AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
E
0
Be’
–
rich
ten
ALGEMEEN WEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
34E
JAARGANG
WOENSDAG 18 MEI 1949
No. 1671
COMMISSIE VAN REDACTIE:
Ch. Glasz; H. TV. Lambers; J. Tinbergen;
F. de Vries.
Redacteur-Secretaris: C. aan den Berg.
Pit’. Redacteur-Secretans: A. de Wa.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË
J. E. Menens; R. Miry;J. aan Tichelen; R. Vandeputte;
F. ‘Vers ichelen.
Cegeaens oaer adressen, abonnementen enz. op de laatste
bladzijde van dit nummer. –
BERICHT.
Door bijzondere omstandigheden lregen wij de lie-
schikking over een aantal exemplaren van ,,E.-S. B.”
van de jaren 1940 tot en met 1945. Aanvragen van lezers,
die deze jaargangen nog wensen te cohipleteren, zien wij gaarhe zo spoedig mogelijk tegemoet.
IMLOIJI):
Blz.
Deartikelenvandezeweek
…………
387
Sommaire,
summaries
…………….
387
Toekomst mogelijkheden van de Nederlandse zuivel-
export door Dr E.
pan de Wiel
…………….
388
De economie van het grondgebruik in uitbreidings-
plannen
door’Prof. Dr Ir H. G. nan Beusekoni ….
391
Transfer’ van kapitaalopbrengsten uit Duitsland en
de betekenis daarvan voor het Europese dollar-
deficit door J.
P.
aan der Burg
…………….
394
Het
Huurprijsbesluit 1940 en zijn toepassing
door
–
C.
Küppers
……………………………..
396
Aantekening:
–
Levensverzekeriiigvoorwaartl en vai vliegend personeel, aan-
wijzing
voor
veiligheid
in
de
luchtvaart
door
J. A.
t’an
Lith
397
Bedrijfseconomische
notities:
De Nederlandse Participatleinaatschappij
door J. C. Brezel
398
Internationale
notities:
liet arbeidsprohleeni in do Belgische kolennijnen
……..
399
:1e
oorlogs-
en
na-oorlogsinfiatie
in
}'[nlan(l
……….
399
Geld-
en
kapitaalmarkt
……………………
400
De Belgische geld- en kapitaalmarkt in April 1949
door
V.’
Van
Ronipwy
…………………….
400
Statistieken:
Bankstaten
………………………………..
401
Overz.lelit der laatste vier verkorte halanseri van J)e Ncder-
landsche
Bank
…………………………….
402
Maaiidcijiers van de grote banken In Nederlant
……..
402
Inleggingen en terugbetalingen bij de Algenene Spaar- en
Lijfrentekas
in
België
………………………..
402
DEZER DAGEN
betoogde de Nederlandse Regering, dat gedane zaken een
.keer kunnen nemen. Zij was’ naar haar mening tot de
wending in het Indonesisch beleid, zoals vastgelegd in
het van Roijen-Rum accoord gedwongen, wilde zij niet
alle schepen achter zich verbranden.
Het is thans aan het Parlement, om te beoordelen,
of het deze gedane zaken een keer wil laten nemen. Op een keer ten goede door haar wending kon de Regering
wijzen. In de vergadering van de Verenigde Naties is
thans officieel besloten de quaestie Indonesië voorlopig
als afgedaan te beschouwen.
Niet elk terzijde stellen van de Indonesische quaestie
was voor de Regering een keer ten goede. De HogeVer-
tegenwoordiger van de Kroon zag bij deze gang van
zaken zijn mogelijkheid tot richtige taakvervulling als
afgedaan. Hij zag zijn tijd van gaan. In een tweede, uit-
gestelde, régeringsverklaring heeft men dit thans ver-
nomen; de vraag blijft, of men het kan verstaan.
Doch, zoals de ,,Red Queen” tegen Alice zei: ,,when
you’ve once said a thing, that fixes it and you must take
the consequences”. In deze geest ook legde de Ameri-kaanse minister van Buitenlandse Zaken de financiële
consequenties van het Atlantisch Pact aan het Congres
voor. Voor het eerste jaar is ten behoeve van militaire
steun aan West-Europa $ 1.130 millioeii uitgetrokken.
Deze noodzaak tot het respecteren van voorgaande
afspraken, stelde hij vooral tegenover hn, die na de
recente afspraak van de Grote Vier om in Parijs bijeen
te komen, de zaken verder op hun beloop wilden laten,
in de geest van: ,,Kom terug, alles is vergeven en vergeten”.
Zoals ook over de eventuele directe opheffing van de luchtbrug, het antwoord bleef: ,,nothing doing”.
Intussen probeert men wel tot zaken te komen. In
Genève kwam de ,,Economic Commission for Etrope” bijeen, in het bijzonder over dc handel tussen Oost- en
West-Europa. De zendgraaf voor het Europese hulp-
program Flarriman legde nogmaals uit, hoe goed de
Verenigde Staten het hebben gedaan, juist doordat zij
éèn, niet door grenzen onderbroken, werkgebied waren.
Hij is te beschaafd, dan dat hij Ford: ,,History is bunk”
zou citeren. Desondanks denkt men terug aan Bilderdijk,
die zeer conservatief was: ,,in het verleden, ligt
–
het heden”. ,,In het nu, wat worden zal”. Zo denken met voldoening
de burgers van Israël, thans als Staat toegelaten tot de
Verenigde Naties. Zo denken, met minder voldoening,
bewoners van Tripolis, wanneer het voorstel in de Ver-
enigde Naties wordt aangenomen, waarbij dit gebied
in 1951 aan Italië zou komen. –
Zo denken, wellicht met nog minder voldoeing, een
aantal economische specialisten. FIet tekort op de Engelse
handelsbalans in April was zeer groot; men ziet op korte
termijn geen wending tea gunste. En over dë Amerikaanse
conjunctuur blijft men aan het wenden en keren. Voor
de gehele situatiegeldt Marryat’s advies bij belangrijke zaken: ,,neem het koeltjes op”.
ASSOC I AT I E ‘.CA S
:
S A
KASSIERSINSTEILING
OPGERICKI IN 1806
HEERENGRACHT 179 0 AMSTERDAM.0
OCOMOTIEf
Opt
ZEEROUDE
GENEVER
– WEEKBLAD VOOR IMPORT,
EXPORT, TRANSITO,
RECIPROCITEIT EN
BINNENL. HANDEL
MET NETRERLANDS TRADE BULLETIN
aizgwe1&ende ati&eeen
iwdtieuzu4 aU a& uttctWidtv
eev awwta9etv a4
ei
vnetv. em 6411en&nd.
DEZE WEEK:
• Afzetmogelijkheden in Afghanistan
• Terrnijnhandel in Egyptische katoen
• Nederland en Sowjet Rusland
• Nieuwe artikelen
UITGAVE VAN J)E
KONINKL. NEDERL. BOEKDRUKKERIJ
H. A. M. ROELANTS – SCHIEDAM
• AbonneinentsprlJs f 15,— per jaar
t
ROTTERDAMSCHE
BANK’
N.V. KONINKLIJKE
•CHÈQUE-
N E D
E
R L A N DS(HE
EN
Z 0 U T 1 N DU S î R t E – –
BAKGIRO-‘
oekelo Hengelo
VERKEER
ZOUTZIEDERIJ
Fabnek van.
zozitzuur, (alle kwaliteiten)
225 VESTIGINGEN
vloeibaar chloor
IN NEDERLAND
chloorbleekloog
natronloog, canstzc roda.
S
Behandeling – van alle
bankzaken
Bezorging van alle
•
assurantiën.
R. MEES
&
ZO
ONEN
BANKBRS EN ASSURANTIE.MAKELAAR
AMST2RDA
ROTTERDAM
.
S-ORAVENHAOE
DELFT
–
SCHIEDAM
–
VLAARDINGEN
Koninklijke
Nederlandsche
Boekd ru kkerij
H. A. M. Roelants
Schiedam
TKENiNEN-ENLAOLKASTN
• ,,HOLLAN DIA” –
HOLLANbSCHE FABRIEK VAN MELK-
PROUCTEN EN VOEDINGSMIDDELEN N.V.
HOOFDKANTOOR TE
‘LAARDINGEN
Annonces, waarvan de tekst ‘s Maandags in ons.bezit
is, kunnen, plaatsruimte voorbehouden, in het nummer
van- dezelfde week worden opgenomen.
18 Mei 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE
BERICHTEN
887
DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK.
Dr E. van de Wiel,
Toekomstmogelijkheden pan de Neder-
landse zuielexport.
Over enige jaren zal Nederland een productie-overschot-
hebben aan zuivelproducten van ca 1,2 mln ton. De
structuurmoeilijkheden, welke vôôr de oorlog mede de
ongunstige gang van zaken m.b.t. de Nederlandse zuivel-
export veroorzaakten, bestaan ook thans nog. Inter-
nationaal gezien, mag op—grond van de ontwikkeling
van de zuivelproductie na de oorlog en de opgestelde
productieplannen, een aanbod op de wereldmarkt worden
verwacht, dat minstens op het peil van vélr de oorlog
ligt. De verwachtingen omtrent de internationale vraag
op korte termijn zijn niet gunstig. Voor Nederland, met
zijn relatief dure zuivelproducten, zullen de twee belang-
rijkste invoergebieden, Engeland en Duitsland, weinig
mogelijkheden tot lonende uitvoer bieden. Verder is het
twijfelachtig, of het tot stand komen van de Benelux
onze uitvoer van zuivelproducten naar België sterk zat
verruimen. De vooruitzichten voor de afzet van ons
exportsurplus in de nabije toekomst zijn dan ook niet
gunstig.
Prof. Dr Ir H. G. van
Beusekom,
De economie pan het
grondgebruik in uitbreidingsplannen.
Er zijn twee redenen om zich bezig te houden met de
economie van het grondgebruik: le het is noodzakelijk
zo min mogelijk landbouwgrond aanzijn bestemming te
onttrekken, 2e 11et is noodzakelijk om de kosten van het
bouwterrein per woning binnen grenzen te houden. Nor-
men moeten worden vastgesteld voor de dichtheid van
bebouwing. Deze normen zijn gevonden in de terreinindex
en de straatindex, welke het grondgebruik en de straat-
lengte per woninggroot te-eenheid bepalen. IDe Overheid
zal, wanneer de stedebouwkundige studie voldoende ver
zal zijn gevorderd, richtlijnen voor uitbreidingsplannen
moeten vaststellen, die aan de ontwerpers de noclige
vrijheid laten, doch tevens het grondgebruik zoveel
mogelijk beperken en toch waarborgen geven, dat zo
goed mogelijk zal kunnen worden gewoond.
P. J.
van der
Burg,
Transfer pan kap itaalopbrengsten uit
Duitsland en de betekenis daarpan poor het Europese
dollarde/icit.i
Gegeven de economische verhoudingen in Europa, zou
transfer van de opbrengsten van in Duitsland geinves-
teerd kapitaal een vermindering van het totale Europese
dollardeficit ten gevolge hebben. De dollarbesparing zou
tot uitdrukking moeten komen in een vermindering van
de reeds bestaande dollarschulden van Europa exclusief
Duitsland, aan de Verenigde Staten of in het verminderen
van de nog aan de Europese landen te verstrekken dollar-
leningen. Een verdere dollarbesparing zou kunnen worden
verkregen, indien de uitvoer van de Europese landen naar Duitsland werd vergroot, doordat niet de prijsverhouding
t.o.v. de Verenigde Staten, maar de aanwezigheid van
vreemde betaalmiddelen een bepalend element werd bij
de invoer in Duitsland. De handelsbalans van West-
Duitsland vertoonde over 1948 t.o.v. Europa een over-
schot van D.M. 631 mln.
C.
Küppers,
Het Huuprjsbesluit 1940 en zijn toepassing.
De instandhouding van het Nederlandse huizenbezit
loopt ernstig gevaar, indien niet zeer spoedig tot een
algemene huurverhoging wordt overgegaan. Een huur-
verhoging over de gehele linie kan alleen worden toege-
staan, wanneer deze de loon- en prijspolitiek. der Regering
niet in gevaar brengt. Een huhrverhoging op een beperkt
territoir zal dit gevaar niet opleveren. Flet is daarom te
hopen, dat in elk geval de mogelijkheid wordt geschapen,
dat de huren van de in Mei 1940 incourante, doch thans
weer gangbare panden tot het vereiste niveau kunnen
worden verhoogd.
SOMMAIRE.
Dr E. van de-Wiel,
Les possibilités futures de l’industrie
laitière aux Pays-Bas.
Aux Pays-Bas la production laitière accusera, dans
quelques années, un surplus d’environ 1,2 millions de
tonnes. Les difficultés de structure auxquelles,l’exporta-
tion néerlandaise avait â faire face avant la guerre existent
toujours. Eu égard, 6galement,
1
au développement, et â
la bi internationale de l’offre et de la demande, les pré-
‘iisions de l’exportation néerlandaise de produits laitiers
ne peuvent pas être considérés comme étant favorables.
Prof. Dr H. G.
van Beusekom,
L’utilisation économique
des terrains ni bdtir dans les projets d’externsion.
L’extension des villes ne peut se faire au détriment des
terres agricoles; et le coût d’un terrain k bâtir iboit rester dans ‘certaines limites. 11 convient d’établir .des normes
suivant la densité des surfaces bâties. Ces normes résultenit
de l’index élaboré pour déterminer l’utiiisation des terrains
et la longueur des rues par unité de construction. L’autorité
devra établir des directives en ce qui concerne les projets
d’extension.
P.
J.
van der Burg,
Le transfert de l’Allemagne des ,epenus
de capitaux et sa signification par rapport au déficit
de dollars en Europe.
Le transfert des revenus réalisés par les capitaux investis
en Allemagne n’augmenterait pas le manque de dollars
en Europe; ii s’en trouverait nu contrâire diminuer.
L’économie des dollars devraït ressortir d’une diminution
des dettes européennes f l’égard des Etats-Ejnis, l’Alle-
magne exceptée, ou d’une réduction des prêts américains
restant â consentir .aux pays d’Europe.
C. Küppers, La bi sur les loyers 1940 en son appbication.
11 est hautement souhaitable que les loyers des im-
meubles, jieu appréciés en mai 1940, mais actuellement
très recherchés, soient portal k un niveau convenable.
SUMMARIES.
Dr E.
van de Wiel,
The Netherlands dairy exports in the
future.
It is estimated that in the near future our exportable surplus of dairy products will be 1,2 million tons. The
structural difficulties, existing before the war, as to the
export of Netherlands products, have not disappeared.
As a consequence of the development of demand and
supply on the world inarket, the outlook for the dairy
exports of the Netherlands is not favourable in the short run
Prof.
1 Ir H. G. van
Beusekom,
The economy of the use of
buildingground in plans for extensions.
As littie as possible of the soil available for agriculture
should be withdrawn from its destination for construction
purposes, while also the costs of the buildingground per
dwelling should be .kept within certain limits. Rules
should be established regulating the density of buïlcling:
these may be found in the buildingground-index and the
street-index, which regulate the use of ground and length
of street per dwelling unit. The authorities will have to
formulate directives for extension plans.
P. J.’
van der Burg,
Transfer of incoine fiom inn’estments
in Germany and the European dollar deficit.
Transfer of income from investmentsin Germany will
not bring about an increase of the European dollar deficit,
but a decrease. This decrease would lead to a reduction
of the size of Europe’s dollar debt towards the U.S. (Ger-
many excluded) or to a reduction of the loans still to be
granted to Europe. – –
• Küppers,
The rent stop 1940 and its application.
it is urgent that the rents of those housès, which in
May 1940 were unsaleable, but are now in current demand
again, should be allowed to be raised to the required level.
S
•. ‘
‘ ”
388
–
ECONOMISCH-STATISTISCHE ‘BERICHTEN
18 Mei 1949
voornaamste importianden; berekening leert, dat in
1938 de tekortgehieden in Europa 97 pCt van alle boter
én83 pCt van alle kaas, welke in de wereldhandel werden
gebracht, importeerden. Van de totale invoer van zuivel-
producten – welke, teneinde te kunnen worden opgeteld,
eveneens op melk werden omgerekend – namen deze
landen ca 93 pCt voor hun rekening. Van de Europese
boterimporteui’s was Engeland op zijn beurt het belang-
rijkst; tezamen met Duitsland vormde dit land het enige
afzetgebied van importantie. Jn grote trekken lag de
situatie evenzo voor kaas:. Engeland en Duitsland zijn
de belangrijkste importeurs; daarnaast zijn nog van
betekenis België, Frankrijk en de Verenigde Staten.
.,T.a.v. gecondenseerde melk liggen de verhoudingen enigs-
zins anders; naast Engeland zijn verschillende tropische
en subtropische gebieden van Azië en Afrika belangrijke
afzetmarkten voor dit product.
Bij het bezien van de vooroorlogse zuivelpositie dient
vervolgens in aanmerking te worden genomen, dat de
opbrengsten, welke door de exporterende landen bij de
zuivelexport werden behaald, iii de dertiger jaren in het
algemeen ber.e
–
Jen het peil. lageii, dat noodzakelijk was
om de producenten der melk een redelijke opbrengst voor
hun product te verzekeren. In de belangrijkste zuivel-
exporterende landen moest de meikveehouderij op kunst-
matige wijze in stand worden gehouden, waa’bij de toe-
gepaste maatregelen – exportsubsidies, productietoesla-
gen, devaluatie, enz. – variëerden met de omstandig-heden en de dooi de desbetreffende landen gevolgde
algemene economische politiek. Zoals bekend, bestonden de dooi’ ons land getroffen maatregelen hoofdzakelijk uit
enerzijds het uitkeren van een toeslag bij export van
boter en van melkproducten, terwijl hij de productie
van kaas een productietoeslag werd betaald, en anderzijds
een pogen om de prôductie te beperken. Eerst later kwam
.de devaluatie van de gulden onze exportpositie versterken.
Indien wij de toekomstige zuivelpositie nu willen be-
oordelen aan de hand van de vooroorlogse situatie, zal
het noodzakelijk zijn de vraag te beantwoorden, of de
aangeduide ongunstige gang van zaken voor ons land
zn de voor de internationale handel in zuivelproducten
38 en 1946 t/m 1948
ml ton)
146
1947
1948
–
Totale
Uitvoer, in melk
ToLale,
Uitvoer, in melk
.
Uitvoer, in melk
ToLa
,
Uitvoer,in melk
uitgedrukt
i,iilgedrukt
– uitgedrukt
uitgedrukt
cluctie
1.000
toni
in pCt
dmucb4
1.000 ton
inpCt
‘
°
t.000
tonj
in
PCI.
ie
“‘l1.000
ton
inpct
Furoia
5.129 2.169
12,2
3.581
52
0,4
3.630
277 2,3
.
4.425
990
7,5
Denemarken
5.450
4.090
23,0
4.607
2.085
17,8
4.106
2.372
20,1
4.062
2.875
21,7
4.326
735
4,1
4.700
34
0,3
4.570
35
0,3
4.500
29
0,2
Noorwegen
1.373
53
0,3
1.120
–
–
1.285
1
–
1.390
32
0,2
Ver. Koninkrijk
.
