AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
Economisch.-wStatistische
Berichte
–
n
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
31E
JAARGANG
WOENSDÂG 28 AUGUSTUS 1946
No. 1529
COMMISSIE VAN REDACTIE:
N. J. Polak; J. Tinbergen;
H.
M.
H. A. 9an der Valk; F. de Vries;
H. W. Lambers (Redacteur-Secretaris).
Adjunct-Secretaris: J. H; Lubbers.
Assistent- Redacteur: A. de Wit.
Administratie: Pieter de Hobchstraat 5, Rotterdam (14′.).
Telefoon: Redactie 38040, Administratie 38340. Giro 8408.
Abonnements prijs van het blad, waarin tijdelijk is op ge-
nomen het Economisch-Statistisch Maandbericht, franco
p.p. in Nederland / 26* per jaar. Oerzeesche gebiedsdeelen
en buitenland / 28 per jaar. Abonnementen kunnen ingaan
met elk nummer en slechts worden beëindigd per ultimo
Qan het kalenderjaar. Losse nummers 75 cent.
Aangeteekende stukken aan het Bijkantoor West zeedijk,
Rotterdam (W.).
Alle correspondentie betreffende adoertenties te richten
aan de Firma H. A. M. Roelants, Lange Haoen 141, Schie-
dam (Tel. 69300, toestel 6).
INHOUD:
Blz
Hypothecair crediet en geidsaneering door
Mr. J.
Wilkens
………………………………547
Wat iiet mag worden vergeten door
Dr. J. M. E. M.
A. Zonnenberg …………………………..549
Enkele aspecten van de Nederlandsche kolenvoor-
ziening
door
C. D. Zelders ………………..551
Nationale steenkolenrad in Engeland door
Mr. Jr.
A. W. Quint …………………………..553
Boe kb es
p
Peking:
Mr. Dr. D. H. Peerenboom-Voller: ,,Distributiewet-
geving in Nederland”, bespr. door
Mr. A. W.
Hamming …………………………..554
Aanteekening:
Eenige kwantitatieve onderzoekingen over de be-
trekkingeri tussehen overheidsfinanciën en volks-
huishöuding ………….. ……………………
555
Geld- en kapitaalmarkt ………………………
556
Statistieken:
Verkeer en vervoer in NedePlad …………..
557
Bankstaten ……………………………….
58
DEZER DAGEN
loopen de vacanties ten einde en gaat het werk weer be-
ginnen. De overprikkeling door de bijzondere moeilijkhe-
den van de dagtaak in deren overgangstijd is door de rust
bezworen. Na een laatsten algemeenen vacantiedag,
zooals Laborday in de Vereenigde Staten en onze Neder-landsche Koninginnedag – er is geen mooiere datum voor
eennationalen feestdag denkbaar dan
31
Augustus! -,
kan men weer met frisschen moed aan het wePk gaan.
Wie niet genoeg vacantie heeft gehad blijft prikkelbaar
en komt daardoor aan het opbouwende werk niet toe.
Zoo is er hier te lande in vele sectoren, waar men tot
over de ooren in ongewoon gecompliceerd werk zat, een
piikkelbare stemming waar te nemen. Het bankwezen is beu van de puzzles, waarvoor de geidsaneering, het
rechtsherstei en de fiscale recherche het steeds opnieuw
plaatsen. De bijzondere rechtscolleges en hun organen
zijn ten einde raad met de overtalrijke lichte en zwaardere
gevallen van landverraad en collaboratie; evenmin als
zeer vele buitenstaanders vinden zij bevrediging in de wijze,
waarop de minister van Justitie deze teere zaak oplost. De
roentehandel torst met tegenzin den lat van de zijns
inziens onnoodige ranisoeneering van aardappelen en fiuit.
Geprikkeld hierover zijn ook de huisvrouwen, de nijveren
zonder loon, zonder stakingsmogelijkheid, zonder vacantie
zelfs, want in het buitenverblijf gaan bonnenzorg en ver-
stelwerk nog door. Zij vragen zich af, waarom de genoemde
overvloedig beschikbare artikelen op den bon komen en
waardoor textielgoederen, waarvoor zij punten hebben,
zoo moeilijk zijn te verkrijgen. En haar commentaren
toonen haar geprikkeidheid.
Wie echter door zijn vacantie is verfrischt, kan iui
weer gaan aanpakken. Nu de kolenpositie verbeterdis, de tweede hoogoven te Velzen weer in bedrijf is gesteld, de
productie van allerlei benoodigdheden meer en meer op
gang komt en met het herstel van de Moerdijk.brug, de
ingebruikneming van nieuwe goederentreinlocomotieven
en de aanvulling van vloot en autopark.de vervoersge-
legenheid ruimer wordt, gaan wij onder gunstiger omstan-
digheden het werkseizoen in.
Hoezeer vacantie de psikkelbaarheid vermindert, blijkt
ook uit de betere stemmng in die lçningen, die hun penibele
besprekingen een tijdlang hebben laten rusten. In Palestina
schijnen de partijen meer begrip te krijgen voor elkaars
standpunt, in Britsch-Indië zal men met een nieuw kabinet
een nieuwe poging tot beter begrijpen wagen, en ook
Sjahrir schijnt, nu hij gedurende de onderhandelingspauze
de opvattingen van de Buitengewesten en van onze mari-
niers heeft leeren kennen, tot iustiger oveweging bereid
te zijn.
In Parijs heerscht thans onder de gedelegeerden ter
conferentie een verlangen naar vacantie. In prikkelbare
stemming kwam men niet tot opbouwend werk, bleef men
hangen bij pnicedures en formuleeringen. Wie weet, hoe
heilzaam eenige weken Pust kunnen verken op de onder-
linge verhoudingen en de brandende kwesties: Joegoslavië,
Griekenland, China, Dardanellen.
Intusschen doet de vacantie van Degrelle de geprikkeld-
heid weer toenemen.
DE BANK
VERLEENT CREDIE-
TEN,EN VERRICHT
OP GOEDKOOPE
EN SNELLË WIJZE
BETALINGEN VIA
HET BANKGIRO-
VERKEER
ROTTERDAMSCHE
BAN KVEREENIGING
200 VESTIGINGEN
IN NEDERLAND
Naami. Venn.
Hollandsche.
Belegging- en
Beheer-Mij.
Anno 1930
Heeren gracht 320
–
Amsterdm
Beheer en Âdviesgeviiig
soor
PENSIOENFONDSEN,
STICHTINGEN,
ONDERNEMINGEN
EN PARTICULIEREN
Cominisaarissen:
Prof, Ir. 1. P. de Vooys;
Dra. J.
H.
G,spen;
Mr. T. F. Scholtens. Directie: –
Gerlof Verwey:
Dr. F. Ph. Groen:veld;
A. C, Leeuwenbrgh,
Koninklijke
N ederlandsche
Boekdrukkerij
H. A. M. Roelants
Schiedmn.
gispen
–
rT1TI1ri
–
azai.dTI.iiijtuI
cul•mborg
amsterdam
rot tsrdam”
ZWANENBERG’S FABRIEKEN NV., OSS, vraagt
voor haar Hoofdkantoor te Oss een
leider
van de administratie
lereiacht’ wordt: Acte M.O., Boekhouden of Staala-
praktijkdiploma en groote practische ervaring van de
moderne adm.inistratiemethoden; kennis moderne talen.
Het gaat hier om een van de belangrijkste functies in
onze organisatie, die als zoodanig ook wordt gewaar-
deerd en gehonoreerd. Eigenhandig geschreven brieven
met photo. te richten aan de Directie.
De Koninklijke Stoomweverij te Nijverdal N.V. te Almelo zoekt voor haar fabrieken te Nijverdal ecn
personeelschef
die tot eerste taak krijgt de nog niet bestaande I’erso-
neelsatdeeling in te richten. De fabrieken Omvatten
Spinnerij, Weverij en Bleekerij, met een personeel-
sterkte van ca. 1600 menschen
Alleen zij, die krachtens hun loopbaan over de noo-
dige ervaring beschikken, komen voor deze functin, in
aanmerking. Sollicitanten, wier leeftijd ca. 35 jaar
moet zijn, moeten brreid zijn zich aan een psychotech-nisch onderzoek te onderwerpen.
Sollicitaties
uitsluitend
schriftelijk, in handschrift,
met uitvoerige beschrijving van opleiding en loopbaan,
onder hijvoeging van recente foto, te richten aan het
Twentseh Jnatituut voor Bedrijfspsychologie, Grudel-
laan 18, Hengelo (0.).
Gevraagd hij den Centralen Personeel Dienst, Be-
zui4enhut 31, Den Haag
administr. en organisato-
risch onderlegd personeel
voor het verrichten van Taakanalyses op Administra-
tief gebied.
ingenieur’ of ‘m.t.s.’er
voor het verrichten van Taakanalyses op Technisch
gebied.
Minimum leeftijd 30 jaar. Eenige ervaring en bekend-
heid in de Overheidsdienst ig niet noodzakelijk, maar
strekt tot aanbeveling. Goed kunnende omgaan met
menschen. Eenig inzicht in de psychologie is ge-
wenscht. Liefst met eonigc kennis. van beroeps en
werkcl assificatie.
