek is. Indien echter bij de totstandkoming van een verdrag, waarbij de wederzijdsche voor- en
nadeelen zoo scrupuleus zijn afgewogen, reeds de
uiterste omzichtigheid gevorderd is, hoeveel gerecht-
vaardigde hoop mag dan bestaan op het eerst noodige,
een onmiddellijke drastische verlaging der invoer-
rechten? Hoezeer men ook in Amerikaansche regee-
rings- en wetenschappelijke kringen van deze nood-
zaak overtuigd is, kan blijken uit een citaat, als het
volgende: ,,de ware bedreiging van het Hull-pro-
gramma komt niet van de dictatorschappen, maar
van onze eigen schuchterheid bij zijn toepassing”.
Amerilca’s waardevolste geschenic: een bloeiende
binnenlandsche conjunctuur.
Wanneer wij den gedachtengang over den rol, welke
de Vereenigde Staten kunnen spelen, voortzetten,
dan volgt als laatste consequentie, dat de wereld het
meest gebaat zou zijn met een toestand, welke de
Vereenigde Staten evenzeer het meeste goed zon
doen, nl. een hernieuwde hausse in dat land. Hier-
5)
P. W. Bidwelf: Latin America, Germany and the Huli
program
;
International Coneiliation No. 347.
door immers worden twee belangen gelijkelijk ge-
diend; in de eerste plaats zouden de overige landen
hiervan direct profijt trekken, daar gebleken is, om.
uit het beloop van den invoer in het laatste jaar, dat
de invoerbehoefte der Vereenigde Staten sterk con-
junctuurgevoelig is. Anderzijds zou een gunstige bin-
nenlandsche toestand in hooge mate bevorderlijk zijn
tot het scheppen van een geneigdheid tot concessies
t.a.v. de belemmeringen den invoer tot nég toe in den
weg gelegd. Dat, wanneer dit zou geschieden, de Ver-
eenigde Staten een zeer groote bijdrage geleverd zou-den hebben tot het herstel der wereldconjunctuur, be-
hoeft, gezien het geweldige opnemingsvermogen der
Amerikaansche markt, geen nader betoog. Het is
echter vrijwel even zeker, dat de voornaamste belem-
merende factor voor een opgang der conjunctuur in
de Vereenigde Staten gelegen is in den ongunstigen
internationalen toestand. Het is juist om dezen te
verbeteren, dat de oproep van President Roosevelt is
uitgegaan; waarmee de fatale cirkel zich sluit.
Hoop uit het ongerijinde.
Samenvattend moet dus gezegd worden, dat de
economische mogelijkheden van de presidentieele
boodschap geheel afhankelijk zijn van een daadwerke-
lijk initiatief, dat echter eerst in uitzicht gesteld kan
worden tegelijk met en ten deele nadat de politieke
moeilijkheden zijn opgelost. Daar echter niet ontkend
kan worden, dat de politieke en handelspolitieke
spanningen voor een belangrijk deel voortvloeien uit
de economische situatie, is het zwaar in te zien op
welke
wijze
men erin slagen kan de partijen er toe te
brengen één der beide problemen te laten voorgaan.
President Roosevelt, welke reeds andere Rercu-lische werken heeft verricht, heeft zich thans aan-
gegord, den Augiusstal, welke de wereldeconomie
alleugs geworden is, te reinigen. Gezien de opstape-
ling van problemen schijnt het eerst noodige voor
het welslagen van deze poging tijd te zijn en gezien
de urgentie der politieke gevaren schijnt hem, als
Hercules, slechts één dag gelaten. Het is daarom, dat
wij vreezen, dat de uitslag der welgemeende poging
van het Amerikaansche staatshoofd met een zeker
scepticisme tegemoet gezien zal moeten worden.
H.
W. LAMBERS.
HET PERSONENVERVOER PER WILDE
BUS.
Inleiding.
Het vraagstuk der zgn. wilde bussen verheugt zich reeds gedurende vele maanden in een groote actuali-
teit. Zoowel de juridische als de economische pro-
blemen bij dezen wilden tak van personenvervoer
trekken sterk de aandacht en het laat zich aanzien,
dat voorloopig nog geen definitieve beslissing zal val-
len betreffende het al of niet wettelijk toelaatbaar
zijn van de voortzetting van de exploitatie dezer dien-
sten, zoodat het vraagstuk de openbare meening ver-
der zal bezig houden.
Een van de eerste en belangrijkste vragen, die zich
opdringen bij de studie van het probleem, is wel
de vraag naar den omvang van dit personenvervoer
per wilde bus. Hieromtrent ontbreken vrijwel alle ge-
gevens en ook van de zijde der belanghebbenden (met
name de exploitanten) is, voor zoover ons bekend, nau-
welijks getracht een indruk te geven van de beteeke-
ns van dit vervoer. Het is mogelijk, dat men – ge-
geven de felle strijd rondom deze bussen – het tac-
tisch ongewenscht acht een volledig inzicht in de be-
teekenis van dit vervoer te bieden; waarschijnljker
echter is, dat het verzamelen der gegevens met groote
moeilijkheden gepaard gaat. Het is twijfelachtig, of
alle ondernemingen een behoorlijke administratie
vo&ren, ‘die de mogelijkheid biedt van het verzamelen
van juiste vervoercijfers, doch bovendien stuit men
bij de berekening op allerlei moeilijkheden, die ten
26 April 1939
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
333
nauwste samenhangen met het karakter dezer wilde
busdiensten.
Eenerzijds ziet men nog steeds nieuwe ondernemin-gen verschijnen, of oude ondernemingen haar diensten
uitbreiden, anderzijds verdwijnen soms diensten, hetzij
omdat het vervoer niet loonend was, hetzij als gevolg
van de zeer onzekere vooruitzichten voor de wilde
busdiensten. Ook het feit., dat vele nieuwe diensten
in hun tegenwoordigen omvang nog slechts kort be-
staan, bemoeilijkt een onderzoek, daar men toch min-
stens
jaarcijfers
omtrent het vervoer noodig heeft,
om de seizoensinvloeden uit te schakelen en verge-
lijking met de gegevens betreffende het overige per-
sonenvervoer – met name over• ‘de spoorwegen –
mogelijk te maken.
Toch hebben wij getracht een indruk te krijgen van
dit vervoer per wilde bus. Een enquête bij de onder-
nemingen zelf zou daartoe de aangewezen weg ge-
weest zijn, doch deze zou op bovengenoemde moeilijk-
heden stuiten, bovendien veel
tijd
vergen en misschien
pas tot resultaat voeren, wanneer de wilde bussen
reeds historie waren geworden. Daarom werd en
anderen weg gekozen, ni. die van verzameling van ge-
gevens betreffende dienstregeling, aantal diensten
en bezettingsgraad op de verschillende trajecten,
terwijl voor de heide hoofdtrajecten (t.w. Am-
sterdam-Den Haag en Den Haag-Rotterdam) gedu-
rende verschillende dagen en uren in de afgeloopen
weken tellingen werden gehouden. Erkend moet wor-
den, dat op deze wijze nog met verschillende veron-
derstellingen gewerkt moest worden, die het resultaat
eerder het karakter verleenen van een verantwoorde schatting dan van een exacte berekening, doch deze
laatste is in het tegenwoordig stadium nauwelijks mo-
gelijk. Voor een beter inzicht in de orde van grootte
van dit vervoer en de relatieve beteekenis der ver-
schillende trajecten zijn deze schattingen voldoende
betrouwbaar.
Gegevens ontleend aan de geregelde waarnemingen
va.n. den R?17eswaterstao.i.
Hoewel het wilde-bus-bedrijf reeds eenige jaren be-
staat, dateert zijn tegenwoordige omvang eerst van
het voorjaar 1938, toen het plotseling zeer snel toe-
nam, waarschijnlijk als gevolg van het arrest van den
Hoogen Raad van 21 Febniari 1938 N.J. 1938, No.
820, waarbij beslist werd, dat de directeur van een
naamlooze vennootschap, welke een wilden busdienst
exploiteert, niet strafrechtelijk aansprakelijk is voor
‘die exploitatie ‘).
Sindsdien heeft dit vervoer zich snel ontwikkeld,
waarbij het ingrijpen van den Minister van Justitie
in November jl. slechts een korte periode van onder-
breking vormde. Hoewel daarna het bekende nood-
wetje werd ingevoerd en opnieuw vele malen proces-
.çerbaal tegen deze diensten werd opgemaakt, kan men
zeggen, dat, in afwachting van ‘de uiteindelijke be-
slissing van den Hoogen Raod inzake het al of niet
verbindend zijn van art. 2 in verband met art. 39 van,
het nieuwe RAP., het wilde busbedrijf nog steeds
uitgeoefend wordt, en zelfs teekenen van verdere ex-
pansie vertoont, hoewel in sommige gevallen bok
diensten gestaakt zijn.
Reeds werd opgemerkt, dat er nauwelijks statis-
tisch materiaal bestaat, dat een indruk geeft van den
omvang van het vervoer per wilde bus. Men kan
echter eenigen indruk verkrijgen van het aantal wilde
bussen, dat dagelijks op bepaalde trajecten – welke tevens de belangrijkste zijn – rijdt, uit de resultaten
van de zgn. geregelde waarnemingen van het wegver-
keer, welke worden gepubliceerd in de ,,Maandstatis-
tiek van Verkeer en Vervoer”, uitgave van het Cen-
traal Bureau voor de Statistiek.
Op een twaalftal (later uitgebreid tot 18) punten
1)
Men zie in dit verband het artikel van Prof. M. H.
Bregstein ,,De strijd tegen de ,,wilde” autobussen” in
E.-S.B. van 30 November 1938, blz. 904.
–
langs de Rijkswegen
2)
wordt maandelijks op een
Dinsdag en een Donderdag, benevens afwisselend een
Zaterdag en een Zondag, het wegverkeer tusschen 6
en 22 uur geteld. •
Vergelijkt men nu de perioden September 1937—
Februari 1938 (d.i. v66r de sterke uitbreiding ‘der
wilde busdiensten) met September 1938—Februari
1939, dan blijkt het aantal autobussen – dus alle
autobussen., inclusief die der geconcessioneerde dien-
sten en de toerwagens – per werkdag gemiddeld van
861 op 1609 met 748 en op Zaterdagen en Zondagefl
gemiddeld.van 1066 op 1785 met 719 te zijn gestegen.
Deze
cijfers
hebben, evenals alle. andere cijfers, die
aan deze statistiek ontleend zijn, steeds betrekking op
het verkeer in beide, richtingen tezamen. Daar het
toerwagenverkeer in deze maanden van weinig be-
teekenis is, en de uitbreiding van de geconcessioneer-
de busdiensten, behoudens een enkel geval, ook van
weinig beteekenis geweest zal
zijn,
zal men deze stij-
ging
bijna
geheel aan de wilde bussen moeten toe-
schrijven.
Sterke concentrstie op enkele trajecten.
Hoewel
vrijwel
op alle waarnemingspunten het
aantal autobussen gestegen is, blijkt de
stijging
toch
sterk geconcentreerd te zijn op een tweetal routes,
ni. langs den weg Amsterdam-Diemen-(het Gooi) en
Den Haag-Delft-(Rotterdam). Op deze punten steeg
het aantal autobussen per werkdag (Dinsdag-Donder-
dag) gemiddeld met resp. 233 en 364, d.w.z. in pro-
centen van bovengenoemde totale stijging resp. 31 en
49. Voor het gemiddelde van 3 Zaterdagen en 3 Zon-
dagen is het aandeel van deze 2 punten nog grooter,
het bedraagt absoluut resp. 250 en 382 en in pro-
centen van het totaal ruim 35 en 53. Men kan veilig
aannemen, dat voor beide routes de
stijging
van
het autobusverkeer vrijwel geheel op rekening van de
wilde bussen- gesteld kan worden, hetgeen in het ver-
volg ook steeds aangenomen is. Daarnaast is de stij-
ging langs. den weg Utrecht-De Bilt nog van zekere
beteekenis, hoewel veel geringer dan langs de eerstge-
noemde twee wegen. Bovendien is het hier niet
zeker, of deze stijging geheel uit het toeremend ver-
keer van de wilde bussen voortvioeit, daar ook de
frequentie van de vele geconcessioneerde diensten
langs dezen weg verhoogd kan zijn.
Het is te betreuren, dat eenige belangrijke wegen
niet in deze telling opgenomen zijn, zooals b.v. Den
Haag-Haagsche Schouw en Haarlem-Amsterdam, op
welke beide eveneens een intensief verkeer van wilde
bussen bestaat. Wel wordt sinds de opening van den
Rijksweg No. 3 Sassenheim-Amsterdam in den zomer
van 1938 langs dezen weg geteld, waarbij echter uiter-
aard vergelijking met een jaar terug onmogelijk De resultaten zijn als volgt.
Aanjta.l autobussen geteld van 6 tot 24 uur bij telpuat’17
langs den weg Sassenheim-Amsterdam.
–
,
Sept. Oct. Nov. Dec. Jan. . Feb.
1938 1938 1938, 1938 1939 1939
GemJDinBdag/Donderdtg237 152 95 114 .148 171
Zate-dag …….. 196
– 13
— 222 —
Zondag
.
……….
–
‘262
– 176
— 287
Men mag aannemen, dat deze cijfers (behoudens in
de maand September) voornamelijk betrekking hebben
op wilde bussen, terwijl zij niet het geheele vervoer
per wilde bus tusschen Den Haag en Amsterdam
omvatten, daar een klein gedeelte daarvan nog steeds
via Haarlem plaats vindt. Duidelijk blijkt de invloed
van het justitieele ingrijpen ‘in November 1938,
terwijl de stijging sindsdien evenzeer markant is.
• Over de ontwikkeling van het vervoer op de beide
andere druk bereden routes (Den Haag-Rotterdam en
Amsterdam-Het Gooi-Amersfoort) geeft de navolgen-
de tabel een indruk. Daarin kon alleen het verkeer op
2)
Nl. in de wegvakken Leeuwarden-Groningsohe grens,
Meppel-Assen, A.msterdam-Diemerbrug, Hoevelaken-Zwolle,
Deventer-Holten, Den Haag-Delft, Utredht-De Bilt, Arn-
he’m-Velp, Rotterdam-Zwijndreokt, Tilburg-Breda, Best-
Eindhoven en Nijmegen-Venlo.
334
.
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
26 April 1939
werkdagen (Dinsdag en Donderdag) betrokken w’or-
den, daar de samenstelling van de statistiek verge-
lijking van de resultaten op Zondag en Zaterdag be-
moeilijkt.
Stijging van ihet aantal antobussen op werkdagen (Dinsdag
en Donderdag), vergeleken niet dezelfde maanden in de
periode September 1937—Februari 1938.
Sept.
Oct. Nov. Dec. Jan. Febr.
1938 1938 1938 1938 1939 1939
A’dam—Djemerbr. (Gooi) 241 307 108 164 229 248 Den Haag—Delft (R’dam) 335 393 346 370 352 345
Het verkeer der wilde bussen langs den wg Am-
sterdam-Diemerbrug blijkt dus zeer sterk door het
justitieel ingrijpen in November ji. te zijn beïnvloed,
doch vertoont sindsdien veer een stijgende tendens. Rekening houdende met het feit, dat deze telling de
uren van
22
tot 24 niet omvat, mag men op het oogen-
blik op werkdagen het verkeer in beide richtingen te-zamen langs deze route op circa 260 bussen schatten, terwijl het op Zaterdag en Zondag nog eenige tiental-
len hooger ligt. Het grootste gedeelte van de bussen
langs deze route omvat de verschillende diensten van
Amsterdam naar Bussum, Hilversum en Utrecht, doch
ook de diensten op langen afstand (naar Zwolle-Gro-
ningen, Apeldoorn, Arnhem via Amersfoort, Maas
tricht via Amersfoort-Nijmegen) volgen dezen weg.
Het vervoer langs de route Den Haag-Delft-(Rot-
terdam) vertoont een meer stabiel karakter. Ook is de
samenstelling veel eenvoudiger; het meerendeel der
bussen behoort tot de diensten Den Haag-Rotterdam,
de overige rijden direct van Amsterdam naar Rotter-
dam. J-Iet vervoer transiet Rotterdam richting Dor-
drecht en verder is van weinig beteekenis. Aan de hand
van bovenstaande
cijfers
kan men het verkeer op
werkdagen op de route Den Haag-Rotterdam, op cir-
ca 380 bussen schatten; terwijl het ook hier op Za-
terdagen en Zondagen nog eenige tientallen hooger
lig-t. Bovendien onderging het verkeer tusschen ‘deze
beide plaatsen in Maart een verdere uitbreiding door
de opening van een nieuwen dienst.
Int eressante verschillen.
Daar uit bovenstaande gegevens, ontleend aan de
geregelde waarnemingen van het wegverkeer, geen
volledige indruk verkregen ken worden van de geo-
grafische verspreiding der wilde busdiensten, hebben
wij daaromtrent nadere gegevens verzameld. Wij zul-
len daarop nog terug komen bij een poging om
het vervoer per wilde bus te berekenen, doch reeds
nu willen wij de aandacht vestigen op een paar punt-
ten, die uit dit materiaal naar voren komen betref-
fende cle geografische verspreiding van het net en
vervoersdichtheid op de verschillende trajecten. In de eerste plaats blijkt, dat het verkeer per wilde
bus tasschen de drie groote steden onderling naar
verhouding veel intensiever is, dan het verkeer van
deze drie steden naar Utrecht. Zoo wordt – afgezien
van de spitsuren – op de lijn Amsterdam-Utrecht
een 1 A 2 uursdienst gereden en op de lijn Rotterdam-
Utrecht een 2-uursdienst, terwijl een afzonderlijke
dienst van Den Haag naar Utrecht niet of niet
meer onderhouden wordt. Daarentegen op de lijn Am-
sterdam-Den Haag
7
bussen per uur, en tusschen Den
Haag en Rotterdam 13 bussen per uur in beide rich-
tingen. Ter vergelijking diene, dat op de spoorlijn
Amsterdam-Den Haag-Rotterdam de frequentie bui-
ten de spitsuren slechts ongeveer dubbel zoo groot
is als op de lijnen van het middennet. Hoe moet
men dezen relatieven achterstand der wilde bussen op
de lijnen naar Utrecht verklaren? In de eerste plaats
omvat het spoorwegvervoer naar Utrecht ook het ver-
voer transiet Utrecht richting Arnhem en ‘s Herto-
genbosch. Dit vervoer gaat, wat betreft de wilde bus-
sen naar Arnhem, voor een deel slechts via Utrecht
(een deel van het vervoer Amsterdam-Arnhem gaat
over Amersfoort) en is in de richting ‘s Hertogen-
bosch van weinig beteekenis.
In de tweede plaats – en dat is mogelijk wel de
belangrijkste factor – bestaan tusschen de drie groote
steden moderne wegen voor liet autosnelverkeer, velke
de bussen in staat stellen continu niet snelheden van
60
iL
90 km per uur te rijden, zoodat de rijtijden be-
trekkelijk kort kunnen zijn (Den Haag-Amsterdam
circa 70 minuten, Den Haag-Rotterdam 30 h 35 mi-
nuten) terwijl het vervoer vrij geriefelijk – met weinig
schokken – plaats vindt. De snelwegen van de groote steden naar Utrecht zijn nog niet voltooid en het ver-
keer moet geheel of ten deele nog langs minder ideale wegen gaan. Dit henadeelt den rijtijd, hetgeen een on-gunstige factor is, temeer daar de spoorwegen op deze
trajecten aanzienlijk sneller rijden dan op de lijn
Amsterdam-Rotterdam. De busdienst Amsterdam-
Utrecht volg-t bovendien niet den naasten weg. In dit
laatste opzicht is de spoorweg juist op de lijn Am-
sterdam-Rotterdam in het nadeel, daar deze eveneens
een omweg maakt, terwijl de nieuwe wegen zooveel
mogelijk de rechte lijn volgen.
Verder is het mogelijk, dat het feit, dat de spoor-
wegen op het middennet met het modernste materiaal
rijden, de concurrentie der bussen beperkt. Tenslotte zal men den achterstand van het busver-voer op de
lijnen
naar Utrecht moeten verklaren uit
het feit, dat de tarieven hier in vergelijking met de
spoorwegtarieven aanzienlijk minder concurreerend
zijn dan tusschen Amsterdam, Den Haag en Rotterdam.
Dit kan een gevolg zijn van de eerstgenoemde drie
factoren, die de dichtheid van het vervoer en daar-
mede de tarieven, ongunstig beïnvloeden.
Zijn bovengenoemde verklaringen van den relatie-
ven achterstand der wilde bussen in het verkeer van de gro
4
bte steden naar Utrecht echter juist, dan is
het duidelijk, dat de veronderstelling, dat de wilde
bussen den spoorwegen weinig ôf zelfs geen concur-rentie aandoen, onhoudbaar is.
Een tweede punt, dat duidelijk naar voren treedt,
is het feit, dat het vervoer per wilde bus op de langere
afstanden – boven circa 100 km ) – slechts van ge-
rine beteekenis is en met het spoorwegvervoer op
deze afstanden nauwelijks vergeleken kan wordèn. De
verklaring van dit verschijnsel zal wel in de eerste
plaats gezocht moeten worden in het feit, dat het
spoorwegvervoer op deze
lijnen
grootendeels zaken-
doeleinden dient (algemeene abonnementen!) en
vooral op snelheid is aangewezen. Bovendien biedt
de prijs van het vervoer per bus den houder van een
algemeen abonnement gewoonlijk geen voordeelen.
Het feit, dat ondanks de, in vergelijking met de spoor-
tarieven, zeer voordeelige bustarieven, het personenver-
voer voor privé-doeleinden per wilde bus over lange
afstanden zoo beperkt is, toont wel duidelijk aan, dat naast de tarieven factoren als duur van de reis, gerie-
felijkheid van het vervoer en frequentie juist op de
lange afstanden een groote rol spelen.