7.714
48
0,3
8.449
60
0,5
8.200
.
77
0,7
8.990
99
0,7
Ierse Vrijstaat
.2.307
502
2,8
2.168
23
0,2
2.000
21
0,2 2.200
43
0,3
13.724
212
12
10:712 1 l2e
0,9
.
10.900
175
1,5
12.000
160
1,2
Nederland
…………..
België/Luxemburg
.
3.193
– –
2.449
–
-2
2.527
8
0,1
2.800
10
0,1
Zweden
…………….
Zwitserland
2.710
248
1,4
2.160
27
0,1
2.062
41
0,3
2.100
84
0,6
240
1,3
4.800
8
0,
4.800
.
16
.0,l
5.000
72
0,5
Frankrijk
………..
19.716
– –
Finland
T.682
495
2,8
Italië
……………6.237
Duitsland
………..
Estianci
839
375
2,1
Letlahd-
………..
1.718
575
3,2
‘
I,ithauen
1.236
635
2,4
Totaal
78.354
.
1
0.
1
77
44.746
2.401
iZ
44.080
3.023
47.467
4.a94
33,2
(idem zonder laatste vijf)
(52.1 63)
(8.2.97)
Oeeanlë
–
5.565
2.705
15,7
5.043
1.806
15,4
4.967
1.932
16,3
5.479
2.499
18,9
.Australië
………..
Nieuw-Zeeland
4.800
4.025
22,6
.4.400
3.517
29,9
4.800
3.991
33.8
4.900
4.162
31,4
10365
. ‘
6.820
38,4 91,43 5.323
iTi
9.767
5.923
50,1
10.379
6.661 50,3
.
Totaal
………
m
Aerika.
49.276
116
0,7 55.584
2.865
24,4
55.426 2.024
17,1
54.044
1.360
10,3
Ver.
Staten
……….
474
2,7
7.691
642
5,5
7.808
383
3,2
7.540
314
2,4
Canada
………….7.176
Argentinië
3.010
195
1,1
3.500
515
4,4
3.500
469
4,0
3.500
525
4,0
Totaal
59.4621
7851
4,4
1
66.775
.
4.022
1
34,2
66.734
1
2.876
1
24,3
1
65.084
2.199
1
16,6
.
……148.181
17.782
100
120.964
11.746
100
120.581
11.822
.
100
122.930
13.254
.
100
(idem zonder genoemde
vijf)
……………(121.990)
(15.902)
(‘rebezigde omrekeningsfactoren:
boter:
25
kg melk,
kaas
10 kg, condens 2,75 kg en poeder 9 kg.
Bij
de
berekening
van
de
in melk uil;gedrukte uitvber is alleen
–
niet volle producten rekening gehouden en zijte magere con-
dens, mager poeder en
caseïne, enz. buiten beschouwing gelaten.
TOEKOMSTMOGELIJKHEDEN VAN DE
NEDERLANDSE ZUIVELEXPORT.
Een kwantitatieve analyse van de in de nabije toe-komst te verwachten ziiivélproductie van Nederland
toont aan dat naast een hoeveelhe)d boter van ca
40.000 ton een kwantum melk voor uitvoer in de
vorm van kaas en melkproducten (gecondenseerde
melk en melkpoeder) beschikbaar zou komen van
1.200.000
It
.1.300.000 ton
1).
In dit artikel zullen dé
mogelijkheden wordeji bezien om voor deze hoeveel-
heden op
a0
buitenlandse markt een lonefide afzet te
vinden. De enige practische methode om hieromtrent
een inzicht te verkrijgen is naar onze mening uit te gaan
van de situatie tav. internationaal verhandelde hoeveel-
heden en prijzen in een voorafgaand, meer of minder
uormaal jaar en te trachten de kwantitatieve wijzigingen
aan te geven, welke zich tav. vraag en aanbod met rede-
lijke waarschijnlijkheid zullen voordoen.
De internat,;onale handel in zuioelproducten. in 1938.
Tabel 1
2)
geeft een overzicht van de melkprôductie en
de -in melk omgerekende uitvoer van de voor de inter-
nationale handel in zuivelproducten relevante landen.
Daaruit blijkt, dat in 1938 meer dan de helft van de totale
uitvoer door een reeks Europese landen werd geleverd,
waaronder de Westeuropese – met bovenaan Dene-
marken en Nederland – verreweg devoornaamste plaats innamen; daarnaast verzorgden Finland én de Baltische landen ca 10 pCt van de werelduitvoer. De leveranciers
van het Zuidelijk halfrond – Nieuw-Zeeland en Australië
– namen wat meer dan
1/3
deel voor hun rekening, terwijl
de rest – ca 4 pCt — door Amerika werd geleverd.
In tabel II is een overzicht gegeven van’ de invoer der
‘)
Zie: ,,De Nederlandse zuivelpositie in de nabije toekomst” in
,,E.-S.B.” van 11 ilei 1949.
‘) De cijfers zijn zoveel mogelijk aan officiële bronnen ontleend,
doch in verschillende gevallen – cl it geld t in het bijzonder voor cle
productiegegevens – moest met berekende of geschatte cijfers
worden volstaan.
TABT4L 1
Totale melkpi’oductie en -uitvoer, in melk uitgedrukt, v
relevante landen in il
(in duizc
i98
1
/
18 Mei 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
389
TAI3EL Ii
invoer van melk- en zuivelproducten in de voornaamste imponerende landen in 1938, 1947 en 1948
(10 duizend ton)
–
Deler
‘
Kaas
Volle condens
.
Vol poeder
1tul, in melk uitge-
1638 1947
1948
1938
19l7
.1948
1938
1947
1048
1938
1947
1948
1938
1
1947
Ver. Koninkr.
484
220
277 119
194
160
Cl
71
27
5
6 6
13.675
7.682
8.647
Duitsland
België
92
1
–
tO
–
36
33
’24
-,
26.
29
–
–
–
74
–
37
–
3
-.
3
–
7
2.620
299
–
.785
–
.350
l”rankrijk
.
1
4
5
16
4
‘2
2
113
5
1
22
8
173
373
230
Zwitserlan(I
.
–
14
9
2 2
1
–
8
‘2
–
–
5 5
15 46
398 100
242
90
Finland
. . . .
–
1
1
1
8
–
5
–
2
–
2
–
–
. –
– – – – –
– –
–
–
25
203
Italië
……….-
er. Stalen
. .
3
–
25
4
II
– – – – –
1
265
66
78
104 123
163
Canada
2
2
7
1
5
-.
–
– – – – –
Overige
landen
1
)
.
—0
4 1
23
bIO
32
48
153
240
272
18
26 42
623
2.277
2.206
Totaal
2
)..
1
572
207
366
271
269
253
176
409
343
27
62
69.
17.7821
11.8231
13.254
‘) in deze cijfers vinden ook dle uiteraard steeds voorkomende, niet, verklaarbare. verschillen l.ussen totale uitvoer (
,
n totale invoer
hun weerslag.
I
–
–
‘) Als to taal is opgeti omnen iie lot aIr uitvoer (l
CL VOO
rn aanis le ex porterencl e landeim.
–
aan conjuncturele dan wel aan structurele oorzaken
moest worden toegeschreven. Hdt komt ons voor, dat
laatstgen(Temde groep van oorzaken, welke grotendeels
permanent van aard zal blijken te zijn, een rol van hete-
kenis heeft gespeeld, waarbij de ontwikkeling der con-
junctuur een en ander scherp accentueerde. Een belang
–
rijke structurele verschuiving was de verbetering der
traîisportinogelijkheden – o.a. door verbeterde koel-
techniek aan boord der grote schepen -, waardoor zeer
grote hoeveelheden zuivelproducten, o.a. van het Zuidelijk
halfi-ond, waar de kostprijs van de melk van nature be-
langrijk lager is dan in ons land, in West-Europa ter markt
konden worden gebracht. Vervolgens dient te worden
gewezen op de mechanisering van vele bedrijven in de
jonge overzeese landen, waardoor een verdere verlaging
van de kostprijs kon worden bereikt, terwijl devrij ge-
ringe omvang van vele van onze bedrijven en het in be-
langrijke mate beschikbaar zijn van gezinsarbeid de me-
chanisering in ons land’niet in de.hand werkten. Voorts
kan het te Ottawa in het leven geroepen stelsel van
,,empire preference”, op grond waarvan de van de. Do-
minions afkomstige zuivelproducten vrij ‘in Engeland –
de belangrijkste importeur dezer producten – koiiden
,worderi ingevoerd, terwijl bij’ import uit ,,vreemde”
landen een invoerrecht möest worden betaald, als . zulk
een Structureel verschij nsel worden aangerherkt. Ten-slotte moet worden gewezen op de verbeterde techniek
der margarinebereiding en de grote toeneming in de
werelduitvoer van olielioudencle zaden, waardoor een
erostige concurrentie voor de boter werd geschapen 3).
Een sterk toenemend goedkoop aanbod op een door een
slechte industriële conjunctuur, contirigenteringen en een
belangrijke concurrentie van substïtutieproducten in-
krimpende wereldmarkt moeten als oorzaak worden ge-
zien van de slechte uitkomsten van de zuivelexport in
de dertiger jaren. In het vervolg van dit artikel zal blijken,
dat de hier genoemde factoren ook in de toekomst hun
werking zullen blijven doen gevoelen:
De huidige internationale zuivelpositie.
De in tabel T opgenomen cijfers betreffende de totale
melkproductie en de uitvoer in de jaren 1946, 1947 en
1948 geven een beeld van de zuiveisituatie, zoals deze
zich in de eerste na-oorlogsjaren ontwikkelde. De .totale
melkproductie van de voor de internationale zuivelhandel
belangrijke landen om vergelijkbaarheid te verkrijgen
dienen Duitsland, Finland en de Baltische landen buiten
beschouwing te worden gelaten – bleef vrijwel op voor-
oorlogs peil, hoewel in de diverse gebieden, al naar gelang
‘)
Zie G. Minclerhoud: Crisis en Crisiswetgeving 1930-1940,
hoofdstuk XX in Z. W. Sneller: Geschiedenis van den Nederland-
schen Landbouw, 1943 en liet prae-advies van Dr H. J. Frietema voor
de vergadering van de Vereeniging voor de Staathuishoudkunde en
de Statistiek.op 13 December 1947.
de oorlogsomsl’andigheden hun invloed hebben doen
gelden, de ontwikkeling zeer’ verschillend is geweest.
De productie in Europa gaf aanvankelijk een grote daling
te zien, hoewel de ontwikkeling in dè verschillende landen
wederom sterk afwijkend was: Nederland en Denemarkeil,
evenals Frankrijk en België, produceerden belangrijk
minder, het Verenigd Koninkrijk en Zweden daarentegen
meer; in 1948 heeft de productie zich echter alweer in
belangrijke mate hersteld, hetgeen hoofdzakelijk aan de
gunstige wee’rsomstandigheden in dat jaar te danken is.
Ook de productie in Australië en Nieuw-Zeeland w’as de
eerste’ na-oorlogsjaren aanzienlijk lager, in 1948 echter
alweer op eenzelfde peil als voom’ de oorlog. In ‘Canada
en- Xrgentinië nam de productie toe, doch, gezien in
absolute hoeveelheden, was het belangrijkst de sterke
s’tijging ‘elke de rnelkproductie in de, Verenigde Staten
onderging. De oorzaken van deze afwijkende ontwikkeling
in de verbhillende landen liggen veelal voor de hand:
in de vroeger bezette gebiedemi gaat de veehouderij nog
gebukt onder de na-oôi’logsweeën van verminderde vee- –
stapels en krachtvoedertekorten; in Engeland, date zijn
invcier van krachtvoeder eveneens zag verminderen, kon
gedurende de oorlog de teelt van voedergewassen sterk
worden uitgebreid; in Oceanië hebben de ‘eersomstan-
digheden – grote droogte – en arbeiderstekorten de
productie nadelig beïnvloed, terwijl de aanzienlijke stijging
in Amerika moet worden. gezien binnen het’ raam’ van de
totale toeneming der landbouwprodiitie, veroorzaakt
door een sterk toegenomen vraag, iowel ‘voor militaire
als civiele doeleinden.
De totale uitvoer van zuivelproducten wa$ in 1946 en
1947 gedaald tot ca 70 pCt van 1938, terwijl in 1948
enig herstel plaats vond. In het aandeel van de verschil-,
lende leveranciers in de totale uitvoer is na de oorlog met
de verschuivingen in de productie een belangrijke wijziging
opgetreden; naast de absolute achteruitgang van de
w’ereldzuiveluitvoer is dit het belangrijkste verschijnsel
in de huidige internationale zuivelpositie. -Behalve inde
aanzienlijke daling van de productie in Europa- vindt dit
verschijnsel zijn verklaring in de zeer, groe stijging ‘van
de export der Verenigde Staten, welk land de mogelijk
heid had uit zijn zeer grote productie en ruime voorraden
in de na de oorlog optredende voedseltekorten in vele –
voom’al Europese – landen te voorzien. In de verhoudingen tav. de invoer van zuivelproducten
zijn blijkens de gegevens van tabel II evëneens belangrijke
wijzigingen opgetreden. De total& boterinvoer is sterk
gedaald: Engeland was wederom verreweg de belangrijkste
importeur, Duitsland is als invoerland echter geheel
weggevallen. De in de – wereldhandel gebrachte hoeveel-
heid kaas is op vooroorlogs niveau gebleven, de door
Engeland ingevoerde hoeveelheid is sterk gestegen, Duits-
land is wederom uitgevallen. De internationaal ver-
390
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
18 Mei 1949
handelde hoeveelheden melkproducten zijn zeer sterk
toegenomen, welk verschijnsel uiteraard geheel op reke-
ning van de bijzondere na-oorlogse omstandigheden moet
worden gesteld: deze producten lenen zich bij uitstek
voor een voorziening in voedseltekorten. -De bij uitvoer
gerealiseerde prijzen zijn’de laatste jaren – behalve bij
levering, aan Engeland – in het algemeen niet verlies-
gevend geweest, hetgeen uiteraard dient te worden toe-
geschreven aan de geringere voor uitvoer beschikbare
hoeveelheden en de in verband met de algemene schaarste
gestimuleerde vraag.
De Le eerwachten ont(vikkeling, der internationale zuieel-
positie.
Thans dient te wqrden aangegeven, welke ontwikkeling
van het aanbod enerzijds en van de vraag anderzijds in
de nabije toekomst zal kunnen worden verwacht. Wat,
het aanbod betreft, kan erop worden gewezen, dat in
vele landen, welke voor de internationale handel in zuivel-
producten relevant zijn, binnen betrekkelijk korte tijd
een toeneming van de melkproductie- kan worden vêr-
wacht, welke deze op of boven vooroorlogs peil zal bren-
gen. Volgens de door d& F.A.O. gepubliceerde Europese
programma’s voor landbouwherstel
4)
zou in ohderstaande
landen tot het jaar 1950/’51 de melkproductie als volgt
toenemen:
Denemarken
5.980 ton (was in 1938 5.450
ton)
België
3.085 ,,
,, ,,
,,
3.193
Frankrijk.
15.230 ,,
,, ,,
13.724
Italië
7.270 ,,
,,
,,
6.237
Engeland
10.15,0
7.714
Voorts geven sommige van de door de Ma’rsliall-landen
bij de O.E.E.C. ingediende long term programs” uit-
sluitsel betreffende ‘de in 1952/’53 verwachte melkpro-
ductie. Zo veronderstelt Denemarken in genoemd jaar
zijn melkproductie te kunnen uitbreiden tot 5.620, Zwe-
den tot 5.000 en Frankrijk tot 17.500 duizend ton, terwijl
voor Engeland wordt geschat, dat de afleveringen zullen
stijgen van 7.305 in 1938/’39 tot 8.970duizend ton. Som-
mige dezer plannen maken de indruk vat al te ambitieus te zijn, hetzij doordat men bij de planning van de invoer
van krachtvoeders wat te veel op het beschikbaarzijn
van dollars rekent, hetzij doordat voor de verwezenl ij king
van het productieprogramma zulk een mate van ratio-
nalisatie en intensivering wordt voorondersteld, dat het
twijfelachtig is, of deze in dat betrekkelijk korte tijds-
bestek te verwerkelijken is. Geheel in het midden laten
wij de vraag, of de door de verschillende landen op grond
dezer productiecijfers geprojecteerde uitvoerplannen over-
eenkomstige ‘invoerplannen tegenover zich vinden! Wel
spreekt uit deze cijfers en plannen echter’duidelijk het
feit, dat Nederland in zijn streven, om de landbouw voor
een belangrijk, gedeelte een veredelingsbedrijf te doen
zijn, niet alleen staat in West-Europa.
De productie in Australië en Nieuw-Zeeland (in 1946
en 1947 nog onder het vooroorlogse peil), heeft het af-
gelopen jaar een behoorlijk herstel te zien gegeven, zodat
het cijfer van 1938 weer is bereikt. Of in de komende
jaren een enigszins belangrijke toeneming dezer productie
kan worden verwacht, lijkt twijfelachtig. De potentiële
productiemogelijkheden in een land als Nieuw-Zeëland
zijn weliswaar buitengewoon groot, doch het bestaande
tekort aan arbeidskrachten duidt er niet op, dat deze
mogelijkheden binnenkort ook zullen worden gerealiseerd.
DQ te verwachten uitbreiding van de productie vindt
haar weerslag in de te verwachten vergroting van de
uitvoer. Het binnenlands verbralk in de hier genoemde
exportlanden is relatief gering, zodat een eventuele toe-
) ,,European programs of agrtcultural rccoflstru&tiOn and dcve-
lopment”, Washington-Ueneva, Juni 1948.
nerning daai’van slechts weinig invloed zal hebben op
het beschikbaar komende exportsurplus. Volgens het
desbetreffende , ,long term’ ‘-programma verwacht Dene-
marken aan het einde der’Marshall-periode een hoeveel-
heid boter voor uitvoer beschikbaar te hebben van
159.000 ton (als voor de obriog), een hoeveelheid kaas
van 20.000 ton (voor de ooi’log 9.000 ton) en een hoeveel-
heid melkproducten van 30.000 ton (voor de oorlog 18.000
ton). .Frankrijk denkt in dat jaar 20.000 ton boter en
15.000 ton kaas uit te voeren (voor de oorlog resp. 3.000
en 12.000 ton).
Anderzijds dient er rekéning mede te worden gehouden,
dat in de eerstkomende jaren Finland en de Baltische
landen, welke voor de oorlog ca 10 pCt van de wereld-
uitvoer voor hun rekening namen, als leveranciers voor
het gebied, dat (;ns hier interesseert, zijn uitgevallen.