Sollicitaties te richten, aan den Centralen Personeel
Dienst, l3ezuidenhout 31, Den ‘Haag, met vermelding op
de linkerbovenhoek van dc enveloppe en van de brief
Takanalyse Administratie of Taakanalyse Technisch.
Gevraagd op hoofdkantoor eener industrieele onder-
neming in’ Zuid-Holland:
EEN CHEF VJN DE CENTRALE
BOEKHOUDING
diploma S.P.D. of, M.O. t3ockhouden vereischt;
EEN BOEKHOUDER VOOR EEN
‘ DER AFDEELINGEN
d’ploma’s Boekhouden en ,Engelsch vereiacht.
Br. met opgave van leeftijd, refer., diploma’s en verl.
raI, te . richten onder letter R.M.Z. aan Nijgh & van
Dilmar, Rotterdam
R. MEES & ZOONEN
A01720
Rotterdam, s-Gravenhage, Delft, Schledam
Vlaardingen, Amsterdam (alleen assurantiën)
BEHANDELING. VAN ALLE BANKZAKEN
BEZORGING VAN ALLE ASSURANTIEN
NEDERLANDSCHE”
HbÈL-MÂAtSCHAPPIJ N.V.
(DEVIEZENBANK)
‘ Hoofdkantoor: Amsterdam, Vijzelstraat 32
75 kantoren in’ Nederland
ALLE. BANK-, EFFECTENN
ASSURANTIEZAKEN
Voor het vervolg win de rubriek ,,Vacaiures” zie pa. 559
28 Augusus 1946
ECONOMISCH-STATISTISCHE
BERICHTEN
547
HYPOTHECAIR CREDIET EN GELD-
SANEERING.
Wie vertrouwen stelt in het leven en de instinctieve
krachten der nienche1ijké natuur, zal zijn verwachtingen.
ten aanzien van, de moderne staatspianeconomie niet
n,l
te hoog stellert. Hij kai’i in, een plan een min of meer doel-matige werkhypothese zien, ten behoeve van het vn,ststel-
len der gloote lijnen in de regeeringpo1itiek, doch voor
hem is een bepaald financieel-economisch plan zeker geen
geloofsartikel, dat hij fanatiek zou willen doorvoeren,
pereat mundus. Hij weet, dat in zijn eigen leven de blinde krachten van de ademhaling, spijsvertering of bloedsom-
loop ook niet het gevolg zijn van een vernuftig door hem
uitgedacht plan, en hij verlangt van, een Regeering niet, dat zij de diepere maatschappelijke levensïnstincten aan
haar zal onderwerpen, doch slechts, dat zij. aan die in-
stinctieve krachten eenige leiding vermag te geven.
Onder de nawerking van de oorlog3psyehose heeft men
gemeend, dat de Regeering zich niet moest beperken tot
het aangeven en doen naleven van normen, van regels
bij het al te vrije spel der blinde economische krachten,
maar dat zij, behalve een sociaal rechtvardiger verdeeling
van het maatschappelijk inkomen, ook de welvaart der
burgers sneller zou kunnen doen toenemen door hetmaken
en decreteeren van gedetailleerde plannen, waaraan de
vrije economische levenskra.chten ondergeschikt moesten
en zouden kunnen worden gemaakt. Wij zullen een,s nagaan, hoe het onder de vigueui’ van
bijna een jaar geldsaneeringsplannen gegaan is met de
hypothecaire credietverleening, een gebied, dat, in verband
met den wederopbouw van ons land en de algemeen erkende
spaar- en investeeringsnoodzaak van deze jaren, van
gewicht is.
Laten wij daartoe eerst eens het simpele geval nemen
van iemand, die zijn buurman reeds geld onder hypothecair
verband van diens huis verstrekt hééf t, en dat hij thans van den buurman geld terugon,tvangt. Laten wij verder
aannemen, dat wij met een schranderen scrupuleus persoon
te doen hebben, die begrijpt, dat het in den tegenwoordigen
tijd niet aangaat zoo maar uitgeleend eigen geld terug te ontvangen, zonder’de.kans te loopen twee maanden
in de gevangenis te moeten, zoodat hij zich eerst op de
hoogte gaat stellen, of hij dit geld al of niet moet blokkee-
ren. Laten wij tenslotte nog veronderstellen., dat hij zoo
gelukkig is iemand in Nederland te vinden, die thuis is
in de Beschikking. Deblokkeering 1945 (F 332) plus de
tot dusverre verschenen 10 Uitvoering3beschikkingen,
plus . 11 .Aanvullingsbeschikkingen met de noodige
nadere toelichtingen op een en ander, dan zal deze des-kundige hem waarschijnlijk het volgende advies moeten
geven:
,,Ga eerst n,a, of de terugbetalink van uw buurman be-
trekking had op een periodieke aflossing of een ander
soôrt aflossing (geheel, gedeeltelijk, of extra). Is het een
periodieke aflossing, ga dan na, of gij uw leening nâ 22
Maart 1946 in, vrij geld hebt verstrekt; oo ja, dan kunt
ge in, vrij geld ontvangen (art. 7 der 8e Aanvullingsbe-
schikking). Zoo neen, ga dan na, of gij uw leening in de
periode van 26 September 1945 tot
.
22 Maart 1946 in vrij
geld verstrekt hebt. Ook dan moogt ge in vrij geld ont-
vangen (volgens art. 5 der 10e Uitvoeringsbeschikking).
In alle andere gevallen, van periodieke aflossingen, dus
indien ge de leening verstrekt hebt vôér 26 September
1945 of daarna in geblokkeerd geld, noogt ge 5 pCt.
der hoofdsom in, Vrij geld ontvangen en de rest moet ge
bIokkeeren (art. 2 der lie Aanvullingsbeschikking; alt.
7 der 8e Aanvullingsbeschikking)”.
,,Betreft het een niet-periodieke aflossing, dan moet ge
nagaan, of ge de léening vö’Ôr 1 Januari 1942 hebt verstrekt;
gij kunt dan 50 pCt. in vrij geld en 50 pCt. geblokkeerd
ontvangen (art. 2 der iie Aanvullïngsbeschikking). Hebt
ge de leening verstrekt. tusschen 1
Januari
1942 en 26
September 1945, dan moet ge de aflossing geheel blok-
keeren (art. 6 der Beschikking Deblokkeering 1945).
Hebt ge de leening veistrekt tusschen 26 September 1945
en 23 Maart 1946, ga dan na, of dat in vrij geld was dan wel
in geblokkeerd
t
in het eerste geval kunt ge er in vrij
geld over.beschikken,
in
het laatste moet ge alles blok-
keeren (art. 5. der 10e Uitvoeringsbeschikking). Hebt ge
de leen.ing ‘na 22 Maart 1946 verstrekt in vrij geld, dan
kunt ge ook in vrij geld terugontvangen (art. 7 der 8e
anvullingsbeschikking), doch was het daarentegen, in
geblokkeerd geld verstrekt, dan moogt ge slechts 5 pCt.
der hoofdsom in, vrij geld ontvangen en het meerdere moet
ge blokkeeren. Denk er verder aan, dat, indien uw buurman
nog rente van .vôôr 26 September 1945 versc,heneu, bijbe-
taalt, ook dit geblokkeerd moet worden”.
Wij laten het aan de fantasie van den, lezer over om te
raden in Welk percentage van de gevallen deze bepalingen
in de praktijk worden begrepen en nageleefd. Om den lezer
op weg te helpen, zij medegedeeld, dat v&n de in Nederland
uitstaande hypothecaire leeningen nog geen 20 pCt. is
verstrekt door hypotheekbanken, waaivan enkele grootefe
over een staf van bekwame deskundigen beschikken
om een en ander te kunnen uitzoeken en naleven, zij het,
ten koste van haar rentabiliteit.
In ieder geval worden hier weinig ,,lekken” in het
systeem der geldsaneering-kapi taalordening gedicht.
In dat opzicht is men beter geslaagd bij de ordening
van het afsluiten van nieuwe hypothecaire leeningen. Men
heeft bij de 8e Aanvullingsbeschikking nl. eenvoudig
alle op die wijze opgenomen gelden hij den credietnemer
via de notarissen geblokkeerd. Eenvoud is het kenmerk
van het ware. Het afsluiten van hypothecaire leeningen,
behalve voor het geval van bela,stingbetaling, is hiermede
weliswaar practisch tot stilstand gekomen, maar als de
pomp afgesloten wordt, kan ze tenminste niet lekken’!
Op zich zelf was dat dus verheugend voor het, sluitend
maken op dit onderdeel van het op’de
n
, dag der 8e Aanvullings-
beschikking gehuldigde ,,systeem”, en evenmin, kan ont-
kend worden, dat men er tamelijk wel in geslaagd is aan de b]nde- economische kracht van’ het menschelijk wel-
vaartsstreven, voorzoover zich dat van hypothecair cie-
diet bedien,t, een einde te maken.
Echter moet, behalve bij degenen, die zich met boven-
genoemde , ,ci’edi t”posten, tevreden zouden willen stellen,
wel het gevoel opkomen, dat thans het bestaande geld-
saneerings- en kapitaaloideningssysteem ad absurdum
is gevoerd.