Bovendien verliest een factor, die voor het vervoer
per wilde bus tusschein Amsterdam, Den Haag en
Rotterdam van groote heteekenis is, nl. de tijdwinst,
die de reis per bus voor de bewoners der buitenwijken,
waardoor de route der bussen loopt
4),
geeft boven den
trein, voor de langere trajecten juist aan beteekenis.
Hoewel de hierboven weergegeven
cijfers
van de
waarnemingen omtrent het wegverkeer reeds een
idee geven van den omvang, welken het verkeer der
wilde bussen successievelijk heeft genomen, zeggen zij
toch nauwelijks iets omtrent de vervoersprestatie
dezer bussen. Wij hebben nu getracht nadere gegevens
– met name door middel van tellingen – daarom-
trent te verzamelen. Wij hopen daarop in een tweede artikel terug te komen.
A. PARENT.
) Hieronder vallen dus niet do diensten Amsterdam-
Arnhem en Amsterdam-Amersfoort.
4)
In dit verband is het bijv. ty’peereud, dat een deel der
bewoners van het Westen van Rotterdam bijna even snel
per bus op het Rijswijksche plein te Den Haag lis, als met
de, overigens om haar snelheid bekende, ‘tram – vooral
indien overgestapt moet worden – op het station te Rot-
terdani. Hetzelfde doet siçjh voor tussohen Amsterdam West en Haarlem.
26 April 1939
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
335
EEN NIEUW PLAN TOT WERKLOOSHEIDS-
BESTRIJDING.
Zij, die belang stellen in de ontwikkeling onzer
openbare financiën, en die met klemmende bezorgd-
heid de jaarlijksche opeenstapeling van de tekorten
dor Rjjksbegrooting gadeslaan, zullen met gemengde
gevoelens hebben kennis genomen van het op 6 April
ji. ingediende wetsontwerp tot verhooging van het
crediet voor werkverruiming met
f
30 millioen.
Concentratie in een nieuw Staatsbedrijf.
Blijkens do Memorie van Toelichting heeft de Re-
geering geconstateerd, dat in de laatste jaren de
daling van de werkloosheid in de stedelijke centra
geringer is dan in de overige deelen des lands, ter-
wijl ook het verschil tusschen zomer- en winterwerk-loosheid in de steden minder te beteekenen heeft. Dit harduekkiger en constanter karakter van de stedelijke
werkloosheid maakt naar het oordeel der Regeering
voortzetting van de werkzaamheden van het Werk-
fonds 1934 noodzakelijk en aangezien het tot dusver
aan dit Fonds verleende crediet geheel geblokkeerd
is, wordt thans een verhooging met
f
30 millioen aan-
gevraagd, waarbij tevens wordt aangekondigd, dat
straks nog een speciale credietaanvraag zal volgen
van
f
17.6 millioen voor de uitvoering van ‘de IJ-
tunneiplannen te Amsterdam en van
f
4 millioen
als restantbijdrage voor het nieuwe Raadhuis aldaar.
Het thans ingediende wetsontwerp is echter niet
alleen belangrijk om het nieuwe Werkfondscrediet,
dat wordt aangevraagd, maar in niet mindere mate om
de uiteenzetting, die de Regeering in de Meniorie van
Toelichting heeft gegeven omtrent een nieuwe, voort-
aan te volgen, methode van werkloosheidsbestrijding.
De Millioenennota 1939 had ons daarop reeds voor-
bereid: er zou een plan komen, dat aan de werkver-
schaffing het huidige karakter van leniging der
werkloosheidsgevolgen zou ontnemen, maar dat in de plaats daarvan de werkloosheid zelve te lijf zou gaan.
Dat plan wordt nu in de thans ingediende Memo-
zie van Toelichting in groote trekken ontvouwd. Met
verandering van het karakter der oude werkverscha.f-
fing zal de geheele Overheidstaak met betrekking tot
de werkverruiming worden bijeengebracht in één
Staatsbedrijf, dat met toepassing van art. 88 der
Oomptabiliteitswet bij de wet zal worden geregeld,
doch in afwachting van deze wettelijke regeling voor-loopig als een Rijksdienst zal worden opgezet.
Ofschoon de Memorie van Toelichting op verschil-
lende onderdeelen zeer vaag is gehouden en bij ge-
breke van het aangekondigde Wetsontwerp als be-
cloeld in art. 88 der Oomptabiliteitswet tal van vra-
gen onbeantwoord blijven (bijv. omtrent de taakver-
deeling tusschen het Rijk en de gemeenten, de ver-
houding van dit nieuwe Staatsbedrijf tot het Werk-
loosheidssubsidiefonds e.d.) blijkt toch reeds uit de ge-
geven toelichting, dat het nieuwe Staatsbedrijf, dat
mede tot saneering van ‘s Rijks financiën heet te zul-
len strekken, zal werken op een uitgebreid terrein en
met zeer aanzienlijke kapitalen. Zoo wordt als in den loop van de jaren 1939 en 1940 uit te voeren
cultuur-technische werken
een
lijst
vermeld, die aan
loon en andere kosten tezamen ruim
f
118 millioen
zal vergen met een subsidie in den loonpost van
f
79
millioen. Aan productieve werken op het gebied van
nijverheid en verkeer
heeft de Regeering op het oog
objecten, welke van groote beteekenis zullen zijn voor
de industrieele en de verkeersontwikkeling van ons
land; voorts industrievestiging en verbetering; in de
derde plaats oprichting van centrale werkplaatsge-
bouwen voor industrieele kleinbedrijven in de groote steden en eindelijk ook de scheepsbouw. Ook zal het
nieuwe Staatsbedrijf met de
krotop’ruiming en de
stichting van nieuwe woningen
belast worden en ten-
slotte worden in de Memorie van Toelichting ge-
noemd bouwprojecten van organisaties van algemeen
nut,
waardoor nieuwe werkgelegenheid wördt ver-
kregen.
Nieuw staatsbedrijf geeft credieten en subsidies.
Teneinde het bovengenoemde programma te verwe-
zenlijken zal het nieuwe Staatsbedrijf niet alleen cre-
dieten verstrekken of op andere wijze kapitaalsuit-
gaven doen, maar ook bijdragen toekennen
lt
fonds
perdu en wel dit laatste alleen, voor zoover door het
ontstaan van nieuwe werkgelegenheid uitgaven voor
werkloozenzorg zullen worden bespaard. Hierin wordt
dan ook blijkbaar het saneerend element voor de
Rijksfinanciën gezien, dat door een éénmalig subsidie
een jaarlijks terugkeerende uitgaaf wegens werkloo-
zensteun zou komen te vervallen.
Geen saneering der Rijks financiën.
Is echter een dergelijke saneering reëel? Het valt
niet moeilijk te voorspellen, dat dit niet het geval zal
zijn. De Memorie van Toelichting erkent thans, dat de
f 212
millioen, welke binnenkort alleen voor het
Werkfonds zullen zijn gevoteerd, voor een blijvende
werkverruiming slechts zeer geringe beteekenis heb-
ben. De ruimere crediet-verstrekking volgens het
nieuwe plan zal slechts een nog snellere aangroeiing
van onze Staatsschuld tengevolge hebben en dus een
nog verdere stijging van door nieuwe belastingen te dekken uitgaven, zonder dat voldoende waarborgen
bestaan, dat deze credietverstrekkingen een zoodanige
stijging van het Volksinkomen ten gevolge zullen
hebben, dat deze nieuwe belastingen zonder drukver-
zwaring en dus zonder het doen ontstaan van nieuwe
werkloosheid zullen kunnen worden opgebracht. En
voorts is het onmogelijk te waarborgen, dat een toe
te kennen subsidie een evenredige vermindering van
den omvang der werkloosheid zal tengevolge hebben.
Zoo b.v. kunnen de nieuwe werkkrachten in het ge-
subsidieerde bedrijf aan andere niet gesubsidieerde
ondernemingen worden onttrokken of wel door voort-
gezette rationalisatie na korten tijd weder worden
ontslagen, hetgeen onmogelijk te voorspellen noch te
controleeren valt. Ook is het de vraag, of het werk-
loozenleger voldoende bekwame en geschikte krach-
ten zal kunnen leveren. Met bijna wiskundige zeker-
heid kan men dan ook voorspellen, dat de te verlee-
nen subsidies op geen stukken na gecompenseerd
zullen worden door besparingen op den werkloozen-
steun en dit mitsdien de Staatsuitgaven door deze
uitbreiding van de Staatsbemoeiing opnieuw zullen
worden verzwaard en de begrootingstekorten verhoogd.
Intusschen zal het nieuwe Staatsbedrijf, mede om-
dat niet aan den één kan worden onthouden, wat aan
den ander wordt toegestaan, zijn vleugels steeds ver-
der uitslaan met het gevolg, dat eenerzijds de kring
van hen, die met hun wenschen, behoeften en belangen
op den Staat steunen, steeds verder wordt uitgebreid
en anderzijds het weerstandsvermogen van den Staat
steeds meer wordt aangetast en verzwakt.
Met betrekking tot het werkloosheidsvraagstuk
is drieërlei standpunt van den Staat denkbaar; de
Millioenennota 1939 ‘noemt er ten onrechte slechts
twee. De Staat kan de
gevolgen
van de werkloosheid
verzachten; ofwel hij kan met behulp van het Staats-
crediet en zijn beschikkingsrecht over het Volksin-
komen de
werkloosheid zelve
pogen te doen terug-
loopen; of wel hij kan, voorzooveel noodig met ge-bruikmaking van zijn gezag, de
oorzaken
der werk-
loosheid zooveel mogelijk wegnemen. Wij zijn thans
zoover gevorderd, dat wij’ het eerste itadium, dat
dateert uit den tijd, toen wij geloofden in een auto-
matisch zich herstellende tijdelijke inzinking, voor-
bij zijn. Deze periode heeft ons door optering van
reserves en verzwaring van belastingdruk economisch
zeer verzwakt, zonder merkbaar resultaat met betrek-
king tot verbetering van de werkloosheid. Thans
beginnen wij met volle kracht aan de tweede phase
en zuilen deze uitbuiten tot aan den rand van den
financieelen afgrond. Eerst daarna komt, gelijk men
thans in Frankrijk kan waarnemen, het inzicht, dat
alleen de derde methode baat kan brengen. Als het
dan tenminste daarvoor nog niet te laat is!
A. VAN D00RNINCK.
336
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
26 April 1939
HET RETABILITEITSBEGINSEL ALS BASIS
VOOR DE ECONOMISCHE POLITIEK.
Kostenprincipe en werkgelegenheid.
In een voorgaand artikel
1)
werd uiteengezet, dat
het rentabiliteitsprincipe, zooals het nu gebruikt
wordt, als een samenstel van twee principes kan wor-
den beschouwd: nI. het ,,keuze-principe”, dat zegt dat
de meer rendabele productiemogelijkheid de voorkeur
heeft boven de minder rendabele; en het ,,kosten-
principe”, dat zegt, dat de verwachte opbrengst van
elke productie voldoende moet zijn öm de kosten te
dekken.
Bij de beschrijving van de wijze waarop deze beide
principes, die in elke afzonderlijke onderneming gel-
den, de totale productie beïnvloeden, willen we kort
zijn over het keuze-principe. Bij een ongestoorde wer-
king van dit principe in elk bedrijf en bij voldoende
inzicht van de bedrijfsleiding in het belang van de
onderneming zal de werking daarvan tengevolge heb-
ben dat niet alleen in elk bedrijf, maar ook in elken bedrijfstak, ja zelfs ook eenigszins in verschillende bedrijfstakken steeds de meer rendabele productie-
wijze den voorrang wordt gegeven boven de minder
rendabele.
Hoewel men in de bestaande situatie niet meer kan
spreken van een ,,onbelemmerde werking” van het
keuze-principe, vindt de stelling, dat het meer ren-
dabele voorrang moet hebben boven het minder ren-
dabele, nergens ernstige bestrijding – indien men
correcties, die op grond van ethische of sociale mo-
tieven worden voorgesteld, als toelaatbare aanvullin-
gen beschouwt.
Evenmin wordt beweerd, dat het keuze-principe, zoo-
als het in het vrije bedrijf (nog) werkt, aanleiding
geeft tot de meest ernstige tekortkomingen van onze
maatschappij. Wanneer men dan nog in aanmerking
neemt, dat ook bij overheidsbemoeiing niet funda-
menteel afgeweken wordt van het keuze-principe (al-
thans niet binnen het kader der
nationale economie),
dan behoeft men nauwelijks erustige oppositie te ver-
wachten tegen den uitspraak, dat de consequenties van
het keuze-principe voor onze huidige maatschappij
niet ongunstig zijn, en dat de werking van dit prin-cipe in het vrije bedrijf een steun kan zijn voor een
welbewust gedreven welvaartspolitiek van de over-
heid.
Geheel anders staat het met het kosten-principe. In
het vorig artikel was reeds gezegd, dat steeds, wan-neer de productie niet haar natuurlijke grens bereikt
had, d.i. niet alle beschikbare krachten benutte, het
kosten-principe de grens van de productie bepaalde,
en wel zoo, dat de winst der ondernemers bij evt.
grootere productie niet meer zou toenemen, of zou
verminderen. Het is nu juist de te nauwe begrenzing
van de productie, die thans de grootste moeilijkheden
veroorzaakt.
Op grond hiervan is het moeilijk te ontkennen, dat
cle begrenzing van de productie, zooals die door het
kosten-principe verkregen wordt, verre van ideaal is. Men kan de werking van dit principe zien als de oor-
zaak van de massale werkloosheid. Deze werking is
de oorzaak, dat de productie blijft verre beneden wat
wenschelijk is, terwijl groote hoeveelheden arbeids-
kracht en kapitaal ongebruikt blijven.
Dit ietwat snelle en onverzoenlijk requisitoir zal
misschien eenig wantrouwen wekken. Het is daarom
noodig het verband aan te geven tusschen de gewoon-
lijk genoemde oorzaken van de werkloosheid en de
werking van het ,,kosten-primicipe”, hoewel deze
samenhang vrij triviaal is.
Bestaan er op een bepaald oogenblik veel mogelijk-
heden voor winstgevende productie dan bereikt de
productie de ,,natuurlijke” grens; is het aantal winst-
mogelijkheden echter klein, dan wordt het kosten-
1)
Zie E.-S.B. dd. 19 April 1939 blz. 312,,Het reutaibili-
teitsbeginsel”.
principe geldend en beperkt de productie beneden
haar ,,natuurlijke” grens. Wanneer men dus zegt, dat
de werkloosheid ontstaat omdat het kosten-principe
de productie op ongewenschte wijze beperkt, zegt men
niets anders dan dat werkloosheid ontstaat als er te
weinig gelegenheid is voor winstgevende productie!
Men mag van meening zijn dat zulke evidente dingen
nauwelijks behoeven herhaald te worden, maar dit
doet aan de juistheid daarvan niets af.
Evenzoo is de vraag, waarom juist nu het kosten-
principe zoo onbevredigend werkt, terwijl vroeger,
ondanks de werking van het kosten-principe, de werk-
gelegenheid relatief veel grooter was, geen andere
dan de vraag waarom er vroeger relatief zoo veel
meer gelegenheid was tot winstgevende productie dan
thans.
Deze vraag zal hier niet besproken worden; het
blijkt echter uit dezen samenhang dat de boven gegeven zienswijze geen nieuwe is, en ze wordt slechts gegeven
dmdat daaruit eenige consequenties voor de econo-
mische politiek volgen.
Deze consequenties zijn:
Uit de bevredigende werking van het keuze-
principe, ook in het vrije bedrijf volgt, dat de econo-
mische politiek zich niet behoeft te richten op een
systematisch buiten werking stellen of ook een syste-
matische correctie van het keuze-principe.
Daarentegen is het dringend noodig, de uitwer-
king van het kosten-principe te wijzigen. Het pro-
gramma voor deze wijziging moet zijn, dat de
grens
van de p’roduct’ie niet behoort te liggen op het punt,
waar bij de bestaande verdeeling van opbrengst en
lasten de ondernemerswinst niet meer vergroot kan
worden, maar op het punt, waar alle arbeidskrachten,
naar hun capaciteiten en behoeften, aan het p’roduc-
tiep’roces kunnen deelnemen.
Het rentabiliteitsbegrip in de tegeizwoordige econo-
mische politiek.
Wanneer wij nu de ontwikkeling van de economi-
sche politiek bezien in samenhang met bovengenoem-de wenschen, blijkt de situatie niet bijzonder duidelijk
te zijn.
Hiervoor is reeds gezegd dat er geen tendenzen
zijn, die principieel aansturen op een wijziging van
het keuze-principe, althans niet binnen het kader
van de
nationale
economie. De ,,ordening” van het
bedrijfsleven zal mogelijk de uitwerking van het prin-.
cipe in de toekomst wijzigen, zooals de monopolies
dat nu reeds doen, maar zekere aanwijzingen daar-
voor zijn er niet.
Wij willen echter het meest onze aandacht concen-
treeren op de werking van het kosten-principe onder
invloed van de economische politiek.
Tot voor korten tijd werd het kosten-principe nog
dogmatisch toegepast, zoowel door de overheid als particulieren; de productie hield op, waar de winst-
mogelijkheid ophield.
Vasthoudend aan deze richtlijn liet men toe, zonder zelfs de mogelijkheid van ,,kunstmatige” maatregelen
te overwegen, dat een groot deel van de bevolking
werkloos werd, terwijl nog een uitgebreid terrein
voor proditie en behoeftenbevrediging onon.tgonnen
open lag.
Het inzicht begon te groeien, dat deze toestand on-
houdbaar en ook onlogisch was, en dat tenslotte elk
werkobject, waardoor het nationaal inkomen of ver-
mogen vergroot kon worden, liever moest worden aan-
gevat dan arbeiders werkloos te laten.
Het eerst heeft dit gezonde inzicht zich baan ge-
broken op het terrein van de staatswerkzaamheid. Dit
wil echter niet zeggen, dat men nu ook tegelijkertijd
de onhoudbaarheid van het kosten-principe erkent.
De oorzaken, dat deze consequentie niet wordt getrok-
ken zijn van verschillenden aard.
In de eerste plaats heeft men bij staatswerken het
kosten-principe nooit zeer mauwgezet kunnen toepas
26 April 1939
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
337
sen, deels omdat kostenberekeningen hier zeer moei-
lijk waren, en deels omdat andere, niet economische,
motieven, zooa,ls nationaal prestige, hier dikwijls in
het spel waren.
In de tweede plaats heeft men de uitbreiding van
overheidswerken niet allereerst voorgestaan om de re-
sultaten van deze werken op zichzelf, maar vooral om de secundaire effecten, de tot stand te brengen ,,koop-
kracht-verhooging”.
Daarom heeft de discussie niet in de voornaamste
plaats over het rentabiliteitsvraagstuk geloopen, maar
vooral over de realiteit en de hoegrootheid van deze
secundaire effecten.
Nu men zich de werkelijke situatie, die ontstaat bij
de uitvoering van ,,groote werken” onvoldoende reali-
seert, heeft dit tot gevolg, dat velen, die overigens
voorstanders zijn van de uitvoering van deze werken,
toch den rentabiliteitseisch, d.i. het kosten-principe
voor het particulier bedrijf, onverzwakt willen laten
gelden.
Elke afwijking van den rentabiliteitseisch mag
slechts ,,tijdelijk” zijn, moet ‘.een ,,crisiskarakter”
dragen.
Dat deze dubbele maatstaf niet tot ideale verhou-
dingen
.
leidt ligt voor de hand en men behoeft niet
lang naar voorbeelden te zoeken. Bij uitvoering van
cultuurtechnische werken wordt bijv. de afwatering van veel gronden verbeterd. Om deze werken ,,ren-
dabel” te maken, wordt een subsidie op de bonen
gegeven.
Op hetzelfde tijdstip kan iemand, die werken zou
willen laten uitvoeren, die met een . kleinere sub-
sidie per man-week rendabel zouden zijn, deze subsi-
die niet steeds krijgen, en zoo blijft dus het meer ren-
dabele werk van den particulier liggen, terwijl met
staatssubsidie minder rendabel werk wel wordt uitge-
voerd.
Men kan deze kleinere onbillijkheden echter moei-
lijk zwaar laten wegen, als men ziet welke belangen
er met werkverschaffing overigene gediend worden.
Er is echter een grooter bezwaar, dat men het als
doel gestelde ideaal van ,,productief werk voor de
geheele bevolking” op dezen weg niet zal benaderen.
Wanneer men namelijk het kosten-principe alléén
laat vallen voor overheidswerken (en dan nog slechts
voor werken, die aanleiding geven tot vergrooting
der outillage aan kap itaalgoederen van de gemeen-
schap, niet voor alle overheidsbedrijven), terwijl men
het laat gelden voor het particulier bedrijf, moet men
op dit ééne gebied de rentabiliteitseischen wel zeer
drastisch verlagen.
Reeds de werken, die thans voorgesteld worden,
hebben volgens sommigen een zeer lage rentabiliteit,
zooals bijv. blijkt uit een artikel van Mr. Van Door-
ninck in de E.-S. B. van 22 Febr. jl.
Mogelijkheden tot verbetering.
Dit brengt de noodzakelijkheid naar voren, om het
kosten-principe geheel op te geven, niet alleen voor
de overheidswerken, maar ook voor het particulier
bedrijf. Het ideaal is, dat zoowel de overheidsactivi-
teit als het particulier bedrijf zich zoover expandee-
ren, dat de geheele bevolking van produtief werk
is voorzien.
Middelen om dien weg op te gaan zijn er, maar zij
zijn niet alle doeltreffend. Het kan bijv. niet gebeuren
door alle bedrijven te dwingen uit te breiden, en de
ondernemer maar, op een of andere wijze, voor de
verliezen te laten opkomen.