Voorts is het zeer wel mogelijk, dat ook de export van de
Verenigde Staten, welke, zoals uit tabel 1 blijkt, direct
na de oorlog zeer belangrijk was, doch in 1947 en 1948
sterk daalde, in de komende paar jaren verder in beteke-
nis afneemt. Daartegenover is het echter waarschijnlijk,
dat de uitbi’eiding, welke de Amerikaanse agrarische pro-
ductie de laatste jaren te zien heeft gegeven, verder voort-
gang vindt. De herverkiezing van President Truman
maakt het aannemelijk, dat er ten aanzien van de land-
bouw een actieve politiek zal worden gevoerd. Dit zal,
zeker kunnen betekenen, dat’ ook ‘met betrekking tot
zuivelproducten in de toekomst de productie de binnen-
landse behoefte te boven gaat, zodat de Verenigde Staten
zich dan blijvend in de rij van zuivelexporterende landen
zouden scharen.
Alles bijeen genomen menen wij te mogen verwachten,
dat in de nabije toekomst in ae internationale handel
een hoeveelheid zuivelproducten zal worden aangeboden,
welke minstens
01)
het
l)eil
van vôér de oorlog zal liggen.
hoe zal zich daartegenover de vraag ontwikkelen?
Dit zal thans, sterk gesehematiseei’d, worden nagegaan. Duidelijk moet onderscheid worden gemaakt tussen een
ontwikkeling op lange. en een op korte termijn. Op lange
termijn gezien is voor een uitbreiding van de cônsumptie
van zuivelproducten in de landen, welke een koopkrachtige
vraag kunnen ohtwikkel’en – die zijn uiteraard in eerste
instantie voor ons van ‘belang – nog zeer veel i’uimte.
Schultz, Amerikaanse toestanden beschrijvend, spreekt’
de vei’wacliting uit, dat in de toekomst het aanbod van
agrarische producten in verband met de steeds verder
voortschrijdende technische vooruitgang, de tendentie
zal hebben sterker toe te nemen dan de vraag, welke in
verband met de te verwachten geringe bevolkingstoeneming
en de lage inkomenselasticiteit dezer producten slechts
een betrekkelijk geringe stijging te zien zal geven
5
). Het
komt ons voor, dat hij daarbij te weinig aandacht besteedt
aan het verschil tussen producten van akkerbouw en die
van de veehouderij. Van eei’stgenoemde groep zal bij
stijgende inkomens – d.i. één der uitgangspunten – de
consumptie wellicht niet veel meer toenemen, doch het
verbruik van veehouderijproducten is ook in Amerika
nog voor uitbreiding vatbaar.
Ook in de landen, welke voor afzet van onze zuivel-
producten in aanmerking komen, dus in de eerste plaats
Wé’st-Europa, is, indien daartoe in staat gesteld door
een stijging der inkomens – dus: op langere termijn ge-
zien – voor een toeneming van het verbruik nog zeer veel ‘küimte. Onderzoekingen hebben uitgewezen, dat aan het
menu der meeste volken nog veel mankeert, met name
een juiste hoeveelheid ,,protective foods”, waaronder
melk en zuivelproducten de voornaamste plaats in-
nemen
6).
Van een stijging der bevolking zal deze uit-
‘)
Til. W. Sc’hult’z, ,,Agricultureîn an unstable econorny”,’ New
York/Londen 1945.
‘) Zie: World Food
Survey”,
uitgegeven door de F.A.O., Was-hington, 5 Juli 1946.
18 Mei 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
391
breiding van de.vraag in de toekomst echter niet in de
eerste plaats mogen worden verwacht
7) 8)
.
–
Op korte termijn gezien is het uitzicht belangrijk som-
berder. Hoewel zich in bepaalde mate wellicht thans
reeds als gevolg van een toenemend inzicht in de beteke-
nis van een groter verbruik van zuivelproducten voor
de voeding een structurele verschuiving in de richting
van een grotere vraag naar deze prcducten heeft voor-
gedaan—anderzijds dient men te bedenken, dat de in de
laatste jaren in verschillende landen plaats gehad hebbende
toeneming van het verbruik van melk enz., voor een
belangrijk deel aan de subsidiëring te danken is – moet
toch worden rekening gehouden met een belangrijke
vermindering van de koopkracht in vergelijking met de vooroorlogse toestand. De door de oorlog veroorzaakte
verarming zal niet nalaten in belangrijke mate zijn invloed
op de vraâg naar relatief dure Nederlandse zuivelproducten
uit te oefenen; relatief duur in tweeërlei opzicht:.ten eerste
•in verhouding tot andere – veelal plantaardige – vet
en eiwit bevattende voedingsmiddelen en ten tweede in
verhouding tot ahdere, goedkoper’ producerende leveran-
ciers. –
Met een voortgaande belangrijke concurrentie van de
margarine moet zeker worden rekening gehouden. Door
de omstandigheden gedwongen is men er in verschillen’de
landen toe overgegaan aan de margarine een belangrijk
aandeel in de vetvoorziening toe te kennen, waardoor
de weerstanden tegen dit product geringer zijn geworden.
Weliswaar zullen de eerstkomende jaren nog worden ge-
kenmerkt door, in vergelijking met 1938, geringere hoe-
veelheden vetten en oliën, welke in de internationale
handel kunnen worden gebracht
9),
doch aangenomen
kan worden, dat, als gevolg van de door die relatieve
schaarste veroorzaakte hogere prijzen en de bestaande
plannen tot ûitbreiding der cultures van oliehoudende
zaden het wereldaanbod betrekkelijk spoedig w’eer on-
geveer op het vooroorlogse peil zal komen, althans van-
neer het herstel bi de belangrijke exportgebieden in het
verre Oosten voortgang vindt.
Zoals uit de bijgaande tabel1er ‘blijkt, waren Engeland
en Duitsland voor de oorlog verreweg de belangrijkste
zuivelinvoerendegebieden: in
–
melk uitgèdrukt impor-
teerden deze Ian’den tezamen ca 90 .pCt van de totale
hoeveelheid, welke in het vereldverkeer werd gebracht. Ook de Nederlandse uitvoer van boter en kaas was voor.
het belangrijkste deel op deze markten georiënteerd
(alleen t.a.v. kaas was België nog een belangrijke impor-
teur). .
De Engelse markt zal in verband met de eerder ver-
melde omstandigheden weinig mogelijkheden bieden
-voor een lonende ‘afzet van onze zuivelproducten: het
grootste deel van de benodigde boter en kaas wordt uit
de Dominions ingevoerd, welke door de Ottawa-preferen-
ties – het charter van 1-lavana biedt voorlopig de moge-
lijkheid tot handhaving dezer voorkeursbehandeling— een
‘) Frank
W.
Notestein schat in The future population of Europe
and the Soviet Union’ (League-of Nations, Geneva,
1944)
de be-
volking van Europa zonder Rusland in
1939 op 399
millioen, in
1950 op 415
inillioen, in
1960
01)
421
millioen en in
1970’op 417
millioen. De bevolking van
West-,
Centraal- en Noord-Europa wordt
in dezelfde jaren geschat op resp.
234, 237, 234
en
225
millioen.
fl)
De conclusies van de heer Schalkers in ,,De Economist” van
Oc-
tober
1948
(Do betekenis van de landbouw voor de toekomstige
Nederlandse. uitvoer) zijn naar mijn mening Ce simplistisch. De heer
S.
berekent voor de periode van
19301960
een toeneming van de
vraag naar voedingsmiddelen met
50
pOt, waarvan 20
pCt voor
rekening komt van de toegenomen koopkracht per werker en 30
pOt
voor rekening van dc te verwachten bevolkingsvermeerdering.
Doch uit een toeneming van de koopkracht en van de bevolking in bijv. AziC –
zo dit samengaan hier al mogelijk is – kan
0.!.
niet
zonder meer een mogelijkheid tot een grotere agrarische export
van Nederland – welke hoofdzakelijk uit veredelde producten en
groenten en fruit bestaat – worden geconcludeerd. Zolang zich geen .voldoend koopkrachtige vraag ontwikkelt, heef t deze door (te heer
S.
bedoelde vraagvermeerdering weinig directe betekenis voor ons.
liet
is
dan ook onjuist om te veronderstellen, dat de toenemende vraag zich in het bijzonder
op
deze producten richt.
) Zie: ,,The State of Food and Agriculture”,
1948,
uitgegeven
door de F.A.O.,’Septernber
1948,
biz.
152 cv.
begunstigde positie ihnemen en bovendien tegen belang-
rijk lagere kosten produceren dan wij.
Duitsland zal in de nabije toekomst geen importeur
van enige omvang zijn- van kwaliteitsproducten, van
dierlijke oorsprong. Voorts komt het ons twijfelachtig
voor, dat na 1 Juli 1950 ecn belangrijke verruiming van de
.afzetmogelijkheden van Nederlandse zuivelprodunten in
België zal worden bereikt. Dit land voorzag, behalve
• t.a.v. ka’as – met een afzet van ca 25.000 ton op de
Belgische markt is ten volle rekening gehouden – voor
cle oorlog vrijwel geheel in de eigen behoefte ?an melk
en zuivelproducten en alleen een belangrijke .stijging van
het verbruik zou deze behoefte doen uitgaan hoven de
eigen productie, welke toch te allen tijde in de eerste
plaats afzet zal moeten vinden.
In dit verband is het ook vnu belang zich te realiseren,
dat hij de laatste ministeriële Berielux-besprekig de
wenselijkheid is betoogd om het landbbuwprotocol van
Mei 1947, dat de mogelijkheid biedt van een bescherming
van de Belgische laidbouw tegen Nederlandse concur-
rentie, voorlopig te handhaven.
Tot duver is hoofdzakelijk sprake geweest
•
van de
uitvoermogelijkheden van boter en kaas. Daarnaast was
voor de oorlôg de export van gecondenseerde melk van
belang, waarvan de voornaamste markten Engeland en
verschillende Aziatische landen waren. 1-Jet is moeilijk
een prognose over de ontwikkeling van de vraag in Azië
op te stellen. 1-Jet is echter niet waarschijnlijk, dat deze zodanig zal zijn, dat hierin een compensatie zou kunnen
worden gevonden voor de geringere mdgelijkheden der
andere producten elders.
Alles bijeengenomen kan de conclusie.worden getrokken,
dat het-wereldexportkwantum melk eerder zal zijn her-
steld, dan dat de door ons opgesomde, de importvraag in
ongunstige zin heïnvloedende, factoren zullen zijn op-
geheven, zodat in de nabije toekomst de vooruitzichten
voor een lonende afzet van het exportsurplus van Ne-
derland ongunstig zijn.
In een slotartikel zullen enige consequenties, welke
deze te verwachten ongunstige zuivelsituatie met zich
brengt, worden bezien.
‘s-O,ravenhage.
Dr E.
VAN
DE
WIEL.
DE ECONOMIE VAN HET GROND-
GEBRUIK IN UITBREIDINGSPLANNEN.
Voor de uitbreiding der gemeenten is grond nodig. Ge-
regeld worden in gemeentelijke uitbreidingsplannen gron-
den voor uitbreiding der- bebouwing aangewezen, die voordien niet voor bebouwing.waren bestemd. De be-
bouwing neemt geleidelijk een steeds groter deel van de
bodem van ons land in beslag. Tot nu toe is dit als een
min of meer vanzelfsprekend feit aanvaal’d. De bevolking
van ons land breidt zich uit; het aantal gezinnen neemt
tengevolge van twee omstandigheden, nl. de geleidelijke
daling van het geboortecijfer en de veroudering van de bevolking, relatief sneller toe dan het bevolkingscijfer.
Al deze gezinnen moeten wonen; daarvoor zijn woningen
nodig en iedere woning eist een bepaalde oppervlakte’
grond, zowel voor de woning met bijbehorend terrein,
als voor de wegen, groenpartijen en alle verdere vooi-
zieningen, die in een woonwijk nodig zijn.
Voor de ontwikkeling der gemeenten is dus grond
nodig, in de naaste toekomst zelfs veel grond, die aan
andere
–
bestemmingen zal moeten worden onttrokken.
Vrdeger aanvaardde men dit als onvermijdelijk; de laatste
jaren is men zich gaan afvragen, of deze ontwikkeling
inderdaad zo moet doorgaan en is zelfs een positieve acti-
viteit ontstaan, die zich tegen een ongebreidelde uitbrei-
392
.
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
18 Mei1949.
ding der bebouwing verzet en maatregelen verlangt om
de omvang van deze uitbreiding te beperken.
In de tijd, die achter ons ligt, rustte onze voedsel-
voorziening niet op zulk een wankele grondslag als thans
het geval is. Voor de broodvoorziening was een ruime
invoer van graan uit Amerika en uit Rusland mogelijk,
die vrijwel onbeperkt was, zolang het ons land mogelijk
was de betalingsbalans sluitend te houden.’
De eerste wereldoorlog heeft ons wel laten zien,’waartoe
een al te grote afhankelijkheid van het buitenland ten
aanzien van de voedselvoorziening leidde, maar dat leed
was spoedig vergeten. En na 1920 ging men weer als
voorheen door met het bestemmen van agrarische gron-
den voor uitbreiding van de bebouwing.
Er bestonden trouwens verschillende mogelijkheden tot
uitbreiding van het agrarisch areaal. Ontwatering, ont-
ginning en inpoldering leverden practisch ieder jaar een
nieuw quantuni vruchtbare grond. Bovendien was het
mogelijk, de agrarische cultuur te intensiveren, waardoor
een zelfde oppervlak aan een veel groter aantal handen
werk kon bieden. Deze mogelijkheden zijn thans moer
beperkt. Bovendien verwacht men tegenwoordig -in cle
landbouw juist het omgekeerde proces. De toenemende
mechanisatie eist grotere oppervlakken, zodat de be-
hoefte aan uitbreiding der bedrijven zal toenemen en het
grôndtekort groter zal worden.
Aanvulling van de voorraad cultuurgronden is nog
slechts in beperkte mate mogelijk. Verdere inpoldering
van de Zuiderzee, hoe belangrijk overigens ook, betekent
slechts een uiterst kleine compensatie.- Landbouwdeskun-
cligen hebben zelfs berekend, dat de plannen tot indijking van alle wateren binnen de kustlijn van de Zeeuwse en de
Waddeneilanden – waarvan het de vraag is, of deze
plannen ooit zullen kunnen worden verwezenlijkt –
slechts zou kunnen voorzien in het verlies aan cultuur-
grond dooi’ de aanleg van wegen gedurende de periode van
indijkirig en in de behoefte aan grond voor een gering
percentage, van de aanwas dei’ agrarische bevolking.
Eist dus reeds de nood van dat deel van onze agrarische
bevolking, dat agrarisch wil blijven, dat wij met onze
landbouwgronden zuinig zijn, daarnaast moet rekening
worden gehouden met onze uiterst precaire deviezen-
positie, die eist, dat de invoer van consumptiegoecleren
niet hoger w’ordt opgevoerd dan onvermijdelijk is. Het
is dus in het belang van onze deviezenpositie, dat wij
een zo groot mogelijk deel van onze voedselvoorziening
aan eigen bodem ontlenen en dus dat w’ij ons agrarisch
areaal zo groot mogelijk maken of houden.
Dit alles maakt het begrijpelijk, dat zij, die niet de
behartiging van onze landbouwbelangen zijn belast, de
uitbreiding van de bebouwing en het dnttrekken van land-
bouwgronden aan hun bestemming met zorg gadeslaan
en dat er uit laridbouwkringen telkens pi’otesten rijzen
tegen een ruime opzet van de uitbreidingsplannen.
,,Een van de weinige natuurlijke hulpbronnen,. die ons
land heeft – aldus een rapport van een landbouwdeskun-
dige over het uitbreidingsplan van één onzer grotere ge-
meenten – is de vruchtbare bodem, die in ons gunstige klimaat van onschatbare waarde is. Iedere hectare van
deze grond, die verdwijnt, zal tot gevolg hebben, dat
onze nationale economie op nog smaller basis komt te
rusten. In tijden van oorlog en na-oorlog blijkt Idirect
het belang van de voedselvoorziening. Laat men dit
niet te snel vergeten; daar kunnen mensenlevens van af-
hangen. Ook als deviezenbron wordt de landbouw nog
altijd onderschat. In de pers en in het gesprek valt de
volle nadruk op het industriële grootbedrijf, maar laat
me niet vergeten, dat de landbouw de helft der deviezen
op evert, waarvoor practisch weinig behoeft te worden
ingevoerd, in tegenstelling tot de inclusti’ie, die relatief
maar een geringe meerwaarde aan deviezen oplevert.
Ieder, die een hectare landbouwgrond doet verdwijnen,
zonder dat dit absoluut nodig is, begaat hiermede dus
een onverantwoordelijke daad. Laat men steeds goed
bedenken of geen andere wegen kunnen worden inge-
slagen om dit te voorkomen”.
Zijn er zulke andere wegen, zijn er, wat
n’ten
tegen-
woordig noemt ,,uitwijkmogelijkheden”? Inderdaad niet
het gehele oppervlak vn ons land bestaat uit agrarische
grond. In 1947 bezat ons land: –
houwland
…………….
1.078.000 lia
tuingrond
………………
86.000 ha giasland
………………
1.228.000 ha
2.392.000 ha
Dit is rond 72 pCtvan dc totale oppervlakte van ons
land. Er blijft dus nog een belangrijk oppervlak aan bos
en woeste gronden over.
Wijkt de gemeentelijke uitbreiding echter hierin uit –
en dit is slechts in zeer beperkte mate mogelijk, omdat
juist de dichtst hc’olkte centra in liet agrarisch gebied
liggen – dan komt zij spoedig in strijd rnet andere ho-‘
langen, ni. het behoud van het natuurschoon en de ho-
hoef te aan recreatie voor onze uitbreidende bevolking. 1 her
staan evenzeer gröte belangen op liet spel, belangen,
die, niet alleen verband houden met de physieke en de
geestelijke volksgezondheid, maar ook met onze de-
viezenpositie, met name in vei’band met liet toeristen-
verkeer. –
Ook hier treden dus belangen naar voren, die aandringen
01) een beperking van de uitbreiding der bebouwde kernen
en
0
1
)
een mcci’ economisch grondgebruik. In slechts
enkele gevallen blijkt het mogelijk, na een systematisch
bodemonderzoek, voor de gemeentelijke uitbreiding groni-
den te kiezen, waaraan het minst verloren is. l)eze mc-
gelijklicden zijn echter uiterst beperkt.
Er is echtei’ nog een geheel andere omstandigheid, clie
ons noopt, ons meer dan tot nu toe te verdiepen in de
economie van het grondgebruik. Deze is gelegen in de
noodzakelijkheid om zich rekenschap te geven van de kosten van de grbnd, die voor wônitigbouw wordt ge-
bezigd. De kosten van de bouwgrond worden bepaald
door de prijs van de ruwe grond en de, kosten van de
openbare werken,- die noodzakelijk zijn voor het ont-
sluiten en bouwrijp maken van gronden.
Véér de oorlog placht men zich slechts een enkt-ile maal
rekenschap te geven van de prijs, die de verschillende
bouwterreinen in een uitbreidingsplan uiteindelijk zouden
moeten opbrengen. De moeilijkheid zat toen echter in
het feit, dat gemeenlijk dè waarde van de ruwe grond
een afgeleide functie was. De prijs van de, houwrijpe
grond voor een bepaalde wijze van bebouwing stond vast
en hield verband’ met de exploitatieniogehijkheid van de
te bouwen woningen. Deze prijs werd verminderd met
de kosten van bouwrijp maken, renteveriiezen enz. en
leverde dan de waarde van de ru’e grond op liet moment.