De Broederschap van Notarissen in Nederland, die
zeker mede het best en meest objectief de gevolgen van
zulke maatregelen in de praktijk kanbeoordeelen,,reageerde
op de 8e Aanvullingsbeschikking dan ook met het vol-
gende telegram;
Minister van Financiën te ‘s-Gravenhage.
Hoofdbestuur Broederschap Notarissen in vergadering
bijeen vestigt aandacht Uwer Excellentie op ernstige be-
zwaren en gevolgen van Achtste Aanvullingsbeschikking
Deblokkeering 1945. Beschikking overschrijdt bevoegd-
heid bij Machtigingsbesluit Geldsaneening verleend. Is in
strijd met uitdrukkelijke toezegging dat vrij geld vrij zal
blijven. Vernietigt hoop op spoedig economisch heFstel.
Belet gebruikelijke steeds als meest solied beschouwde
belegging in onroerend goed en hypotheken. Verhindert
afwikkeling boedels .en .tallooze . andere verhoudingen.
Werkt rechtsonzekerheid in de hand. Hoofdbestuur over-tuigd in overeen,stemming met gevoelen overgroote deel
Nederlandsche Volk te handelen verzoekt Uwe Excellentie
dringend bedoelde beschikking onverwijld in te trekken.
Namens het IIoofdbe tuur: Libourel, voorzitter,
Schraagen, secretaris.
Wij hebben hier weinig aan toe te voegen. Wij wenschen
geenszins de waarde van de economische theorie te mis-
)
“4
0
548
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
28 Augustus 1916
9
kennen., maar moeten, toch waarschuwen tegen de oVer-
schatting daarvan.. Het sterkste elemen,t van, de econo-
mische theorie ligt o.i. in een goede analyse van het ver-
leden,. Maar de steeds vloeiende werkelijkheid is continu
en, laat zich niet omvatten, in, een.ige categorieë
n
, van het
verstand, dat met scherp gedefmn,ieerde begrippen, kan, en
moet werken. Zoo is bijv. het hypothecair crediet theore-
tisch een investeeringscrediet op langen, termijn, maar in,
de praktijk is het soms slechts afhankelijk van, welk
standpunt men, het bekijkt, of dit beeld juist is Een,
winkelier, een, exporteur, zal bijv. zijn, onroerende goederen
bezwaren, om daarmede zijn, telkens wisselen,de voorraden
te fin,an,cieren. Van den, kant van den hypothecairen cre-
dietgever bekeken is dit zonder meer een crediet op langen
termijn; van, den, kant van den, credietnemer is het dit
slechts voorzoover zijn, verhouding tot dien credietgever
betïeft; bekijkt hij het in zijn, verhouding tot zijn leveran-
ciers, dan valt hetzelfde crediet uiteen in tal van opeen-
volgende korte credieten. Neemt men dn,s algemeene
maatregelen ten aanzien van lange credieten,,
dan,
zal men,
misschien tekort doen, aan de eischen van het korte crediet,
en omgekeerd.
De tegenwoordige overschatting van, de quantiteits-
theorie doet o.i. veel kwaad. Men komt er dientengevolge
toe om te gaan, cureeren aan het symptoom. Onze aandacht
is teveel gericht op het terugbrengen van, het geldvolurne,
in plaats van allereerst te zorgen, dat de bestaande geld-stroom geleid wordt in de bedding, waar de meeste wel-
vaart geschapen wordt.
De Tweede Kamer is hierdoor reeds verleid om de tarie-
ven, voor den regelmatig verkregen vermogensaanwas op
de economisch meest nuttige plaatsen hooger te stellen
dan uit financieel-economisch oogpunt gewenscht lijkt,
en, gelijk wij gezien, hebben, is men op het terr&ri de’
hypothecaire credietverleening n,u volkomen vastgeloopen.
Terecit heeft de heer
van,
Sandick in, het nummer van, 14 Augustus jI. van dit tijdschrift
1)
erop gewezen, dat het
geblokkeerde geld volstrekt n,i’et zal verdwijnen in dezelfde
mate als de opbrengsten van de vermogen,saanwasbelasting
en de eventueele veïmogensheffing binnenkomen, ange-
zien, zij, die deze belastingen moeten betalen, geenszins
dezelfde zijn, als zij, die over geblokkeerd geld beschikken.
Zoo hebben bijv. de hypotheekbanken de beschikking
over groote bedragen geblokkeerd schatkistpapier, waarvan
slechts een, gering gedeelte besteed zal moeten, worden
voor de betaling van vermogensaanwasbelasting – aan-
genomen, dat men het verantwoord zal achten, de waar-
borgen der pandbriefhouders op deze wijze te verzwakken.
Wij zijn in een impasse geraakt en zullen er steeds dieper
in, verzmn,ken, wanneer wij doorgaan met aan den, Staat
aan den eenen kant meer te geven, en aan den n,iideren
kan,t meer van hem te verwachten,, dan wat deS Staats is.
JuiSt op het gebied der hypothecaire credietgevin,g kan
men de in, Nederland van nature werkende maatschappe-
lijke krachten gerust haar gang laten gaan,. Want wie
huizen koopt, sticht of herstelt, wie gelden op hypotheek
uitzet, hetzij rechtstreeks, hetzij middels het koopen van
pandbrieven, dién zit het sparen en investeeren als het
ware in, het bloed.
Of dat nu al of niet met toevallig geblokkeerd geld ge-
scliiedt, is volmaakt onverschillig en het nadeel, dat mis-
schien een enkele verkooper of credietnemer. zich aan,
,,dissavin,g’ zal schuldig mn,ken, zinkt totaal in het niet
bij het groote voordeel, dat men een stap nader zet op
den kon,mn,klijken weg naar één geldsoorten bevrijd wordt
van, veel verlammenden bureaucratischen, rompslomp, die
de zich verantwoordelijk voelend’e ambtenaren ‘en andere
bonafide uitvoerders slechts over hun, zenuwen jaagt.
In theorie kan men zich misschien, nog afvragen, of het
nu werkelijk onder de tegenwoordige omstandigheden zoo
erg is om ,,even” deblokkeering aan te vragen, welke in
‘)
Zie
Opheffing der geldblokkeering” door A. A. van Sandick
in ,,E.-SJ3.” van 14 Augustus 1946, bis. 520.
de door de Overheid geoorloofd geachte gevallen, dan toch•
ook wel zal worden verkregen.
Doch de ervaring leert, dat de Overheid geen bevredi-
gendeformuleeringkai’i geven van wat geoorloofd zou moe-
ten, zijn, zoodat de bepalingen deels wegens onwetendheid
niet toegepast, deels omzeild, deels ontdoken worden, en
deels leidén tot stilstand van de altijd vereischte aanpas-
sing in het economisch leven,. Immernieuwe voorschriften,
steeds onbegrijpelijker voor eenvoudige middenstanders
en kleine boeren,, stellen de uitvoerders voor steeds meer
puzzles, welker oplossingen willekeurig en gevarieerd uit-
vallen. Zij brengen de rechtszekerheid voortdurend meer
in, het gedrang en, maken, het redelijk planmatig handelen in de werkelijkheid steeds verder onmogelijk. Wil men van
dit laatste nog een typeerend voorbeeld op ons terrein? Toen, de verordeningen de toch al groote gebiokkeerde
middelen der hypotheekbn,nken nog verder deden toe-
nemen, omdat aflossingen, van, hypotheken in geblpkkeerd
geld konden geschieden, terwijl de 8e Aanvullingsbeschik-
king de normale uitzetting der toegevloeide middelen vrij-wel stopzette, zagen de banken zich Steeds meer gedwon-
gen tot verdere conversie en aflosbaarstelling varli haar
pandbrieven over te gaan. De lie Aanvullingsbeschikkin,g
verplichtte echter de ban,ken, plotseling om de aflosbaal
gestelde pan,dbrieven op lossingsrekening van den, houder
te betalen uit vrije middelen,, welke zij niet bezitten,. Nu
staat men dus voor de keuze, ôf de banken surséance van
betaling te laten aanvragen,, ôf aan haar deblokkeering
toe te staan.
Het vele improdnctieve werk met de daaraan verbonden
kosten, dat in, toenemende mate vereischt wordt om te trachten aan de steeds grooter wordende verwarring te
ontkomen, is wellicht mede een gevolg van een verkeerde
interpretatie van de theorie, dat de wederopbouw alleen
met nieuwe besparingen kan geschieden. Tallooze hypo-thecaire ‘crediettransacties hebben, weinig te maken, met
directen wederopbouw in, eiigeren zin,, doch betreffen in-
wendige verschuivingen, welke men, ‘n,lleen zeer ten detri-
mente van de algemeene welvaart kan, tegenhouden,. Wan-
neer bijv. een jong medicus een praktijk wil overnemen,
of zijn instrumenten wil koopen, dan zal hij daarvoor wel-
licht het huis, dat zijn vader vroeger gespaard heeft,
kunnen, bezwaren. Kan het nu wel veel zin, hebben, om éerst
te wachten tot er nieuwe besparingen geMaakt zijn en er
slieuwe aanvullingsbeschikkingen verschenen, zijn, die ooit
aan dit rationeele crediet de officieele sanctie zullen
kunnèn geven? Of moeten de gewone banken hiervoor
haar monopolie behouden, dat.ze zelve niet begeeren en
waarvoor ze toch ook n,ieuw geld moeten, creëeren?