Het kan evenmin door overal, waar een productie-
mogelijkheid niet winstgevend is, het arbeidsloon met
een voldoend bedrag te verminderen. De bonen ver-
toonen immers de neiging, overal gelijk, te worden;
een verlaging, waar die noodig zou zijn, leidt tot ver-lagingen, ook waar zij niet noodig zijn, en dus tot een
algemeene loonsverlaging. En afgezien van de vraag,
waar het gelijk ligt in het economisch dispuut over
den invloed van een algemeene loonsverlaging, zal
ieder die overtuigd is, dat de tegenwoordige produc-
tiecapaciteit voldoende is om den levensstandaard der
arbeiders te handhaven, dit middel slechts ongaarne
aanbevelen.
Het eenige
afdoende
middel om voorgoed de tiran.-
nie van het kosten-principe te breken schijnt te zijn
een directe bijdrage van den staat in de productie-
kosten..
zou geen nieuw element zijn in onze economi-
‘sche politiek.
De veeteelt bijvoorbeeld ontvangt een aanzien-
lijke bijdrage in de productiekosten van boter; an-
dere bedrijven ontvangen exportpremies, de bouw van
nieuwe schepen wordt gesubsidieerd, enz. enz. Gaat men meer in details, dan ziet men, dat voor vele be-
hoeften der arbeiders een grooter of kleiner deel uit
de publieke kassen bekostigd wordt; zoo bijv. bij
onderwijs en huisveting. Stelt, men zich op het
standpunt, dat de arbeiders de kosten daarvan anders
uit het loon zouden
bestrijden,
dan kan men deze
bijdragen interpreteeren als een
overheidsbijdrage in
de bonen..
Al deze dingcn moeten echter, om tot succes te lei-
den, op grootere schaal en vooral meer systematisch
gedaan worden. Hier staan ook verschillende wegen
open.
Men kan telkens grootere gedeelten van de be-
hoeften der loonarbeiders uit de staatskas verzorgen;
voor ziekte, invaliditeit en ouderdom kan de staat
meer doen dan thans.
Het is echter meer doeltreffend om de staatsbij’-
drage direct aan het bedrijf te geven, in den vorm
van kapitaal-garanties, exportpremies, loonpremies
of productiepremies. Velen, waaronder schrijver dezes,
hebben reeds gewezen op de vele goede zijden van
een
algemeen.
loonpreiniestelsel ), maar dit behoeft
geen reden te zijn, om andere mogelijkheden a priori
uit te sluiten.’ Alle moeten op hun verdiensten wor-
den onderzocht en de beste – eventueel de beste com-
binatie – moet gekozen worden.
Het is hier niet de plaats voor een uitvoerige be-
schrijving van de economische argumenten, die moe-
ten worden toegevoegd’ aan deze meer voorloopige
analyse van de moeilijkheden, die
zijn
ontstaan, mede
door de onjuiste opvattingen omtrent het belang van
het rentabiliteitsbegrip.
De hiervoor aan te voeren argumenten zijn trou-
wens in de geciteerde artikelen gegeven en zijn tot
nu toe niet weerlegd.
De meest dringende eisch is, dat de consequenties
van den tegenwoordigen toestand helder gezien
urorden
Uit het failliet van het kosten-principe volgt, dat
men dit niet meer als basis voor de economische
politiek mag gebruiken; uit de relatief bevredigende
werking van het keuze-principe blijkt echter de kracht
en d&geschiktheid van het bedrijfsleven, en het moet de taak van de overheid zijn, deze kracht niet te ver-
nietigen, maar ze te gebruiken voor het algemeen
welzijn. Dr.
A. BIJL.
) A.
Bijl; Tijdschrift van den Nederlandsohen Werkloos-
heidraad
1933, blz. 464.
A.
Bijl; De Economist, Maar’t
1938,
blz.
187.
N. Kaldor; Journai of Political Economy, December
1936,
blz.
721.
S. Posthuma; Praeadvies voor de Vereeniiging voor de
Staathuishoudkunde en de Statistiek,
1936.
J. Tinbergen; ,,Struoturele werkloosheid”, E.-S.B.
30
Juni
1937, blz. 489.
A.
Kaan; ,,Loontoeslagen”, E.-S.B.
16
en
23
Februari
1938,
blz.
120 en
141.
11
338
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
26 April 1939
DE OMVANG VAN DEN MELKVEESTAPEL.
In mijn vorig artikel
1)
hen ik uitgegaan van de
stelling van een aantal deskundigen – den heer
Smid, de Directie van den Landbouw, den heer Weit-
kamp – volgens welke de Nederlandsche melkvee-
stapel grooter is dan hij wezen zou, indien men cr
zich bij de veevoedering toe had bepaald, den dieren
een maximum hoeveelheid door den Nederlandschen
bodem zelven voortgebrachte voedermiddelen te
geven. Op grond van deze stelling heb ik mij afge-
vraagd:
.lo. wat èn ons land èn den meikveehouder de door
‘de boventallige koeien geproduceerde boter alleen aan geïmporteerde voedermiddelen kost; 2o. wat deze boter èn ons land èn den melkveehou-
der daartegenover opbrengt. De rekening bleek nega-
tief te zijn.
In een voetnoot, echter, moest ik de opmerking
maken, dat ik de problemen steeds in vereen,voudig-
den vorm had gesteld, om te voorkomen, dat èn het
betoog èn de berekeningen te ingewikkeld zouden
worden. Ik wil thans trachten, eenig inzicht te ver-
schaffen in den
vollen omvang
van, het probleem en
daarom een aantal bijkomende elementen naar voren
brengen, die, met voorbedachten rade en om de aan-
gegeven reden, in het eerste artikel verwaarloosd
zijn. Om niet te uitvoerig te worden, bepaal ik mij
tot den invloed, dien zij op de boerenhuishouding
hebben. liet zal den aandachtigen lezer niet moeilijk
vallen in te zien, dat ook de invloed, die zij, via de
handelsbalans, op onze volkshuishouding in haar ge-
heel uitoefenen, niet van dien aard ka’n zijn, dat zij
de uit de oorspronkelijke berekeningen voortvloeien-
de consequenties te niet zouden doen
* *
In de eerste plaats moet dan worden opgemerkt,
dat de meikveehouderij uit de aanwezigheid van de
250.000 boventallige koeien (om dit ronde cijfer aan
te houden) op nog andere
wijze
nut trekt dan door
de meikwinning alleen. De dieren produceeren mest,
ze werpen kalveren, ze leveren – na afgemolken te
zijn – vleesch voor de slachtbank. Welk voordeel
levert dit’ alles den meikveehouder op?
De mest.
De ‘waarde van de jaarlijks door een koe, die van
louter graan en veekoek leeft
2),
geprQduceerde mest
kan op eenvoudige wijze berekend worden volgens
de door Ir. J. M. L. Otten in zijn ,,Bemestingsleer”
(Bde druk, blz. 18 en 79) aangegeven methode. Wan-
neer wij een koe voederen met het in het eerste ar-
tikel aangegeven rantsoen, dan neemt zij daarin jaar-
lijks tot zich: 66 kg stikstof, 16 kg kali en 20 kg fos-
forzuur. Met de jaarlijks door ‘haar geproduceerde
3600 kg melk raakt zij kwijt: 22 kg stikstof, 6 kg
kali en 7 kg forforzuu.r. In de mest komt dus terecht:
44 kg stikstof, 10 kg kali en 13 kg fosforzu.ur. Wat is
hiervan de waarde?
Begin Maart van dit jaar noteerden de navolgende
kunstmeststoffen per kg de navolgende prijzen: stik-
stof (in kalkammonsalpeter) 30 cent, kali (40 pCt.)
10 cent, fosforzuur (super) 11 cent. De bemestings-
waarde, echter, van stikstof in stalmest kan niet wor-
den gelijkgesteld met die van salpeter- of ammoniak-
stikstof. Gewoonlijk wordt zij op 50
t
60 pOt. van de
waarde van deze laatste gesteld; zeggen wij 60 pOt.
Uit deze gegevens volgt de hieronder afgedrukte be-
rekening. Het is waar, dat het bewaren van de mest
tot niet onaanzienlijke verliezen aanleiding geeft, maar daartegenover heeft in bepaalde gebieden de’ mest nog
een extra waarde voor de humusvorming. Beide ele-menten laten wij tegen elkaar wegvallen.
E.-S.B. van
15
Maart ji.
Hoe dit begrepen moet worden, is in mijn eerste arti-
kel uitvoerIg uiteengezet.
44 X 6/10 X 30 =
f
10 X 10
13 X
11
Brengt één tot den boventalligen melkveestapel
behoorende koe per jaar
f
10.35 aan mest op, dan
brengt dit geheele, op 250.000 koeien te stellen deel
van den melkveestapel voor
•f
2.587.000 aan mest op
of, afgerond, voor een, bedrag van 2.6 millioen
Gulden.
De nuchtere kalveren.
Nemen wij aan, dat iedere koe jaarlijks een kalf
ter wereld brengt (veel wijkt dit van de werkelijkheid
niet af), dan levert onze boventallige melkveestapel
per jaar 250.000 nuchtere kalveren op, waarvan
50.000 stuks voor den opfok van’ jongvee wordt ge-
reserveerd en 200.000 stuks wordt verkocht. Op
gron’d van de beschikbare marktberichten mag wor-
den aangenomen, dat een nuchter kalf, gemiddeld,
een prijs van
f
5.50 per stuk opbrengt. De totale
geidwaarde bedraagt dus 1.1. millioen Gulden.
De rundvleeschproductie.
De melkveestapel rouleert, nomaliter, in
vijf
jaar.
Hieruit volgt, dat jaarlijks ‘/s gedeelte van het melk-
vee vervangen moet worden. Na korter of langer tijd
gemest te zijn, worden dus ieder jaar 50.000 stuks
melkkoeien naar de slachtbank geleid. Niet, echter,
het ter slachtbank komende
genieste
vee, maar het
voor de mesterj bestemde
magere
vee heeft de grond-
slag van onze berekening uit te maken. in de markt-
berichten wordt dit vee meestal in de rubriek ,,vare
of gelde koeien” ondergebracht. Het nagaan van deze
berichten leidt tot de conclusie, dat de hier in aan-
merking komende koeien een gemiddelde waarde be-
zitten van omstreeks
f
135 per stuk. Eén vijfde
van den boventalligen melkveestapel, t.w. 50.000
koeien, vertegenwoordigt dus een vleeschwaarde van
f
6.750.000 of, afgerond, 6.8 millioen Gulden.
Summa.
Wij zijn, aan de hand van deze gegevens, nu in
staat, vast te stellen, welke
baten
de boventallige
melkveestapel voor de boerenhuishou ding oplevert
boven
de waarde van de (op boter om te rekenen)
melk. Deze bedragen 2.6 millioen Gulden voor de
mest, 1.1 millioe,n Gulden voor de nuchtere kalveren
en. 6.8 millioen Gulden’ voor het vleesch, in totaal
10.5 millioen Gulden’.
Maar niet slechts extra baten, ook extra verliezen
brengt de aanwezigheid van den boventalligen melk-
veestapel mee. Wij willen ook deze in oogenschouw
nemen.
Wij zagen, dat, normaliter, de meikveestapel in 5
jaar rouleert. Op het moment, dus, waarop 50.000
oudere koeien aan de melkproductie worden onttrok-
ken, moeten 50.000 jonge koeien gereedstaan, om
haar plaats in te nemen. Het kost, op zijn minst, 2
jaar tijds, om deze op te fokken. In reserve moeten
dus worden gehouden 50.000 stuks jougvee boven het
jaar, dieren die op 2-jarigen leeftijd (soms ook wel
later) de verdwijnende melkkoeien kunnen vervan-
gen, en 50.000 kalveren, die de eerstgenoemde ver-
vangen, zoodra deze in den melkveestapel worden op-
genomen. Met den opfok van deze dieren is een niet
onaanzienlijke hoeveelheid veevoeder gemoeid.
Er is echter meer. In de eerste plaats dit:, hoewel
een drachtige koe voor den groei van het ongeboren
kalf een extra hoeveelheid veevoeder noodig heeft,
hebben wij bij onze oorspronkelijke becijfering ook
voor de periode der drachtigheid slechts rekening
gehouden met het gewone onderhouds- en productie-
voer. En in de tweede plaats zijn de op twee jarigen
26 April 1939
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
339
leeftijd afgekalfde dieren nog niet volwassen, zoodat
zij een extra hoeveelheid veevoeder behoeven, om hun eindgewicht te bereiken.
Van al de voor de omschreven doeleinden benoo-
digde hoeveelheden voedermiddelen willen wij nu
trachten, de geldwaarde te bepalen.
Tijdens drachtigheid.
Volgens Dr. Ir. 0. Kooy (Over doelmatige Vee-
voedering in Nederland, blz. 50) kan men ermee vol-
staan, het moederdier in de laatste twee maanden
van de dracht per dag een extra hoeveelheid voeder
te geven. die 0.2 kg verteorbaar zuiver eiwit en 1.2
kg zetmeelwaarde bevat. Voor de volle twee maanden
komt hiermee overeen een hoeveelheid van 1.00 kg
gemengd meel ad
f
9.40. Voor 250.000 koeien is dus
een hoeveelheid extra veevoeder noodig tot een totaal
bedrag van
f 2.350.000 of, afgerond, 2.4 millioen
Gulden.
Kalveren beneden het jaar.
Dr. Kooy geeft nauwkeurig aan, welk voedsel kal-
veren, in hun eerste levensjaar noodig hebben. (Doel-
matige Veevoedering, blz. 51). De kosten daarvan
zijn te stellen op f47 per kalf. De opfok van 50.000
kalveren kost dus
f
2.350.000 of, afgerond, 2.4 mil-
lioen Gulden.
Jongvee.
Het Centraal Veevoederbureau in Nederland geeft
aan, dat het jongvee, gemiddeld per dier en per dag,
een hoeveelheid veevoeder noodig heeft, overeenko-
mend met 3 kg zetmeelwaarde; dus gemiddeld per
dier en per jaar 1.095 kg. De dieren behooren, zoo-
als vanzelf spreekt, tot den hoventalligen rundvee-
stapel en moeten dus geacht worden, geheel met ge-
mengd voedermeel (graan en veekoek) te worden ge-
voed. De aangegeven hoe’elheid zetmeelwaarde,
nu,
staat gelijk met 1.460 kg voedermeel. De totale voe-
derbehoefte bedraagt dus 50.000 maal 1.460 kg is
73.000.000 kg en de totale kosten zijn, ad
f
9.40 per
100 kg, te stellen op rond 6.8 millioen Gulden.
Eenmaal af gelcalf de jonge icoeien.
Volgens Dr. Kooy nemen de jonge melkkoeien ge-
middeld nog 50 kg in
,
gewicht toe, terwijl voor 1 kg
gewichtsvermeerdering 5 kg zetmeelwaarde noodig is.
Op gemengd voedermeel omgerekend is voor 50.000
jonge melkkoeien benoodigd 16.100.000 kg veevoeder.
waarvan, ad
f
9.40 per 1.00 kg, de kosten bedragen
f
1.570.000 of, afgerond, 1.6 millioen Gulden.
Summa.
Wij zijn dan nu mede in staat, vast te stellen,
welke
verliezen
de boventallige melkveestapel voor de
boerenhuishouding oplevert
boven
diegene, die in ons
eerste artikel al zijn aangegeven. Deze vloeien uit de
behoefte aan extra veevoeder voort, en wel: tijdens
drachtigheid voor 2.4 millioen Gulden, aan kalveren
te vervoederen voor 2.4 millioen Gulden, aan jongvee
te vervoederen voor 6.8 millioen Gulden en extra aan
jonge melkkoeien te vervoederen voor 1.6 millioen
Gulden, in totaal voor 13.2 millioen Gulden.
* *
Vooraleer wij de nu voor de hand liggende aftrek-
som maken, moet het eerstgevonden totaal, t.w. dat
der baten, nog met een klein bedrag worden aange-
vuld. Bij het opmaken van de mestrekening, toch,
hebben wij geen rekening gehouden met de mest, ge-
produceerd door het tot melkkoeien op te fokken
jongvee.
Wij meenen de waarde hiervan op een maximum
van
f
500.000 te mogen stellen, wat het totaal op-
voert tot 11 millioen Gulden:
Zoo vloeien dan uit het aanhouden van een boven-
talligen rundveestapel van 250.000 koeien bij de hui-
dige prijsverhoudingen extra baten voort tot een bedrag van 11 millioen Gulden per jaar en extra
verliezen tot een bedrag van 13.2 millioen Gulden. Het saldo is negatief en 2.2 millioen Gulden groot.
Dit bedrag kan worden toegevoegd aan dat van
8.5 millioen Gulden, dat wij in ons eerste artikel
berekenden en dat het voordeel weergeeft, hetwelk
bij een wegvallen van de boventallige koeien aan de
bo.erenhuishouding ten goede komt. Een rekening
houden met
die
bijkomende
elementen, die wij in ons
eerste artikel, eenivoudigheidshalve, hebben verwaar-
loosd, verzwakt onze oorspronkleijke conclusie dus
niet, maar versterkt ze. Zij doet dit des te meer,
waar bij het becijferen der verliezen geen rekening
i.s gehouden, noch met het ziekte- en sterfterisico,
noch met arbeidsloonen, noch met de rente van het
in het rundvee geïnvesteerde kapitaal.
Ook deze aanvullende becijfering dus, stelt den
heer Weitkamp in het gelijk, wanneer hij betoogt, dat
de bedrijfsmethode, om een zcer groot deel van het
vee in het leven te houden, dank zij den invoer van
voederstoffen uit den vreemde, onder de tegenwoor-
dige omstandigheden, van nationaal economisch
standpunt bezien, onhoudbaar is. Niet slechts een op-
pervlakkige berekening, zooals de heer Weitkamp
zegt, maar ook een nader ingaan op de
cijfers
toont
aam, dat deze bedrijfsmethode, om de eigen. uitdruk-
king van dezen deskundige te bezigen, ,,een volsla-
gen fiasco” beteekent.
V66r wij uit ons rekenkundig onderzoek een eind-
conclusie trekken, moge tenslotte nog worden, opge-
merkt, dat bij het verdwijnen van 250.000 bovental-
lige koeien dât deel van het Landbouwcrisisfonds,
dat voor den zuivelsteun is gereserveerd, er eener-
zijds – zooals door ons berekend – inderdaad 20.7
millioen Gulden op vooruitgaat, maar dat, anderzijds,
het overige deel van dit fonds er, tengevolge van het
wegvallen van een belangrijk bedrag aan monopolie-
heffingen, op achteruitgaat. In het gestelde geval
zijn de monopolieheffingen, naar wij zagen, omstreeks
f
2.60 per 100 kg groot. De boventallige nie.lkvee-
stapel verbruikt 607.5 millioen kg gemengd voeder-
meel per jaar; hierbij komt voor de drachtige koeien,
den jongveestapel en de jonge melkkoeien nog een
extra hoeveelheid van 115 millioen kg; in totaal
122.5 millioen kg. Aan monopolieheffingen brengt
deze hoeveelheid 18.8 millioen Gulden op, zoodat als voordeel voor het Landbouwcrisisfonds overblijft 1.9
millioen Gulden. In laatste instantie echter, moet
hieraan nog een bedrag van 10.7 millioen Gulden
worden toegevoegd. Want indien het verdwijnen van
de boventallige koeien de op de bedrijfsrekening
van de Nederlandsche melkveehouderij drukkende
onkosten doet verminderen (en wel, zooals wij zagen,
met een bedrag van 8.5 plus 2.2 is 10.1 millioen Gul-
den), dan heeft dit tot natuurlijk gevolg, dat de be-
hoefte aan steun zooveel geringer wordt. M.a.w., dat
de aan het landbouwcrisisfonds gestelde eischen met
10.7 millioen Gulden verlaagd kunnen worden. Alles
tezamen genomen, dus, gaat het Landbouwcrisisfonds
– en hiermee de belastingbetaler – er 1.9 plus 10.7
is 12.6 millioen Gulden op vooruit.
Maar nu de eindconclusie. Deze ligt niet in de
absolute waarde van het omvangrijke cijfermateriaal.
Zoo is het aantal van 250.000 boventallige koeien,
zooals bereids werd opgemerkt, uit de officieele docu-
menten alleen tevoorschijn gehaald, om de gedachten
te bepalen. Maar wat den lezer uit de gegeven becij-
feringen wel zal zijn duidelijk gewovden is dit, dat
ook in een boerenhuishouding, waarin, oppervlakkig
bekeken, het winnen van iedere liter melk door den
steun is loonend gemaakt, nog melk kan gewonnen
worden, die verlies oplevert; dat dus niet het winnen
van steeds meer melk steeds grooter voordeel aan-
brengt; en dat, zeer zeker, niet de omvangrijkste
meikveestapel ook juist de meest economische is.
Dr. D.
KOEK.
340
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
26 April 1939
DE RIJKSMIDDELEN OVER MAART.
Algemeen beeld.
De eerste indruk, die door het middelenoverzicht
over de laatstverloopen maand wordt gewekt, is niet
zoo gunstig. Immers, de niet-directe heffingen brach-
ten ditmaal in totaal een bedrag van
f 36.326.000
jn
‘s Rijks schatkist tegen
f 37.315.100
in dezelfde maand
van het vorige jaar. En ook de gemiddelde maand-
raming werd niet gehaald (tekort
f484.400).