–
van explaltatie. Door terugrekenen in verband niet de te
verwachten exploitatieduur werd dan de- actuele waarde
van de ruwe grond bepaald.
Thans is dit anders geworden. De prijzen van de ruwe grond zijn op het peil van Mei 1940 gefixeerd. Door be-‘
perking van de -kosten van ontsluiten en bouwrijp maken
is liet dus mogelijk, de prijzen van de houwrijpe grond
binnen redelijke grenzen te houden. Dit -laatste is intussen
slechts betrekkelijk, omdat de kosten van de openbare.
werken, die voor het bouwrijp maken nodig zijn, sedert
de oorlog sterk zijn gestegen. Bovendien is omdat een
veel meer open bebouwing wordt nagestreefd – liet
grondgehi’uik voor woningbouw aan zienlijk vermeerderd,
zodat van alle kanten clan ook thans klachten rijzen, dat
de kosten van dc grond per woning ontzaglijk hoog zijn
geworden.
Met name is dit van belang, omdat de wningvoor-
18 Mei 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
393
ziening thans door de gestegen bouwkosten slechts mo-
gelijk is met behulp van hoge bijdragen uit de openbare
kassen, die een wrelhaast ondragelijke last op onze over-
lieidsfinanciën leggen. Daardoor komt thans met aan-drang de vraag naar voren, wat er gedaan kan worden
om deze kosten te beperken.
-In de vooroorlogse periode was het mogelijk bij woning:
wetbouw de prijs van de grond per woing, behoudens
in de groötste gemeenten, tot beneden
f
600 te beperken.
Na de oorlog zijn de kosten van de grond aanmerkelijk
gestegen. Prijzen van 4.2.000 en in de grotere gemeenten
van f 3.000 en f4.000 en zelfs nog hoger, blijken tegen-
woordig voor te komen. Deze hoge prijzen zijn voor
een deel te wijten aan de gestegen kosten, voor een deel
echter ook aan de te royale opzet van de plannen en een
ondoelmatig grondgehruik. De gestegen kosten van
bouwrijp maken zullen moeten worden aanvaard. Het
is echter van het hoogste be1ang,dat getracht zal worden
tot stedebouwkundige richtlijnen voor een economisch
grqndgebruik te komen.
Wij staan hier intussen voor een in ons land nog weinig
ontgonnen terrein. Vele factoren hebben invloed
01)
de economie van een
stedebouwkundig plan, zoals de wijze van verkaveling,
het aantal woningen, dat boven elkaar wordt gebouwd,
de afstanden tussen de verschillende gevels, de vorm
en afmetingen van de bouwblokken, de wegenaanleg,
het oppervlak van de wègverhardingen en de groottevan
de groenvoorziening in de vorm van plantsoenen. Eerst
indien men een zodanig inzicht heéft in de waarden van
elk dezer factoren, dat het mogelijk is maximum- en
minimumeisen vast te stellen, zal men tot stedebouw-
kundige richtlijnen kunnen komen.
Als voorbeeld van de moeilijkheden, die zich hierbij
voordoen, mogen worden genoemd de eisen, te stellen
aan de toetreding van licht en lucht in de woningen,
waarbij, vooral hij een hoge bebouwing de zgn. ,,be-
lemmeringshoek” een belangrijke rol spielt. Door deze
eisen zal de dichtheid van bebouwing in belangrijke mate
worden beïnvloed. Het blijkt reeds niet mogelijk onder
deskundigen tot gem eenschappelijk aanvaarde waarden
voor de belemmeringshoek te komen. Toch moet het
noodzakelijk worden geacht, voor de factoren, waaruit
een stedebouwkundig plan bestaat, maximum- en mini-
mumwaarden. aan te geven, zonder dat de vrijheid van
de ontwerpers al te zeer aan handen wordt gelegd.
Dit laatste behoeft niet het geval te zijn, indien slechts
gestreefd wordt naar het zoeken van
waarden 000r de
dicht/ieid çan bewoning,
waarbij het mogelijk zal zijn, een
goed stedebouwkundig plan te maken en waarbij tevens de economie niet uit het oog wordt verloren, zonder dat,
aan cle ontwerpers alle vrijheid man conceptie ont-
nornel( wordt.
hier te lande heeft men, om de intensiteit van de
bebouwing uit te drukken, meestal gebruik gemaakt
van de begrippen: aantal woningen per ha of aantal
inwoners per ha.
Aan de maatstaf: aantal woningen per ha, kleeft liet
bezwaar, dat een woning” geen absolute grootheid is.
Zelfs al beperkt men zich tot het onderzoek van wo-
ningn van een bepaalde klasse, hijv. de meest voor-
komende groep, de arbeiderswoningen, dan blijken deze onderling nog belangrijke verschillen
01)
te leveren in
grootte. Eensdeels is dit toe te schrijven aan liet verschil
in grootte van de gezinnen waarvoor de woningen worden
ontworpen, anderdeels aan de hoogte van de wooncultuur
van een streek of land. En een grotere woning zal nor-
maliter meer grond nodig hebben dan een kleinere.
liet aangeven van het aantal inwoners per ha heeft
het grote gemak, dat dadelijk eed beeld kan worden ge-
vormd van de grootte van het stadsdeel, dat correspon-
deert met een bepaald inwoneraantal. Toch geeft ook
deze grootheid geen juist beeld, omdat in feite gebouwl
wordt voor huishoudingen en men dus de verhouding-
van inwoners tot huishoudingen voor, ogen moet houden,
een verhouding, welke aan veranderingen onderhevig is.
Gevezen moet slechts worden op het feit, dat in de meeste
beschaafde landen het aantal kleine huishoudingen toe-
neemt en dat dus het adntal huishouclingen per 1.000
inwoners steeds groter wordtr
liet beste komt de economie van het grondgebruik tot
uiting door niet uit te gaan van het grondgebruik
per
woning,
doch van het grondgebruik
per woninggrooite-
eenheid.
Door voor de woninggroot te-eenheid te kiezen
het huitenwerks gemeten totale vloeroppervlak, verkrijgt
men een eenvoudig te berekenen maatstaf en teveni
het voordeel, dat de beoordelingsgrootheidepn verhouding
wordt van twee oppevlalcken en derhalve een onhenoemd
getal wordt, de
terreinindex.
In het buitenland heeft men deze werkwijze reeds toe-
gepast en zo is bij de Engele stedebouwkundigen tegen-
woorclig in gebruik de
floor-space index en bij de Zweedse
onderzoekers het
terreinbenuuiegsgetal.
Boven deze bui-
tenlandse maatstaven biedt de terreinindex het voordeel,
dat een groter .grondgebruik tot uiting komt door een
groter worden van de terreininciex (bij dé floor-space-
index, welke een maatstaf is voor de hehouwingsdichtheid,
wordt een groter grondgebruik juist uitgedrukt door een
vermindering van de index).
Volled igheidshalve moet worden opgemerkt, dat naast
de beoordelingsfactoi terreinindex ook in studie is de
factor straatindex. Deze laatste index, welke uitdrukt de
benodigde straatlengte- per woninggrootte-eenheid, moet
een denkbeeld geven aangaande de straat- en riolerings-
kosten.
Door stedebouwkundige projecten, hetzij reeds uitge-
voerde werken, gemaakte uitbreidingsplannen of theoreti-
sche verkavelingen te
analyseren
en tevens aan een ci
j
i-
tische beschouwing te onderwerpen, zal een inzicht om-trent de waarden van de terrein- en straatindices worden
verkregen voor verschillende soorten van bebouwing,
zowel voor de steden als ,voor het platteland. Uit dit
onderzoek kunnen normen voor de terreinindex en de
straatindex worden afgeleid, die te zijner tijd door de
Centrale Overheid zullen moeten worden vastgesteld.
Op het platteland kan er soms aanleiding zijn om bij
een woning meer grond dan normaal beschikbaar te
stellen, en wel in verband met de behoefte-van de be-
woner tot het verbouwen van groenten, aardappelen en
vruchten voor eigen gebruik.
In het verleden is vaak door de Overheid bewust in
deze richting gewerkt, omdat men in de opbrengst van
een eigen stukje grond een werkzaam middel zag om
het te karige loon van de landarbeider aan te vullen.
Onder de tegenwoordige omstandigheden weegt dit ar-gument niet meer zo sterk, omdat de lonen van de land-arbeiders na de oorlog in een veel gunstiger verhouding
zijn komen te staan tot die van andere arbeiders.
Landbouw-economisch moet het verstrekken van een
groot stuk grond hij de land arbei derswon i ng ongewenst
worden geacht. Alleen in gebieden met een geringe agrari-
sche dichtheid, waai’ het noodzakelijk is, landarbeiders
aan te trekken en de-aanwezige agrarische bevolking aan
het land. te binden, kan het nodig zijn, aan de speciale
wensen van de landarbeiders, die gaarne hij hun w’oning
de beschikking hebben over een stuk cultuurgrond, te-
gemoet te komen. –
Richtlijnen van overheidswege voor de verkaveling
in uitbreidingsplannen en voor een economisch grond-
gebruik zullen dus in het algemeen voor de stad en voor
het platteland moeten worden gebaseerd op de berekende
terrein- en straatindices; alleen in bepaalde agrarisdhe
gebieden kan hierop een uitzondering worden toegestaan.
Uit analyses en berekeningen is gebleken, dat de aan-
394
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
18 Mei 1949
v.ardbare terreinindex bij étagehuizen met
3
â 4 woon-
lagen ongeveer de helft bedraagt van die van eengezins-
huizen. Hieruit volgt, als voorlopige conclusie, dat de
hogere bouw een besparing aan grond van ongeveer de
helft betekent in de oppervlakte der voor de-woningen
vereiste grond. Gezien in verband met de openbare stede-
bouwkundige voorzieningen, die voor beide houwwijzen
slechts weinig zullen verschillen,, zal de besparing aan
grond in een gehele stadswijk percentsgewijze lager liggen.
Dit betekent dus, dat het economisch voordeel, dat dior
een hogere bebouwing kan worden yerkregen vrij gering
is, hetgeen in vele gevallen de schaal ten gunste van een
lagere bebouwing met de vele daaraan verbonden sociale
en culturele vqprdelen zal doen doorslaan. Flierbij komt,
dat door het vtstellen van richtlijnen gebaseerd op de
terrein- en straatindex ook bij lage bebouwing een aan-
zienlijke beparing op- het grondgebruk kan worden
verkregen, waarbij tocli aan de .sociale en culturele be-
langen van het wonen voldoende recht w’ordt gedaan.
Het verlies aan cultuurgrond voor stedebouwkundige
doeleinden In de ruimst zin en voor het verkeer zal
volgciis een ruwe schatting van het Bureau van de Rijks-
dienst voor het Nationale Plan tussen 1950 en 1970 ge-
middeld 2.400 ha per jaar bedragen, hetgeen niet veel
afwijkt van een berekening, die dezerzijds is gemaakt.
Dit verlies, gepaard .gande met het tekort aan cultuur-
grond, doet de noodzakelijkheid ontstaan, met het grond-
gebruik zo zuinig mogelijk te zijn. Vooral zal de eis tot
beperking van het verlies aan grond daar moeten worden
gesteld, waar op een betrekkelijk klein gebied een groot
aantal inwoners huisvesting vindt; met name in de zgn.
,,Randstad.’ Holland”.
Uit het bovenstaande blijkt, dat in de toekomst meer
dan tot dusver centrale leiding van rijkswege ten aanzien
van de stedebouwkundige aangelegenheden zal moeten
worden uitgeoefend. Dit behoeft niet in te houden, dat
– zoals in sommige landen gebruikelijk is en ook in ons
land bij de wederopbouwplannen geschiedt – alle plannen
door een centrale instantie zouden moeten worden goed:
gekeurd. T-let houdt echter wel in, dat voor alle plannen
vanwege de Centrale Overheid na ernstige afweging van
de economische balangen enerzijds en de sociale en cul-
turele eisen anderzijds richtlijnen zullen moeten worden
vastgesteld, in de eerste plaats ten aanzien van de eco-
nomie van liet grondgebruik in uitbi’eidingsplannen, maar
wellicht ook-ten aanzien van de verkeerseiseri, de sport,
de groenvoorziening enz. Aan de hand hiervan zal zonder
schade voor de volkshuisvesting een aanzienlijke be-
sparing op het grondgebruik kunnen worden verkregen.
Het ligt in de bedoeling, eerlang in een publicatie van
de Centrale Directie van de ‘Vblkshuisvesting deze materie
meer uitgebreid te behandelen.
Dit alles wijst, als gezegd, op de noodzakelijkheid van een meer intenieve bemoeiing van dc. Centrale Overheid
met de stedebouwkundige plannen der gemeenten. Een
bemoeiing, die niet moet en mag leiden tot een ver door-gevoerdé centralisatie, maar aan de gemeenten en aan de
ontwerpers van de plannen een grote vrijheid moet laten
ten aanzien van de conceptie,en de structuur van de
plannen, doch anderzijds waarborgen moet geven, dat binnen het economisch kader, dat in de komende jaren
tamelijk nauw zal zijn, op de beste wijze aan de sociale
en culturele eisen van het wonen zal worden voldaah.
Samen Qatting.
–
Voor de uitbreiding der bebouwing is grond nodig,
die aan agrarische en andere bestemmingen moet worden
onttrokken. Met het oog op de ecdnomische positie van
ons land is het noodzakelijk de onttrekking van land-
bouwgrond aan zijn bestemming zoveel riiogelijk te be-
– perken. –
Een tweede re’den om zich bezig te houden met de
economie ian het grondgebruik is gelegen in de nood-
zakelijkheid om de kosten van het bouwterrein per wo-
ning, die sedert de oorlog sterk zijn gestegen, binnen
grenzen te houden. T-Jet is daarom gewenst, normen vast
te stellen voor de dichtheid van bebouwing, waarbij het
mogelijk is, goede stedebouwkundige plannen te ont-
werpen, waarbij rekening wordt gehouden met de eco:
nomie en de ontwerpers toch voldoende vrijheid van con-
ceptie behouden. Deze normen zijn gevonden in de terrein-
index en de straatindex,weIle het grondgebruik en de
straatlengte per woninggrootte-eenheid bepalen.
Wanneer de stedebouwkundige studie voldoende ver
zal zijn gevorderd, zullen door de Centrale Overheid
richtlijnen voor uitbreidingsplannen moeten worden vast-
gesteld, die aan de ontwerpers de nodige vrijheid laten,
doch tevens tot een aann
–
ferkelijke besparing op het
grondgebruik kunnen leiden en toch waarborgen geven,
dat binnen het economisch kader van de komende jaren
zo goed mogelijk zal kunnen worden gewoond.
TRANSFER VAN KAPITAALÔPBRENGSTEN
UIT DUITSLAND EN DE BETEKENIS
DAARVAN VOOR HET EUROPESÈ
–
DOLLARDEFICIT.
Nog steeds kunnen buitenlanders, die
–
kapitaal hebben geïnvesteerd in Duitsland
1),
de opbrengst daarvan niet
getransfereerd krijgen. Vele Europese landen, en in het
bijzonder Nederland, zijn daarom gedwongen hun import
uit Duitsland te beperken resp. hun exportnaar Duitsland
met alle macht op te voèren. Een betalingsbalansdeficit
immers, waarvan door de bezettingsautoriteiten afdekking
kan worden gevraagd in dollars, kunnen deze landen zich
niet permitteren. Onder invloed van het feit echter, dat
de import van Duitse producten voor vele Europese landen
van essentieel belang is, kan deze onmogelijk beneden een
bepaald minimum worden gediongen. Daarbij komt nog,
dat de Europese landen in ernstige mate worden gehinderd
in hun pogingen de export naar Duitsland te ontplooien.
Dientengevolge vinden nog steeds dollarbetalingen naar
Duitsland plaats en heeft dit land zich merkwaardigerwijs
tot crediteur van vrijwel alle Europese landen kunnen
ontwikkelen. –
De kortgeleden weer hervatte publicatie van de Duitse in- en uitvoerstatistiek (zie tabel T) toont aan,
–
dat Duits-
land in 1948 voor een bedrag van rond D.M. 630 mln
(1 D.M. = $ 0,30) meer exporteerde naar de Europese
landen dan liet van daaruit betrok. Aangezien mag worden
aangenomen, dat de Duitse betalingsbalans ten opichte
van de Europese landen z’ch ongeveer naar analogie heeft
ontwikkeld met de handelsbalans, doet zich de vraag voor
of onder deze omstandigheden de Amerikaanse stelling,
dat transfer van opbrengsten uit in Duitsland geïnvesteerd
buitenlands kapitaal de Verenigdë Staten tot nieuwe
dollaruitgaven zou dwingen en daarom moet worden tegen- ‘
gegaan, nog wel opgaat.
Om het antwoord op deze vraag te kunnen geven, is
hot noodzakelijk allereerst na te gaan, wannéér inderdaad
sprake zou zijn van een additionele dollaruitgave van de
Verenigde Staten ingeval Duitsland zou overgaan tot de
vereffening van zijn ‘oude schuld. Deze omstandigheid zou zich voordoen, indien de Europese laiiden voor het
volle bedrag vah de hen ter beschikking staande dollars
essentiële goederen in Amerika zouden kopen, welke in
Duitsland niet verkrijgbaar zouden zijn. Tevens zouden
die landen dan hun import uit Duitsland geheel moeten
kunnen verrekenen met behulp van tegenprestaties iii
‘)
In dit artikel wordt gemakshalve over Duitsland gesproken,
hoewel de verhoudingen voor de verschillende bezettingszônes
uiteraard gedifferentieerci zijn. –
II
1
18 Mei 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
395
natura
2).
Dan immers zou door de transfer van interesten
en dividenden uit Duitsland het dollardeficit van de
Europese landen (excl. Duitsland) tea opzichte van
Amerika niet worden verminderd. Transfer van kapitaal-
opbrengsten naar het buitenland zou dan de tendentie
hebben het door Amerika met dollars te financieren be-
talingsbalansdeficit van Duitsland te doen toenemen,
waardoor het totale dollardeficit van Europa zou worden
vergroot.
TABEL 1.
–
Handelsbalans van T’est-Daltsland oper 1948.
Invoer
1
Uitvoer ”
Saldo
In millioenen D.M.
Totaal Europa ………….
895
1.526
+ 631
waarvan Marshall-landen
722
1.474
+ 752
waarvan niet-3larshall-land
173
52
– 121
Afrika
………………….
118
80
–
38
Australië
………………..
66
11
–
55
Azië
………………..
189
,
63
– 126
..
Amerika
……………….
1.838
130,
—1.708
Samengesteld met behulp van de ,,Monatliche Aussenliandels’-
statistik des Vereinigten .Wirtschaftsgebietes” (1,Viesbaden).