Er is een groot tekort aan bouwmaterialen, voor de aan-vulling waarvan deviezen noodig zijn, en, er is gebrek aan
geschoolde werkkrachten. Geen, redelijk
men,sch
zal de
moeilijkheden, onderschatten,, waarvoor wij, op dit gebied
staan.
Maar er iS ook nog veel ondernemingSgeest, werkluSt
en paarzin. Moge het plan, van de Overheid bestaan in,
de aanmoediging van deze vitale eigenschappen, van het
Nederiandsche Volk, daar alleen die in, staat zijn om den,
wederopbouw te doen, slagen. Een’eerste vereischte daartoe
is het tegengaan van vrspilling op elk terrein, ook ver-
spilling in energie, tijd en kosten,, welke thans plegen, be-steed te worden, aan, het secundaire probleem van, het ge-
blokkeerde geld.
Want de eenige goede bestrijding van de inflatie is
gelegen, in een verantwoord sluitend maken, van de staats-
begrooting, maar de ‘welbewuste handhaving than nog van de blokkade op het door ons besproken gebied be-
teekent in feite slechts, dat de Staat de n,atuurlijke stroo-
men, van, het economisch leven, laat verzanden, zoodat
hij zelf middels de creatie van véél meer nieuw geld met
eigen dure nieuwe kanalen, zal moeten, experimenteeren.
Wij laten in het midden, of dit moreel te verantwoorden
is, doch dat het op dit moment in strijd is met het algemeen
28 Augustus 1946
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
549
belang van een zoo snel mogelijke opvoering van ons pro-
diictief vermogen, lijkt wel moeilijk voor bestrijding
vatbaar.
Mr. J. WILKENS.
of voor geleide economie te vereenzelvigen met de bestrij-
ding van de vrije prijsvorming als zoodanig”. Wie bijv.
leest, waarom de aardappelen op den bon blijven, zal
alleen, gezien dit practische voorbeèld dit ,,zoo bedrieg-
lijk mogelijk” nabootsen al ‘vel cum grano salis willen
nennien. De uitspraak van een congres over ,,Sexualrefoi’m”
zou bijvoorbeeld ook kunnen luiden, dat de discussie
het verraSsende resultaat heeft opgeleverd, dat de moderne
maatschappij zich gedwongen zal zien het voor de Wes-
tersche volkshuishouding kenmerkende mon.ogame hu-
welijk zon bedrieglijk mogelijk na te bootsen. Met een
dergelijke uitspraak is de pra,ctijk weinig of niets gehol-
pen en ze bewijst ook niets tegen de geld)gheid van het
monogame huwelijk. Gezien het geheel van het citaat
van Prof. Hennipman durven wij liever te concludeeren,
dat
de markthuiShouding
niet zal kunnen ontbreken, noch
in een liberale, noch in een democratisch-socialistische,
noch in een collectivistische maatschappij, aangezien zij
fundamenteel is voor de economie eener menschelijke maat-schappij.
S. Markthuishouding nu beteekent uiteindelijk lei-
ding door de consumenten, beteekent vrije prijsvorming,
althans zoo vrij, dat het particulier initiatief zich zoover
kan ontplooien, als de moraal maat’ toelaat, d,w,z. deze
ontplooiing mag niet ten koste van den mensch gaan.
Met name de vrije concurrentie – den op zijn voordeel
uit zijnden menisch noodgedwongen stimuleerend zijn
best voor de gemeenschap te doen, wil hij voordeel berei-
ken – kan, ‘slechts worden gemitigeerd en gebonden, daar,
waar zij moreel te ver gaat, dus tot uitbuiting van den
mensch leidt en wel van den economisch zwakken. Van-
daar de rechtvaardiging van een complex sociale over-
heidsieels, dat daar tegenin gaat – tegen de excessen
dus -, doch dat ook weer niet te ver mag gaan, d.w,z.
ondergeschikt moet blijven aan het democratisch-poli-
tiek fundamenteele beginsel, dat, zijn economische uit-
drukking vindt in het begrip: markthuishouding. Als
het nu een, feit is, dat de huidige Overheid in vele der
Westersche landen ,,welwillend tegenover monopolie-
vorming”
2)
staat, en het eveneens een feit is (o.a. volgens
de geheele economische literatuur), dat monopolie of monopoloïde mededinging ,,sociaal schadelijk winst-‘
streven,”
3)
i,
is dan de conclusie te houd, di wij hieruit
zouden willen trekken, ni. dat vele huidige Overhoden,
thans welwillend staan tegenover sociaal schadelijk winst-
streven en daarmede dus welwillend tegenover een niet-
democratische, autoritaire politieke structuur, die nu
éenimaal bij een monopoloïde maatschappij behoort?
4. Onze conclusie sub 3 vindt verder ondersteuning
in de onontkoombare aanbeveling van, den economischen
,,leider”, ondanks de bezwaren, ,,niet het minst van de-
mocratischen aard”, waartoe de geleide economie noopt,
welke economie verder gekenmerkt wordt door een ,,eer-
ste en schier onoverkomelijke barrière”, ,,een zwakke
plek” naast allerlei gevaren en bezwaren en ,,zelfs meer
dân één Achilleshiel”
4),
Eén van die achilleshielen is de
,monopoliepositie”
4)
van den ambtenaar. En toch wordt
deze monopolist juist ter bestrijding opgeroepen
5)
van de
pârtieele monopolies, ontstaan door corporatisme of pu-bliekrechtelijke bedi’ijfsorga,nisatie, die ,,alle gevaren en
bezwaren, welke men aan het (begrip) monopolie pleegt
toe te schrijven, tot in het duizendvoudige vergroot”
8),
‘) Mr. Dr. A. A. van Rhijn, ,,Vrije en geleide economie In Amerika
en Engeland” in ,,E.-S. B.” van 27 September 1945, blz. 125-128.,
5)
Prof. Dr. N. J. Polak in ,,Nuchter blijven”, in ,,E.-S.B.” van
25 October 1945, blz. 177-179.
‘) Drs. S. C. ]3akkenist, ,,De geleide economie als technisch-
organisatorisch probleem” in ,,E.-S.B.” van 29 November 1945,
blz. 256-259. –
..’) Dr. L. J. Zimmerman, ,,Enige opmerkingen over Vrije prijs-
vorming en geleide economie” in ,,E.-S.B.” van 6 Maart 1946,
blz. 147-149.
‘) Prof. Dr. P. Hennipman, •,,Publiekrechtelijke bedrijfsorgani-satie, corporatisme en geleide economie” in„E.-S.B.” van 23 Ja-
nuari ‘1946, blz. 51-53, en 6 Februari 1946, blz. 88-90.
WAT NIET MAG WORDEN VERGETEN.
Indien men gedurende het, eeDste na-oorlogsche jaar de
publicaties over geleide economie in ,,E.-S.B.” heeft
bestudeerd, kan een gevoel van teleurstelling niet worden
ôn’lerdrukt… Zeer sterk kiijgt. men den indruk; dat de
geleide economie eigenlijk een uitgemaakte zaak is en er
slechts toe kan ‘of mag worden bijgedragen, de technisch
en organisatorische voorwaarden van deze stellig veel-
belovende
denkcreatie ,,uit te bouwen”. Nu het nummer van 24 Juli jl. der ,,E.-S.B.” géwijd it
aan het Nationaal Welvaartsplan en in ht inleidend
rubriekjé ,,Dezer dagen” de redactie in den aanhef ver-
meldt, ,,dat dit nummer niet is bedoeld als een zooveel-
ste bijdrage tot de discussie, welke men kan samenvatten
in den titel van ITet bekende boek van Mrs. Barbara Woot-
ton: ,,Plan orno plan””, mogen wij wel, aannemen, dat
ook het standpunt der redactie overhelt naar dat, wat
–
wij in den tweeden zin der eetste alinea stelden.
Wij meenen hiertegen ernstig verzet te moeten aan-
teekenen, daar o.i.
de geleide economie, zooals die nu een
jaar in ,,E.-S.B.” is opgedischt en in dit Nationale Wel-
vaartsplannummer als uitgangspunt is
genonnien,
in
geenen deele een uitgemaahee zaak is.
Wij zullen deze stelling aan de hand van een 7-tal
punten uitvoerig illustreeren en spreken de hoop ‘uit, dat
elke tôëkomstige schrijver over geleide economie zich deze
punten tenminste zal willen herinneren en ook, dat hij,
die meent, dat wij hier of daar ongelijk hebben, hiertegen-gedocumenteerd in verweer zal kornab.
‘Discussie
achten
wij nog steeds ebentieel voor werkelijk opbouwend denk-
werk, terwijl wij het afsnijden of uit dën weg gaan van
beslist disctabele kwesties met het tegendeel zoudeh
willen lestempelen.