Bij nauwkeuriger beschouwing valt de loop der
middelen evenwel nogal mee. Het minder gunstige
eindresultaat is nl. toe te schrijven aan den terug-
gang van een tweetal middelen (t.w. de omzetbelas-
ting en de zegelrechten), die in Maart
1938
door
bijzondere omstandigheden een voor dien tijd abnor-maal hoog opbrengstcijfer te zien gaven. Neemt men
dit in aanmerking, dan kan cle ontvangst van de af-
geloopen maand als alleszins bevredigend worden be-
schouwd. De meeste heffingen leverden meer op dan
in de gelijknamige maand van
1938,
sommige zelfs
tot niet onaanzienlijke bedragen. Behalve bij de beide hierboven genoemde middelen bleef alleen nog bij de
dividend- en tantièmebelasting, den geslachtaccijns,
de couponbelasting, de successierechten en de loods-
gelden de opbrengst bij die van Maart
1938
ten ach-
ter. Ook ten opzichte van de raming maakt de thans
gepubliceerde middelenstaat geen kwaad figuur; bij
10 van de
17
middelen werd de gemiddelde maand-raming overtroffen.
De totale opbrengst over het eerste kwartaal van
het jaar bedraagt
f 109.560.000
tegen
f 104.034.600
in hetzelfde tijdvak van
1938
en bij een evenredige
raming van
f 110.431.250.
Negen middelen droegen tot de vermeerdering bij met een gezamenlijk bedrag
van
f 8.238.400;
de overige acht middelen daalden te-
zamen met
f 2.713.000.
Dat de totale maandraming
niet gehaald werd, behoeft niet al te zeer te veront-
rusten, daar het eerste kwartaal van het jaar in den
regel niet het voordeeligste is.
Dividend- en tan.tièmebelasting.
Gaan wij nu de afzonderlijke bronnen van inkomst
na, dan trekt vooreerst de dividend- en tantièmebelas-
ting de aandacht, die ditmaal een
vermindering
in
ontvangst te boeken gaf van
f 98.600.
De opbrengst
van het eerste kwartaal is hierdoor
f 60.000
gedaald
beneden die van hetzelfde tijdvak van
1938.
Daar de belangrijke maanden voor deze belasting in het mid-
den van het jaar vallen, behoeft aan dit
cijfer
niet
veel gewicht te worden gehecht, al is de verwachting
wel gewettigd, dat het loopende jaar voor dit middel
minder gunstig zal uitvallen dan het vorige.
Invoerrechten.
Bijzonder hoog waren de invoerrechten, die niet
minder dan
f 10.244.000
voor de schatkist opleverden
en zoodoende de ontvangst van Maart
1938
met
f 1.544.500
overschreden. Daar ook de beide vorige
maanden van het jaar ruime baten gaven,
is
het
loopende jaar, gerekend over drie maanden,
f.4 266.500
bij
1938
in het voordeel. Ongetwijfeld moet de voor-
uitgang voornamelijk worden verklaard uit de met
1 Maart jl. in werking getreden tariefsverhooging,
terwijl voorts de invoer van met specifiek recht be-
laste goederen als benzine en thee de ontvangsten
gunstig beïnvloeden. Het statistiekrecht gaf ditmaal
geen reden tot klagen; de vooruitgang bedroeg
f 1.500,
waardoor de achterstand over de reeds ver-
streken maanden van het jaar bijna geheel is inge-
haald (op
f 130
na). Er is in den laatsten tijd een
toeneming van uit- en invoer geweest door ,,hamste-
ren” zoowel in het buitenland als in het binnenland.
‘l’och zijn de ontvangsten nog
f 13.200
bij
Y
van de
raming ten achter gebleven.
Accijnzen.
Voor de accijnzen was de afgeloopen maand bij-
zonder gunstig. Alleen de geslachtaccijns vertoonde
een teruggang (van
f 40.000)
en deze heffing kon
ook de maandraming niet bereiken (nadeelig verschil
f 40.800),
welke tegenvaller aan de daling der vee-
prijzen en wellicht ook aan vermindering van het
vleeschverbruik moet worden toegeschreven. Daaren-
tegen liep de zoutaccijns op met
f 24.300,
waardoor
de achterstand, in de vorig.e maanden ontstaan, door-
dat de ontvangsten van Januari en Februari zeer
laag waren, tot
f
163.300
werd teruggebracht. De
zoutaccijns vertoonde den laatsten tijd een inzinking;
wellicht beteekent dd opbrengst van Maart ji. een
keer ten goede. De wijnaccijns gaf een bijzonder
fraaie opbrengst (van
f
519.100),
waardoôr de terug-
gang der beide eerste maanden van het jaar ruim-
schoots werd gecompenseerd. Ook de gedistilleerd-
accijns was ditmaal hoog; de toeneming bedroeg
f 298.200
(over
3
maanden
f 371.200).
Hetzelfde
geldt van den bieraccijns, die een accres van
f 243.300
aanwees en de maandraming met
f 209.500
overtrof.
Ook de suikeraccijns
gaf een bevredigende ontvangst,
nl.
f 305.300
meer dan in. Maart
1938,
al moet hier-
bij worden opgemerkt, dat de maandraming niet werd
gehaald (tekort
f 155.800).
Blijft over de tabaksac-
cijns, die een surplus van
f 318.800
boven Maart
1933
opleverde en
f 219.000
boven de maandraming ver-
schafte, vermoedelijk wegens toeneming van de pro-
ductie van sigaretten. Door het uitermate gunstige
resultaat der afgeloopen maand maakt het kwartaal-
overzicht een goed figuur; twee accijnzen brachten
tezamen
f 217.200
minder op dan. in
1938,
daaren-
tegen zorgden de overige vijf accijnzen voor een ge-
zamenlijke
stijging
van
f 1.445.500.
Het verbruik
weet zich in Nederland blijkbaar te handhaven, het-
geen de conclusie rechtvaardigt, dat de achteruitgang
in de conjunctuur de koopkracht niet merkbaar heeft
aangetast.
Andere indirecte heffiigen.
De belasting op gouden en zilveren werken ging
vooruit met
f5.800, hoewel de ontvangst van Maart
1938
volstrekt niet laag was. Daarentegen gaf de om-
zetbelasting een daling te zien van
f 2.267.900.
Hier-
bij mag echter niet uit het oog worden verloren, dat
de opbrengst van Maart
1938
abnormaal hoog was en
dat er door de gewijzigde betalingsregeling eenige verschuiving in de ontvangsten heeft plaats gehad.
Verschillende bedragen zijn thans veel eerder ont-
vangen; vandaar de enorm hooge opbrengst van
Januari ji. Niettegenstaande de ongunstige resultaten
van Februari en Maart komen de ontvangsten van het
le kwartaal toch nog
f 2.500.900
uit boven die van
dezelfde periode van het vorige jaar. De coupon-
belasting liep weer terug, ditmaal met
f 47.000.
Het
nadeelig verschil, gevolg van de vele conversies, be-
draagt over
3
maanden reeds
f 181.400.
De zegelrechten daalden met
f 1.347.100,
waarvan
f 191.900
op rekening komt van een trager vloeien
van de beursbelasting. Nu waren de ontvangsten van
Maart
1038
uitzonderlijk hoog; de opbrengst van de afgeloopen maand blijft evenwel ook belangrijk be-
neden die van de beide voorafgaande maanden. Er is
in den geldhandel thans weinig vertier. Met de regis-
tratierechten loopt het iets beter; deze vertoonden
ditmaal een vermeerdering van
f 138.300.
Gerekend
over drie maanden hebben de beide hierbedoelde mid-
delen minder opgeleverd dan in het vorige jaar; de
daling bedraagt
f149.700
bij de zegelrechten en
f 388.400
bij de registratierechten.
De successierechten bleven zich in dalende richting
bewegen. De teruggang beliep ditmaal
f 148.600,
waardoor het decres over de afgeloopen maanden van
het jaar steeg tot
f 1.716.200.
Het geldt hier echter
een uiterst wisselvallig middel. Tenslotte nog de
loodsgelden, die vrijwel evenveel opleverden als in
Maart
1938 (f400 minder), doch over het le kwar-
taal een vooruitgang vertoonen van
f 13.300.
De ra-
ming werd bij dit middel, gerekend over drie maan-
den, overschreden met f
30.900.
Over het algemeen
26 April 1939
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
341
geeft de loop van de loodsgelden dus reden tot te-
vredenheid.
Directe belastingen.
Bij de directe belastingen is het wachten nog steeds op liet nieuwe belastingjaar. Het overzicht van ultimo
Maart verschilt niet noemenwaard van den stand
per eind Februari jl. Vergeleken met den stand van
het overeenkomstige dienstjaar op hetzelfde tijdstip
van het vorige jaar vertoont de grondbelasting een
vermindering van
f
4.360.900 wegens achterstand in
de aanslagen voor 1939 door niet tijdige vaststelling
van provinciale opcenten-verordeningen. Bij de in –
komstenbelasting is het zuiver bedrag der kohieren
f
4.755.500 hooger; hierin werkt de verbetering vau
de conjunctuur in 1937 nog door. De overige directe
belastingen laten betrekkelijk kleine verschillen in
meer of minder zien, waarvoor een bepaalde reden
niet kan worden opgegeven.
AANTEEKENINGEN.
Groot- en kleinbedrijf in den detailhandel.
Naar aa.nleiding van de overdrv)cken der artikelen
van Dr. E. J. Tobi.
Op een daartoe door ‘den schrijver overgebracht
verzoek heeft de Redactie aan de drie Nederlandsche
Middenstandsbonden toegestaan, van de artikelen van
Dr. E. J. Tobi in de E.-S.B. van 18 3’anuari en
1, 8 en 15 Februari 1939 overdrukken te vervaardigen.
Nu deze overdrukkén in den vorm van een brochure
ter tafel liggen, blijkt ons, dat dit boekje, op weiks
omslag de woorden ,,overdruk uit Economisch-Statis-
tische Berichten” zijn vermeld, behalve de als vier
hoofdstukken aangediende artikelen nog bevat een
voorwoord namens de Hoofdbesturen van de drie Ne-
derlandsche Middenstandsbonden en een aaiihalung
uit het urgentieprogramnia 1939 van deze organi-
saties.
Wij stellen er prijs
Oj)
duidelijk te doen uitkomen,
dat de aanduiding ,,Overdruk uit Economisch-Statis-
tische Berichten” slechts betrekking kan hebben op
genoemde artikelen.
Redactie Economisch-Statistische Berichten.
Het accoord tusschen Nederland, België en
Frankrijk betreffende de Nederlandsche en Bel-
gische groote zeehavens.
R e c t i f i c a t
i e. In het artikel onder bovenstaan-
den titel van de hand van Mr. Dr. H. Fortuin, opge-
nomen in ons blad van 12 dezer, komt op bis. 290,
linker kolom, tweede alinea, de volgende zin voor:
,,Bij de wet van 16 Mei 1934 (Staatsblad 255) wer-
den de loodsgelden met 20 pOt, verlaagd en na de
devaluatie van den Belga nog eens met 11 pOt. (wet
van 10 October 1935, S. 610 lo. K.B. van 18 October
1935, S. 612). Desondanks waren de loodsgelden in
Nederland nog verscheidene malen hooger dan die in
België.” Deze zin dient men echter als volgt te lezen:
,,Bij de wet van 16 Mei 1934 (Staatsbiad 255) werden
de loodsgelden met 20 pOt, verlaagd en na de deva-
luatie van den Belga nog eens tot op 11 pOt. (wet
van 10 October 1935, S. 601 lo. K.B. van 18 October
1935, S. 612)”.
BOEKBESPREKING.
Nationale Verkehrsplanung
door Dr.
Sven Helander (3ena 1937; Verlag von
Gustav Fischer. Prijs R.M. 7.50). Een belangwekkende studie van de hand van den
heer Dr. Sven Helander verscheen in 1937 in de
Serie ,,Verkehrswissenschaftliche Abhandlungen’ on-
der den titel ,,Nationale Verkehrsplanuug”.
In dit boek is een schat van studiemateriaal van
60 landen vergelijkend verwerkt, waarbij steeds ge-
tracht is een bepaalde nationale verkeerspolitiek af
te leiden uit de situatie in en de geschiedenis van
het verkeerswezen in die verschillende staten, mede
gelet op hun stadium van ontwikkeling. De heer
Helander komt hierin tot de conclusie, dat van een
nationaal gericht verkeerssysteem
bijna
nergens kan
worden gesproken. Enkele typische oude wegen, zoo-als de bekende strategische wgen van het Romeinsche
Rijk hebben, naar Helander kan aantoonen, tot in den
huidigen tijd hun invloed uitgeoefend. De conclusie,
waartoe schrijver komt, behoeft, naar het ons voor-
komt, niet tot groote verbazing aanleiding te geven.
Voor een nationaal verkeersplan toch is in de
eerste plaats noodig een natie. En omvang èn grootte
van naties zijn in den loop der geschiedenis vaaic
wisselend geweest. Ten tweede is noodig een nationale
gezindheid, een gezindheid dus, waarbij welbewust de
nationale welvaart voorop gesteld wordt, als doel
waarop zich alles moet richten. Zoodra men zich ba-seert op de stelling, dat de welvaart van een land on-losmakelijk samenhangt met de welvaart van de we-
reld als geheel, resp. met de welvaart van het wereld-
deel, waarin het land gelegen is, worden de eischen.
die men aan een verkeersplan moet stellen, anders,
dan indien men uitgaat van een autarkisch gedacht
gemeenschapsbeeld.
Voor hen, die zich nader op het gebied van ver-
keerswezen willen oriënteeren, bevat deze uitgave
echter een schat van wetenswaardigheden.
INGEZONDEN STUKKEN.
DE OMVANG VAN DEN MELKVEESTAPEL.
De Heer J. Horring
schrijft
ons:
In de E.-S.B. van 15 Maart jl. troffen wij een
artikel aan van Dr. D. Hoek, waarin betoogd wordt,
dat de juiste correlatie ontbreekt tusschen de voeder-
productie van onzen bodem en den omvang van den
rundveestapel en tevens dat de boter, geproduceerd
uitsluitend met ingevoerd krachtvoer, een verlies op-
levert, zoowel voor de geheele volkshuishouding als
voor den individueelen melkveehouder.
Niettegenstaande den stelligen toon en de con-
creetheid van den betoogtrant en de conclusies ver-
oorloven wij’ ons enkele critische opmerkingen te ma-
ken naar aanleiding van de beschouwingen van den
heer Hoek.
Wat is de ,,juiste correlatie”?
De heer Hoek geeft hiervan geen nauwkeurige om-
schrijving. Blijkbaar bedoelt hij er niet mee, dat er
sprake is van een ,,juiste correlatie”, indien de ge-
heele rundveestapel uitsluitend leeft van voeder op
Nederlandschen grond verbouwd. De beer Hoek wil
de koeien zooveel krachtvoer geven, als noodig is
om de melkproductie op te voeren tot de maximale
rentabiliteit. Het verzet van schrijver richt zich
,,tegen het gebruik van krachtvoer dr, waar men
66k met ruwvoer toe zou kunnen”. De ,,juiste cor-
relatie”, in den zin van den heer Hoek, zou dus aan-
wezig zijn, indien alleen invoer van krachtvoer noo-
dig is ter completeering van het binnenlandsche
voer en geen ruwvoer vervangen wordt door inge-
voerd krachtvoer, indien de rentabiliteit van de melk-
productie er niet door verhoogd wordt.
In hoeverre bestaat nu deze correlatie? De heer
Hoek citeert in de inleiding enkele uitspraken van
deskundigen, die evenwel blijkens de citaten een an-
dere correlatie – nl. ,,een aangepasten veestapel,
welke geheel met .voedermiddelen, in eigen bedrijf
geproduceerd, zou worden gevoed….” op het oog
hebben dan de heer Hoek.
Om te bewijzen, dat de veestapel te groot is, be-
roept hij zich in het slot nog op een uitlating van
den Minister in de Memorie van Toelichting op de
Landbouwcrisisbegrooting 1935 en mededeelingen in
het eerste deeltje van het ‘driemaandeljksch verslag:
,,De Landbouwcnisismaatregelen, hunne Werking en
Uitvoering” uit denzelfden tijd, dat de veestapel toen
naar schatting niet grooter mocht zijn dan 1.250.000
stuks melkvee. Tevergeefs zoekt men in genoemde
342
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
26 April 1939
publicaties naar een motiveering van dit getal met
een beroep op de ,,juiste correlatie” met de binnen-
landsche voederproductie. Wel lezen wij, dat ,,de Ne-
derlandsche rundveestapel zou dienen te worden be-
perkt met het oog op het brengen van evenwicht
tusschen den omvang van den stapel en
de mogelijk-
heid van redelijken afzet
van zijne productie, zoowel
in den vorm van melk en zuivel als in ‘dien van
vleesch
1)
Dit is een geheel ander criterium. Als
men nu weet, dat de gemiddelde Leeuwarder commis-
sienoteering in het jaar 1935 49
cent
en in 1938
80 cent per kg
bedroeg, dan is het duidelijk, dat men
desiderata, die misschien in 1935 een redeli.jken grond
hadden, niet zonder meer in 1939 kan stellen. Ook de invoer van veekoeken zegt niets ten voor-
deele van de stelling van den heer Hoek.
Er dient aangetoond te worden – niet slechts, dat
er krachtvoer wordt ingevoerd – maar
ôf,
en zoo ja,
hoeveel, de invoer van krachtvoer de hoeveelheid
overtreft, die nood’ig is ter aanvulling van de eigen
bodemproductie om de meikgift op te voeren tot de
maximale rentabiliteit onder de gegeven prijsverhou-
ding en.
Zijn de berekeningen juist?
Het is een hachelijke onderneming met behulp van
een theoretisch geconstrueerd geval berekeningen op
te zetten over den kostprijs der melk. Betrouwbare
resultaten kunnen alleen verkregen worden door
proefnemingen op voldoend groote schaal.
Ook formeel logisch stelt’ de heer Hoek het geval
niet zuiver. De extra-voederkosten bij uitbreiding
van den veestapel van drie op vier koeien staan niet
tegenover de melkopbrengst van ,,de vierde koe”,
maar tegenover de opbrengst van de vier koeien min
de opbrengst van de drie koeien voorheen.
Het betoog van den heer Hoek gaat van de onbe-
wezen stelling uit, dat bij verkleining van onzen
rundveestapel en een vermindering van den invoer
van krachtvoer – die gelijk is aan de hoeveelheid,
die noodig zou zijn, indien het geheele voederrantsoen
van deze boventallige koeien alleen uit krachtvoer
bestond -‘ de melkproductie van. den Nederlandschen
rundveestapel slechts proportioneel met het aantal
koeien zou dalen. Hij denkt blijkbaar niet aan de
mogelijkheid, dat de melkgift meer dan proportioneei
zal dalen door onttrekking van krachtvoer aan het
voederrantsoen.
De heer Hoek heeft zich ook de moeite getroost
uit te rekenen, wat op grond van zijn voorbeeld den
melkveehouder de extra-productie met behulp van
krachtvoer oplevert. Zijn conclusie is, dat voor den
melkveehouder individueel het verlies nog grooter is
dan voor de volkshuishouding. De volkshuishouding
zou, volgens den heer Hoek, een verlies lijden van
12 cent per kg boter, maar de veehouder zou per kg
boter zelfs 25 cent armer worden. De toeslag, dien de
veehouder ontvangt uit het Landbouwcrisisfonds,
blijkt dus niet op te wegen tegen het verschil van
den binnenlandschen prijs en den invoerprijs van
krachtvoer.
Dat als resultaat van zijn berekeningen de heer
Hoek moet conciudeeren tot een dergelijke irrationeele
handelswijze van de Nederlandsche veehouders, had
den heer Hoek op zijn minst moeten doen twijfelen
aan de juistheid van zijn berekeningen. Hoewel een
veehouder niet steeds exact den kostprijs van zijn pro-
ducten zal kennen, ligt het toch in den aard’ van het
bedrijf, dat hij wel voldoende ervaring zal bezitten om
additioneele kosten tegen additioneele opbrengsten af
te wegen.
Indien door het ingrijpen van de Overheid de ver-
houding verkoopprijs van boter sf boerderij en de
prijzen van krachtvoer op de boerderij gunstiger voor
den melkveehouder werd, dan de verhouding uitvoer-prijs van boter en invoerprijs van krachtvoer, bestond
.1)
De Landbouwcrisismaatregelen, hunne Werking en
.Wtvoerin.g, 1, bladz. 53.
het groote gevaar, dat de melkveehouders hun pro-ductie opvoerden, omdat dit voor hen winstgevend
zou zijn,
terwijl nationaal-economisch verliezen zou-
den worden geboekt. De heer Hoek berekent even-
wel, dat de toedracht juist omgekeerd is. De melk-veehouder werkt nu onder ongunstiger verhouding
van prijzen en kosten dan geldt voor de volkshuis-
houding ‘als geheel.
N a s c h r i f t. 1. Met de definitie, die de heer
Horring geeft van ,,een juiste correlatie tussc hen de
veevoederproductie van onzen bodem en den omvang
van onzen rundveestapel”,
geeft hij blijk, zich den ge-
volgden gedachtengang volkomen te hebben eigen ge-
maakt. Hij meent echter, dat de genoemde deskun-
digen – met name de Directie van den Landbouw —
zich met deze definitie wel
niet
zullen kunnen ver-
eenigen.
Ik
meen van wel. Mag van de Directie van
den Landbouw worden verwacht, dat zij in Nederland,
bij den huidigen stand van ‘de voederteelt, een rund-
veestapel bestaanbaar zou achten, die
geheel
met voe-
dermiddelen, in het eigen bedrijf geteeld, zou worden gevoed? M.i. spreekt het vanzelf, dat zij een onuitge-
sproken restrictie gemaakt heeft met betrekking tot
die hoeveelheden buitenlandsche voedermiddelen, die
onvervangbaar zijn.