De zojuist geschetste omstandigheid is niet aan-
wezig. hoezeer de dollarbetaling binnen het kader van het
Europese betalingsverkeer ook in strijd is met het streven
naar herstel van de Europese economie, ten opzichte van
Duitsland’worden vele Europese landen er, zoals gezegd,
nog steeds toe geclw6ngen.-
1-Toe kan de situatie dan liggen? Een bepaald bedrag in
Amerikaanse dollars, dat door de Europese landen naar
Duitsland wordt overgemaakt, kan door deze landen
worden bespaard, indien de transfer van kapitaalop-
brengsten uit Duitsland opnieuw zou worden toegestaan.
Het dollardeficit van de Europese landen (excl. Duitsland)
neemt derhalve af, doch het dollardeficit van Duitsland
vermeerdert met’hetzelfde bedrag. In dit geval zal het
toestaan van de kapitaaltransfer uit Duitsland de,behoefte
van totaal Europa aan Amerikaanse hulp niet vergroten,
terwijl een stap is gezet in de richting van het herstel van
normale verhoudingen op economisch gebied binnen Europa. Het
handelsverkeer zou dor deze maatregel
echter geen verandering ondergaan, zodat slechts een
idieel, doch geen materieel voordeel zou zijn verkregen.
Tot dusverre hebben wij slechts een tweetal alternatieven
gesteld, welke geen van beide aan de werkelijkheid be-
antwoorden. De feitelijke situatie is immers zo, dat de
Europese landen noch de gehele hen ter beschikking staan-
de dollarreserve aanwenden voor aankopen.in
het dollar-
gebied (doch gedeeltelijk ook in Duitsland), noch in Ame-
rika slechts die goederen aankopen, welke niet door Duits-
land kunnen worden geleverd. Bovendien zij hierbij aan-
getekend, dat sommige Europese landen – wij
–
denken
hierbij,iii het bijzonder aan Nederland – met een groot
deficit ten opzichte van Duitsland te worstelen hebben,
zonder dat zij in staat zijn dit deficit met dolktrs af te
dekken.
Op het ogenblik is het dus zo gesteld, dat het toestaan
van kapitaaltransler uit Duitsland onmiddellijk het dollaf-
tekort van de Europese landen zou doen verminderen ôf wel het Duitse dollardeficit niet zou doen vermeerderen
(nl. in zoverre Duitsland op de Europese landen een niet
te re’aliseren dollarvordering heeft, welke wbrdt gecom-
penseerd door de schuld op buitenlandse kapitaalinveste-
ringen). Weliswaar heeft het Duitse dollartekort in het
eerste geval dan weer de tendentie toe te nemen, doch
zolang de Europese landen de voorkeur geven aan aan-
kopen in Duitsland boven aankopen in Amerika en zolang
in Amerika nog goederen worden aangekocht, welke ook
door Duitsland zijn te leveren, zeker niet in dezelfde mate
als waarmede het dollardeficit van de Europese lan-
‘)
Wij zien hier af van de weinig waarschijnlijke mogelijkheid,
dat Duitsland crodict zou geven in de valuta van het kopende land.
den (excl. Duitsland) afneemt. Immers, het Europese
handelsverkeer zal dan worden geïntensiveerd en het Euro-
pese productiepotentieel (mcl. arbeidskrachten) zal in ver-
sterkte mate worden ingeschakeld bij het opvoeren van de
Europese levensstandaard. Dit betekent tevens, dat be-
perkingen worden opgelegd aan het continueren van een
kunstmatig in stand gehouden handelspatroon, hetwelk
niet in overeenstmming is met de historisch binnen
Europa gegroeide economische structuur. Gegeven de
actuele verhoudingen, behoeft het nauwelijks nog betoog,
dat een hervatting van de transfer van kapitaalopbrengsten
uit Duitsland het totale Europese dollardeficit zal doen
verminderen en dus zo spoedig mogelijk zal dienen te
worden toe
g
estaan.
Men zou met betrekking tot’ het bovenstaande kunnen
opmerken, dat men reeds thans doende is het Europese
economische verkeer te intensiveren door het uit de
Marshall-hulp voortgekomen stelsel van de ,,conditional
aid”, waardoor de dollarbehoefte van Europa wordt ver-
minderd en de Amerikaanse hulp wordt beperkt. Een her-
nieuwde transfer van kapitaalopbrengsten uit Duitsland
zou onder deze omstandigheden hetzelfde effect hebben
als een verhoging der trekkingsrecht6n. Deze redenering
is maar .ten dele juist en, gaat slechts op voor zover de
Verenigde Staten bereid zouden zijn ,,grants” aan Duits-
land te verschaffen, welke dit land aan zijn debiteuren
‘zOu
moeten doorgeven ter aflossing van zijn schuld. –
Dit nu ligt, voor zover wij dat kunnen beoordelen, zeker
niet in de bedoeling. Ook thans krijgt Duitsland slechts
Marshall-hulp in de vorm van leningen (htzelfde geldt
vodr de fondsen, w.elke de geallieerden ter beschikking
stellen voor de import in Duitsland van goederen ,,to
prevent disease and unrest”). Voorts zij opgemerkt, dat het geven van een ,,grht” als zodanig de dollaruitgaven
van de Vérenigde Staten zou vermeerderen. Een tweede
voorwaarde zou dus moeten zijn, dat de, ter aflossing van –
zijn kapitaalschuld aan Duitsland’ verleende ,,grant” –
welke in de vorm van trekkingsrechten ten goede zou moe-
ten komen aan de Europese debiteuren van Duitsland’-
in mindering zou moeten worden gebracht op de directe
giften van Amerika aan deze landen, lIet zou er dan in fei-
te op neerkomen, dat deEuropeselhndenhun eigen vorde-
ring op Duitsland zouden gaan betalen. Zulks ligt uiteraard
niet in onze bedoeling. De dollarbespai’ing, welke door de
transfer van kapitaalopbrengsten uit Duitsland zou wor-
den verkregen, zou tot uitdrukking moeten: komen in een
vermindering van de reeds bestaânde dollarschulden’ van
Europa (excl. Duitsland) aan de Verenigde Staten of door
het reduceren van de nog aan de Europese landen te ver-
strekken dollarleningen (met volledig behoud van de
,,grants”).
Reeds in het vorenstaande constateerden wij, dat de
Europese landen worden, belemmerd in hun pogingen om
de export naar Duitsland te ontplooien, hetgeen mede
een der oorzaken is waarom – bij een reeds tot een mini-
mum gereduceerde import uit Duitsland – dollarbetalin-
gen naar dit land in de hand worden gewerkt. Wanneer
de Europese export naar Duitsland nu maar zover zou
kunnen worden opgevoerd, dat deze betalingen achterwege
zouden kunnen blijven,, dan zou daarmede zonder twijfel
een aanzienlijke dollaruitgave aan de Verenigde Staten
kunnen worden bespaard. In de eerste plaats immers zou
de dollarbehoefte der Europese landen verminderen en in
de tweede plaats zou tezelfdertijd ook het Duitse dollar-
deficit kunnen worden teruggebracht. De additionele aan-
kopen door Duitsland verricht in de Europese landen zullen
nl. in vele gevallen kunfien leiden tot het achterwege laten
van een aankoop in het dollargebied. Afgezien van enkele
andere factoren, welke in dit verbnd een rol spelen en
waarvan de Europese exporteur maar alte zeer de nadelen
ondervindt (men denke slechts aan het beruchte budget-
systeem van de ,,Joint Export and Import Agecy”
396
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
18 Mei 1949
(J.E.I.A.), is liet ni. meestentijds zo, dat het niet-realiseren
van een Europese exporttransactie voortvloeit uit het
concurrerend aanbod van eënzelfde product, afkomstig
uit de Verenigde Staten of een ander tot het dollargebied
behorend land. (Men vergelijke in dit verband tabel II.
Exporten van de Verenigde Staten, welke in heb bijzonder
de Nederlandse export beconcurreren, zijn in deze tabel
cursief gedrukt. Als gevolg van het ontbreken van vol:
doende vergelijkirigsmateriaal konden wij onmogelijk ‘o1-
ledig zijn). /
TABEL Ii.
–
Export van de
Veienigde Staten naar Duit gland
gedurende 1948.
In
fl1111
benen
dollars.
–
Totaal
…………………………………….
861,9
waarvan:
Vleesproducten
…………………………….
10,0
Eetbare
oliën en vellen van diertijlee oorsprong
……..
15,5
Melk
producten
.
……………………………..
Eetbare dierlijke
producten
(eieren!)
… . ………….
11,9 22,7
Niet-eetbare
dierlijke
produclen
……………….
2,5
Gratien
ed ……………
…..
.
………………
465,7
(roenten
e.d .
………………………………
49,7
Pruil
e.d..
………………………………..
.43,7
Noten
ed.
………………………………..
….
‘tantaardige
oliën
en
vetten
………………….
2,2
1)ranken
ccl.
………………………………
1,4
Suiker
ccl
.
…………………………………
2,5
.ltuhber
………………………………….
6,5
(iotnnien
en
harsen
…………………………
1,8
Oliezaclen
………………………………..
0,7 ‘Zaden
(geen
oliezaden.
…………..
.
…………..
4,2
Tahak…………………………………….
9,5
Niet-eetbare
plantaarclige
oliën
en
vetten
……….
7,4
Iii
versa niet-eetbare
plan taarclige
prod ucten
……..
0,4
.
Texlielgronclstoffen
en -producten
………………
78,1
ilout
en
papier
……………………………
it
Minerale grondstoffen
en
producten
.
…………….
4,0
Metalen, en
inctaalproducten
………………….
.
93
Machines
en
onderdelen
……………………..
1,7
Clieniische
en
pharrnaccul
iselic
producten
………..
14,2
1)iversen
………………………………….
55,6
l3ron:
In- en uitvoerstatisLieken der Verenigde Staten.
Iletis nu eenmaal zo, dat cle Europese exportprijzen,
omgerekend in dollars tegen cle gestahiliseerde koersen van
Bretton Woods, dikwijls uitgaan boven de Amerikaanse
prijzen, hetgeen o.i. echter nog geen reden mag vormen
de voorkeur aan het Amèrikaanse product te geven. Im-
mers, onder normale omstandigheden zal Duitsland slechts
kunnen kopen in die landen (de Europese landen), waar-
naar het ook exporteert. M.a.w., zolang geèn vrije wissel-
koersen bestaan is nietde prijs, maar in hoofdzaak de aan-
wezigheid van vreemde – bi.j voorkeur zelfverdiende –
valuta bepalend voor cle keuze van het land van aankoop.
Wanneer de geallieerde autoriteiten in Duitsland zich dit
voor ogen zouden houden hij de afgifte van de invoervet’-gunningen, zou glôbaal gerekend de Europese export naar
Duitsland met 10 d 20 pCt kunnen toenemen.
(4ezien het bovenstaande is het duidelijk, dat de dollar-
behoefte van Europa drastisch kan worden verminderd
door een versterkte import van Europese producten in
Duitsland. Deze omstandigheid doorkruist echter geens-
zins onze stelling met hetrekkihg tot de transfer van kapi-
taalopbrengsten. liet tegenwoordige sLreven van de Euro-
pese landen – en ook hier zij weer in het bijzonder ons
land vermeld – om het goederen- en dienstenverkeer met
Duitsland in evenwicht te brengen, vloeit voort uit de
dwang, welke hen daartoe vanwege de geallieerde autori-
teiten in Duitsland wordt opgelegd. Voor die landen, welke
vorderingen hebben op Duitsland uit hoofde. van daar geïnvesteerd kapitaal, is het een streven gericht
01)
de
constructie van een economisch niet gefundeerde betalings-
balansstr’uctuur. Voor deze landen is een passieve goederen-
en dienstenbalans met Duitsland normaal.
De aandrang op de geallieerde en Duitse autoriteiten tot
hei toestaan van trans/er van kapitaalopbrengsten uit Duits-
land zal daarôm zeker niet mogen worden tenachtergesteld bij
het streven naar vergroting van de export naar Duitsland, hoe-zeer 66/t deze e.rpOrtvergroiin.g tot een vermindering van het
Europese dollw’deficit zou leiden.
‘s-Gravenliage.
Drs
P. S. VAN BElt BURG.
HET HUURPRIJSBESLUIT 1940 EJ ZIJN
–
TOEPASSING.
Onder de maatregelen met betrekking tot de prijsbe-
heersing neemt het Iluurprijsbesluit 1940 een bijzondere
plaats in. Dit besluit heeft ten doel de huurprijzen van
Woningen en bedrijfspanden te bevriezen op het niveau
van Mei 1940. Letterlijk staat er in het besluit, dat de
hoogst. toelaatbare huurprijs voor een onroerende zaak
clie is, waarvoor het huurobject op 9Mei1940 was verhuurd.
indien het huurohject op 9 Mei 1940 niet, doch tussen 1
.Januari 1935 en 9 Mei 1940 wel verhuurd is geweest, is de
huurprijs, waarvoor het laatstelijk in dat tijdvak verhuurd
is geweest, de hoogst toelaatbare huurprijs. In de overige
gevallen is de hoogst toelaatbare huurprijs die, welke voor
soortgelijke huurohjecten op 9 Mei 1940 gebruikelijk en
redelijk w’as. Dit geldt niet voor nieuwbouw, welke na
het inwerking treden van het Iluurprijshesluit tot stand
is gekomen.
lIet was een verstandige maatregel van dc toenmalige
Overheid om al direct in 1940 te beletten, dat do huur-
prijzen werden verhoogd. Vooral in de latere jaren, toen
als gevolg van de oorlogshandelingen en liet stopzetten van de woningbouw, de woningnood allerwege toenam,
was .het beheersen van de huurprijzen, sociaal en econo-
misch gezien, niet alleen volkomen verantwoord, maar
een onafwendbare eis.
Ondanks alle daartegen gpnomen maatregelen -heeft
zich in en na de oorlog in ons land een inflatiepioces ont-
w’ikkeld. Onder hen, die hiervan de dupe zijn neemt de
bezitter van onroerend goed en zeet’ speciaal de huizen-
bezitter een eerste plaats in. hierover zijn reeds vele pennen
in beweging gekomen. In depers, in de volksvertegen-
woordiging, in vergaderingen van huis- en grondeigenaren
is met klem op de noodzakelijkheid van huurverhoging
gewezen. De instandhouding van het Nederlandse huizeif-
bezit loopt ernstig gevaar wanneer hiertoe niet zeer spoedig
de mogelijkheid. zou worden geopend. De terzake aange-
voerde argumenten, waarvan de enorme stijging van de
onderhouds- en instandhoudingskosten wel de voornaamste
is, zijn overbekend, zodat het geen zin heeft hieromtrent
in herhaling te treden. –
liet w’achten is nu op de onlangs door de Regering aan-
gekondigde al gemene huurverhoging, waarvan, blijkens
de Memorie van
rloelic1ïtiIig
op liet
a.retsontweip
op cle
Materiële Ooriogsschaden, een deel zal moeten dienen als
tegemoetkoming in dc kosten van herbouw van de dooi’
oorlogsgeweld verloren gegane gebouwen. Of deze aange-
kondigde algemene huurverhoging voldoende zal zijn orh
het rendement van onroerend goed weder tot een aanne-
inehijk peil op te voeren is onbekend. In de kringen van
de huiseigenaren is men. daarop, blijkens dc verschenen
publicaties, niet gerust. Een kleine tegemoëtkoming
ontvingen reeds de huizenhezitters in wier woningen in-
woning plaatsvond. Aanvankelijk konden de Prijzen-
bureaux voor Onroerende Zaken in gevallen van inwoning –
toestemming tot enige huunverhoging geven en daarna
kwam er, met ingang van 1 Februari 1948 een algemene –
rëgeling in de }-Iuurprijsuitvoeringsbeschikking 1948.
Naar gelang van het aantal medehewoners kan ingevolge –
deze beschikking de huurprijs van 5 pCt tot 30 pCt worden
verhoogd.
De taak van de Prijzenhureaux voor Onroerende Zaken
en van de afdeling Onroerend Goed van het Directoraat-
Generaal voor de Prijzen is geen gemakkelijke, liet is,
gelet op het- stringente karakter van de geldende voor-
schriften, zeker niet te verwachten, dat vele onhihlijkheden
zullen kunnen worden weggenomen. –
Toch wil liet mij voi’konien, dat op één punt, zee!’ ten
nadele van de betrokken eigenaren, te weinig souplesse
woi’dt betracht. ik heb hier het oog op cle grote, meestal
enigszins verouderde woon- en bedrijfspanden, w’elke speciaal in de grotere steden vrij talrijk voorkomen. In
‘4
.
18 Mei 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
397
ft
Rotterdam hijv., waar tengevolge van het bombardement
in Mei 1940 een belangrijk deel van de binnenstad met
haar vele kantoren en winkels verloren ging, waren deze-
panden in de jaren voor 1940 incourant. Als woonhuis
waren ze weinig in trek, omdat het inrichten kostbaar was
en bôvendien, omdat toen reeds het huispersoneelvraagstuk
een
1
moeilij kheid vormde. Goede dienstbod en waren schaars
en dubr. Voor dubbele bewoning leenden deze panden zich
niet zozeer, omdat ze nu eenmaal voor enkele bewoning
waren ingericht en voor kantoor waren ze ook minder in
trek, omdat aan eèn kantoor andere eisen w’orclen gesteld
dan aan een woonhuis en er bovendien elders in de binnen-
stad voor niet te hoge prijzen goede kantoorruimten te huur
warer. Gevolg was, dat vele van deze grote panden leeg
stonden, of voor veel te lage prijzen werden verhuurd.
Direct na de ramp in Mei 1940 werd dit anders. Prac-
tisch alle kantoorruimte in de binnenstad ging verlôren.
liet lag dus voor de hand, dt iedereen trachtte de nog
beschikbare ruimten, buiten het verwoeste gebied te huren
of te kopen voor het onderbrengen van zijn bedrijf of kan-
toor. Gevolg hiervan was, dat plotseling cle eertijds ver-
smade panden bijzonder in trek kwamen. Men nam ge-
noegen met vestigingsplaatsen en luimten, waar men
voorheen niet aan had gedacht. Ook werden door interne
verbouwing diverse grotere woonhuizen vooi kantoor
ingericht.
Dit proces is nog niet tot staan gekomen. Nog, steeds
is er een ruime ‘raag naar kantoorruimte in grote w’oon-
huizen,.echter thans niet zozeer, omdat in de reeds ge:
reedgekomen nieuwe kantoorgebouwen geen ruimte te
huur zou zijn, maar meer, omdat de huurprijzen van do
vooroorlogse panden zoveel lager liggen dan clie van de
• nieuwe kantoren.
liet is uitermate onbillijk, dat de Prijzebureaux voor
Onroerende Zaken en ook het Directoraat-Generaal voor
cle Prijzen ten aanzien van de lniurprijzen van deze, voor– heen niet, doch thans-wel gewilde panden nog steeds vast
houden aan de letter van het Huurprijsbesluit1940. Dit
besluit is in hôt leven geroepen om te voorkomen, dat
door een algemene huurverhoging van woningen de in-
flatie zou worden bevorderd, doch niet om te voorkomen,
dat voor intensief gebruikte panden een alleszins toelaat-
– bare huurprijs wordt betaald.