Hieronder,dan de 7 punten:
Economie heette vroeger, en ook nu nog wel, ,,écono-
mie politique”,’ ,,politisch Ökonomie”, ,,political econo-
my’,- staathuishoudkunde. Het is een wetenschap van
menschelijk en staatkundig handelen en zij kan uit dien
hoofde niet te beperkt, te abstract en zeker niet te natuur-
wetenschappelijk worden behandeld, doch dient zich het
geheel van een tijdvak steeds scherp voor oogen te houden
en eveneens de resultaten van andere maatschappelijle
wetchschappen steeds zorgvuldig gade te slaan. Zij dient
,,den mensch, zoQpls hij is” tot uitgangspunt te nemen en
de taak van den Staat over zijn geheele açtiviteit te zien.
De staatslieden van het Westen verklaren om strijd,
dat zij de democratisch-politieke en natuurlijke sociale
structuur van dit Westen in eere willen houden. De econo-
mische structuur zal derhalve daar niet tegen in kunnen
gaan, doch zich zoo
parallel
mogelijk daaraan moeten
ontwikkelen.
Prof. Hennipman
1)
verklaart dan ook, dat de disus-
sie-‘ over .de theoretische houdbaarheid van ecoi’omische
calculatie in een planhuishoudelijke of collectivistische
maatschappij ,,het verrassende resultaat” heeft opgele
–
verd; ,,dat een democratisch niet-autoritair socialisme
het prijsmechanis,me niet ten volle zal kunnen ontberen;
het
zal
zich zelfs gedwongen ien de voor de vrije verkeers-
huishouding kenmerkdrde markt met vrije prij8vormng
zon bedrieglijk mogelijk i
–
ia te bootsen. De daaraan verbon-
den practische rnoeilijkheden’moet ik (d.i. Prof. Hennip-
man) onbesproken laten, evenals de vraag, in hoeverre
het handhaveir van het itiarktmechanisme te vereenigen
is ni’iet de plangdachte. Wel wil ik er op wijzen, dat niets
derhalve onjuister is dan den strijd voor het socialisme
1)
,,Do theoretische economie en de wederopbouw”, blz. 20.
550
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
28 Augustus 1946
plegen aan te kleven. Nu kan deze ambtnaarmonopo-
list zijn taak in een geleide economie niet uitvoeren dan
met behulp van deze partieele monopolies, waarin hij als
,,nieuwe machtsfactor”
5)
de centrale leiding heeft. Zou
het onmogelijk zijn, vragen wij ons af, dat alle gevaren
en bezwaren, welke men aan het begrip monopolie pleegt
toe te kennen, hij één mammouth-monopolist bijv. tot
in het oneindige vergroot zouden kunnen voorkomen?
Prof. Baudhuin 7) concludeert voor een maatschappij
met geleide economie: ,,la concurrence entre producteurs et entre consommateurs est remplacée par la concurrence
entre courtisans’.’. Concurrentie blijft dus blijkbaar ook
in een geleide economie. Dit lijkt ons juist, want
concur-
rentie is inhaerent aan den nwnsch en zijn onderling oer-
keer.
Men kan concurrentie doen veredelen of doen verwor-
den. Via het monopolie, als algemeen beginsel, zijn de
verwordingskansen grooter dan de veredeiingskansen,
want macht is heden. Via de vrije concurlentie, de zoo
vrij mogelijke concurrentie, zijn de veredelingskansen
grooter dan de verwordingskansen, want de machtsfac-
tor is minimaal. Uiteraard dient de Overheid de verede-
lingskansen, die met de minste moeite let meeste succes
zullen opleveren, aan te grijpen; anders komt aij in strijd
met het economisch principe.
5. Maar als onze vorige beschouwingen nu allemaal
wel ongeveer juist zijn., waarom is de huidige wereld dan
zoo geleid e-economie-achtig, zoo , ,monopoly-minded”?
Waarom geldt dan hierin blijkbaar nog niet: ,,der Weg
zur
1
ück”?
liet lijkt nuttig ter beantwoording van deze vraag
het huidige tijdsgewricht eens even op afstand te bezien.
Dr. Kuin
8)
heeft dit in 1938 eveneens al gedaan. Laten
wij hem aan het woord:
,,Bet economische en militaire element in de samen-
leving zullen in de naaste toekomst de. maatschappelijke
ordening niet alleen beheerschen, omdat juist daarin de
sterkste interne spanningen schuilen, maar ook, omdat
zij, door hun hypertrophische ontwikkeling in het huidige
maatschappelijke leven in het algemeen, alle andere
levensgebieden overstemmen”.
,,Het heeft voor den beschouwer, die enige distantie tot deze tijdsverschijnselen neemt, iets verontrustends
te zien, hoe een dergelijke hypertrophie als vanzelfspre-
kend wordt aanvaard, liet spreekt natuurlijk in het ge-heel niet vanzelf, dat het economische en het militaire
ons sociale leven vrijwel volkomen beheersen. Wel zijn
het zeer fundamentele levensgebieden, maar het feit,
dat juist deze nog zulke sterke spanningen en dispropor-
tionaliteiten vertonen, wijst op het betrekkelijk primitieve
stadium, waarin het maatschappelijk leven verkeert”. En Barbara Wootton in haar magistraal boek ,,Plan
or no plan”, dat in 1934 verscheen over de eenige plan-
economie ter wereld, nl. de Russische, vermeldt dan ook
eerlijkheidshalve: ,,the fear of foreign attack is continually
present to the mmd of the Soviet authorities”
9).
Wijlen Duitschland en Italid deden, naar wij ons te
goed herinneren, ook overmatig aan geleide economie.
Ze bestaat dus onder twee vormen: defensieve oorlogs-
economie (Rusland) en agressieve oorlogseconomie
(Duitschiand en Italië). Verder heeft in de oorlogsperio-
den 1914-1918 en 1939-1945 het gros der Staten aan
geleide economie gedaan.
Gezien het bovenstaande zijn er 2 vragen:
a. Is de huidige worsteling om nog steeds niet bereikt
werkelijken
vrede – alle vredesconferenties ten spijt -,
is de huidige algemeene wederzijdsche ,,fear of foreign
attack”, misschien oorzaak voor de vanzelfsprekendheid
‘)
,,L’écononue dirigéc S la lumitre de l’cxpérience américaine”,
bh. 117. ‘
‘) ,,Orclening als maatschappelijk verschijnsel”, blz. 27en 275.
‘) T.a.p blz. 349..
Zie
ook par. 1 op blz. 3 van cie ,,Law on the
Five Year Plan” van 18 Maart 1946.
van de aanvaarding van geleide economie met haar com-
binatie van militairg hypertrophie?
b. Kan geleide economie – behalve tijdelijk nog iii
afnemenden vorm ter liquidatie van de bestaande oor-
logseconomie, gelijk dit ook in 1918 het geval was – als
remplaçant van de vroegere vredeseconomie een rolspe-
len, en zoo ja, in hoeverre? In de beide volgende punten
nog het een en ander over deze beide vragen.
De economen, die omtrent het geheel der maat-
schappe]ijke versclijnseln van den dag trachten objec-
tieve conclusies te trekken, kunnen bezwaarlijk een ont-
kennend antwoord op de eerste der beide aan het slot van
ad 5 gestelde vragen geven.
Degene, wien de figuren van Roosevelt, Henry Wallace
en Sumner,Welles iets zeggen, waarvan de eerste ontijdig
is ôverleden en de beide anderen (naar een objectieve
Amenikaa,nsche correspondent ons mededeelde) : ,,kept
out of the picture, because they are dangerous internationa-
lists”; degene, die Truman en Byrnes ziet optreden resp.
in en buiten het na-Rooseveitsche Amerika, dat om
leiding schreeuwt, weet, dat die duidelijke leiding, die Roosevelt had kunnen geven, er nu eenmaal niet meer
is en het zeer de vraag is, wanneer zij er weer zal komen.
Degene, dïe zoo goed als hij kan tracht te beoordeelen,
wat Ruslands bedoelingen zijn, merkt eveneens, dat, ge-
zien Amerika’s weinig duidelijke handelen, Molotov,
Vishinsky en Gromyko moeilijk geheel anders, kunnen
handelen dan ze doen. Voeg hierbij de offensieve houding
van een groot deel van de Europeesche pers en bedoelde
waarnemers, economen of niet-economen, moeten wel-
haast een bevestigend antwoord geven op de eerste der
beide ad 5 gestelde vragen.
Met andere woérden: de geleide economie van vandaag
is ‘nog zeer sterk bezwangerd van een continuiteit, die de
buitenlandsche politiëk uit den voortdurenderl gewapenden
vredestoestand meent te moeten opleggen aan het eçono-
misch leven in ondergeschiktheid vooralsnog aan oorlogs-
economische doeleinden.
Bovenbedoelde economea zijn du voorzichtig met
het aanvaarden der geleide economie en wijden niet te
veel aandacht aan het op ietwat verwarrende wij ze uit-
werken ,van technische en organisatorische details hiervan,
zoolang de buitenlandsche politiek nog niet het sein ,,vei-
lig” heeft gegeven.
Wel geven deze economen
thans
veel aandacht aan het
uitwerken van een economie als remplaçant van de vroe-
gere vredeseconomie, die, nadat dit sein is gegeven, zal
moeten worden ingevoerd, waarmede zij
reeds thans
blijk geven van hun oprechten vredeswil en hun geloof
in èeii minder irimitieve maatschappij
,
dan Dr. Kuin
aanneemt. Hun wetenschap is nI. wel zoover, dat zij
een inderdaad dreigende
hypertrophie der primitioiteit
een gebiedertd halt zullen weten toe’.te roepen.