Inderdaad heeft het Departement van Econo-
mische Zaken zijn uitspraak, dat een veestapel van
ca. 1.250.000 stuks meikvee de meest gewenschte
moet worden geacht, niet gemotiveerd met de wen-
schelijkheid, een ,,juiste correlatie” te scheppen. Wel moet worden aangenomen, dat het den rundveestapel
in geen geval heeft willen doen dalen beneden een
peil, dat het – bij toepassing van juiste exploitatie-
methoden – onmogelijk zou maken, de door den Ne-
derlandschen bodem ten behoeve van het rundvee ge-
produceerde voedermiddelen (iii hoofdzaak dus gras en hooi) volkomen te benutten. Aan
deze
overweging
heb ik het recht ontleend, van het
cijfer van 1.250.000
stuks melkvee gebruik te maken.
Naar ‘aanleiding van de tdoor mij te berde ge-
brachte veevoedercijfers betoogt de heer Horring de
noodzaak, de stelling, waarvan ik ben uitgegaan, te
bewijzen.
Aan deze bewijsvoering heb ik mij juist
ont-
trokken
door het citeeren van een drietal uitspraken
van deskundigen. Ze zou het kader van een artikel in dit (niet landbouwkundige) tijdschrift verre te buiten
zijn gegaan.
Gaarne ga ik met den heer Horring accoord,
wanneer hij’ betoogt, dat betrouwbare resultaten al-
leen kunnen verkregen worden door proefnemingen
op voldoend groote schaal. Het ter hand nemen daar-
van moet dan ook zeer wenschelijk worden geacht.
Ge-
zien de orde van grootte der
cijfers
ligt hier voor
de ,Regeering een belangrijke taak, die zij met voort-
varendheid ter hand moge n.emen.
Zooals de heer Horring volkomen terecht op-
merkt, gaat mijn betoog van de onbewezen stelling
uit, dat
bij
verkleining van onzen rundveestapel en een vermindering van den invoer van krachtvoeder
enz. de melkproductie van den Nederlandschen rund-
veestapel slechts proportioneel met het aantal ko?ien
zou dalen. Ik
denk
echter wel degelijk aan de moge-
lijkheid, dat de meikgift meer dan proportioneel zou
dnlen door onttrekking van krachtvoer aan het voe-
derrantsoen
1)
Ik denk daarbij
tevens
aan de moge-
lijkheid, dat de meikgift
minder
dan proportioneel
zou dalen; en juist
deze
mogelijkheid
acht ik een
waarschijnlijkheid, omdat het vervoederen van grooter
hoeveelheden in het eigen
bedrijf
gewonnen voeder-
middelen een
natuurlijke
voederwijze
dichter benadert
1)
Men behoeft daaraan
niet
te denken in het gevah van
een theoretischen stal, waarin iedere handeling een
opti-
maal karakter draagt. Wel, echter, in het hypothetisohe
‘geval van een doen verdwijnen van een aantal
werkelijke
koeien uit den
werkelijken
rundveeatapel, omdat hier met
de mogelijkheid moet worden rekening gehouden, dat men
op voedergebied gdn optimale verhoudingen had bereikt.
26 April 1939
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
343
(speciaal voert het den dieren meer mineralen toe),
waardoor een betere gezondheidstoestand van het vee
wordt verkregen; niet slechts komt dit aan de melk-
gift, maar ook aan de algemeene rentabiliteit van het
geheele bedrijf ten goede. Het lijkt mij volkomen ver-antwoord, voor herekeningsdoeleinden tusschen beide
mogelijkheden den middenweg te bewandelen.
Niet
moeilijk voor een meikveehouder is het, uit
te maken, in hoeverre het laatste aan iedere indivi-
dueele melkkoe toegediende kg krachtvoer nog ren-
deert.
Zeer
moeilijk, echter, is het, uit te maken, in
hoeverre de laatste koe van zijn stal nog rendeert. Tal
van overigens buitengewoon goed onderlegde prac-
tijkmenschen blijken zelfs niet bij machte te zijn, deze
beide vraagstukken van elkander gescheiden te hou-
den. Het toevoegen aan een bepaalden stal of het
wegnemen daaruit van deze
laa.tste
koe kan, tenge-
volge van de zich daardoor eventueel voordoende nood-
zaak tot het brengen van wijziging in cle voederrant-
soenen, consequenties meebrengen
voor
alle overige
dieren.
De gevolgen, nu, van het aanbrengen van een laatste verbetering in het voederrantsoen van een in-
dividueele koe zijn – juist waar het hier enkel pro-
ductievoer geldt –
onmiddellijk
waarneembaar. Waar,
daarentegen, de secundaire consequenties, die het toe-
voegen van een koe aan een stal of het wegnemen van een koe uit dien stal meebrengen kan voor het geheel,
zich slechts op den duur openbaren; en waar daaren-
boven zooveel andere factoren het algemeene resul-
taat, dat de me]kproductie van een stal oplevert, he-
invloeden, daar onttrekken zich deze consequenties
aan de
onmiddellijke
waarneming. Slechts door nage-
dachte en abstracte analyse zijn ze te achterhalen.
Daarbij komt nog, dat men den meikveehouder nooit
geleerd heeft, in deze richting te denken. Wel heeft
men hem zorgvuldig den (in zij.n algemeenheid zeer
zeker onjuisten) stelregel.
bijgebracht:
,,Hoe meer
melk, hoe goedkooper productie”. Op zijn inzicht juist
in deze materie valt dus – in tegenstelling tot wat
de heer Horring meent – mi.
niet
te rekenen.
Overigens moge ik verwijzen naar de laatste
alinea van mijn in dit nummer gepubliceerde tweede
artikel over bovengenoemd onderwerp. Aan de door
mij gegeven cijfers wensch ik geen absolute waarde te
zien toegekend. Ze dienen, om het probleem te con-
cretiseeren en tot nadenken te prikkelen.
D.
HoEK.
DE GEZINSUITGAVEN EN ,,INDIRECTE BELASTINGEN”
De Heer C. Vermeulen schrijft ons:
In Economisch-Statistische Berichten van 5 April
1939 trof ik een critiek aan op de door het Centraal
Bureau voor de Statistiek uitgegeven publicatie over ,,De gezinsuitgaven en indirecte belastingen”. Ik ben het met den heer Bakker eens, dat een dergelijke uit-gave, ook al zijn de gegevens niet alle juist, zeker de
moeite van het verschijneu waard is. Echter meen ik,
dat bij het uitgeven van dergelijke statistische gege-
vens meer getracht moet worden naar eenvormigheid.
In de betreffende publicatie wordt het gezinsinkomen
in groepen ingedeeld, nl. minder dan
f 1400, van
f 1400
tot
f
1800, van
f
1800 tot
f
2300, enz., terwijl
dit in de statistiek van de Rijksinkomstenbelasting
loopt van
f
800 tot
f
1400, van
f
1400 tot
f
2000, van
f
2000 tot
f
3000, enz. Volgens het statistisch zakboek,
uitgave Centraal Bureau voor de Statistiek, bedraagt
het aantal aangeslagenen in. de R.I.B. over de betref-
fende jaren gemiddeld 1.4 millioen. Hoewel dit niet
overeenkomt met het aantal gezinnen, menen wij’, dat
toch op deze voet een vergelijking gemaakt kan worden.
De totaal opbrengst van de indirecte belastingen be-
draagt over de betreffende jaren pl.m. 350 millioen
terwijl, indien wij het aantal gezinnen en de uit de
publicatie verkregen gemiddelde opbrengst indirecte
belastingen nemen, de daarin totaal berekende belas-
ting op pl.m. 110 millioen komt.
De druk per aangeslagene in de indirecte belastin-
gen bedraagt gemiddeld
f
250 per jaar. Volgens de
betreffende publicatie bedraagt het aandeel in de indi-
recte belastingen voor de gezinnen met
f
6000 en
meer inkomen slechts
f 262.02,
terwijl dit voor de ge-
zinnen met minder dan
f
1400 inkomen, hetwelk het grootste gedeelte uitmaakt, op
f
59.18 neerkomt; vol-
gens deze berekening komt het gemiddelde nog bene-
den
f 100.
Nu weet ik, dat de statistiek niet met alle
factoren rekening kan houden, maar wanneer een uit-
voerig gespecificeerde publicatie als deze tot het
resultaat leidt, dat slechts pl.rn.
Y
3
gedeelte van de
betreffende belasting verantwoord wordt, dan is het
de vraag, of een dergelijke uitgave verantwoord is.
Of de oorzaak nu te zoeken is in het feit, dat het
aantal gezinnen, waarover het onderzoek liep, te laag is, of om welke andere reden ook, kunnen
ij
buiten
beschouwing laten. 1-let is evenwel opmerkelijk, dat
volgens de statistiek kleine gezinnen tussen
f
1400 en
f
1800 inkomen een huishuur van gemiddeld
f
278.95
zouden hebben, terwijl
kleine gezinnen met een in-
komen tussen
f 1800
en
f
2300 ecn gemiddelde huis-
huur zouden hebben van
f
253.21. Evenzo voor kle-
ding voor kleine gezinnen tussen
f 1400
en
f 1800,
f
167.75 en voor kleine gezinnen tussen
f 1800
en
f
2300,
f
125.09. Voor gezondheidszorg in het eerste
geval
f
72.90 en in het tweede geval
f
47.55. Het zou
ons te ver voeren deze gegevens nog verder uit te
werken. ‘Wij menen echter, dat het nuttig is op deze
leemten te wijzen.
Hoewel wij zeker overtuigd zijn, dat een dergelijke
publicatie nut kan hebben en inderdaad licht kan
werpen op de omvang van de indirecte belastingen, is
dit o.i. alleen dan te verantwoorden, indien de gege-
vens meer de juistheid benaderen dan de gegevens in
de betreffende publicatie.
N a s c h r i f t. De eerste opmerking van den. heer
Vermeulen betreft de omstandigheid, dat de indeeling
in inkomensrubrieken in de publicatie ,,Het aandeel
van enkele indirecte belastingen en landbouw’crisis-
heffingen in de gezinsuitgaven” niet zou aansluiten
bij de overeenkomstige indeeling in. de Statistiek der
Rijksbelastingen.
Deze opmerking geldt alleen voor de publicaties,
waarin de beknopte inkomensverdeeling voorkomt. De
meer uitgebreide inkomensverdeeling, waarvan in de
Statistiek der Rijksfinanciën melding wordt gemaakt,
stelt wel in staat vergelijkingen te maken met de in-
komensrubrieken van eerstgenoemde publicatie.
In de tweede plaats berekent de heer Vermeulen,
dat van het totaal aan indirecte belastingen ad
f
350
millioen slechts f 110
millioen in de gezin.suitgaven
is becijferd.
Ten aanzien hiervan moge ik kortheidshalve ver-
wijzen naar hetgeen op blz. 4 en 5 ‘der publicatie on-
der het hoofd
Methode is
vei-meld. Daar wordt o.m.
gezegd: ,,Voor de berekening van de heffingsbedragen
is als regel uitgegaan van de belastingen enz., die
op de artikelen, in de gezinsuitgavenstatistiek voor-
komende, als zoodanig drukken. Behalve in bepaalde
gevallen is dus niet berekend, welke indirecte heff in.-
gen reeds drukken op de samenstellende deelen van
den kostprijs der artikelen. De volgende voorbeelden
rmlogen ter toelichting dienen.
Het invoerrecht op benzine, dat in even.tueele uit-
gaven voor autoritten begrepen is, is niet becijferd;
invoerrecht en omzetbelasting op hang- en sluitwerk,
dat voor den woningbouw noodig is, moet naar even-
redigheid in de huishuur verdisconteerd worden; ook
deze bedragen zijn niet bij den consument berekend;
op machines, die de zeepfabrikant in zijn bedrijf moet
gebruiken, worden door dozen invoerrecht en omzet-
belasting betaald. Aannemende, dat deze fabrikant al-
leen voor de binnenlandsche markt werkt, moet hij
dus in den prijs, dien hij aan den binnenlandschen
consument berekent, deze rechten terugvinden en deze
bedragen zouden dan als belastingdruk in de gezins-
344
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
26 April 1939
uitgaven aangemerkt moeten worden. Dit is in de be-
rekeningen om begrijpelijke reden niet geschied; op
zeep is dus alleen de omzetbelasting gerekend, die de
fabrikant op het product
zeep
aan den fiscus moet
voldoen.”
Als vanzelf vallen daardoor aanzienlijke bedragen
aan indirecte belastingen
1)
buiten de berekening, die
overigens n.m.m. terecht is uitgegaan van de bepalin
van den
?nanidruk,
die, blijkens de resultaten,
nsuns
groot genoeg is om ,er de aandacht op te vestigen. De derde opmerking van den heer Vermeulen’ gaat
tegen de berekeningen betreffende de kleine en groote
gezinnen. Hier was het materiaal beperkt, doch de
keuze is zoodanig geschied, dat in iedere inkomens-
groep het gemiddeld inkomen der kleine en der groote
gezinnen vrijwel gelijk was. Daarnaast bleek, dat de
verhouding tusschen de uitgaven van voeding tus-
schen de groote en kleine gezinnen evenzoo ongeveer
gelijk was (ruwweg 2 op 1). Daar nu de druk der in-
directe belastingen, en vooral die der landbouwcrisis-
heffingen, in de eerste plaats door de voedingsposten
bepaald worden, konden de storende verhoudingen,
waarop de heer Vermeulen wijst, het eindresultaat zoo
weinig beïnvloeden, dat publicatie verantwoord was.
0: BAKKER.
1)
Een deel der indirecte belastingen drukt niet op den
bLinnenlandschen consument, maar op den buiitenlandschen
afnemer, resp. dan binnenlandsehen producent. Buy, het in-
voerrecht op benzine, dat de.textielfabrikant-exporteur ten behoeve van zijn bedrijfsauto’s betaalt, vindt
hij
in de op-
brengst van den export, als hij tenminste niet beneden
kostprijs verkoopt, terug.
MAANDCIJFERS.
OVERZICHT VAN DEN STAND DER RIJKSMIDDELEN.
Uit. Maart 1939 (in Guldens)
AFDEELINGIa
Kohieren voor den.dlenst 1939)
O
W
Dir. belo8tingi
Bedragen,
welke zijn
terugge-
Benaming der
Totaal
geven of
Zuiver
E
co
middelen
bedrag anders dan
bedrag
.
8
wegens
betaling
op de koh.
.
afgeschr.
E
Grondbelast. a)
5.182.310
–
5.182.310 9.543.241
Inkomst.bel. b) 29.932.497 482.546 29.449.951 24.694.439
Verinogensb. c)l 6.910.936
435401 6.867.397
6.902.918
Verdedig bel. 1
1
3.592.501
28.546
3.563.t455
3.819.360
Bel.v.d.doodehd.
1.128.202
–
1.12’4.202
1.120.229
Totaal 46.746.447 554.632 46.191.8151 46.080.186
a) Y4 hoofdsom + 20 opoenten op de hoofdsom der ge-
bouwde eigendommen. b) Hoofdsom + 70-88 opeentan.
ë) Hoofdsom + 75 opeenten.
1)
Voor de belastingen naar inkomen en vermogen be-
staan de vermelde bedragen uit % gedeelte van het met
1 Mei 1939 aanvangende belastingdienstjanr 1939/1940 en
gedeelte van het belastingdienstjaar. 1938/1939.
2)
Voor
de belastingen naar inkomen en verm6gen bestaan de ver-
melde bedragen uit % gedeelte van het belastingdienst-
jaar 1938/1939 en
3,
gedeelte van het belastingdienstjaar
1937/1938.
AFDEELING lo
1
Maart
1
Seder,
1Jan.
Overige middelen.
1939
1939′
.nenamlng oer miaaejen
Divid.- en tantiêmebel. .
708.519
2.830.003
2.889.954
Rechten op den invoer . 10244008 26.588.381 22.321.914
Statistiekrecht ………..223.208
611.786
611.918
Accijns op zout ………..214.698
465.042
628.299
Accijns op geslacht ….
584.211
1.763.739
1.817.683
Accijns op wijn ……….519.055
608.900
‘562.373
Accijns op gedistili. . .. 2.63.l51
7;117.625
6.746.3/18
Accijns op bier ………878.040
2.013.726
1.684.841 4.
Accijns op suiker . . . . .
519.208 13.990.928 13.432.953
Accijns op tabak …….3.218.966
9.307.818
9.166.965
Bel. op gouden en ziiverw.
5.5.781
143.983
131.843
Omzetbelasting ………5.166.487 20.468.620 17.967.671
Couponbelasting …….409.338
1.577.483
1
1.758.909
Recht. en boeten v. zegel
1
1.487.386
2
) 6.881.548
7.031.209
Recht. en boet. v. registr. 1.458.881
4.158.962
4.547.364
Recht. en boet. v. succes-
sie, v. overgang bij over-
lijden en v. schenking 3.931.311 10.813.073 12.529.286
Opbrengst d. Ioodsgelden
76.750
218.365
205.032
Totaien ….
1
36
.
325
.
998
1
109.55
9
.98
2
1
104.034.612
1)
Hieronder begrepen wegens zegelrecht van nota’s van
makelaars en commjssionnairs in effecten, enz.
f
355.209
(Beurs9el.).
2)
Idem
f
1.218.900.
OVERZICHT VAN DE INKOMSTEN TEN BATE VAN
HET WERKLOOSHEIDSSUBSIDIEFONDS.
Dienst 1939
Bedrag van kohieren tot ‘n
ramingmet de maand
Maart 1939
derd van de hoofdsom wegens
gebouwde eigendommen en vijf
en twintig ten honderd van de
hoofdsom
wegens ongebouwde
9.681.000
4.701.014
Personeele belasting (tachtig ten
Grondbelasting (veertig ten hon-
honderd van de hooidsom naar
den eersten, tweeden en derden
19.000.000
7.458.078
eigendommen)
……………..
Gemeentefondsbelesting
(vijf
en
twintig opcenten op de hoofd’
15.500.000
–
grondslag)
……………….
som)
……………………
‘ermogensbeiasting
(twee
en
twintig opcenten op de hoofd-
2.640.000
–
[nkomstenbelasting
(tien opeen-
som)
…………………….
ten op de hoofdsom)
4.800.000
–
Totalen ……
.51.621.000
12.159.092′
(NKOMSTEN TEN BATE VAN HET GEMEENTEFONDS
Dienst 193811939
Zuiver bedrag der ko-
Zuiver bedrag der
hieren voor den dienst
kohieren tot en met 1937/38 tot en met de-
de maand Maart 1939
1
zelfde maand van 1938
Gemeente.f.belast.. .
64.994.807
59.664.660
Ope. verm. t. get. v. 50
5.777.533
5.814.157
INKOMSTEN TEN BATE VAN HET VERKEERSFONDS
1
Maart 19
.
391
1939
1
1938
Motorrijtuigenbelasting
1.369.124
4.562.566 4.265.252
17.990
45.643
58.105
Rijwielbelasting……….
Totalen ………
1.387.114
4.608.209
4.323.357
AANVOER VAN GRANEN. (In tons van 1000 kg.)
Rotterdam
Amsterdam
Totaal
Artikelen 16-22 April’ Sedert
‘
Overeenk.
16-22 April
Sedert
Overeenk.
1939 1939
1Jan.
1939
tijdvak
1938
1939
1Jan.
1939
tijdvak
1938
8.873
240.510
410.395
400
31.342 3.750
271.852 414.145
4.550
.
59.497 54.364
–
400
–
59.897
,
54.364
77
5 393
4.581
– –
–
5 393
4.581
Tarwe
……………….
Rogge
……………….
Mais ………………
4.552
220.289
390.234
2.178
40.573 47.041
260.862
‘
437.275
Boekweit ………………..
5.351
78.252
133 632
2.500
7.580 5.074
85.832
138.706 2.353
62.166
‘
86.441
‘
-_
1.860
‘
1.450
64.026
87.891 500
…
46391
41.906 8.814
132.857
92.659
179.248 134.565
Gerst
— ………………..
Haver
………………..
Lijnzaad
………………
2.753
33362
25.497
–
150
–
33.512 25.497
Lijokoek ……………
1.769
‘
17.699
18.903 243 1.498
5.469
19.197
24372
Tarwemeel
………….
Andere meelsoorten
270
7.910
11.114
115
1.978 1.544
9.888
12.658
26 April 1939
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
345
AFDEELING II. DIENSTJAAR 1938.
Zuivere op-
brengst over het
Bedrag van de
tijdvak van 1
Benaming der middelen raming Jan. 1938 tot en
met de maand
Maart 1939
Giondbelasting.
(%
hoofdsom
+
20 opcenten
op de
hoofdsom der gebouw- de eigendommen.)
10.600.000 10.486.905
Inkomstenbelasting
75.000.000
83898.219
Vermogensbelasting
20.000.000
20.913.219
11.056.988
Belasting v. d. doode hand
.
1.800.000
2.117.705
Divid.- en tantimebelasting
21.000.000 25.039.288
98.000.000
99.152.027 2.500.000
2.459.190
1.981.017
Statistiekrecht
…………..
Accijns op zout
………….2.000.000
7.200.000 7.424.848
Accijns op goslacht
……….
2.263.529
Accijns op gedistilleerd
28 000.000 28.921.244 8.119.599
Verdedigingsbel.
1
……….9.000.000
55.000.000
56.853.631
35.000.000
36.512.955
Rechten op den invoer …….
Belast. op gouden en zilverw.
575.000 577.096 75.000.000 77.132.031
Accijns op wijn
…………2.200.000
Accijns
op
tabak
…………
4.996.633
Accijns op
bier
………….7.000.000
Accijns
op
suiker
………..
Omzetbelasting
…………..
Rechten en boeten van zegel
26.000.000
21.112.051
Rechten en boeten v. registr.
17.000.000 16.605.610
Couponbelasting
…………6.000.000
Rechten en boeten v. succes- sie, v. overgang bij overlij-
den en v. schenking
46.000.000 50.321.940
Opbrengst der loodsgelden
.
750.000 663.225
Totalen …. 545.625.000
1568.608.950
STATISTIEKEN.