Uit het oog wordt verloren, dat juist bij de onderwerpe-
lijke panden de onderhoudslasten onevenredig zijn ge-
stegeh. Vôdr cle oorlog bestond ereen gangbare verhouding
tussen de huurophrengsten en de onderhoudskosten in de
verschillende woningklassen. Bij de arbeiders- en midden-
standswoningen lag deze verhouding zodanig, dat voor
de huizenexploitant een hoger of lger rendement beschik-baar kwam. In de klasse der incourante grote woonhuizen
]ag de verhouding tussen lnurophrengst ea onderhouds-kosten veel ongunstiger. Wanneer een buis een half jaar
had leeg gestaan werd het, teneinde het verlies door leeg-
staan te beperken, tenslotte voor een-te lage prijs verhuurd.
De onderhoudskosten bleven echter voor rekening.vande
eigenaar met als gevolg, dat vooral hij enigszins zwaar
belaste panden, het rendement dikwijls gering was of er in het geheel geen rendement w’as.
Als gevolg van de stijging van lonen en materiaalprijzen
is hij deze pandën in de latere jaren de wanverhouding
tussen huuropbrengst en onderhoudslasten zodanig toe-
– genomen, dat vrijwel over de gehele linie de exploitatie
dezer panden grote verliezen aan de eigenaar oplevert, tenzij uiteraard, hetgeen nogal eens voorkomt, de ver-
huringna Mei 1940, zonder instemming van een Prijzen-
bureau tegen een hogere prijs dan de hoogst toelaatbare
is tot stand gekomen.
Deze toestand wordt voor de huiseigenaar nog onaange-
namen bij de wetenschap, dat in meerdere gevallen cle door
(ie wet beschermde huurder van zo’n pand, die op eigen
gezag als onderverhuurder optreedt, hieruit de inkofnsten
incasseert, welke aan de gedupeerde eigenaar toekomen.
liet is overbekend,
•
dat bij onderverliuning, huurders ge-bruik makend van cle omstandigheden, laakhare woeker-
praktijken uitoefenen, w’aartegen ‘de Overheid niet op-
treedt of niet kan optreden.
De enige oplossing voor de eigenaren is, nu de verkoops-
prijzeiI vrij zijn, de panden hij leegkomen te verkopen
aan derden, clie ze voor eigen gebruik kunnen benutten,
doch deze mogelijkheid zal zich slechts sporadisch voor-
doen. Daarom zal naar een andere oplossing moeteil
worden uitgezien.
Een huurverhoging ovei de gehele linie kan alleen w’or-
den toegestian, wanneer deze de loon- enprijspolitiek der
Regering niet in gevaar brengt. Een huurverhoging op
een beperkt territoir zal dit gevaar niet opleveren. Daar-
voor zouden in aanmerking moeten kunnen komen die
panden, waarvan kan worden vastgesteld, dat de huur-
prijzen in Mei 190 weliswaar wei gebruikelijk, doch niet
redelijk waren. Dit laatste nu wordt door de Prijsbehieer-
ingsinstanties over het hoofd gezien.
Een dezerzijds ingesteld onderzoek heeft uitgewezen,
dat in het algemeen de huurprijzen van de in Mei 1940
niet courante panden relatief (per
111
2
bruikbare ruimte)
lager liggen, dan die van de courante arbeiders- en midden-
standswoning. lIet tegenovergstelde zou uit een oogpunt
van goede exploitatie meer in de lijn liggen, omdat in cle
regel de- onderhoudslasten van grote panden relatief
zwaarder drukken.
Daarom is het te hopen, dat de Prijsheheersingsinstan-
ties en uiteindelijk de Regering zullen inzien, dal het a)ge-
ineen belang medebrengt, dat, onafhankelijlc van de reeds
te lang uitgestelde algemeie huurverhoging, de mogelijk-
heid wordt geschapen,clat de huren van cle voorheen in-
courante, doch thans weer gangbare panden tot het vet-eiste niveau kunnen worden verhoogd.
Rol lerciani.
G. Ru [E RS.
AANTEKENING.
LEVENSVERZEIcERINGVOORWAAR HEN.
VAN VLIFOENO PERSONEEL, AANWIJZING VOORV EILIffIJEII) iN DE LUCII’I’VAAI{T.
Een aanwijzing, dat het met de veiligheid in de burger-
luchtvaart cle goede kant op gaat, vindt men in liet feit,
dat verschillende Amerikaanse levensverzekeringmaat-
schappijen toeschietelijker zijn geworden bij het afgeven,
van polissen voor piloten en ancIen vliegend peisoneel
en hij ht stellen van voorwaarden daarvoor. Védr de
laatste wereldoorlog werd de verzekering van liet leven
van piloten en ançler vliegend personeel van luchtvaart-
maatscha ppijen door de levensverz.ekeringmaatschappij en
algemeen als een zeer riskant’object beschouwd, dat ôf
in het geheel niet geaccepteerd werd 6f aanleiding gaf
tot het vragen van extra zware premies. Ook thans zijn
er nog wel maatschappijen, die dit soort polissen niet
afsluiten, maar verreweg de meeste doen dat w’el, en al
vragen deze laatste weliswaar nog een zekere risico-
premie, in het algemeen zijn de voorwaarden van de vet’-
zekeraar veel matigergoworden, vergeleken hij vroeger.
Men vindt hierover ‘enkele belangwekkende gegevens
in het orgaan van de American Airhines ,,FlagshipNews”
van 28 April jl., in een artikeltje ,,Crew Insurance Cove-
rage Wider”. Een rapport van het ,,Institute of Life In-
surance” onthult, dat 93 van do 100 levensverzekering-
s
maatschappijen aan het begin van dit jaar verzekeringen
accepteerden van gegadigden, diê piloten waren of be-
hoorden tot de verdere vliegluigbemanning op geregelde
luchtlijnen. Slechts 6 van de maatschappijen wijzen deze
egadigden zonder meer af of geven polissen uit, waarbij
het vhiegrisico uitdrukkelijk is buitengesloten. De overige
maatschappijen verzekeren’ bovengenoemde gegadigden
wèl, en hun beperkende hepalinen komen hierop neer,
11
398
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
18 Mei 1949
dat het totaal verzekerde bedrag een tévoren vastgestelde
limiet niet mag overschrijden en dat een zekere extra
premie wordt geheven per S 1.00ö van het verzekerde
bedrag. Zo js tegenwoordig de meest voorkomende limiet
in de polissen voor vliegtuigbemanning
S
25.000, het-
geen tvee en een half maal zo veel is als in 1935,toen de
levensverzekeriogmaatschappijen niet hoger dan $ 10.000
wilden gaan. De extra premie per $ 1.000 van het ver-
zekerd bedrag is thans meestal •S 3, tegen $ ’25 in 1935.
Wanneer het gaat om piloten en bemanning, vliegende
op trajecten op het Westelijk halfrond, verzekeren 74
van de 100 lévensverzekeringmaatschappijen thans deze
gegadigden, terwijl 52 van de 100 maatschappijen dat
doen, indien de gegadigden vliegen op ,,world wide”-
trajecten. In beide gevallen wijzen slechts 7 levens-
verzekeringmaatschappij en de adspirart-verzekerden zon-
der meer af, of sluiten zij het vliegrisico in de polisvoor-
waarden uitdrukkelijk buiten.
Uit deze gegevens valt een en ander te leren omtrent
de waardering van, de veiligheidsfactor in de burger-
luchtvaart. Een feit is nu eenmaal, dat, zo ergens, dan
in de luchtvaart geldt, dat kleine oorzaken grote en
fatale gevolgen kunnen hebben; daarom lopen vliegeniers
nu eenmaal een groter levensgevaar dan zij, die hun
dagelijkse werkzaamheden op de grond verrichten, Dat
assuraiitiernaatschappijen voor het sluiten van .verzeke-
ringen op het leven van piloten en overige vliegtuig-
bemanning een zekere extra premie vragen, is dus redelijk
en economisch verantwoord, omdat zij tenslotte een’
groter risico te dragen krijgen. Deze maatschappijefi
werken echter op grond van ,,hard cash”-motieven, en
als zij er toe’ overgaan om hun tarieven voor het vliegend
personeel van luchtvaartmaatschappijen te verzachten
en-liet maximaal verzekerde bedrag hoger, te stellen, dan
zal dat zo zijn, omdat zij uit cle statistieken tot de over-
tuiging zijn gekomen, dat het door hen te dragen risico
geringer is geworden. Een matiging in de verzekerings-
voorwaarden’voor piloten en vliegtuigbemanning vormt,
vooral in deze.tijd van relatief hoge verzekeringspremies,
voor de buitenwereld eed objectieve maatstaf, dat de
veiligheid in de luclitvart goed vooruit is gegaan.,
‘s-Oravenhage.
-‘Drs J. A. VAN LITH,
BEDRIJFSECONOMISCHE NOTITIES.
DE NEDERLANDSE PAItTICIPATJEMAATScUAPPJr.
Op 18 Mei 1948 werd opgericht de Nederlandse Partici-
patiemaatschappij N.V. Zij begon haar werkzaamheden
op 1 Juni 1948 te Amsterdam en ontleent haar betekenis
vooral aan het feit, dat met’ haar oprichting een nieuwe
weg wordt ingeslagen op het gebied van d6 industrie-
financiering.
Karakter der Nederlandse Participatiemaatschap pij:
Het hij de oprichting gestorte kapitaal der maatschappij
bedroeg f 13,5 mln, waarvan gestort door de Herstelbank
f 5,4 mln, een aantal 1evensverzekeringmaatschappijen
eveneens f 5,4 mln, een aantal banken f 2,2 mln.en enkele
spaar- en boerenleenbanken f 0,5 mln.
Voor het karakter van het bestuur van de onderneming
is het voorts van belang te vermelden, dat van de 13
commissarissen er 2 industriëlen zijn, 5 bankiers, 4 direc-
tetiren van levensverzekeringmaatschappijen en 2 direc-
teuren van de Herstelbank.
De Participatiemaatschappij is juist daarom zo van
belang, daar zij is te beschouwen als een particuliere on-
derneming, die op haar gebied op de wijze als elke andere
onderneming naar winst streeft.
Werkterrein der Nederlandse Pai’ticipatienzaatschap pij.
Doel van de onderneming is het verstrekken van risico-
dragend kapitaal aan bestaande ondernemingen, die niet
voor openbare aandelenemissie in aanmèrking komen,
bijv. in verband met de daarvoor tS geringe omvang,
of hot familiekarakter van de onderneming. -In bepaalde
gevallen ligt ook participatie in nieuw op te richten onder-
nemingen in de bedoeling, echter uitsluitend voor zover
een directe levensvatbaarheid aanwijsbaar is, en indien
de ondernemers zelve in belangrijke mate financieel
deelnemen
1)
De vorm van de participaties bestaat in het nemen
van gewone of preferente aandelen in naamloze vennoot-
schappen. Het verlenen van korte of lange credieten ligt
niet in de bedoeling.
Wat de omvang van de partiöipaties betreft, er wordeii
maximumgrenzen gesteld aan de deelnemingen, welke
verband houden met de omvang van het gestorte kapitaal
der Maatschappij. Anderzijds zullen kleine deelnemingen,
bijv. beneden f 100.000, voor de maatschappij niet aan-
trekkelijk. zijn, aangezien daardoor een zo grote spreiding
van haar )eIeggingen zou optreden, dat deze te onover-
zichtelijk zouden worden en relatief teveel kosten met
zich zouden brengen.
Niettemin zal worden gestreefd naar het vinden van
oplossingen voor de financiering van kleine on(fernemin-
gen, die daaraan. evenzeer behoefte hebben als de grote,
waarih door de maatschappij rechtstreeks kan worden
deelgenomen. –
Vooralsnog wordt dus door de Participatiemaa’tschappij
meer de middetgrote dan de kleine onderneming ge-
liolpen. Toch zou het vinden van een oplossing voor het
financieringsprobleem van cle laatstgenoemde categorie
van groot belang zijn. In vele gevallen toch is juist door
de energie van de kleine industriëlen, de grondslag gelegd
voor takken van industrie, die thans van nationale ,be
tekenis zijn.
De Participatieniaatschappij streeft érnaar, in veiband
met de veiligheid van haar beleggingen, een zèkere zeg-
genschap te verkrijgen in de vennootschappen, waarin
zij deelneemt, bijv. door prioriteitsaandelen, commis-
sarisplaatsenenz. Deze zeggenschap zal echter niet verder
gaan dan gewenst is, tot behoud van het te investeren
kapitaal en de rentabiliteit daai-van. liet verkrijgen van
deelnemingen in zodanige grootte, dat een overheersende
positie ontstaat, wordt vermeden.
Een ondernemer, die zich tot de Participatiemaatschappij
richt, heeft wel te bedenken, dat hij een beroep doet op
het geld van anderen, en dat hij de daaraan verbonden
verantwoordelijkheid zal moeten dragen. De consequenties
gaan misschien wel verder dan bij een beroep op de apen-
bare kapitaalmarkt het geval zou zijn.
In de praktijk bemerkt een onderneming dan gewoonlijk
weinig van de aandeelhouders. Meestal bezoeken deze
zelfs de jaarvergadering niet en. nemen genoegen met de
publicatie van een weinigzeggend jaarverslag, als er
maar regelmatig ,dividend wordt uitgekeerd.
Ilier echtei’ komt er één grote aandeelhouder hij, de
Pai’ticipatiemaatschappij, die voortdurend voeling houdt met de onderneming. Dit toezicht behoeft niet per sé na-delig te zijn; integendeel, het kan soms veel nut hebben.
De nieuwe grote aandeelhouder, die van buiten komt,
is een objectief heoordelaar en goed thuis in de financiële
wereld, zodat hij kan bijdragen tot het verkrijgen van
een bewind, dat langs alle lijnen goed loopt, en tot coi’rect-
heid.
Vooruitzichten der Nederlandse Participatiemaatschap pij.
De Participatiemaatschappij werkt op commerciële
grondslag. Evenals elko andere particuliere onderneming,
tracht zij van de mogelijkheden, welke er op haar terrein,
‘)
Zie hiervoor uitvoeriger de. brochure ,,Taak en Werkwijze”,
uitgegeven door de Nederlandse Participatiemaatschappij.
–
18 Mei 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
399
in casu de industriefinanciering, liggen, gebruik te maken
en aldus winst te behalen. –
Gelukt dit experiment, en vertoont cle onderneming een
voorspoedige ontwikkeling en uitbreiding, dan zou hier-
mede bewezen zijn, dat het particuliere initiatief nog een
belangrijke taak kan vervulleii op dit gebied, zonder dat
er een beroep op de Staat wordt gedaan.
WT
elk
e
nu zijn de kansen op succes? Hoewel de Neder-
landse Participatiemaatschappij nog geen verslag heeft
gepubliceerd en haar werkzaamheden niet lang geleden
aanving, zodat zij nog in de aanloopperiode verkeert, valt
hieromtrent toch reeds iets op te merken.
In de eerste plaats verdient het de aandacht, dat,
zoals het’jaarverslag 1947 van de Herstelbank mededeelt
;
de oprichting van de Nederlandse Participatiemaatschappij
pas na talloze besprekingen gelukte. Gebrek aan enthou-siasme bij de Herstelbank, die steeds blijk heeft gegeven
op allerlei wijzen de indutrialisatie actief te willen be-
vorderen, zal hiervan wel niet de oorzaak zijn geweest.
Eerder zal het onthaal, dat de nieuwe onderneming bij
de institutionele beleggers vond, niet al te warm zijn ge-
weest.
Sommigen dezer hebben vermoedelijk weliswaar blijk
willen geven van hun goede wil, om bij de industrie-
financiering.mede te helpen, doch zijn niet bereid ver
in deze richting te gaan. Immers, risicodragende be-
legging op grote schaal achten zij, met het oog op hun
eigen vaste geldverplichtingen, niet verantwoord. Wel-
licht zou een doorslaggevend sucdes der Participatie-
maatschappij hier enigszins stimulerend werken, ma’ar
toch is deze terughoudendheid vel zeer opmerkelijk, daar
het hier juist de categorie van deelnemers betreft, bij
w’ie het overgrote deel der besparingen terecht komt, en
die de hoofdbijdragp zou moeten leveren tot de finan-ciering van ,de uitbouw van het productie-apparaat.
Een tweede feit van belang is demecledelingvan de
Flersteibank in haar verslag over 1948, dat de ervaring
haar heeft geleerd, dat de Participatiernaatschappij slechts
voor een bescheiden gedeelte in de vraag naar investerings-
middelen kan voorzien. De 1-lerstelbank vindt hierin
zelfs aanleiding orn op vroegere besluitenterug te komen
en voor de toekomst naast credietverstrekking, ook ka-
pitaaldeelneming te overwegen en wel speciaal bij onder-
nemingen, die voor de industriële ontwikkeling van be-
tekenis zijn.
‘in verband met het grote aantal aanvragen bij de Ne-
derlandse Participatiemaatschappij betekent dit, dat vele
aanvragen moeten zijn gewogen, doch te licht bevonden.
De geschiedenis herhaalt zich op dit punt in zekere zin,
wanneer men terugdenkt aan de vooroorlogse crediet-
verlening door de Maatschappij voor Industriefinan-
ciering en de Limburgse Industriehank. De Participatiemaatschappij zal zeker niet bereid zijn
de gelden van de insjtutionele beleggers aan te wenden
voor investering in een geforceerde industrialisatie. Ver-
schillende projecten, hoe belangrijk wellicht ook uit
nationaal oogpunt, zijn nl. op hun beleggingsmerites be-
schouwd, niet aantrekkelijk en vallen daarom buiten
haar terrein.
Dat de Maatschappij zich in hoofdzaak zal beperken tot
bestaande ondernemingen, is niet onlogisch; daar waar-
scliijnlijk hier de beste kansen voor industriële uitbreiding
liggen. –
– De toekomst zal moeten leren, of de winstrnogelijk-
heden
01)
dit gebied voldoende groot zijn om de Neder-
landse Participatiemaatschappij tot een belangrijke factor
bij de industriefinanciering te maken.
–
T. C. BREZET.
INTERNATIONALE NOTITIES.
HET ÂRBEIDSPROULEEM IN DE BELCUSCI1E
KOLENMIJNEN.
Zoals bekend, hadden de Belgische steenkoolmijnen na
de bevrijding met een groot tekort aan arbeidskrachten te
kampen, doordat vele arbeiders, die in de oorlog mijn-
werker waren geworden om tewerkstelling in Duitsland
til voorkomen, na de oorlog de mijnen weer verlieten,
terwijl het merendeel der buitenlandse arbeiders naar
Duitsland was gevoerd. Aanvankelijk werd dit tekort
opgevangen door tewerkstellirig van 45.000 Duitse krijgs-
gevangenen. Deze werden echter in Novçmher 1946 weer
naar Duitsland gestuurd en vervangen door Italiaanse
arbeiders en , ,displaced persons”.