Hiermede komen wij tot de beantwoording der. tweede
vraag ad 5 gesteld en daarmede tot de positieve noot
van ons artikel.
De economie van een positief ingesteldé, evenwich-
tige toekomst zal eveneens een geleide economie zijn,
doch een geheel ander soort leiding zal hierbij van de
politieke economen worden gevraagd dan waartoe vele
der huidige economen blijkens hun publicaties in staat
schijnen te zijn.
Deze geleide economie is niet alleen eèn verdere ont-
wikkeling der
klassieke
(di. van b]ijvende waarde zijnde) economie, doch is tevens , een ecoriomie, die, magistraal
overziende het geheel der maatschappe]ijke verschijnse-
len en den mensch kennende, zooals hij nu eenmaal gescha-
pen is, inderdaad er toe wil bijdragen de bouwsteenen
te voegen van een wereld, wier stoutheid van conceptie
tot nu toe slechts enkele ingeniéurs en architectonisch
aangelegde personen in hun
technische
scheppingsvisie
durfden te zien.
28 Augustus 1916
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
(t
/
g51
1
Een voor discussie bedoeld, zij nden eersten programma-
tischen opzet hiervan öntwierpen wij verleden jaar, zij het
onvolledig en zeer beknopt, .in, en artikel
,,De. mansch
en zijn economisch bestl”
10).
Beslissend voor de verwezenlijking hiervan is het inter-
ntionale contact, het
planmatige
multilaterale contact.
}
–
Iet artikel van Drs. Speekenbrink ,,De, internationale
aspecten van het Nationaal,Welvaartsplan” in het meer-
genoemde’ nummer van ,,E.
;
S.B.” rept over den
multi-
lateralen
kant ,van deze aspecten echter
niet
geen woord.
-En toch
zal
de voortdurende gerichtheid hierop de
stimulansen scheppen om zoo spoedig mogelijk-te geraken
tot een ,min of meer sluitend budget (htwelk stabiele,
op ouderwetsche wijze geldende wisselkoersen
nlet
zich zal
brengen), in hoofdzaak te bereiken door afbraak der
oorlogseconomie en derzelver ideologische nasleep bene-
vens aanzienlijke beperking der militaire uitgaven. Alleen
hierdoor zullen – bij groote -opleving van het. handels-
verkeer tot ver ‘boven vôôroorlogsche niveaux – de
bedragen aan rente en aflossing der binnen.- en buiten-
landsche (oorlogs)schulden tot relatief geringere propotties-
terugloopen en daardoor betaalbaar worden. Geschiedt
een en ander niet,’ dan zal
uiteindelijk
inflatie alle plan-nen op losse schroeven zetten. Men werpe ons niet tegen,
dat tengevolge van Ruslands houding het nastreven van –
dit multilaterale contact een utopie zal blijken te zijn..
Wie Ruslands houding. op alle internationale conferentje9
(Veiligheidsraad, atoomcommissie, vredesconferentie, Bret-
ton Woods, enz.) objectief bestudeert, -wie zorgvuldig
verzamelt alle bezwaren, die de Russeiv tegen -hun eigen
planeconomie blijken te hebben (de Russische landbouw
werkt grootendeels volgens het marktstelsel; de zgn. zwarte
of vrije markt is officieel erkend; de distributies voiden,
-waar het materiaal kan, afgeschaft; Rusland neemt voor de
eerste maal in zijn geschiedenis aan handel’sbesprekingen
deel met vertegenwoordigers van particulieren handel en in-
dustrie, enz.), wie tenslotte de verbeteringen in het Russi-
sche birtnenlandsche politieke systeem nagaat, kan- ook
niet zonder meer volhouden,- ‘dat Rusland niets wil doen
om zich met, het Westente
–
verstaan.
– Doch ‘het Westen zitte in dit opzicht ook niet stil!
Hier ligtde .taak voor Europa.
Europa bestudeere Rusland allerzorgvuldigst. Europa
springe dé positief internationaal gezinde krachten
in Amerika (dat de democratische – markthuishouding
tog steeds in principe als. de eenig juiste erkent) terzijde,
het steune
deze
.krahten op. de tallooze- internationale
conferenties, waaraan Amerika deelneemt, het bewerke
klaarheid in eigen houding en wordé daardoor tot de be-
slissende brug tusschen de ,,Big -Two”, Amerika en Rus-
1and Europa timuleere alle krachten, die zich de vraag
stellen, gelijk.Barbara Wootton in 1934 al deed
11):.
– ,,Is – it even ,possible that, the’ future max’ see some dort
of convergence
0′
both capitalist and communist societies
towards a new order midway between the two?”
–
Het
antwoord – op deze vraag geeft o.i. grootendeels
Prof. – W. Röpke in zijn beide boeken ,,Der Gesellschafts-
krisis (Ier Gegenwart” en ‘,,Civitas Humana” (Waar blijft,-
gezien het feit, dat de beperkte hoeveelheid Zwitsersche
francs- -tot onjuist citeeren van deze boeken- k,idt
12),
de
Hollandsche vertaling hiervan?). – –
Belloc, Mounier, Chesterton, Prof. -v. d. Brink, Hayek,
von Mises, de- Amerikaan Stuart Chase en vele anderen
steunen hem hierbij met hun geschriften. -Zwitseïland en
de Scandinavische landen (vooral Denemarken) en wellicht.
ook Tsjecho-Slowakiie met-. hun daden. Moge Nederland
zich in dit gézelschap invoegen. –
• Dit
zal de Nederlandsche economen stellen voor het
vinden van ,,nieuwe combinaties”, voor het’ 2oo diiht
10
)
Handelingen van het Academisch Genootschap te’ Eindho-
ven” van
1
October 1945.
“) t.a.p. blz. 270.
–
–
–
“) M.
Weisgias, ,;Bureaucratie” in ,,E.-S.B,” -van 6 Maart 1946,
blz..
151.
–
-,
mogelijk beantwoorden aan de hooge eischen,. die Prof.
Watei-ink
13)
-voor deze categorie -van wetenschappelijke
werkers stelde en die wij zouden willen vermeefdeien- met
de niet geringe eischen van wijsgeei-ig. en psychologisch
inzicht, kortom van
sociologisch
inzicht in de ruimste en beste beteekenis van het woord. Dit kan alleen woi-den
verkregen door ernstige wetenschapsbeoefening, waarbij
dus bevruchtend op elkaar wei-ken: objectieve studie –
verleden—, cbjectieve waarneming van de overstelpende
feitenhoeveelheden van het maatschappelijk, gebeuren -van
elkeri- dag – heden —-‘en warme belangstelling
–
en liefde
oor de hoogere di. zedelijke bestemming der mensch-
heid – toekomst -. –
Moge dit artikel hiertoe opwekken en moge dit allereei-st
blijken uit een geanimeerde discussie over de hiein ver-
dedigde stellingen en gezichtspunten. – – –
Dr. J. M. -E. M. A. ZONNENBERG.
“) ,,Pscho-technische mogelijkheden voor dc selectie -van econo-
nicn” in ,E.-S.B.”,yan,31 Maart 1943, blz. 162-164.
–
ENKELE ASPECTEN VAN DE
NEDERLANDSCHE KOLENVOORZIENING:
Het is begrijpelijk, dat de brandstoffenivoorziening van
Nederland in het algemeen nog als zorgelijk wordt be-
ootdeeld. Immers, de industiieele bedrijvigheid, wordt
geremd door de beperkte .kolentoewijzingen, terwijl. de huisbrandrantsoenen, alhoewel reeds – op een meer -be
vredigend peil gebracht, toch voor, een deel van de be-volking nog onvoldoende kunnen worden genoemd. –
– De destijds in de dagbladen verschenen berichten,
welke melding maakten van stakingen in de -productie-
centra, van dalençle productie in het Duitsche kolengebied,
van invoervermindering in verband, met de uitbreiding
van het aantal bij de Europeesche ‘kolendistributie inge-
schakelde landen, hebben. dit gevoel van bezorgdheid nog
verdtei’kt. . . –
Beziet,meii de cijfersva,n. hetgeen er in de afgeloopen
-maanden werd beréjkt, dan is er echter naar onze meening
voor pessimisme geen plaats.
Voor verbruik in Néderland beschikbaar; af konistig van de
Limburgsche mijnen – (in. Carisborg) en van invoer,, –
In tonnen van’I.00O kg.
–
MaandgeniddeIde
.
—
–
4e kwart,
le kwart.
2e kait.
mli’)
1945
–
1946
1946
–
,19’6
Tjimb., ohijnen,
……
47-5.570
., 510.273
525.796
625.000
Uitvoer
———–
16.478 33.570
35.72
30.000
Voor binneni. verbruik
beschikbaar
……-
459.092
–
476.703
–
410.074 595.000
Duitsdhiand
146.825
133181
–
128.885 165.000
Ver.
Staten
——–
87.741
134.637
–
51.709
239.000
België
————–
562
–
859
.-
– –
Enr,elanct
——
–
—
2.203
—
2.351
8.000
Totaal invoer’)
..