WISSELKOERSEN IN NEDERLAND.
Da a
New
Londen
Berlijn
Parijs
Brussel
Batavia
York
*)
*)
)
*)
)
1)
18 April 1939
1.88%
8.81%
75.421
‘CiF
31.655
100%
19
1939
1.88%
8.81%
75.43
499
31 665
100y
e
20
1939
1.88%
8.81%
7555
4.99
31.655
100%,
21
1939
1.88%
881%
75.50
4.99
31.65
100%,
22
1939
1.88%
8.81%
75.525
4.99
31.66
100%,
24
1939
1.88%
8.81%
75.55
4.9834
31.674
100%,
Laagste d.w’)
1.88
8.81%
75.30
4.98
y
4
31.60
100
Hoogsted.w’)
1.88%
8.82%
7565
4 99%
3171
100%,
Muntpariteit
1
1.469
12.1071
59.263
9.747 24.906
100
Data
serland
Praat
Boeka-
Mllaan
Madrid
18 April 1939
42.26
–
– –
–
19
1939
42.25
–
–
– –
20
1939
42.25
21
1939
42.26
–
–
– –
22
1939
42.26
–
–
–
–
24
1939
42.25
–
–
–
–
Laagste dw’)
4220
–
–
–
–
Hoogste d.w
1
)
4230
–
1.40
9.95
–
Muntpariteit
48.003
1
7.371
1
1.488
1
13.094
1
48.52
D fa
Stock- Kopen-
S
lo
Hel-
Buenos-
Mon-
holm) hagen)
Aires’)
treal’)
18 April 1939
45.475 39.375
44 325
3.89
43%
1.87%
19
1939
45.45
39.374
44.325
3.89
43%
1.87%
20
1939
45 425 39.375
44.324
3.89
43%
1.87
21
1939
45.425 39.375
44.325
3.89
43%
1.87%
22
,,
1939
45.425 39.375
44.325
3.89 43%
1.87%
24
1939
45.45
39.375
44.325
3.89
43%
1.87%
Laagste d.wl)
45324 3930
4425
3 86
.43
1.87
Hoogsted.w’)
45.475 3945
4435
3.91
44%
1.88
Muntpariteit
66.671 66.671
66.671 6.266
95%
2.1878
5)
Noteering te Amsterdam.
*5)
Not, te Rotterdam.
1)
Part. opgave.
In ‘t Iste of 2de No. van iedere maand komt een overzicht
voor van een aantal niet wekelijks opgenomen wisselkoersen.
KOERSEN TE NEW YORK. (Cable).
Data
Londen
($ per £)
Parijs
($ p. lOOfr.)
Berlijn
I
(S
p. 100 Mk.)
Amsterdam
(5 p. 100 gld.)
18 April
1939
4,68
2,64%
40,03%
53,09
19
,,
1939
4,68
2,6418%
40,05
53,09
20
,,
1939
4,68%,
2,641%
40,07
53,09
21
,,
1939
4.68
2.641%
40,09
53,09
22
1939
4,68%,
2,64%
40,10 53,09
24
1939
468%,
2,641%,
40,09%
53
3
10
25 April
1938
4,99%
3
3
11%
40,24
55,72
Muntpariteit..
4,86
3,90%
23,81%
40%
OPEN
MARKT.
–
1939
22
17122
11/15
3(8
April
April
April
April
1938
19/23
April
1937
19/24
April
1914
20/24
Juli
Amsterdam
Partic. disc.
113
1
(3-1
3
(4
3
(4-1
5
8
/16/8
11
4
1/
3(
4
_43(
4
Prolong.
111
4
11/
4
_21/
4
3
14.2
1
13
1
12
1
12
1
3-4
1
1
r.onden
Daggeld.
112.1
1
f2..1
1
l4
12.1
1
13.1
‘(a-I
12’1
1121
Partic.disc.
1
5
/16-
3
/8
15(is-51s
1
1
/1.518
1
3
/16-‘(2
l32
‘
7
1n
–
‘/,s
116
–
14
8erljn
Daggeld
–
1
7
18-2
1
1
11/12114
1-2
5
/8
23’8_32)
2
3
14-3
I15-2
3
14
25/8-3
1
1
Maandgeld
2
1
14-3
2
3
14-3 2314-3
2
3 4.33)
2
1
14-3
2
1
13-14
21(
3
7(
5
Part, disc.
2
7
1s
2
7
18
2
7
1
2
7
i
2
)
2
7
/p
2
7
1
Warenw…
4_1/3
4-
1
(2
4..
1
/3
4.1132)
4114
4.i1
4.1(
4
ew York
Daggeld
1)
1
1 1
1
,7
1
1
3
11
6
Partic.disc,
1
12
1
1
12
1
‘Ii
1
12
1
/2
5
/8
1
Koers van 21 April en daaraan voorafgaande weken t/m. Vrijdag.
3/6 April.
KOERSEN ‘rE LONDJiN.
Plaatsen en Noteerings-I 8 April 115 Aprill 17,22 April 19391 22 Apr. Landen
I
eenheden
1
1939
1
1939
1
1-angstelHonastpi
1939
Alexandrië,.
Piast.
p. £
9734 9734 973,
97
‘
!,
97%
Athene
….
Dr.
p&
547% 547%
540
555
547h
Bangkok….
Sh.p.tical
1/10,.
3
1/10 1/10
1/10k
l/lO
Budapest
..
Pen.
p. £
23% 23%
231I
24%
23%
BuenosAires’
p. peso p.X 20.19 20.20 20.15
2030
20.20
Calcutta
. . . .
Sh. p. rup.
1/516/
1 515/
1/5181
22
1
/
531
/
1/5
1
%,
Hongkong ..
Sh. p. $
1/2
11
/
12
11
/
1
lj’2 5/
8
12% .
1
1
2%
Istanbul
..
Piast. p. £
580
580 580 580
580
Sh.
p.
yen
112
1/2
1/1
1
%,
1,2%,
1,2
Lissabon….
Escu.p. X
110%
110%
110
110%
110%
Montevideo .
d.pery,
18%
1834
18
19
18%
Montreal
..
$
per £
4.70%
4.70%
4.70
4.70%
4.70%
Kobe
…….
Riod.Janeiro d.per
Mii.
31/33
2%
27,
2% 2%
Shanghai
..
d. p. $
8%
8%
8
834
8%
Singapore ..
5h. p. $
2/3
19
/
32
2/3%
2j3t1,
2/4
213%
Valparaisol).
$perC
116 116
116
116
116
Warschau
..
Zl. p. £
24%
25
24%
24%
‘)Offlc. not. Islaten,gem. not., welke Imp. hebben te betalen 15Nov.1938
17.13.
2
) 90 dg. Vanaf 13Dec.1937 laatste ,,export”noteering.
ZILVERPRIJS
GOIJDPRIJS
Londen’)
N.York2)
A’dam’)
Londen
4
18 April 1939.. 20%,
42%
18 April1939.. 2120
148/6
19
1939..
20)4
e
42%
19
1939.. 2120
14865
20
1939.. 20%,
42%
20
1939.. 2120
148/64
21
1939.. 20
42%
21
1939.. 2120
148/05
1939..
20
–
22
1939.. 2120
14885
24
1939.. 20%,
423%
24
1939.. 2120
148/6
25April 1938..
18%
42%
25 April 1938.. 2035
1396
27 Juli
1914..
241%
59
27 Juli
1914.. 1648
84/10
1)
In pence
p. oz.
stand.
2)
Foreign
silver in
$c. p. oz.
fine.
3)
In guldens
per Kg.
100011000.
4)
in ah.
p. oz.
fine.
STAND VAN ‘s RIJKS KAS.
V o r d e r 1 n ge n
15April1939
1
22 April 1939
Saldo van
‘s
Rijks Schatkist bij De Ne
t
14.826.961,-
f
10.758.963,15
Saldo b. d. Bank voor Ned. Gemeenten
,,
2837.864,21
,,
115.229,14
Voorschotten
op
ultimo Maart 1939
derlandsche Bank
……………….
a(d. gtmeent. verstr.
op
a. haar uit te
keeren hotds. der pers. bel., aand. in
de hoofds. der grondbel. en der gem.
fondsbel., alsmede
opc. op
die belas-
tingen en
op
de vermogensbelastlng
–
–
Voorschotten aan Ned.-Indlg
………
55.516.830,43
,
53011496.13
m
Ide
aan
Suriname ………………
12.942 161,16
,,
12142.161.16
Kasvord.weg. credietverst. a/h. bultenl
•
I00.L50.262,15
93.381.107,85
Daggeldleeningen tegen onderpand
…
Saldo der
v. Rijkscomptabelen
postrek.
….
–
44.144.587,29
–
Vord.
op
het Alg. Burg. Pensioent.’)
–
41.441.933,31
.
–
Vord.
op
andere Staatsbedrijven’)
15.404.753,68
..
12.919.445,77
Ve r plich tin g e n
Voorschot door Iie Ned. Bank ingev.
art.
16 van haar octrooi verstrekt
–
–
Schatklstbiljetten in omloop ………
/
191.950000,-
f
191.948.000,-
Schatkistpromessen In omloop
–
–
Zilverbons In omloop
……..
…….
,,
1.075.019,-
,.
1.074.891,-
Schuld
op
ultimo Maart 1939
gem.
.
weg. a. h. uIt te keeren
boot ds. d.
.
pers. bel., aand.
1.
d. hootds. d. grondb.
e. d. gem. fondab. alsm.
opc. op
dle
bel, en
op
de vermogensbelasting
..
,
5.37247459
5.372 474.59
aan
1.736 201,26
1.706.681,26
Schuld
het Alg. Burg. Pensioenf.
1)
Id.
h. Staatsbedr. der
P.T.
T.’)
a.
en
…
.
6.843.365,50 6.795.260,49
Schuld aan Curaçao’)
……………….
Id. aan andere Staatsbedrijven
1)
,236366363.40
17.100.Ot.0,-
,,226.8.9.34016
18.0,0.000,-
Id. aan diverse instellingen
1)
………
….
..269.011.947,25
2C6.734.5€6,-
1)
In rekg.-crt. met
‘s
Rijks
SchatkIst.
346
GROOTHANDELSPRIJZEN
VAN BELANGRiJKE
VOEL)IIN(.iS-
ENLtNU
1-
OERST
MAIS
R000E
TARWE BURMA RIJST
BOTER per kg.
KAAS
Edammer
EllRN
(groote)
64:5 kg
La Plata’)
Rotterdam per 2000 kg.
Batjia Blan-
Rotterdam
per 100 kg.
Loonzein
per cwt. f.o.b.
Alkmaar
0cm. lot.
Leeuwar-
Heffing
Termijn-
noteer. op
Amerik.
Mixed
Termijn-
noteer. op
80kg Roe-
meensche
1)
L)
Zie blz. 281
E.-S. B.
van
loco
Rotterdam
1)
ca
loco
Rotterdam
RangoonjBassein
der Comm
i
Crisis
Zuivel-
Fabr.kaas
gang exp.
Eiermijn Roermond
an 5April 11.1
–
per2000kg.
1 of 2 mnd.
No.2′)
per 1
00
kg.
1 of 2 mnd.
Locoprijs
__________________
Herl.Ned.Ct.I
Not.
Noteering
1 Centr.
per 50 kg.
P. 1(10 st.
7%7%7%
f
%
f3j
fI%
sh.F3ff%t%
1927
237,-
110,2
171,50
89,3
176,-
871
12,47
5
102,5
13,82
5
110,1
14,75 109,3
6,83
1
104
,
5
1113
1
14
2,03
98,4
–
43,30
95,0
7,96
99,3
1928
228,50
106,2
208,50
108,6
226,-
111:9
13,15
108,1
12,57
5
100,1
13,47
5
99,9 6,43 98,4
10f7(4
2,11
102,3
–
48,05
105,4
7,99 99,6
1929
179,75
83,6
196,-
102,1
204,-
101,0
10,875
89,4
11,27
89,8
12,25
90,8
6,34
97,0
10/6
2,05
994
–
45,40
99,6
8,11
101,1
1930
111,75
52,0
118,50
61,7
136,75
67,7
6,22
5
51,2 8,27
5
65,9
9,67
5
71,7
5,09
77,9
8/5
1,66
805
:
38,45
84,4
6,72
83,8
1931
107,25
49,9
78,25 40,8 84,50
41,8
4,55 37,4 4,65
37,0 5,55
41,1
3,09
47,3
5/6
1,34
64,9
31,30
68,7 5,35 66,7
1932
100,75
46,8
72,-
37,5
77,25 38,2
4,62
5
38
1
0
4,70 37,4 5,22
5
38,7
2,59 39,6
5/11’j
0,94
45,6
–
22,70
49,8
4,14
51,6
1933 1 Z
70,-
32,5
60,15
31,6
68,50
33,9
3,55
29,3 3,75 29,9
5,025
37,2
1,84
28,2
4/51
0,61
29,6 0,96 20,20 44,3
3,71
46,3
1934
75,75
35,2
64,75
33,7
70,75 35,0
3,32
5
27,3 3,25 25,9
3,67
5
27,3
1,74
26,6
417
3
14
0,45 21,8
1,-
18,70
41,0 3,45
43,0
1935
5.1
68,-
31,6
56,-
29,2
61,25
30,3
3,07
5
25,3
3,87
5
30,9
4,125
30,6 2,07 31,7
5j8
1
1
0,49
23,7
0,99
14,85
32,6
3,20
39,9
1936
86.-
.40,0
74,50
38,8
74,
36,6
4,27
5
35,1
5,75 45,8
6,27
5
46,5 2,19 33,5
5/7
1
/2
0,58
28,1
0,88
5
17,55
38,5 3,50
43,6
1937
137,75
64.0
105,75
55,1
III,-
55,0
8,95 73,6 8.025 63,9
8,92
5
66,2
2,70
41,3
6/-
0,78
37,9
0,67
19,75
43,3 3,96
49,4
1938 103,00
47,9
100,50
52,3
106,50
49,9 5,72
5
47,1
5,40 43,0
6,20
46,0 2,48 38,0
517
0,80 38,8
0,58
21,27
5
46,7
3,98
49,6
Mrt.
1938
121,50
56,5
104,50
54,4
109,75
51,5
7,10
58,4
6,77
5
53,9
7,70
57,1
2,36
36,1
513
0,81
39,3
0,56
21,70
47,6
2,80
34,9
Apr.
Im.m
116,75
54,3
107,50
56,0
117,75
55,2 6,65
54,7 6,55
52,1
7,35
54,5 2,42
37,1
515
0,87
42,2
0,47
5
19,60
43,0
2,90
36,2
Mei
•
113.50
52,8
104,50
54,4
III
–
52,1
6,17
5
50,8 6,12
5
48,8
6,95
51,5
2,64 40,4
511011
3
0,89
43,2
0,45
20,-
43,9
3,25
40,5
Juni
Z
103,75
48,2
100,50
.52,3
10275
48,2
5,625
46,2
5,975
47,6
6,92
5
51,3
2,67 40;9
5/11
1
/3
0,80
38,8
0,51
19,57
5
42,9
3,39
42,3
Juli
103,75
48,2
104,75
54,6
106,75
50,1
5,95
48,9
5,375
42,8
6,77
5
50,2
2,74
42,0
6!l
1
/4
0,78
37,9
0,50
20,45
44,9
3,71
46,3
Aug.
86,75 40,3 98,25
51,2
102,25
47,9 5,05 41,5
4,70 37,4
5,775 42,8
2,88
44,1
6/514
0,76
36,9 0,55
21,32
5
46,8 4,17 52,0
Sept.
80,50
37,4
96,25
50,1
105,25
49,4
4,27
5
35,1
4,15
33,0
4,80
35,6
2,81
43,0
6/3
1
1
0,78
31,9
0,57
22,80
50,0
5,
62,3
Oct.
79,-
36,7
89,25 46,5
96,50
45,3
3,975
32,7 3,52
5
28,1
4,02
5
29,8
2,39
36
1
6
5/5
1
/2
0,74
35,9 0,70
23,45
51,4
5,07
63,2
Nov.
81,-
37,7
84,50 44,0
91
–
42,7 4,30
35,3
3,35
26,7
3,65
27,1
2,08
31,9
4/93/
4
0,76
36,9
0,70
22,32
5
49,0
4,90
61,1
Dec.
91,-
42,3 97,25
50,7
10675
50,1
4,42
5
36,4
3,525
28,1
3,75
27,8
2,05
31,4
4/911
4
0,83 40,3 0,70
20,60
45,2
4,73
59,0
lan.
1939
>
88,-
40,9 96,75
50,4
106,25
49,8
4,30
35,3
3,75
29,9 3,85 28.5
2,12 32,5
4111
1
14
0,84
40,8
0,62
5
20,07
5
44,0
4,29
53,5
l’ebr.
84,50 39,3
89,-
46,4
97.75
45,8
4,22
5
34,7
3,50
27,9
3,67
5
27,2
2,27
34,8
5J2114
0,86 41,7 0,60
19,95
43,8
3,41
42,5
Maart
–
11975
41,7
89,25
46,5
98,25
46,1
4,22
5
34,7
3,575
28,5
3,62
5
26,9 2,42
37,1
513114
080
38,8
0,60
18,15
39,8
3,50
43,6
28 Mrt.-4 Apr.
90:50
42,1
88,-
45,8
99,50
46,7 4,25
349
3,50 27,9
3,75
27,8
2,51
38,4
5.8
1
14
0,77 37,4
0,60
16,50
36,2
3.55
44,3
4-12 April ’39
93,50 43,5 90,75 47,3
101,50
47,6 4.25
34,9 3,60
28.7
3,l’O
28,2
2,56
314,2
519
3
14
0,75 36,4
0,55
16,75
36,7 3,55
44.3
12-18
93,-
43,2
91,50
47,7
101,50
47,6
4.20
34,5
3,60
28,7
3,80
28,2 2,57 39,4
5110
0.74
35,9
0,55
1,50
3,2
3,55 44,3
18-25
–
Q4.3′
44.0
92.50
48.2
102.-
47.8 4.30 35.3
3.60
28.7
3,90 28,9 2,62
40,1 5(11
1
(4
0,75
36,4
0,55
16,25
35,7 3,55
44,3
JUTE
KATOEN
AUSTRALISCHE WOL
JAPAN. ZI DE
RUBBER
,,First Marks” In olie gekamd; loco Bradtord per Ib.
13114 Dernier
wit Or. D. te
Stand. Ribbed
Smoked Sheets
Middling Upland
I
Super FineC.P.
Crossbred Colonial
Carded 50’s Av.
Merino 64s Av.
c.m.f. Londen
per Eng, ton
loco
New York per ib.
Oomra
Liverpool per Ib.
New York per Ib.
loco Londen p. Ib.
Herl.Ned.Ct.1
Not.
Herl.Ned.Ct.I
Not.
Herl.Ned.Ct./
Not.
HerI.Ned.Ct.
/
Not.
.Herl.Ned.Ct.
t
Not.
Herl.Ned.Ct.1
Not.
Herl.Ned.Ct.
Not.
f
%
£
cts.
%
$cts.
cts.
y
pence
cts.
%
pence
cts.
%
pence
/
%
$
cts.
%
pence
1927
442,38
103,4
36.10/-
43,8
93,1
17,60
36,7
102,1
7,27
133,8
96,8
26,50
244,9
104,8
48,50
13,55
105,8
5,44
93
140,2
18,50
1928
445,89
104,2
36.16/11
49,8
105,8
20,-
37,9
105,5
7
1
51
153,8
111,2
30,50
259,7
111,1
51,50
12,60
98,4
5,07
54 81,4
10,75
1929
395.49
92,4
32.14/3 47,6
101,1
19,10
33,2 92,4
6,59
127,2
92,0
25,25
196,5
84,1
39,-
12,28
95,9
4,93
52
78,4 10,25
1930
257,97
60,3
21.619
33,6
71,4
13,50
19,7
54,8
3,92
81,9
59,2
16,25 134,8
57,7
26,75 8,50 66,4
3,42
30 45,2
5,87
5
1931
192,15
44,
0
17.117
21,1
44,8
8,50
20,1
55,9 4,28
60,9
44,0
109,0
46,6 23,25 5,97
46,6 2,40
15
22,6
3,125
1932
146,86
34,3
16.18/-
15,9
33,8
6,40
19,5
54,3 5,39
42,5
30,7
11,75
79,7
34,1
22,-
3,87
30,2
1,56
12
18,1
3,375
1933
128,63
30,1
15.12/2
17,4
37,0 8,70
16,8
46,8
4,91
48,9
35,4
14,25
96,9
41,5
28,25
3,21 25,1
1,61
11
16,6
3,25
1934
Z
115,85
27,1
15.9/9
18,3
38,9
12,30
13,6
37,8 4,37
51,4
37,2
16,50
95,8
41,0
30,75.
1,92
15,0 1,29
19
28,6
6,25
1935
134,52
31,4
18.1118
17,6
37,4
11,90
17,7
49,3
5,87
42,2
30,5
84,5
36,2
28,-
2,41
18,8 1,63
18
27,1
6,-
1936
Q
142,61
33,3 18.6/8
19,0
40,4
12,10
18,2
50,7
5,60
54,3
39,3
16,75 108,6
46,5
33,50
2,71
21,2
1,73
25
37.7
7,75
1931
183,46
42,9
20.814
20,8
44,2
11.44
20,0
55,7
5,34
89,0
64,4
23,75
132,1
56,8 35,50
3.30 25,8
1,865
36
54,3
9,50
1938 165,24
38,6
18.1513
15,7
33,3
8,64
15,1
42,0
4,08
61,9
44,8
16,75
96,1 41,1
26,-
2,99
23,3
1,64
27
40,7
7,25
Mrt.
1938
o
165,08
38,6
18.8/-
16,1
34,2
8,91
16,1
44,8
4,30
61,1
44,2
16,25
98,3
42,1
26,25
2,81
21,9
1,56
25
37,7
6,75
Apr.