Momenteel bestaat 56 pCt van de 128.000 ingeschreven
mijnwerkers uit buitenlanders, tegen 22 pCt v66r de
oorlog. Deze situatie is, aldds de Direkteur-Generaal van
Energie en Brandstof, de heer F. Vinck, in het April-
numme van ,,Problemen” geenszins gewenst en alles moet in het werk worden gesteld om de buitenlandse
druk op de Belgische .basisindustrie te verminderen.
Reeds heeft de Regering besloten voorlopig geen buiten-
landse arbeiders mèer aan te verven Dit betekent een
maandelijks verlies yan 1.480 arbeiders, welke door Bel-
gische werkkrachten moeten worden vervangen. Een
der eerste vereisten voor het verkrijgen van vaste werk-
krachten, is een gedurfde huisvestingspolitiek. In dit
verbdnd zij vermeld, dat voor 1949 de bouw van 2.609
mijnwerkerswoningen op het programma staat, waarmee
een bedrag van 600 mln frs is gemoeid. Voorts worden
van de zijde der Federatie van’ de Mijnwerkersbazen
aanwervingsagenten gestuurd tot in de verst afgelegen
hoeken van Vlaandern en Antwerpen, terwijl in samen-werking ‘ met de Nationale Maatschappij der Belgische
Spoorwegen de mogelijkheden worden onderzôcht om de
mijnwerkers in kortere tijd naar hun werk te vervoeren.
Tenslotte kunnen de pers, de bioscopen,de radio en ,,in
the long run” ook de scholen, door objectieve artikelen, documentaire films, radioreportages enz. in belangrijke
mate bijdragen tot het welslagen dezer grootscheepse
aanwervingscampagne.
Op deze wijze zal het
1
naar de mening van de heer
Vinck, wellicht mogelijk zijn voldoende jonge en vaste
arbeiders te verkrijgen, welké nodig zijn om de productie
pe man, die in Januari jl. 833 kg bedroeg, tot het peil
van 1938, nl. 753 kg, op tvoeren en de kostprijs te drukken.
DE OORLOf1S- EN NA-OORLOGSINFLATIE IN FINLAND.
Het economisch leven van Finland lijdt – zoals bekend
– reeds tal van jaren onder het euvel der inflatie. Onder-staande tabel geeft een duidelijk beeld van de inflatoire
ontwikkeling gedurende het laatste decennium’).
Bankbiljetten- Index van de
ex van cle
circulatie
kosten van
roothande1s-
3aar
1 (In mln mark)
levensonder-
prijzen aan het
aan het einde
houd aan het
einde des jaars
des jaars
einde des jaars
(1938/39
=
100)
(1938/39
=
100)
1938
2.086
1939
4.039
107
–
121
1940
5.551
131
156
1941
7.317
150 185
1942
9.617
181
.
231
1943
10.825
197
2i
1944
15.657
203
‘278
1945
13.598
404 537
1946
18.233
468
642
4947
25:162
720 894
1948 Juni
27.204
774
975
1948 Dec.
27.369
798
977
1)
Deze tabel is, evenals de overige gegevens, ontleend aan een
artikel ,,L’inflation en Finlande pendant la décade 1938-1948″
van T. Junnila in het Bulletin Birnestriel” van de ,,Société BeIge
d’Etudes et d’Expansion” van Maart-April1949, en aan het ,,Quar-
terly Review” van ,,Nordiska Föreningsbanken” van Augustus
1948 en Februari 1949.
400
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICI4TEN
18 Mei 1949
11
Gedurende de oorlog vormde de financiering van de
oorlogsuitgaven door de, Staat. met behtilp van geld-
schepping door de Centrale Bank de hoofdoorzaak der
inflatie. Einde 1944 namen de oorlogshandelingen voor
Finland een eind. Niett’emin bleven de staatsuitgaven
voor vergoeding van oorlogsschade, schadevergoeding aan
bewoners van aan . de Sovjet-Unie afgestane gebieden
enz. aanzienlijk.
De voornaamste oorzaak dr na-oorlogsinflatie in Fin-
land was daarentegen gelegen in de door politieke om-
standigheden veroorzaakte voortdurende reeks van loons-
verhogingen, waardoor de bekende loon-prijsspiraal eerst
recJit in werking kwam. In de tweede helft van 1948
schijnt er echter een kentering te zijn ingetreden. De stijging
van lonen en kosten van levensonderhoud begon te ver-
tragen, terwijl de groothandelsprijzen nauwelijks meer
stegen.
Als oorzaken van deze verbetering kunnen worden ge-
noeind de toenemende industriële productie (de industriële
productie-index, basis 1938 100, bereikte in het laatste
trimester van 1948 de hoogte van 133), een stijgend
volume der buitenlandse handel en een uitstekende oogt.
lliedoor verbeterde de goederenvoorziening, terwijl de
inhaalvraag langzamerhand werd hevredigd en de con-
sumptieve vraag daardoor weer meer zijn normale karakter
herkreeg. rr
ens
l
o
tt
e
heeft ook de aanmerkelijke verhoging
der discontovoet er toe bijgedragen, dat de credietinflatie werd heteugeld.
GELD- EN KAPITAALMARKT.
Ten gevolge van het vervallen van grote be-
dragen aan schatkistprornessen en liet terugstromen van
bankbiljetten is de geldmarkt geheel ovèreenkomstig de
verwachtingen vrij ruim geworden: De marktnoteringen
voor schatkistpromessn vertoonden dan ook een
vrij aanzienlijke daling t.o.v. het niveau van de voor-
gaande week. Dnieniaandspromessen waren tegen 11 pCt
gevraagd, Septembeg t/m Decemberpapier noteerde 1/
pCt, terwijl de langer lopende promessen, behoudens
uiteraard het jaarpapier, practisch 1/ pCt noteerden.
Callgeld was aan het einde der week tegen 1 pCt ruim
aangeboden. –
De staatsfondsenmarkt vertoonde in de afgelopen week
een niet onbelangrijke koersstijging, waardoor hïjv. de
3 pCt investeringscertificaten en de 3 pCt Groothoekschuld
1946 beide op 97-, pCt kwamen. Dit alles wijst er op, dat inderdaad liet renteniveau in vrij belangrijke mate
is gestabiliseerd na de schokken, welke in de eerste maanden
van dit jaar tengevolge van de verhandelhaarstelling van
belangrijke delen van de staatsschuld zich hebben voor-
gedaan.
De aandelenkoersen bewogen zich in de verslagpeniode
vrijwel op het nive8u van de voorgaande week, zodat
aan de koersstijging weer een einde schijnt te zijn ge-
komen. Voor sommige fondsen, met name voor Indone-
sische aandelen, trad zelfs een lichte koersdaling in. Poli-
tieke factoren spelen
01)
het laatstgenoemde terrein nog altijd een belangi’ijke rol.
6 Mei 13 Mi
1949
1949
A.K.0.
……………………
166k
167-
v. Berkel’s Patent ……………..
112
110k
Lever Bros. Unilever C.v.A. ……
25O
247
Philips G.b.v.A…………….
221.
221
Koninklijke Petroleum …………290k
287k
lI.A.L
162′
1611
N.S.0.
………………… …..162
161
ILV.A. ………………………
.162k
162
Deli Mij v.A.
………………
– 1531
1541
Amsterdam Rubber …………..144k
143k
Internatio
………………….190
188
DE BELGISCHE GELD- EN
KAPITAALMARKT IN APRIL 1949.
Geidmarict.
De daggeldmarkt was in de loop van April engel’ dan
in de vorige maanden. De parastatale instellingen moesten
hun toevlucht nemen tot de Natiënale Bank tot
01)
2,1 mrd
frs, een peil, dat’ sinds half December niet meer werd
bereikt. De Schatkist had overigens sinds het jaareinde
het ook niet meer zd druk gehad dan op het einde van
Maart en in de eerste helft van April. De geldomloop hij
de Nationale Bank overschreed per 31 Maart jI. 90 mrd
frs, hetgeen sedert de geldzuivering een nieuw maximum
betekende. In de tweede helft ian April trad nochtans
een verruiming in, zodat dit volume kon worden terug-
gebracht tot op een meer normaal peil, nI. 87,5 mrd fi.
(83,2 mrd frs biljetten en 4,3 mrd fi’s rekeningen courant).
De goud- en deviezenvoorraad bleef nagenoeg stabiel.
• Op de niet-officiële goud- en deviezenmarkt te Brussel
liepen de koersen van het goud en de harde deviezen
opnieuw sterk terug in hoofdzaak onder invloed van de
maatregelen, welke in ons vorig overzicht werden uiteen-
gezet.
liet gouden pond noteerde nog 650 per einde April, tegenover 6871 per einde Maart en 775 per einde Fe-
bruari. De papieren dollar werd verhandeld tegen 471.
(55,5 per einde Februari). De overige deviezen bleven
nagenoeg stabiel, héhajve de gulden, welke steeg van
12 tot 13,10 frs.
Kaptaëlrnarkt.
De emissiernarkt kende een geringe bedrijvigheid. Enkel
een weinig belangrijke uitgifte van nieuwe aandelen van
een koloniale vennootschap werd geplaatst.
Op 9 Mei werden de inschrijvingen opengesteld voor de
nieuwe reeks 4,5 pCt kasbons Regie P.T.T. De uitgifte-
voorwaarden zijn dezelfde als van de ksbons P.T.T. 1948 en de kasbons N.M.B.S. 1949. liet is papier, dat na 5 jaar
Is pari wordt terugbetaald en tegen 98 pCt wordt aan-
geboden. Het feit, dat regelmatig nieuw papier op de
markt w’ord t gobracht. tegen onveranderde voorwaarden,
heeft o.a. tot gevolg, dat de koersstijging van de uit-
staande leningen wordt geremd.
De markt wordt overigens niet meer gevoed met vers
geld, zoals dit het geval was in Juni-Juli 1948 en Januari-
Februari 1949, ingevolge deblokkering van tijdelijk on
beschikbare bedragen en in October 1948 ingevolge de
terugbetaling door de Schatkist van een gedeelte van de
uitstaande Schatkistcertificaten 1943. Rond half Maart
werden de noteringen minder vast en in de loop van April
liepen zelfs de meeste koersen terug. Alleen de staats-
renten wonnen nog enkele fracties.
Uit dit alles zou kunnen worden afgeleid, dat de daling
van de rentevoet op de obligatiemarkt in de jongste zes
maanden te w’ijtenis geweest aan speciale oorzaken (de-
blokkeringen, terugbetaling van overheidspapier) eerder dan
aan de spontane werking van conjuncturele oorzaken
(aanvang van ‘de depressie). De onderstaande netto-
rendementstabel van de meest representatieve obligatie-
types geeft de evolutie duidelijk weer. De berekening
werd uitgevoerd per einde maand en er werd rekening
gehouden met eventueel agio bij terugbetaling.
Obuigatietype
Looptijd
Aug.
Maart
April
Schatkistcert
.
……….
5 8 10 j.
4,8)
4,69 4,70
boven 10 j.
4,73 4,64 4,63
Siaatsienien
………..
S
8 10
i.
.
5,07 4,95 4,97
KasbonS steden
………
Industr.
oblig
………..
.boven
10 j.
6,06
.1
5,92
5,96
De daling op de aandelenmarkt duurde nog gans de
maand door. De markt -werd voortdurend enger en de
gemiddélde koersindex liep met 4,5 pCt terug. De ru-
Passiva.
Kapitaal
…………………………t
20.000.000,-
Reservefonds
……………………..
..15.333.335,71
Bijzondere
reserves
………………..
..61.674.999,18
Pensioenfonds
……………………..
..2.556.004,46
Voorzieningsfonds
personeel
in
tijdelijke
dienst
……………………………
1.499.667,79
Bankbiljetten in omloop (oude uitgiften)
..
79.802.830,–
Bankbiljetten in omloop (nieuwe uitgifte)
,,
2.958.671.035,-
Bankassignaties
in
omloop
…………..
..61.702,07
Rekening-courant saldo’s
‘5
Rijks Schatkist ……
t
65.733.286,94
‘sRijks
Schatkist
bij-
zondere
rekening ….
..
293.362.217,31
Geblokkeerde saldo’s
..,,
3.767.701,76
Saldo’s
van
banken in
Nederland ……….
..
38.548.305,32
Vrije saldo’s van vreem- de circulatiebanken en
soortgelijke instellingen
,,
387.781.924,96
Andere vrije saldo’s ….
…494.453.525,79
1.283.636.962,08
Crediteuren in vreemde geldsoort
……
..60.514.132,17
Diverse
rekeningen…………………
,,
114.969.285,69
1
.
– ‘
t
4.618.119.954,15
1)
Waarvan
schatkistpapier
rechtstreeks
–
door de Bank in disconto genomen
. . . .
t
–
) Waarvan aan IndonesiO (Vet van 15
Maart
1933, Staatsblad no.
99)
……..
…36.894.550,-
Circulatle der door de Bank namens de
Staat in het verkeer gebrachte muntbiljetten
,,
136.570.646
is
Mei
149
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
– – – 401
brieken textiel, spiegelgias, steenkolen en chemische
producten daalden zelfs met meer dan 8 pCt.
Bedrijeigheid en koers index van de aandelenbeurs te Brussel.
–
-Aantal ver-
Kapitalen
Algemene
–
handelde
koersindex
stukken
(in duizend-
(in
mln
fis
(1 936-’38
tal len per dag)
per (lag)’
=
100)
19471an
16
24,8 251,0
1948
Jan
19
16,7
157,8
1949
Jan
46
38,0
154,3
Maar 1
26
23,6 150,8
Apr.(niidden)
’24
.
22,2
.
147,2
Apr. (einde)
23
!
9,3
144,0
–
Brussel.
–
‘
–
V.
VÂN
Iw7IPuY.
STATISTIEKEN.
DE NEI)ERLANDSOHE BANK.
Verkorte balans op 16 Mci 1940.
–
Activa. –
Wissels, pro-
J
lloofdbank t
m
–
essen en
BFb’tnk
–
sehuldbrieven
”
A t h
90 –
in disconto
gen se ..,,
-‘
900 –
Wissels, schatkistpapier en schuldbrieven,
door de Bank gekocht (art. 15, onder 4°,
van de Bankwet 1948)
————–
—
Schatkistpapier, door de Bank overgenomen
van de Staat der Nederlanden ingevolge
overeenkomst van 26 Februari 1947 ……1.800.000.000,-
Voorschotten (Hoofdbank t 139.140.091,76
‘)
in rek.-crt
op onderpand Bijbank
,,
801.670,76
(mcl.
belenin-
1
–
gen)
. 1, Agentsch.
– –
5.159.961,00′
–
t 145.1 0)724,12
–
Op effecten
Cfl7
……… …144.998.467,97
‘)
/
Op goederen en celen ..
103.256,15
– ,,
145.101.724,12
2)
5
,roorsclsotten aan het Rijk (art. 20 van cle
Bankwet 1948)
………………….
..-
Doekvordering op de Staat der Nederlanden
ingevolge overeenkomst van 26 Februari
–
1967
…………………………
..1.500.000.000,-
Munt en muntmatetiaal
–
Gouden munt en gouden
muntmateriaal ……t 439.146.714,60
• Zilveren munt enz…..6.693.470,39
445.640.184,99
Papier op het buitenland t 136.574.000,-
Tegoed bij correspondenten
in het buitenland …. .. 162.368.409,46
Buitenlandse betaal-
middelen ……. ….. ..
4.664.975,62
Vorderingen in guldens opvreemde circulatie-
303.607.385,08
banken en soortgelijke instellingen
….
..226.687.256,76
Belegging van kapitaal, reserves, pensioen-
fonds en voorzieningsfonds ………….
..fl8.141.965,55
Gebouwen en inventaris …………….
…2.000.000,-
Diverse rekeningen
………………..
‘
76.940.537,65
–
t 4.618.119.954,15
DE NEDERLANDSCHE BANK.
(Voornaamste posten in duizenden guldens).
-‘
‘-__•_4)
0
0
0
0002)1
2)1
–
0
2))I
–
‘
–
.
2)00..I
1’2’10
P
30Dec.
’46
700.876
4.434.786
100.186 t
153.109
2.744:151
4
April ’49
464.547
130.006
215.815 t
155.644
3.016.511
11
April ’49
444.704
131.392
216.056 1
156.829
2.995.058
19 April ’49
444.847
133.571
193.325 1
163.683
2.977.030
25 April ’49
445.054
135.891
166.843
143.602
2.956.856
2 Mei
’49
445.221
134.675
172.312 1
163.947
3.032.716
9 Mei
’49
445.428
136.020
172,57 1
144.598
2.984.991
16_Mei
’49
445.640
136.574
167.033 j
145.102
2.958.671
–
Saldi in rekening.courant
2)
00
2)2)
ce
.co
30 Dec.
’46
4 April ’69
174.900
301.392
3.513
33.283
355.828
368.413
11 April ’49
185.390
301.392
3.496
25.673
359.774
392.710
19 April ’49
153.024
301.392
3.567
55.971
358.227
418.642
25April 149
128.321
286.964
3.228
55.848
334.985
444.616
2 Mei
’49
176.836
293.362
3.335
50.279
349.499
466.749
9 Mei
’49
92.687
293.362
3.875
45.240
366.184
662.630
16 Mei
’49
65.733
293.362
3.758
39.548
387.782
494.456
NATIONALE BANK VAN BELGIË. (Voornaamste posten in millioenen fr.ancs).
0-,
‘
–
0..
0)
0
2)’-
0
.2
0
0-
)0’2)
ge
00
50.0
Vc.
8
0
.,
5)
‘333
,>
–
1-‘
,0
0
16
Sept.
1948
28.136
11.042
427
1
9.986
303
414
13 April
1949
28.068
11.143
2.668
1
9.059
231
623
21
April
1949
27.863
10.766
1
2.663
1
8.234
228
650
28 April
1949
28.362
10.778
2.558
) 8.188
281
620
S
Mei
1949
28.345
10.680
2.522
1
9.443
397
610
12 Mei
1949
28.294
10.983
2.476
8.690
281
607
Rekening-courant saldi
0
4)
co
CO
‘5
2
–
‘-”
‘5
0..
02)
0′)
na
o
22
.0
.
…..o
1
4
CI)
0
16 Sept.
1948
657
91.729
81.568
22
2.425
6.251
13 April
1949
915
93.464
83.907
665
2.239
6.198
21
April
1949
915
91511
83.275
218
1.810
5.307
28 April
1949
915
91.931
83.743
–
276
1.632
5.179′
5 Mei
1949
915
93.110
84.608
. 383
1.663
5.466
12 Mei
1949
915
92.371
83.749
484
1.603
5.522
BANK VAN ENGELAND.
–
(Voornaamste posten in millioenen ponden).
–
;ii
n•t;j
—
Oa’
‘5
n
.
-‘.E
0
•
eo
_0
5,02)
25.Dec
’46
0,2
–
1.449,1
1.450
1.428,2
22,1
1,3
27 Apr. ’49
0,2
L299,2
1.300
1.280,3
–
19,9
4,4
4 Mei
’49
0,2
1.299,4
1.300
1.278,8
21,4
4,2
11
Mei
’49
0,2
.