237.331
268.677
182.945 412.000
Voor binneni. vcrbr.
totaal beschikbaar
69.6.423
745.380
673.019 1.007.000
1)
voorloopige. cijters.
‘
–
– ontleend aan gegeens van het Rijkskolenbureau.
De productie van de Nederlandsche mijnen vertoont
in de laatste – maanden een verheugende geleidelijke stij-
ging. Ze bedrog over de maand September 1945 473.776
ton, 0v-er de maand April 1946 652.459top en over de
maand Mei 1946 663.463 ton. In Juni lag de produitie
lager: 638.942 ton, wegens de verschillende feestdagen
in deze maand; maal
–
-het’voorloopig cijfer over de maand
Juli van 764.699 ton vertoont weer aanzienlijken – voor-
uitgang. –
De gemiddelde dagproductie, die in September 1945
nog slechts 18.951 ton bedroeg, beweegt zich op dit oogen-
blik rond de 29.000 ton.’ Deze niet onaanzienlijke stijging
is ih de laatste maanden van’het’vonige jaar en de eérste
-twee maanden van dit jaar voornamelijk te’ danken
–
ge-
weest aan een stijging van de prestatie per ondergrond-
schen dienst. In de -daarop volgende- maanden
-is
hierin
552
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
28 Augustus 1946
echter een zekere stabilisatie gekomen en bewoog de
prestatie per ondergrondschen dienst, d.i. de hoeveelheid
geproduceerde steenkool, gedeeld door het aantal ver-
richte diensten oîidergronds, zich tusschen de 1.500 en
1.600 kg per dag. In de afgeloopen vijl: maanden werd de
stijging dus vrijwel uitsluitend veroorzaakt door een toe-
neming van het ondergrondsche personeel. Deze toeneming
bedroeg over de
–
eerste helft van het jaar ongeveer 2.000
man voor het ondergrondsche werk, waarvan ongeveer 500 menschen voortkwamen uit de landelijke werving.
De overige 1.500 bestaan uit gedetineerden, die zich vrij-
willig voor den arbeid in de mijnen hebben gemeld, en een
kleinere groep omvat ongeveer 200 Duitschers, die als
,niet-bonafide” worden beschouwd.
Deze gedetineerden zijn tewerkgesteld in aparte af-
deelingen. Zij vertoeven in enkeie groote inrichtingen of
in kampen en hun aantal verwacht men nog met eenige
duizenden te kunnen aanvullen, om zoodoende de 4.000
man ondergrondsch personeel, die de beheerder der
mijnen, Dr. Groothoff, in het begin van dit jaar als noodig
heeft aangekondigd, te halen. Op deze wijze hoopt men
tewerkstelling van buitenlandsche arbeiders te kunnen
voorkomen.
Uiteraard moeten de nieuwe krachten, vooral uit het
Noorden, eenigen tijd krijgen om zich in te werken, al-
vorens hun activiteit ten volle in de productie tot uit-
drukking komt.
Speelde kort na de bevrijding het materiaalgebrek nog
een rol in de mijnen, op het oogenblik is dit tekort zoo
goed als bedwongen en kan men den nieuwen toevloed van
arbeiders normaal verwerken.
1-let is van belang, op te merken, dat ondanks een zeer
intensief gevoerde wervingsactie – die overigens nog steeds
doorgaat – het aantal vrijwillige meldingen voor onder-
grondschen arbeid in de mijnen in het land niet bevredi-
gend is. Uit het feit, dat men dezen zwaren arbeid weinig
ambieert, blijkt wel, dat de mijnwerkers, die over het al-
gemeen hun werk met een behoorlijken arbeidslust ver-
vullen, zeker een klasse van arbeiders vormen, die in
sommige opzichten eenige voordeelen verdienen. In dit
licht moet men ook de maatregelen zien, die destijds door
de Regeering in hun belang genomen zijn.
Wat betreft de verbetering van de pensioenen en de
verstrekking van goederen, die op dit oogenblik in het
land nog niet algemeen te krijgen zijn, dringt langzamer-
hand door, dat het heele economische herstel afhangt
van de kolenproductie en het dus redelijk mag worden
geacht, dat aan de menschen, die dit weinig-aantrekkelijke
werk doen, eenige faciliteiten worden verleend.
Al stemt de toeneming van de Limburgsche productie
hoopvol, toch is ons land, zooals uit bovenstaande cijfers
blijkt, thans nog voor ca.
1
/
3
van zijn huidige brandstoff en-
behoefte op het buitenland aangewezen, zoodat het invoer-
aspect eveneens nadere belichting vraagt.
In de maanden April, Mei en Juni liep de invoer van
Amerikaansche kolen terug, tengevolge van de in de Ver-
eenigde Staten onder de mijnwerkers uitgebroken staking.
Stillegging van bedrijven zou in ons land zeker zijn ge-
volgd, wanneer niet geteerd was op een betrekkelijk kleinen voorraad industriekolen bij de gasfabrieken,
groot-industriebedrijven en den handel. Nadat eind
Juni weer de eerste boot met Amerikaansche kolen in de
Rotterdamsche haven arriveerde op het moment, dat de
reserves vrijwel uitgeput waren, en tevens toezeggingen
waren verkregen omtrent groote aanvoeren in de maanden
Juli en Augustus, geraakte men snel uit deze impasse.
Helaas is de invoer uit de Vereenigde Staten kwalitatief
nog slecht, met het gevolg, dat het Rijkskolenbureau
bij de verdeeling van de beschikbaar komende hoeveel-
heden voor groote moeilijkheden wordt geplaatst. Voor-
namelijk doet zich een gebrek aan goede gas- en vet-
kolen gelden.
De oplossing, van dit soortenprobleem ligt eensdeels in
Nederland zelve bij de stijgende binrienlandsche productie
en axiderdeels in de Vereenigde Staten, waar intusschen een
zekere mate van vrijen inkoop is toegelaten. Enkele Neder-
landsche importeurs hebben op grond daarvan reeds
goede kwaliteiten brandstoffen aangekocht; een deel
hiervan is inmiddels ter verscheping gekomen.
Wat Duitschland betreft dient voorloopig met een ver-
mindering van den invoer te worden gerekend, zoolang
de West-Duitsche productie zich op het huidiJe lage peil
blijft bewegen. De Engelsche bezettingsautoriteiten,
die deze lage productie aan de slechte woningtoestanden
in het mijngebied, alsmede aan materiaalgebre.k wijten,
wenschen hierin verbetering te brengen door de West-
Duitsche industrie meër brandstoffen ter beschikking te
stellen.
Steenkolen productie in West- Duitschland.
aantal productie in ton- gem. weekproductie
weken nen van 1.000 kg’) ten opzichte v. 1938
.Tanuari 1946
5
5.655.000
38
%
Februari
1946
4
4.907.000
42
%
Maart
4946
4
4.386.000
37
%
April
1946
4
4.043.000
34
%
Mei
1946
4
4.453.000
.
39
%
Juni
1946
5
5.407.000
37
%
–
‘)
De productie betreft niet de kalendermaand,
doch een tijdvak
van 6 of 5 weken, voornamelijk
vallende in de betreffende
kalender-
maand.
Als derde buitenlandsche leverancier heeft na de bevrij-
ding Engeland ons land soms van brandtoffen voorzien.
liet is algemeen beketid, dat tengevolge van de productie-
daling van de Engelsche steenkoolindustrie dit lajid als
grootleverancier, wat het voor den oorlog was, is iiitge-
schakeld.
Rest tenslotte nog Polen, dat thans over het vroegere
Duitsch-Silezische kolenbekken de beschikking heeft en
gaarne bereid is te exporteeren, doch met groote transport-
moeilijkheden (van Silezië naar de Oostzee) heeft tè kam-
pen. Kort geleden voerde een Nedei’landsche technische
commissie te Warschau en Katowice besprekingen met
Poolsche autoriteiten en bestudeerde o.a. ook de afvoer-
mogelijkheden. Alhoewel deze besprekingen een gunstig
verloop hadden, zijn er nog vele moeilijkheden te over-
winnen en kan dit jaar niet worden gerekend op invoer
van belangrijke hoeveelheden Poolsche kolen.
Wat de invoerzijde betreft, is nog van belang te ver-
melden, dat de E.C.O.
1)
overweegt, bij de vaststelling
van de b)andstoffentoewij zingen voor de verschillende
landen rekening te houden. met de eigen productie van
zgn. witte steenkool (waterkrachtenergie), alsmede de
mate, waarin deze landen door vernietiging van gebouwen
of afvoer van fabrieksinstallaties kapitaalverlies hebben
• geleden, teneinde in het daaruit voortvloeiende meerdere
brand.stoffenverbruik tegemoet te komen. Het valt aan
te nemen, dat Nedèrland bij een dergelijke verdeelings-
methode baat zal vinden. –
Het is interessant thans de verdeeling van de beschik-
bare hoeveelheden over de verschillende verbruikers-
groepen nader te bezien (zie tabel, op blz. 553 bovenaan).
Is het programma in overleg met het Ministerie van
Economische Zaken opgemaakt, dan volgt de vaststelling
van de toewijzingen voor de individueele verbruikers,
c.q. groothandelaren, waarbij het Rijkskolenbureau, voor-
zoover het bepan’lde grootindustriebedrijven
2)
betreft,
deze taak oveidraagt aan de Rijksbureaux,.die als con-
tingenthouders optreden.