•
<
156,59
36,6
17.9/5
15,8
33,5
8,76
15,5 43,1
4,15
60,7
43,9
16,25
95,6
40,9 25,50
2,75 21,5
1,52
5
22
33,2
5,87
5
Mei
•
z
158.09
36,9
17.12/2
15,3
32,5 8,48
15,2
42,3 4,06
61,7
44,6
16,50
98,9
42,3 26,50
2,82
22,0
1.56
21
31,7
5,62
5
Juni
153,41
35,9
17.216
15,1
32,1
8,37
14,3
39,8
3,85
60,5
43,8
16,25
95,5 40,9
25,50
2,81
21,9
1,55
23
34,7 6,25
Juli
169.20
39,5
18.17110
16,1
34,2
8,88
15,7
43,7 4,20 60,9 44,0
16,25
97,1
41,5
26,-
3,22
25,1
1,77
5
28
42,2
7,50
Aug.
•
Z
174,59
40,8
19.108
15,3
32,5
8,37
14,7
40,9
3,95
61,4
44,4
16,50
96,8
41,4
26,-
3,11
24,3
1,695
29
43,7
7,87
5
Sept.
,
170.11
39,8
19.119
14,9
31,6
7,99
14,1
39,2 3,84
62,0
44,9
16,75
94,9
40,6 25,50
3,17
24,7
1,70
5
30
45,2
8,-
Oct.
•
i
171,48
40,1 19.1113
15,9
33,8
8.62
143
39,8
3,92
62,6
45,3
17,25
94,8 40,6
26,-
3,27
25,5
1,77e
31
46,7
8,375
Nov.
0
165,33
38,6
19.113
16,7
35,5 9,09
14,6
40,6
4,03 61,4 44,4
17,-
92,2
39,5
25,50
3,19
24,9
1,73
5
29
43,7
8,121
Dec.
.,
163,83
38,3
19.116
15,9
33,8
8,62
14,4
40,1
4,03 59,3
42,9
16,50
89,5 38,3
25,-
3,22
25,1 1,75
29
43,7
8,121
Jan.
1939
0
Z
178,37
41,7
20.151-
16,5
35,0
8,91
14,8
41,2
4,14
58,5
42,3
16,25
89,2
38,2
25-
3,37
26.3
1,83
29
43,7
8,-
203,23
47,5, 23.518
16,8 35,7.
8,99
14,7
40,9
4,05
58,6
42,4
16,-
90,1
38,6
24,75 3,80
29,7
2,03
29
43,7
8,-
Maart
–
c
208,49
48,7
23.12/6
17,1
36.3
9,06
15,2
42,3
4,13
59,8
43,2
16,25
90,8
38,9
24,75
4,07
31,8
2,16
30
45,2
8,25
28 Mrt.-4 Apr.
216,10
50,5
24.101-
16,7
355
8,87
15.0
41,7
4,09
59,7
43.2
16,25
90,0
38,5
24,50 4,20
32,8
2,23
30
45,2
8,121
4-12 April’39
217,19 50,8
24.12/6
16,5
35,0
8,74
15,0
41,7
4,011
59,7
432
16.25
90,0 38,5
24,50
‘
4,14 32,3
2.20
29
43.7
8,
12.18
,,
,,
220,44
51,5
25.-1-
16,7
35,5 8,84
15.0
41,7
4,08
59,7
43,2
16,25
90.0
‘38,5
24,50
4,24
33,1
2,25
29
43.7
8,-
IH-28_
236.94
55.4
26.1716
16.9
35.9
8.99
15,5
43.14.23
59,7 43,2
16,25
89,1
38,1
24,25
4,5235,32,40
29
43,7
8,-
KOPER
Standaard
Loco Londen
per Eng, ton
l
Herl.Ned.Ct.1Not.
,
LOOD
gem. prompt en
1ev. 3 maanden
Londen per Eng. ton
11N
ocoE
on en
per
ng.
on
IJZER
Cleveland
NQ.
3
franco Middlesb.
per Eng, ton
GIETERIJ-IJZER
(Lux 111)
per Eng, ton
f.o.b.
Antwerpen
ZINK
gem. prompt en
1ev. 3 maanden’
Londen p. Eng, ton
ZILVER
cash Londen
per Standard
Ounce
Herl.Ned.Ct./
Not.
Herl.Ned.Ct./
/
Not.
HerI.Ned.Ct.I
Not.
Herl.Ned.Ct.(
Not.
Herl.Ned.Ct.I
Not.
Herl.Ned.Ct.1
Not.
/
%
£
/
%
£
%
£
/
Y.
ah.
f
%
Sh.
/
%
£
cts.
%
pence
1927
675,10
85,9
55.13/11
295,75
106,5
24.8/1
3503,60
120,6
289.1/5
44,10
104,7
72/9
39,10
98,9
6416
345,40
108,8
28.9111 132 101,5
26
1
116
1928
a
771,20
98,1
63.1419
256,15
92,2
21.3/4
2749,50 94,6
227.4/8
39,85
94,6
65/10
37,90
95,9
6218
305,75
96,4
25.515
135 103,8
26114
1929
Cz
912,55
116,1
75.9/7
281,10
101,2
23.4/11 2465,65 84,8
203.18110
42,45
100,8
70/3
41,55
105,1
6819
300,80
94,8
24.17/8
123
94,6
24
7
116
1930
–
C
661,10
84,1
54.13/7
218,70 78,8
18.1/5
1716,20
59,1
141.19/1
40,50
96.1
611
–
35,95
91,0
5916
203,55
64,1
16.16/9 89
68,5
hUI
s
1931
<
431,85
54,9.
38.719
146,60
52,8
11-17
1332,55
45,9
118.911
33,-
78,3
5818
28,90
73,1
5115
140,05
44,1
12.8/11
69
53,1
145
1
1932
275,75
35,1
31.14/8
104,60
37,7
l2.-/9
1181,30
40,6
135.18/10
25,40
60,3
5
8
1
22,20
56,2
51
1
1
118,95
37,5 13.13
1
10
64
49,2
1
7
1
/
11
1933
268,40
34,1
32.11/4
97,25
35,0
11.16/1
1603,50
55,2
194.11/11
25,55
60,6
62/-
21,-
53,1
511-
129,80
40,9
15.14/11
62
47,7
18
1
1
1934
.226,80
28,8
30.6/5
82,65
29,8
11.1/-
1723,15
59,3
230.7/5
25,-
59,3
66/11
20,25
51,2
54/1
103,05
32,5
13.15/6
66
50,8
21
1
1
4
1935
u
230,95
29,4
31.18/1
103,40
37,2
14.518
1634,25
56,2
225.14/5
24,70
58,6
68/2
20,25
51,2
56
1
–
102,65
32,3
14.3
1
6
87
66,9
28
15
1
1
1936
&
298,75 38,0
38.8/1
137,15
49,4 17.12
1
7
1592,
–
54,8
204.12(8
28,40
67,4
73/-
22,40
56,7
5717
116,55
36,7
14.19/7 65
50,0
20
1
156
1937
488,55
62,1
54.813
208,95
75,3
23.5/6
2176,70 74,9
242.7110
41,30
98,0
91111
47,10
119,2
10511
199,80
63,0
22.4(4
75
57,7,
201/16
1938
361,40 46,0
40.13/8
135,75
48,9
15.5/6
1684,25
58,0
189.13(11
48,45
115,0
109/
–
30,30
76,7
68/2
125,15
39.4
14.1
1
10
72
55,4
19
9
116
Mrt.
1938
357,25
45,4 39.1617
144,80
52,2
16.2110
1649,65
56.8
183.18/2
48,90
116,1
1091
–
31,80
80,5
70/11 128,90
40,6
14.7/4
75
57,7
261/in
Apr.
,,
354,85
45.1
39.11/7
141,35
50,9
15.1514
1536,80
52,9
172.9/5
48,85
115,9
109!
–
32,80
83,0
7312
124,75
39,3
13.1814
71
54,6
18
7
1
Mei
•
328,80 41,8
36.12/9
127,8
46,0
14.4111
1452,30
50,0
161.16/6
48,90
116,1
1091
–
29,75
75,3
66(4
113,50
35,8
12.12.6
70 53,8
l&14
Juni
317,80 40,4
35.9,5
125.35
45,1
14.-!-
1599,30
55,0
178.10/-
48,85
115,9
109
1
–
28,05
.
71,0
62
1
8
118,40
37,3
13.4
1
3
71
54,6
l8
1
5/,
)ull
,,
356,45
45,3
39.15111
133,50
48,1
14.1812
1725,45
59,4
192.1312
48,80
115,8 109/
–
27;25
69,0
60111
127,85
40,3
14.516
72
55,4
199/8
Aug.
>
36335
46,2
40.1219
127,20
45,8
14.4(6
1722,60
59,3
192.13-
48,75
115,7
1091
–
26,80 67,8
601-
124,10
39,1
13.1716 72
55,4
1991
Sept.
374,70
47,7
42.
–
1
–
136,50
49,2 15.61-
1727,30
59,4
193.1216
48,60
115,3
109/-
28,30 71,6
6315
126,85
40,0
14.4/5
72
55,4
199/16
Oct.
w
399,35
50,8
45.111
–
141,55
51,0
16.2111
1817,05
62,5
207.51
–
47,80
13,5
1091
–
30,05
76,0
6817
132,30
41,7
15.1/9
72
55,4
19116
Nov.
,,
is.
389,70
49,6
44.1915 139,10
50,1
16.111
1855,20
63,8
214.2/6
47,20
112.0
109/
–
29,85 75,5
68111
124,25
39,2
14.6/9
72
55,4
197(
Dec.
,,
372,90
47,4
43.81
–
130,70
47,1
15.412
1842,55
63,4
214.816
46,90
111,3
1091
–
29,20 73,9
67/10
118,05
37,2
13.14/9
72
55,4
20
1
/8
Jan.
1939
1••
CI)
371,15
47,2
42.19
1
8
125,15
45,1
14.9
1
10
1857,55
63,9
215.2
1
6
42,65
101,2
99
1
–
28,90
73,1
67/
1
118,35
37,3
1’3.14(1
73
56,2
20
1
1
4
Pebr.
371,40 47,2
42.911
125,55
45,2
14.711
1876,25
64,6
214.915
43,30
102,8
991-
29,55 74,6
6716
119,95
37,8′
13.1413
74
56,9
20
7
116
Maart
,,
o
379,65 48,3
43.-14
130,35
46,9
14.1514
1902.50
.65.5
215.1113
43,70
103,7
991-
29,80
75,4
6716
122,05
38,5
13.1617
75
57,7
20
5
/1e
28 Mrt.-4 Apr.
381,80 48,6
43.6
1
3
127,25
45,8
14.8 9
1900,25
65.6
2165
1
‘
43.65
103,6
99
1
–
29,75
75,3
67/6
118,45
37,3
13.8/9
73
56,2.
1
9
15
,
4-12 April
.j9
369,85
47,0
41.18/9
124,55
44,9
14.216
1887,20
64.9
214-1-
43,65
103,6
991-
30,-
75,9
681
–
117,95
37,2
13.7/6
73
56,2
20
12-18
,,
,,
361.50
46,7
41.13
1
9
127.85
46,0
14.10
1
–
1910,80
65,7
216.15
1
–
43,65
103,6
99
1
–
29,95
75,8
68
1
–
118,45
37,3
13.8/9
73
56,2
20
18
–
25
–
–
362,05
46.0
41.113
127,30
45,8 14.8/9
1959,55
67,4
1
222.51
–
43,65
103,6
991-
30,40 76,9
691-
119,85
37,8
13.11/11 74
56,9
201/16
MIDDELEN EN GRONDSTOFFEN.
(Indexoijfers gebaseerd op 1927 t/m 1929 = 100).
347
GE- SLACHTE GE-
SLACHTE
DEENSCH
BACON
BEVROREN
ARG. RUND-
–
CACAO G.F.
KOFFIE
Loco R’damlA’dam
ER
Wittekrist.-
THEE
N.-lnd.thee-
RUNDEREN VARKENS
mlddelgew. No. 1
VLEESCH
Accra per 50 kg
c.i.f.
Nederland per ils kg.
suiker loco
Rotterdam/
veilIn
A’dam
en
–
i2′
o
(versch)
oer 100 kg
(versch)
oer 100kg
Londen per cwt.
Londen per 8 lbs.
Amsterdam
Gem.java-
Sumatrathee
5
5
Robusta
Superior
Herl.Ned.Ct.I
Not.
Herl.Ned.Ct./
NF
Herl.Ned.Ct./
Not.
Rotterdam Rotterdam
Santos
per 100kg.
peri/2kg.
/
%
f
T
sh.
T
–
sh.
f
%
ah.
cts.
%
cts.
Y
7
g
cts.
%
1927
– –
– –
65,15
97,8
10716
2,73 92,2
416
41,21
119,4
68/-
46,87
5
95,5
54,10
91,4
19,125
119,6
82,75
109,2
101,3
1928
93,-
98,2 77,50
90,8 66,80
100,3
11015
3,03
102,4
5/-
34,64
100,4
57/3
49,62
5
101,1
63,48
107,3
15,85
99,1
75,25
99,3
102,2
1929
96,40
101,8
93,12
5
109,2
67,81
101,8
11212
3,12
105,4
5/2
27,70 80,2 46/10 50,75
103,4
59,90
101,2
13,-
81,3
69,25 91,4
94,7
1930
108,-
114,0
72,90
855
57,19
85,9
9417
2,97
100,3 4/11
21,04
61,0
34/11
32
65,2
38,10 64,4
9,60
60,0 60,75
80:
2
72,1
1931
88,-
92,9
48,-
56:3
35,72
53,6
63/6
2,44
82,4
4/4
13,84
40,1
24/7
25
50,9
21,10
45,8
5,
–
50,0
42,50
56,1
53,3
1932
61
–
64,4
37,50
440
25,46
38,2
58/7
1,70
57,4
3/11
11,77
34,1
27/1
24
48,9
30,04
50,8
6,32
5
39,6
28,25
37,3
43,0
1933
52:-
54,9
49,50
580
30,74
46,2
74/7
1,54
52,0
319
9,30
26,9
22/7
21,10
43,0
22,83
38,6
5,32
5
34,5
32,75 43,2
37,0
1934
61,50
64,9
46,65 54,7
32,94
49,5
88/1
1,42
48,0
3/9
1
/
8,15
23,6
21110
16,80
34,2
18,40
31,1
4,07
5
25,5
40
52,8
34,9
1935
48,125
50,8
51,62
5
60,5
32,-
48,1
88/5
1,19
40,2
3/3
1
/
8,15
23,6
2216
14,10
28,7
15,21
25,7
3,85
24,1
34,50
45,5
32,5
1936
53,42
5
56,4
48,60
57,0
36,37
54,6
93/6
1,48
50,0
3/9
1
/2
12,05
34,9
30/4
13,625
27,8
16,875
28,5
4,02
5
25,2
40
52,8
39,2
1937
71,27
5
75,3
61,85
72,5
42,27
63,5
94(1
1,90
64,2
413
17,35
50,3
38/8
16,62
5
33,9
22,31
5
37,8
6,22
5
38,9
53,50
70,6
53,6
1938
67,55
70
63,62
5
74,6
44,17
66,3
9915 1,95
65,9
4(4
1
/2
10,48
30,4
2318
13,20
26,9
14,91
25,2
5,20
32,5
51,-
67,3
46,6
Mrt.
1938
69,15
73,0
66,37
5
77,8
45,87
68,9
‘10212
1,90
64,2
4/3
13,30
38,5
2918
13
26,5
15,50
26,2
5,05
31,6
52,25
69,0
48,6
Apr.
,,
70,35
74,3
64,40
75,5
47,29 71,0
10516
1,88
63,5
4/2
11,68
33,8
2611
13
26,5
15
25,4
4,65
29,1
53,50
70,6
47,9
Mei
,,
71,50 75,5
62,-
72,7
46,22
69,4
1031-
1,92
64,9
413
1
1
8,64
25,0
19/3
12,50
25,5
14
23,7
4,70
29,4
53,
70,0
41,1
Juni
70,50 74,4
59.95
70,3
43,99
66,1
98/2
1,96
66,2
4/4
1
/
8,74
25,3
1916
12,50
25,5
13,75
23,2
4,725
29,6 49,50 65,3
45,5
Juli
67,20
71,0
62,40.
73,1
46,46
69,8
10319
1,88
66,9 4/5
9,76
28,3
2119* 12,75
26,0
14
23,7
4,95
31,0
47,75
63,0
46,5
Aug.
67,-
70:7
63,75
74,7
45,32
68,1
10115
1,96
66,2
414
1
1
10,04
29,1
22151
13,30
27,1
14,10
23,8
5,
31,3
49,50 65,3
45,5
Sept.
64,65
68,3
62,45
73,2
43,67
65,6
991-
1,90
64,2
413314
10,41
30,2
23144
13,50
27,5
14,50
24,5
5,35 33,5
53,-
70,0
45,7
Oct.
63,65 67,2
62,50
1
73,3
43,-
64,6
98-
1,99
67,2
41614
10,02
29,0
221104
14,30
29,1
15,50
26,2
5,22
5
32,7
54.-
71,3 44,6
Nov.
62,15
65,6
60,87
5
71,4
39,28 59,0
9017
1,99
67,2
417
9,51
27,5
221114
14
28,5
15,50
26,2
5,45
34,1
50,25
66,3
43,2
Dec.
,,
63,35
66,9
59,75
70,0
41,46
62,3
9616
1,81
63,9
414314
9,03
26,2
211-
13,50
21,5
15
25,4 5,725
35.8 46,50
61,4
43,6
Jan.
1939
63,67
5
67,2
56,87
5
66,7
41,93
63,0
9716
1,94
65,5
416
1
/4
8,95
25,9
2019*
13,20
26,9
15
25,4
5,85 36,6
47,50
62,7
43,4
Febr.
,,
61,85
65,3
55,95
65,6
43,61
65,5
1001-
1,90
64,2
414
9,14
26,5
201101
13
26,5
11
25,4
5,775
36,1
48,75
64,4 41,7
Maart
,,
62,47
5
66,0
55,82
5
65,4
44,39 66,7
10017
1,84
62,2 4/2 9,27
26,9
21!-
13
26,5
15
25,4
6,27
5
39,2 50,50
66,7
42,8
28 Mrt-4 Apr.
63,30
66,8
56,-
65,6
45,43 68,2
1031-
1,86
62,8
4/21/2
9,21
26,7
201104
13
26,5
15
25,4
7,
43,8
51,50
68,0
43,1
4-12 April ’39
65,30
69,0
56,25
65,9
42,34 63,6
961-
1,76
59,5
41-
9,15 26,5
2019
13
26,5
15
25,4
7,l2
44,6 51,50
68,0
42,8
12-18
,,
66,-
69,7
56,50
66,2
42,32
63,6
961-
1,65
55,7
319
9,04 26,2
2016
-13
26,5
15
25,4
7
1
32
5
45,8 54,25
71,6
42,8
18-25
,,
,,
66,
69,7
56,75
66,5
42,32 63,6
961
1,78
60,1
4/-‘/a
8,81
25,5
/
201
13
26,5
15
25,4
7,87
5
49,2
54,25 71,6
43,5
GRENENHOUT
Zweedsch ongesort.
2
1
/s
X
7 per standaard ex opslagpl. Londen
VUREN- HOUT
basis 7″ f.o.b.
Zweden/FInI.
per standaard
van 4.672 M
5
.
VOE- HUIDEN
Gaaf,open kop1
57-61 pond
Veiling te
Amsterdam
/
COPRA
Ned.-Ind.
I. m.s.
per 100 kg
Amsterdam
GRONDNOTEN
per Iongton
c.i.f. Londen
Gepelde Coromandel,
LIJNZAAD
L. Plata
loco
Rotterdam
per 10001)
GOUD
cash Londen
per ounce line
Herl.Ned.Ct.I
Not.
151.2
EO
–
=’
0
Ned. Ct.
/
Not
Hen. Ned. Ct.
Not,
V
f
%
7
%
.
7
%
1927
230,28
100,1
19.-/-
160,50
105,1
40,43
100,9
32,62
5
106,5
266,03
106,4
21.18/11
185,-
95,0
51,50
100,1
85/-
105,3
104,4
124,1
1928
229,90
1000
19-1-
151,50
99,2 47,58
118,7
31,875
104,1
254,10
101,6
21../-
185,25
95,1
51,45
100,0
85/-
102,0
100,2
94,6
1929 229,71-
99:9
19.-1-
146,-
95,6
32,25
80,5
27,37
5
89,4
230,16
92,0
19.-/9
214,-
109,9
51,40
99,9
85/-
92,7
95,4 84,5
1930
218,43 95,0
18.112
141,50
92,7
25,36
63,3
22,62
5
73,9
175,55
70,2 14.10/4
181,75
93,3
51,40
99,9
85/-
89,8
75,1
60,0
1931
187,88
81,7
16.141- 110,75
72,5
18,65
46,5
15,37
5
50,2
136,69
54,7
12.2/11
95,50
49,0
52,-
101 1
92/5
47,8
54,6 44,1
1932
136,14
59,2
15.1314
69,-
45,2
11,15
27,8
13,-
42,4
130,52
52,2
15.-/4
70,-
35,9
51,25
99:6
1181-
35,1
43,0 38,4
1933
136,48
59,3
16.11(2 73,50
48,1
13,26
33,1
9,30
30,4
90,39
36,1
10.19/4 75,50
38,8
51,35
99,8
12417
33,1
39,0
34,5
1934
134,02
58,3
17.18/4
76,50
50,1
12,07
30,1
6,90
22,5
71,90
28,7
9.12/3
72,75
37,3
51,50
100,1
137/8
31,6
37,3
36,5
1935
12791 55,6
17.1314
59,50 39,0
12,54
31,3
9,15
29,9
104,26
41,7
14.8/-
67,25
34,5
51,50
100,1
14212
32,2
37,0
34,8
1936
139:98
60,9
17.19(10 78,25
51,3
15,40
38,4
11,90
38,9
113,49
45,4
14.1119
85,-
43,6
54,60
106,1
140/4
39,0
42,2
40,7
1937
205,35
89,3
22.1712
132,25
86,6
23,35
58,2
15,22
5
49,7
127,81
51,1
14.4/8
110,50
-56,8
63,20
122,8
140/9
53,4
57,8
55,9
1938 189,94
82,6
21.717 109,50
71,7
15,38 38,4
10,07
5
32,9
92,12 36,8
10.713
99,-
50,9
63,30
123,0
14216
41,1
48,5
44,5
Mrt.