1.299,3
1.300
1.276,1
24,2
–
4,2
Other securities
,
Deposits
0
.
‘2
‘
1
-1
0-0
.2
–
‘8
‘5
0-ç,
25 Dec.
’46
311,8
13,6
15,8
346,5
10,3
–
278,9
27 Apr. ’49
347,7
13,7
31,6
399,4
16,8
0,7
289,9.
4 .iIei
’49
335,7
14,9
31,3
389,5
8,8
0,7
292,6
11
Mei
’49
330,1
18,8
26,0
385,6
,10,0
0,7
287,9
-III
r402
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
OVERZICHT DER LAATSTE VIER VERKORTE BALANSEN VAN DE NEDERLANDSCHE BANK.
–
(in millioenen guldens).
18 Mei 1949
Actief
data
25-4
2
49
2-5
2
49
1
9-5
2
49
16-5249
Passief
data
25_4_’49]
2-5
2
49
1
9-5-’49
16-5
7
49
Wissels,
promessen
en
20,0
20,0
20,0
20,0
schuldbrieven in disconto
–
1)
4,0
1)
–
–
‘)
12,8
15,3 15,3
15,3
Wissels, sdhatkistpapier en
Bijzondere reserves
54,4
61,7 61,7
61,7
scliuldbrieven,
door
de
Pensioenfonds
… . ……
20,0
22,5
22,6 22,5
Bank gekocht
–
–
–
–
Voorzieningsfonds
perso-
Schatkistpapier,
door
de
neel
in
tijdelijke
dienst
1,5 1,5 1,5 1,5
Bank overgenomen van
Bankbiljetten
in
omloop
…
de
Staat
der
Neder-
(oude uitgiften)
106,1
80,5
80,2 79,8
landen
ingevolge
over-
.
Bankbiljetten
in
omloop
eenkomst van 26 Febru-
(nieuwe uitgifte)
. . .
2.956,9
3.032,7 2.985,0 2.958,7
1.800,0
1.800,0
1.800,0 1.800,0
Bankassignaties in omloop
0,3
–
–
0,1
Voorschotten in rekening-
,
Kapitaal
………………
Reservefonds …………….
Rekening-courant saldo’s:
–
courant
op
onderpand
‘5
Rijks Schatkist
128,2
76,8
92,7..
65,7
ari
1947
……………
(mcl. beleningen)
143,62)
163,92)
144,6
2
)
145,8
2
)
‘s Rijks Schatkist,
bij-
–
Voorschotten aan het Rijk
–
–
–
—
zondere rekening :..
287,0 293,4
293,4
293,4
Boekvordering op de Staat
Geblokkeerde saldo’s
.
3,2
3,3
3,9
3,8
der
Nederlanden
inge-
Saldo’s
van
banken
in
volge overeenkomst van
50,3
45,2
38,5
1.500,0
1.500,0
1.500,0
1.500,0
Vrije saldo’s van vreemde
.
26 Februari
1947 …….
Munt en muntmateriaal:
–
Nederland
………..55,9
circulatiebanken
en
Gouden munt en gouden
soortgelijkemnstellingen
–
335,0
349,5
366,2
387.8
muntmateriaal
439,2
439,1 439,1
439,1
Andere vrije saldo’s.
444,6
466,8
462,6
494,4
Zilveren munt, enz.
. 5,9
6,1
6,3
6,5
Crediteuren
in
vreemde
Papier op het buitenland
135,9
134,7 136,0
136,6
geldsoort
.
…..
………
59,3
58,3
58,7
60,5
Tegoed hij correspondenten
.
Diverse rekeningen
84,5
58,2 58,2
114,4
in het buitenland
. . .
161,5 167,4
167,7
162,4
Buiten!. betaalmiddelen
. 5,3 4,9
4,8 4,7
Vorderingen in guldens op
vreemde
circulatieban-
-‘
ken
en
soortgelijke
in-
.
.
220,0
225,7 223,4
226,7
Belegging van kapitaal, re-
..
serves, pensioenfonds en
voorzieningsfonds
108,6 120,9 120,9
118,1
Gebouwen en inventaris
. 2,5 2,0 2,0 2,0
Diverse rekeningen
47,2
22,1
22,4
76,9
stellingen
…………..
4.569,7
4.590,8
4.567,2
4.618,1
–
4.569,7
4.590,8
4.567,2
4.618,1
1)
Waarvan schatkistpapier
rechtstreeks
door
de
Bank in
disconto
ge-
–
–
– –
nomen
Circulatie der door de Bank
Waarvan aan Indonesif
namens de Staat in het
(Wet
van
15-3-1933
verkeer gebrachte munt-
Staatsblad no. 99)
.
36,9
36,9 36,9
36,9
biljetten
………..
137,3 138,3 137,5 136,6
MAANDCIJFERS.
GECOMBINEERDE MAANDSTAAT VAN DE VIER NEDER-
LANDSE GROTE BANKEN EN VAN HET NEDER-
LANDSE BEDRIJF VAN DE NEDERLANDSCRE
HANDEL-MAATSCHAPPIJ.
Nederi. Nederi.
Banken
Banken
en Ned.
(In millioenen guldens)
Handel-Mij.
28
Febr.
31
Mrt
28
Febr.
31
Mi’t
1949
1949
1949
1949
Activa:
– –
Kas, kassiers en daggeldieningen
Ned.
schatkistpapier ……….
56
2103
59
2125
69
2637
81
2657
2159 2184
2706
2738
Ander overheidspapier
Wissels
………………….
22
3
..
24
2
117
4
119
5
Bankiers in binnen- en buitenland
89 94
115
122
Prolong.en voorsch.tegen effecten
39 38
50
49
153
158
286
295
–
458 443
559 534
Effecten en syndicaten
15 15 19 20
Deelnemingen (incl.voorschotten)
28
28
38
37
Debiteuren
………………..
501
486
616
591
11
9
17
15
Gebouwen
………………..
–
–
–
–
Diverse rekeningen
………..
Belegde bestemmingsreserven
.
1
1
1 1
Passiva:
Crediteuren
………………2264
2297
2858
2899
Vissels
……………………1
1
1
1
Deposlto’s op termijn
235
241
353
349
Kassiers en genom. daggeldl. .
5
4
7
6
Diverse rekeningen …………86
56
104
77
Bestemmingsreserven
1
1
1
1
2592 2600 3324 3333
Aanclelenk apltaal ………….158
160
208
210
Re serve
…………………75
78
94
97
2825 1
2838 1 3626 1 3640
INLEGGINGEN EN TEIIUGBETALINGEN OP PARTICULIERE
SPAA1IDOEKJES BIJ DE ALGEMENE SPAAR- EN
LIJFRENTEKAS IN BELGIË
(in duizenden franca)
Tijdvak
T
eggngen
Terug-
betalin-
gen
.
Saldo
Tegoed der
inleggers aan
het einde
van het
tijdvak ‘)
1938
3.331.391
3.496.925
–
165.534
12.670.559
1946
5.213.361
3.828.538 1.384.823
19.823.453′)
1947
8.698.2082
4.964.339
3.733.870
24.185.471′)
1948
3
)
8.456.079
5.961.567
2.514.512
27.499.983
Januari
852.193 382.326
469.867
24.655.338
Februari
775.301
402.827 372.474
25.027.812
Maart
871.613 521.056 350.557
25.378.369
April
835.491
511.956
323.535
25.701.904
Mei
533.937 472.658
61.279
25.763.183
Juni
643.313
613.036
30.277
25.793.460
Juli
‘
754.894
573.926 180.968
25.974.428
Augustus
648.810
481.296
167.514
26.141.942
September
626.138 488.368
137.770
26.279.712
October
621.566 463.992
157.574
26.437.286
November’)
580.838
403.435 177.403
26.614.689
December
711.985
626.691 85.294
26.699.983
Totaal 1948
1
)
8.456.079
5.941.567
2.514.512
1949
Januari
917.072
433.855 483,217 27.953.200
Februari
710.185
489.532
220.653
28.203.853
Maart
909.273
538.118 371.155
28.575.008
‘) Bron: ,,Studien van de Algemene Spaar- en Lljfrentekas”.
‘) Op het einde van het jaar inclusief gekapitaliseerde Interest
van het dienstjaar.
‘) Van Augustus 1948 af voorlopige cijfers.
–
‘) Na het omzetten van de geblokkeerdc gedeelten in certificaten
van de mun tsaneringslening en het afrekenen van de belasting op
het kapitaal.
5)
Van Januari 1947 af inclusief inkoop van obligatien van de
Muntsaneringsleing ad irs 823.035.000.
NATIONALE BANK VAN ZWITSERLAND.
(VnnrnairnqtP. nn2tPn In mil1inn).n f,’,n,.c
n
,n
Oe2)
n
In
Data
,.E2
Z9
0
n;
2)
’02)
0
31 Dec. 1946
14 Apr. 1949
23 Apr. 1949
1
30 Apr. 1949
1
1
4.949,9
5.914,3
5.947,0 5.947,6
158,0
331,7
1
362,8
1
365,2
f
238,7 155,3
152,9
150,8
52,7
39,7
1
.39,7
39,7
4.090,7
4.228.9
4.186,4
4.298,3
1.113,7
.1.721,2
1.820,3 1.726,3
:f r!T1!ni iMwi
INDOLOOG
Economisch doctoraal examen –
Gepromoveerd in Jur. Fac.
28 jaar, enige jaren ervaring in Overheidsdinst in
Nederland, zoekt andere werkkring, in binnen- of buiten-
land.
Br. onder no. ESB 1418, b’ur. v. d. bi., Postbus 42,
Schiedam.
Contact met Engeland
Dr. Economie, vaak in Engeland verblijvend, wil gaarnè
aldaar contacten leggen voor Nederl. firma’s of opdrachten
uitvoeren. Reis- en verblijfkosten behoeven NIET vergoed te
worden.
Slechts een normale beloning voor de taak aldaar
wordt verwacht. Is op elk moment beschikbaar, ook voor
incidentele opdracht.
Br. onder no. ESB 1423, bur. v. d. bI., Postbus 42,
Schiedam.
Economisch-Statistisch kwartaalbericht
Research-Uitgave van het’
Nederlandsch Economisch Instituut
*
Hoe zal de conjunctuur zich ontwikkelen?
Het Juni-nummer van het E.-S.K.
–
zal U voor de belangrijkste landen
deze dwingende vraag beantwoorden.
Jaarabonnementen f6,50; voor abonné’s ,,E.-S.B.” f5,-
Telefoon 38040 – Rotterdam – Giro no. 8408
Accountantskantoor te Rotterdam vraagt
jong accountant en/of belastingconsulent
als,medewerker. Bij gebleken geschiktheid mogelijkheid
van inkoop of overname.
Eigenhandig geschreven brieven met volledige inlich-
tingen, verlangd salaris, pasfoto enz., te richten onder
no. ESB 1419, bur. v. d. blad, Postbus 42, Schiedam.
Abonneert U op
DE ECONOMIST
Maandbiad onder redactie van Prof. P. Hen-
– nipman, Prof. P. B. Kreukniet, Prof.., H. W.
Lambers, Th. Ligthart, . Prof. 3. Tinbergen,
Prof. G. M. Verrijn Stuart, Prof. F. de Vries,
Prof. J. Zijlstra.
Abonnementsprijs
f
22.50; fr. p. post
f
23.60;
voor studenten
f
19.—; franco per post
f 20.10
Abonnementen 1.Torden aanenomen door de
boekhandel en door d uitgevers
DE ER VEN F. B OHN TE HAARLEM
Maakt gebruik
an onze
speciale
rubriek ,,Vacafures’ voor hef
oproepen van sollicitanten voor leidende
functies.
,
Fa. A. 0. ‘Beuth van
Wickevoort Crommelin
AMSTERDAMSCHE
BANK
N.V.
•
INCASSO-BANK
t4.V.
Amsterdam-Z.
Tel. 25410
–
Corns v. d. Lindenstraat 22
–
‘
MAANDSTAAT PER 30 APRIL 1949
Ver ekeringadviseurs’.
LOD. S.
BEUTH
ACTIEF
.’
.
PASSIEF
specialist Gezins
,
en Oude.
Kassa,
Kassiers Kapitaal
/
70.010.000,00
dagsverzorging.
.
en
Daggeldie-
Reserve
,,
33.500.000,00
Adviezen inzake:
ningen
/
31.1 64.278,14
Bouwreserve
•,
‘
6.000.000,00
Pensioen-voorzieningefl vor
Nederlands
schatkistpapier ,.
747.982.100100
Deposito’s op
termijn
81.588.344.36
.,
Staf en Personeel,
Ander over-
Crediteuren
884.285.805,78
•.
Organisatie Bedrijfs-en Onder-
heidspapier
,,
16.310.269,60
nemingspeiisioenfondsen.
Wissels
•,
610.968,85
‘Kassiers
en
genomen dag’
–
AaflvullingennorrnaliSatievan
Bankiers in bin-
geldieningen
,;
3.472.922,12
bestaande regelingen.
.
..
nen
en
bulten-
land
‘
Effecten en syn-
51.748.403,95
Door derden geaccepteerd
Diverse
,
,,
127.670,00
dicaten
•,
4.21 4:768,07
rekeningen
,,
33.255.1 1 2,04
Prolongatiën
en voorschotten
ADVERTEER
tegen Effecten ,,
22.187.167,61
Debiteuren
,,
215.706.474,31
IN
Deelnemingen
16.315.423,77
Gebouwen
6.000.000,00
DIT
BLAD
.
(1.112.239.854,30 f1.112.239.854,30
1
G. DIKKERS & Co. N.V.
gevestigd te HENGELO (0.).
Aflossing der
4 pCt. Hypothecaire Obligatielening 1937
De Directie bericht, dat de niet-uitgelote obligatien van bovengenoemde obligatielening, pro resto groot
f448.000.-,âpari zullen worden afgelost per 1 October 1949.
Houders dezer af te lossen obligatiën zullen bij de toe-
wijzing op de uit te geven 31/s pCt. obligatielening ten
laste van G. Dikkers & Co. N.V. recht van voorkeur
hebben, zulks op de voorwaarden van het prospectus d.d. II Mei 1949. De obligatiën zijn van 1 October 1949 af betaalbaar
bij de kantoren van De Twentsche Bank N.V. te Amster-dam en te
1
–
lengelo (0.) volgens de bestaande bepalingen.
Indien wegens bijzondere omstandigheden de uitgifte
van de 3
1
/
2
pCt. obligatielening ten laste van G. Dikkers
& Co. N.V. niet mocht doorgaan, zal de aflosbaarstelling van vorengenoemde 4 pCt. hypothecaire obligatielening
1937 geacht worden niet te zijn gedaan.
G. DIKKERS
&
Co. N.V.
Hengelo (0.), 11 Mei 1949.
G.
DIKKERS & Co. N.V.
gevestigd te HENGELO (0.).
UITGIFTE van
f
1.000.000.— aandelen
in stukken van f1000.- nom. aan toonder of op naam,
ten volle delende in de resultaten van het boekjaar
1949 en volgende boekjaren,
uitsluitend voor aandeelhouders,
tot de koers van 105 ‘Ct.
en van
1
2.000.000— 3½ pCt. Obligatiën
in stukken van t 1000.- nom. aan toonder,
waarvan reeds
f
600.000.-
op inschrijvingsvoorwaarden is geplaatst,
‘met recht van voorkeur voor houders der per 1 October
1949 aflosbaargestelde -4 pCt. hyp. obligatiën 1937 ten
laste van
G.
Dikkers & Co. N.V.
tât de koers van 100 pCt.
Ondergetekende bericht, dat zij de inschrijving op
fl.000.000.— aandelen en fl.400.000.— 3
1
/
pCt. obliga-
tiën openstelt op
VRld DAG, 20 MEI 1949
9
van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur,
bij haar kantoren te AMSTERDAM, ROTTERDAM,
‘s-ORAVENHAGE en HENGELO (0.). op de voor.
waarden van het prospectus d.d. 11 Mei 1949.
Prospectussen en inschrijvingsformulieren zijn bij de kantoren van inschrijving verkrijgbaar.
DE TWENTSCHE BANK N.V.
Amsterdam, II Mei 1949.
S’
OUDSHOFF
&
BESANÇON
–
ACCÖUNTANTS –
vragen voor hun kantoren in Indonesië en
Curaçao
jonge medewerkérs
(leden N.W.A. of. V.Â.G.A.)
Brieven: Korte Vijverberg 2a – ‘s-Gravenhage
Grote Cultuurmaatschappij
ter Oostkust van
Sumatra zoekt voor haar Hoofdkantoor aldaar
een
Accountant
Eisen: 5 jr.
H.B.S.,
M.O. Boekhouden en gron-
dige kemiis van de Engelse taal; Enkele jaren
praktijk bij voorkeur in meerdere bedrijven nood-
zakelijk. Leeftijd ongeveer 30 jaar.
Br. onder no. ESB 1420, bur. v. d. bi., Post-
bus 42, Schiedam.
N.V. K.N.Z.L DEN }tAAG.
De N.V. Koninklijke Nederlandsche Zout-Industrie te
Hengelo (0.) roept sollicitanten op voor de vervulling
van de vacature van
DIRECTEUR.
Sollicitaties uitsluitend schriftelijk te richten aan de
Secretaris van de Raad van Commissarissen, Alexander-
straat 7 te ‘s-Gravenhage. –
Economisëh – Statistische
Berichten
Adres voor Néderland: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (W).
Telefoon Redactie en Administratie 38040. Giro 8408.
Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam.
Redactie-adres voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde Eko-
nomie, 14, Universiteitstraat, Gent.
Abonnementen: Pieter de Hoochstraat
S.
Rotterdam (W.).
Bankiers: Banque de Commerce, Brussel.
Abonnementsprijs, franco per post, voor Nederland t 26 per jaar,
voor België/Ltccemburg f 28 per jaar, te voldoen door storting van de
tegenwaarde in francs bij de L’anque de Commerce te Brussel. Overzeese
çjebiedsdelen (per zeepost) f
26,
overige landen f
2
8 per jaar. Abonne-
menten kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden beëindigd
per ultimo van het kalender.
jaar.
Ook voor Beschikbare Krachten is een annonce in
,,Economisch-Statistische Berichten” de aangewezen
weg. Annonces, waarvan de tekst ‘s Maandags in ons
bezit is, kunnen, plaatsruimte voorbehouden, in het
nummer van dezelfde week worden opgenomen.
• Aangetekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor Westzee-
dijk, Rotterdam (W.).
ADVERTENTIES.
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de Firma H. A. M. Roelants, Lange- Haven
141,
Schiedam (Telefoon
69300, toestel 6). Advertentie-tarief f 0.40 per mm. Contract-tarieven
op aanvraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,.Beschikbare Krachten”
f o.6o per mm (dubbele kolom). De adminfstratie.behoudt zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van redenen te weigeren.
Losse nummers
75
cents, resp. 12 B. francs