1938 197,49
85,9
22.-/-
116,25
76,1
15,-
37,4
10,97
5
35,8
92,92
37,2
10.712
106,25
54,6
62,15
122,0
139111
41,8
49,9
43,6
Apr.
•
197,23
85,8
22.-!-
110,-
72,0
14,50
36,2
10,62
5
34,7
90,22
36,1
10.1/3
101,75
52,3
62,65
121,8
139/9
40,0
48,9
41,1
Mei
,,
195,17
84,9
21.151-
105,50
69,1
14,50
36,2
10,42
5
34,0
91,54
36,6
10.4/-
98,50
50,6
62,85
122,2
14014
39,4
47,8
40,0
Juni
190,37
82,8 21.51-
102,50
67,1
14,-
34,9
9,775
31,9
92,40
36,9
10.6/3
96,-
49,3
63,05
122,5
14018*
38,9
47,1
40,7
uli
188,10
81,8
21.-1-
102,50
67,1
14,75
36,8
10,125
33,1
97,26
38,9
10.1712
102,-
52,4
63,20
122,8
141/2
41,3
48,2
44,3
Aug.
,,
187,70
81,6
21.-1-
103,-
67,5
14,75
36,8
9,72
5
31,8
93,55
37,4
10.913
96,50
49,6
63,60
123,6
142/4
40,9
47,6
45,2
Sept.
182,97
79,6
20.151-
105,-
68,8
15,25
38,0 9,475
30,9
91,44
36,6
10.5/-
96,25
49,4
64,55
125,5
14419
41,0
48,0
46,9
Oct.
,,
184,29
80,1
21.-!-
107,-
70,1
15,75
39,3 9,07
5
29,6
88,01
35,2
10.-19
92,50
47,5
63,90
124,2
145194
41,3 47,8
47,9
Nov.
177,72
77,3
20.10/-
108,50
71,1
15,50
38,7
8,725
28,5
85,14
34,0
9.16/7
90,-
46,2
63,95
124,3
147174
40,8
46,8 45,9
Dec.
175,-
76,1
20.716
108,50
71,1
14,50
36,2
9,-
29,4
87,24
34,9
10.2/10 91,25
46.9
63,95
124,3
148110
40,2
46,6 45,3
Jan.
i939
174,17
75,7
20.51-
108,55
71,1
14,50
36,2
9,075
29,6
88,20 35,3
10.419
89,25
45,9
64,20
124,8
14818
40,7
46,5
–
45,7
Febr.
,,
169,53
73,7
19.8(9
109,80
71,9
14,50
36,2
9,40 30,7
90,50
36.2
10.6111
90,50
46,5
64,90
126,1
14814
42,1
46,4
46,1
Maart
,,
169,89
73,9
19.51-
116,25
76,1
.
–
14,50
36,2 9,65 31,5
91,43
36,6
10.712
96.25
49,4
65,50
127,3
148144
43,5 41,6
47,8
28 Mrt.-4 Apr.
169,81
73,8
19.51-
117,50
76,9
14,50
36,2
9,62
5
31,4
91,46
36,6
10.716
95,50
49,1
65,40
127,1 14815
43,7
41,7
48,7
4-12 April’39
167,60
–
72,9
19.-/-
117,50
76,9
1450
36,2
9,50
31,0
90,94 36,4
10613
95,
48,8 65,50
127,3
14816
43,4
47,4 48,0
12-18
,,
,
169,71
73,8
19.51-
117,50
76,9
1450
36,2 9,25
30,2 91,46 36,6
10.716
9,-
48,3 65,45
127,2
148/61
43,5
47,5
48,8
18-25
,,
171,92
74,8
19.101-
117,50
76,9
14,50
36,2 9,50
-31,0
93,68
37,5
1
10.12/6
93,75 48,2 65,45
127,2
148:6
44,3
48,1
49,6
STEENKOLEN
Westf./Holl.
bunkerk.ongez.
PETROLEUM
MId. Contin. Crude
33 t/m. 33.9° Bé s. g.
BENZINE Gulf Exp. 64/66°
per
KALK-
SALPETER
franco schip
ZWAVELZURE
AMMONIAK
CEMENT
levering bij S0ton franco
ST E EN EN
‘
t
E.g
__________________
binnenmuur buitenmuur
f.o.b.
R’dam/
A’dam
per
te N.-York p. barrel
U.S. gallon
Ned. per 100kg
franco schip
Ned. per 100kg voor den wal
P.
1000 stuks
Rood en
p. 1000 stuks
Klinkers en
.
°
,
–
1000kg.
Herl.Ned.Ct.l Not.
Henl.Ned.Ct.l Nt
tst0
Rotterdam
Boenegrauw
llardgrauw
=•2!
–
-‘
.E2-
-‘
%
7j
j7iryiir
/
rJ3r
1927
11,25
103,1
3,21
103,6
-1,28
37
128,0
14,86
11,48 102,6
11,44
1
102,5
18,-
990
13,65 104,3
16,50
88,4
105,1
105,2
1928
10,10
92,5
2,99
971
1,20
24,85 85,9
9,98
11,48
102,6 11,08
99,3
18,
–
990
13,60 104,0 19,50 104,5
96,5
.
99
1
0
1929
11,40 104,4
3,06
994
1,23
24,90
86,1
10
10,60
94,8
10,96
i
98,2
18,55
102,0
12,
–
91,7 20,
–
107,1
98,5
–
95,9
1930 11,35 104,0
2,76
89,6
111
21
90
75,7
8,81
9,84
88,0
10,55
/
94,5
18,55
102,0
II,-
84,1
19,
–
101,8
83,3
11,1
1931
10,05
92,1 1,42
461
0:57
1238
42,8
4,98
8,61
77,0
7,73
1
69,3
16,55
91 0
76,4
15,50
83,0
81,9 55,4
1932
73,3
2,01
653
0,81
11,99
41,5 4,83
6,15
55,0
4,20
37,6
12,-
66:0
8,50
65,0
-II,-
58,9
49,6
–
43,0
1933
7,-
64,1 1,14
37,0 0,57 9,24 32,0
4,63
6,18
55,2
4,63
i
41,5
II,
–
60,5
8,75
66,9
10,50
56,2
46,4 40,3
1934
6,20
56,8
1,40
45,5
0.94 7,18 24,8
4,84
6,11
54,6
4,70
42,1
11,25
61,9
7-
53,5
8,50
45,5
44,8
38,8
1935
6,05
55,4
1,39 45,1
0,94 7,65
26,5
5,18
5,89
52,7
4,81
–
43,1
60,5
6:75
51,6
8,50
45,5
48,4 39,9
–
1936
6,60
60,5
1,63
52,9
1,04
8,86 30,6
5,65
5,70 51,0
4,82
43,2
10,50
57,7
6,75
51,6
8,75 46,9 48,5
44,1
1937
8
1
80
80,6
2,09
67,7
1,15 11,08
38,3
6,10
5,75 51,4
4,97
44,5
11,35
62,4 7,50
57,3 9,50
50,9 66,4 60,5
1938
9,75
89,3
2,03 65,8
1,12
8,84 30,6 4,87
–
5,95 53,2
5,17
46,3
12,85
70,7
9,-
68,8
11,75
62,9 56,7 48,0
Mrt.
1938
9,90
90,7
2,09
67,7
1,16
9,08
31,4 5,05 6,15
55,0
5,35 47,9
12,85
70,7 8,50
65,0
10,50
56,2
58,1
50,7
Ai
r.
9,90
90,7
2,09
67,7
1,16
8,89 30,7
4,94
6,20
55,4 5,40 48,4
12,85
70,7
9,
–
68,8
64,3
57,5
49,5
ei
9,90
90,7
2,10
68,0
1,16
8,92 30,8
4,94
6,25
1
55,9
5,45
48,8
12,85
70,7
9,
–
68,8
12,
–
64,3
55,6
48,3
Juni
9,90
90,7
2,10
68,0
1,16
8,88
30,7
4,91
6,25
55,9 5,45 48,8
12,85 70,1
9,-
68,8
12,-
64,3
55,7
48,0
Juli
9,90
90,7
2,11
68,4
1,16
8,97 31,0
4,94
5,55
49,6
4,80
43,0
12,85
70,7
9,
68,8
12,-
64,3
55,9
49,3
Aug.
9,80
89,8
2,12
68,7
1,16
8,89
30,7 4,85
5,65
50,5
4,90 43,9
12,85
70,7
9,50
72,6
12,
64,3
55,1
48,9
Sept.
,
9,60
87,9
2,16
70,0
1,16
8,93 30,9
4,81
5,70
51,0
4,95 44,4
12,85
70,7
9,50 72,6
12,-
64,3 56,5
49,5
Oct.
9,45
86,6
1,91
61,9
1,04
8,68
30,0
4,72
5,75
51,4
5,-
44,8
12,85
70,7
9,50 72,6
12,-
64,3 56,9 49,8
Nov.
9,35
85,6
1,77
57,3 0,96
8,31
29,0 4,52 5,80
51,8 5,05 45,3
12,85
70,7
9,50 72,6
12,-
64,3
56,1
49,0
Dec.
9,50
87,0
1,77
57,3
0,96
8,11
28,0
4,41
5,90
52,7
5,15
46,1
12,85
70,7
9,50
72,6
12,-
64,3
55,5
48,6
Jan.
1939
82,4 1,78.
57,7
0,96 8,08 27,9 4,38-
6,10
54,5 5,30
47,5
12,35
67,9 9;50
72,6
12,
–
64,3
55,1
48,5
Febr.
9,15
83,8
1,79
58,0 0,96 8,18 28,3
4,38
6,10
54,5
5,30
47,5
12,35
67,9 9,50 72,6
12,
64,3
55,5
49,4
Maart
9,65 88,4
1,81
58.6 0,96
8,31
28,7
4,41
–
6,10
54,5
5,30
47,5
12,35
67,9
9,50 72,6
12,-
64,3
56,5
50,6 28
Mrt.-4 Apr.
9
1
65
88,4
1,81
58,6
0,96
8,47
1
29,3 4,50
6,10
54,5
5,30
47,5
12,35
67,9 9,50
72,6
12,
–
64,3
56,3
–
50,6
4-12 April ’39
9,65
88,4
1,81
58,6
0,96
8,48
–
29,4
4,50
6,10
54,5
5,30
47,5
12,35
67,9
9,50 72,6
1
12,-
64,3 56,0 50,3
12-18
9,65
88,4
1,81
58,6
0,96
8,48
29,4
4,50
6,10
54,5
5,30
47,5
12,35
67,9
1
9,50
72,6
12,-
64,3
56,2
50,4
18-25
,,
–
9,65 88,4
1,81
58,6 0,96 8,83 30,5
4,69
6,10
54,5
5,30
47,5
12,35
67,9
1
9,50 72,6
12,
–
64,3
56,5
51,0
348
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
’26 April 1939
BANK VAN ENGELAND.
1
Bankbilf.
1 Bankbilf.
Other Securities
Dlsc.and
Data
Metaal
1
In
‘in Bankingl
1
circulatle
1
Departm.
Advances
5ecu.it les
12 April 1939
1
227.238
1489.703
1
36.457
6.276 1 21.522
5
,,
1939
227.265
1
491.451
34.709
8.486
21.509
22 Juli
1914
40.164
29.317
33.633
1
J
1
Other Deposits
1
Dek-
Data
Gov.
Sec.
Public
Depos.
Bankers
Other
Reser pel
kings-
Accounts
1
perc.
1)
12 Apr. ’39
108.666
1
17.739
97.646
1
40.936
1 37.5351
24,0
5
,,
’39
100.351
1
16.042
1
91.947
40.529
135.814
24,1
22 Juli ’14
11.005 14.736
42.185
29.2971 52
‘, veiriuuuiiig ivasçiieit
EÇCSCIVC
ei, ijcpuaits.
BANK VAN FRANKRIJK.
‘Te goed
Wts-
Belee-
Renteloos
Data
Goud
ZilverI
In het
1
buitenl.
1
sets
1
bultenl.J
1
ningen
voorschot
a. d. Staat
13 Apr.’39
d7.266 1
6531
16
111,0221
7441
3.851
1
30.577
6
,,
’39
87.266
1
6421
14 110,5411
3.549
30.57?
23Juli’14
4.104
6401
–
1
.5411 8l
769
1
–
Bonsv.d.
1
Diver-
1
Rekg. Courant
Data
zeijst
amort. k.
sen’)
Circulatie
Staat
Zelfst.
1
Part 1-
amort k.I culieren
13 Apr.’
‘
39
5.470
1
2.935
1
122.100
1
1.717
1
2.004
114.144
6
39
5.470
1
3.154
1
120.303
1
1.745
1
2.027 15.004
23 Juli’14
–
–
1
5.912
401
–
1
943
.,
oiuiiput activa.
DUITSCHE RIJKSBANK.
Daarvan
Deviezen
Andere
Data
Goud
bij bul- als goud-
I
wissels
Belee-
tnt.circ.
dekking
en
ningen
banken
t
)
1
geldende
cheques’
15 Apr. 1939
70,8
1
10,6
5,9
7.426
1
8
34,9
7
,,
1939 70,8
1
10,6
5,6
7.776,1
37,8
30 Juli
1914
1.356,9
1
–
–
750,9
50,2
Data
1 Effec- 1 Diverse 1 Circu- 1 Rekg.- 1 Diverse
ten
1
Activaa)
1
latle
J
Crt.
1
Passiva
15 Apr. 1939
668,1
1.334,0
7.785,8
1.126,4
552,4
7
,,
1939
668,2
1428,0
8.165,2
1.059,8
544,6
30 Juli 1914
330,8
200,4
1.890,9
944,-
40,0
1)
Onbelast.
2)
w.o Rentenbankscheine
15,7 April’39, resp. 23,20 miii.
NATIONALE BANK VAN BELGIÊ (in Belga’s).
Data
Goud
a
.
a
.
°
,
Rekg. Crt.
1939
t
j
e.
n
‘
”
,
.
0,
0
3.065
54
1
534
‘i’13
144
241
4.464
1’0
159
13/4
.13.064!
53
1
6081
412
1
1
5
5
1
144
236
4.
42
6!
iol
147
FEDERAL RESERVE BANKS.
Goudvoorraad
Wissels
Data
Other
1
Goud-
In her-
1
In de Totaal
1
certifi-
cash”
2)
disc.
v.
d.
1 1
open
bedrag
1
caten’.)
member
markt
banks
1
gekocht
19 Mrt.’391
12.433,3
12.423,7
403,6
3,3
1
0,6
12
,,
‘t
12.317,9
1
12.307,7
405,6
3,4
1
0,6
Belegd
1
F.
R.
1
Goud-
1
I
Aloem.
1
Data
in u. s.
Notes in clrcu_l
1
Gestort
Kapitaal
Dek-
1
kings-
hek-
1
kings-
Gov.Sec.
1
lat ie
1
1
perc.
3
)
1
perc.
4
)
19 Mrt.’391
2.564,0
1
4.345,4
10831,0)
135,0
1
84,6
1
–
12
,,
‘l
2.564,0
1
4.335,4
10.722,5!
135,0
1
84,5
1
‘)
Deze certiticaten werden 000r ae Scuatkist aan cie Ieserve
tianken
gegeven voor
de overname van het goud, toen de
$ op
31Jan. ’34 van
100 op 59.06 cents werd gedevalueerd.
i) ,Other Cash” does not inciude Federal Reserve Notes or a Bank’s
own
Federal Reserve bank notes.
3)
Verhouding totalen goudvoorraad
tegenover opeischbare schul-
den: F. R. Notes en netto deposito.
4)
Verhouding tot voorraad
muntmateriaal en wettig
betaalmiddel tegenover idem.
PARTiCULIERE BANKEN AANGESLOTEN
BIJ
HET
FED. RES. STELSEL.
1
Dis-
1
I
Totaal
1
Waarvan
Data
I
Aantal
conto’s
1
Beleg-
Rde
epo-
time
leenin.
en
beleen.
1
gingen
1
banks
sito’s
1
deposits
22 Mrt.’39I
1
1
8.209
13.533
7.379
1
28.931
1
5.212
15
,,
’39J
1
8.281 113.541
7.464
1
29.204
1
5.198
De posten van De Fled. bank, de JavasCite Bank en ee bank OT England zijn in duizenden, alle overige posten in millioenen van
de betreffende valuta.
NEDERLANDSCHE BANK.
Verkorte
Balans
op
24 April 1939.
Activa.
Binien!. Wis- (Hfdbk.
f 10.925.024,74
sels,
Prom.,
Bijbnk.
305.874,37
enz.in disc.Ag.sch.
1.319.819,32 f
12.550.718,43
Papier
o. h. Buitenl.
f
2.700.000,-
Af: Verkochtmaar voor de bk.nog niet afgel.
–
2.700.000.-
13e!eeningen1 Hfdbk.
174.654.723,12
1
)
mci. vrsch. Bijbnk.
2.391.818,45
in
rek.-crt.1
Ag.sch.
35.658.315,23
op onderp.l.
f 212.704.856,80
Op Effecten enz. ..
f
211.681.488,721)
OpGoederen en Ceel. ,,
1.023.368,08
212.704.856,801)
Voorschotten
a.
h. Rijk …………….
Munt, Goud ……(
106.637.555,-
Niuntmat., Goud ..
,,1.119.413.712,51
f1.226.051.267,51
Munt, Zilver, enz.
19.844.853,38
Muntmat., Zilver,.
–
1.245.896.120,89
l3eiegging
van kapitaal,
reserves
en pen-
sioenfonds ……………………,,
43.987.796,38
Gebouwen en Meub. der Bank ……..,,
4.580.000,-
Diverse rekeningen ………………,,
11,731.202,34
Staat
d. Nederl.
(Wet
v.
27/5/’32,
S. t.,ro
221)
,,
8.905.871,61
Paseiva.
f 1.543.056.566,45
fapitaal ……………………….f
20.000.000,-
Reservefonds ……………………,,
4.860.787,51
Bijzondere reserve ………………,,
7.102.179,67
Pensioenfonds …………………. ..
12.090.515,79
Bankbiljetten in omloop
…………….
1.036
764.530,-
Bankassignatiën in
omloop
………. ..
21.288,60
Rek.-Cour. f Het
Rijk f 8.449 281,53
saldo’s: Anderen ,,
447.980.689,84
,,
456 429,97 1,37
Diverse rekeningen ……………… ,,
5.787.293,51
f 1.543.056.566,45
Beschikbaar
metaalsaldo
…. ……..
f 648.794.458,69
Minder bedrag
aan
bankbiljetten in om-
loop dan waartoe de Bank gerechtigd is
1.621.986.140,-
Sêhatkistpapier, rechtstreeks
bij
de
Bank
ondergebracht ………………..,,
–
t) Waarvan aan Nederlandsch-lndlë
(Wet van IS Maart 1933, Staatsbiad No. 99) ……..f 63.247.800,-
Voornaamste posten
in duizenden guldens.
1
Goud
1 1
Andere
1
Beschlkb.
1
Dek-
Data
1
__________
iCirculatlei
opeischb.I
Metaal-
kings
1
Munt
1
Muntmat.
1 1
schulden
saldo
1
perc.
14 April ‘3911066381]
.
119
.
414
!
],036.7651456.451
1
648.7941
83
,,
17
‘39110663811.189.176
_
1022.346
1
535.568
I
693.5561
84
25Juli’14j
65.703!
96.410
1
310.437f
6.198
1
154
Totaal
1
Schatkist-
1
Belee-
Pap lerr
I
Diverse
Data
bedrag
1
promessen
1
ningen
I
‘
het
bJtenl.
I
reke-
dlsconto’slrechistreeksl
1
ningen
1)
14 April
1939!
12.551
1
–
1
212.705 2.700
1
11
731
17
,,
19391
10.976
1
–
1
208.557
2.700
1
11.966
2
5
Juli
1914!
67.947
1
–
1
61.686 20.188
509
‘)Ondler cie activa.
JAVASCHE BANK.
Data
Goud
Zilver
Circu lat ie
Andere
I
opeischb.
schulden
Beschikl
metaal-
saldo
22Apr.’39
2
)
137.370
‘
193.280. 86.590
25.822
15
,,
‘392)
137.230 197.830
85.520
23.890
25 Mrt.1939
116.886
21.904
184.581
82.724
31.807
18
,,
1939
116.886
21.579
187.443
83.207
30.205
25
Juli
1914!
22.057
31.907
110.172 12.634
4.842
Data
bulten
N.-Ind.
betaalb.
Dis-
conto’s
Belee-
ningn
I
Diverse
I
1
reke-
I
percen
take
22Apr.’39
2
)
11.780
7520
1
68.160
49
15
,,
‘392)
5.520 74.640 79.970
1
48
25 Mrt.1939
8.240
14.239
t
48.819
1
61.575′
1
52
18
,,
1939
7.705
14.263
I
46.412
65.378
1
51
25Juli1914
1
6.395
7.259
75.541
1
2.228
44
1
1
Sluitpost activa.
2)
Cijfers
telegrâlisch
ontvangen.