Het nevenstaande overzicht, waarbij de cijfers, ver-
meld bij a t/m f, de eerder genoemde grootindustriebe-
drijven betreffen, geeft van de verdeeling in het laatste
kwartaal van het vorige jaar tot en met Mei 1946 een
globaal inzicht. Ter vergelijking is het gemiddeld maande-
‘)
,,European Coal Organisation”, met zetel te Londen, welke
organisatie de verdeeling van brandstoffenexportoverschotten
over de deelnemende landen regelt.
‘) D.z. grootbedrijven met een normaal brand stoffenj aarverbruik
van 240 ton of meer en als zoodanig hij het R.K.B. ingeschreven.
28 Augustus 1946
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
553
Cele’erde hoe Qeelheid brandstof/en afkomstig van de Linzburgsche ,nijnen (mci. Carisborg) en uit inpoer
Energiebedrijven
……………………
Hoogovens IJmuiden
………………..
Voedse1ifldustrien
Onder Rijksbureaux ress. verbruikers
……
Diverse verbruikers
………………….
Vervoer
md. zeevisscherij
…………….
Huisbranë en kleinmndustrie
……………
Ii. Leger en Marine
mci.
geali. onderd
…….
in tonnen van 1.000 kg
Maandgemiddelde Maandgemiddelde
4e kwart.
Ie kwart.
April
Mei
1939
1945
1946 1946
1946
230.000
170.462
185.801
175.620 157.077 35.000 12.639
13.361
18.446
22.556
77.000
1)
43.102
39.639
38.512
53.608
170.000
73.596
80.929
82.324
76.152
60.000 13.246
13.910
12.151
14.734 82.000
76.284
100.686
64.153 56.328 395.000 273.383 299.075
312.162 264.897
–
20.096 8.347
2.490
655
% le kw.
’46
f.0.
1939
81
64
51
48
23
123
76
1.049.000
682.808
741.748
705.858
646.007
,’) excl. aan kweekers geleverde hoeveelheden van 8.500 ton.
lijksche vebruik in het kalenderjaar 1939 vermeld, het–
welk is ontleend aan gegevens van het Rijkskolenbureau,
aangevuld met enkele schattingen.
Aan de in de laatste kolom vermelde percentages ware commentaar te verbinden, doch aangezien van maand tot
maand door bepaalde omstandigheden min of meer toe-
vallige verschuivingen optreden en bovendien gedetail-
leerde gegevens per bedrijfstak voorloopig ontbreken,
hebben wij hiervan afgezien, temeer, waar door de reeds
eprder genoemde groote aanvoeren van Amerikaansche
kolen in Juli en Augustus het beeld inmiddels aanzienlijk
is gewijzigd.
Wat betreft post g, de levering voor huisbrand en klein-
industriedoeleinden, kan worden opgemerkt, dat, aange-
zien ht grootste gedeelte van deze leveringen via den
brandstoffenhandel loopt, het percentage van 76 de be-
drijvigheid van het le kwartaal 1946 in dezen tak van
handel weereeft. Ter completeering volgt hieronder nog een overzicht
van de verzending der Limburgsche mijnen (in tonnen
van- 1.000 kg) voor binnpnlandsch verbruik:
spoor
schip
4e kwartaal 1945, gem. per maand
173.700
266.600
Ie kwartaal 1946, gem.permaancl . . .
290.500
175.800
April
1946
…………………….
280.900
203.700
Mei
1946
…………………….
259.000
224.300
Juni
1946
……………………
251.000
209.300
Juli
1946
…………………….
288.000
301.800
Er blijkt uit, dat de verhouding van wagon tot scheeps-
vervoer zich sedert begin 1946 in voor de wagonafnemers
ongunstigen zin ontwikkelt.
Vooral de ontvangers van huisbrandkolen, die kleine
hoeveelheden afroepen, geraken daarmede in een nadeelige
positie. Het Rijkskolenbureau
is
met het oog daarop er
kort geleden toeovergegaan, de maandelij ksche toewij zingen
door een tweemaandelijksche of zoo mogelijk driemaande-
lijksche toewijzing te vervangen om daarmede scheeps-
verzending te verge makke lij ken.
Drs.. C. D. ZELDERS.
NATIONALE STEENKOLENRAAD
IN ENGELAND.
Zooals bekend, heeft het Engelsche parlement kort
geleden de behandeling van het wetsontwerp op de na-
tionalisatie der steenkolenmijnen beëindigd. Met groote
meerderheid – zooals te verwachten was – is het ont-
werp aangenomen, zij het met enkele amendementen.
Het ligt niet in de bedoeling, hier het geheele wetsontwerp
te behandelen, waarvan de strekking trouwens voor
zichzelf spreekt, doch wel om op een speciaal onderdeel,
de ,,National Coal Board”, het volle licht te laten vallen.
Men kan zich bij het nationaliseeren van een bedrijfs-
tak verschillende vormen voorstellen. Mogelijk is, dat
men zich ofwel beperkt tot het handhaven val
–
t den vennoot-
schapsvorm, evenwel met het brengen van de aandeelen in handen van de Overheid (voorbeelden van overheids-
N.V.’s: verschillende electriciteitsbedrijven, de N.V.
Artillerie Inrichtingen, enz.), of wel er een zuiver over-
heidsbetlrijf van maakt (voorbeelden: Staatsmijnen,
P.T.T., Rijksmunt, talrijke’ provinciale en. gemeentelijke
,,public utility” bedrijven). In het laatte geval zijn dan
nog allerlei gradaties mogelijk in de mate, waarin aan de
bedrijfsleiding feitelijke zelfstandigheid wordt gelaten.
Dit is bijv. in sterke mate het geval bij de Staatsmijnen, waar de directie ruimschoots de vrije hand heeft om het
bedrijf commercieel te leiden, waarbij de Mijnraad de
rol van ,,raad van commissarissen” vervult. Een typisch
voorbeeld hiervan vormde bijv. hêt sociale overleg in de
contactcommissie, waarin Staats- en particuliere mijnen
op gelijke basis zitting hadden. Ook in de C.A.O. voor
het mijnbedrijf waren de Staatsmijnen contractant.
Het andere uiterste vormt bijv. een gemeentelijk electri-
citeitsbedrijf, waarvan de directeur steeds ten nauwste
contact moet houden met den wethouder, waar voor
iedere uitbreiding de gemeenteraad credieten moet vo-
teeren, waar de personeelsquesties, vooral vdôr 1940,
meestal breedvoerig in den gemeenteraad behandeld wer-
den, enz.
Een derde rechtsvorm voor gesocialiseerde bedrijven,
resp. bedrijfstakken, vinden wij uiteengezet in het so-
cialisatierapport van S.D.A.P. en N.V.V. Daarin toch
wordt gepleit voor het brengen dezer bedrijfstakken in
een ,,schap”; deze gedachte wordt in het rapport ,,nieuwe
organen” nader uitgewerkt. Volgens deze opvatting
zouden autonome pulliekrechtelijke organen worden
gevormd: , ,kolenschap”, , ,electriciteitsschap”, ,,haven-schap”, enz., die aan het hoofd van een gesocialiseerden
bedrijfstak zouden komen te staan. In deze ,,schappen”
zouden Overheid, werknemers en verbruikers vertegen-
woordigd zijn. De vertegenwoordigers der beide laatste
groepen zouden als regel functioneel worden aangewezen,
d.w.z. via de
–
betreffende organisaties.
Het is in de lijn van laatstgenoemde mogelijkheid, dat
de nationalisatie der Engelsche steenkoolindustrie haar
beslag heeft gekregen. De geheele bedrijfstak ‘wordt over-
gedragen aan den ,,Coal Board’ . Deze krijgt een 3-ledige
functie:
a. ,,working and getting the coal” met -uitsluiting van
ieder ander;
• b. verzekering van een efficiënte ,ontwikkeling der
kolenmijnen;
c. het beschikbaar stellen van steenkool in zoodanige
hoeveelheden en tegen zoodanige prijzen als het best
overeenkomen met het algemeen belang.
Uit een nadere uitwerking van deze functies blijkt,
dat de geheele gang van kolenwinning tot verkoop tot
de werkingssfeer van den ,,Coal Board” behoort en dat
deze zich yerder nog uitstrekt tot de fabricage en verkoop
van steenkool- en aanverwante producten, alsmede van
gas- en electriciteit. Uitdrukkelijk wordt aan den ,,Board”
bevordering van veiligheid en gezondheid der werknemers
opgedragen.
De ,,Board” bestaat uit 9 leden, alle benoemd door den
Minister. In zijn huidige samenstelling bevat hij ‘enkele hooggeplaatste ambtenaren, figuren uit het zakenleven,
2 mij ningenieurs, 2 vakvereenigingsleiders (resp. Sir
VTalte
r
Citrine, voorzitter van het T.’U.C., en Edwards,-
voorzitter van den Mijnwerkersbond) en een weten-
schappelijk lid.
554
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN,
28 Augustus 1946
Er is hier dus geen. functioneel verband . gelegd; •de
leden van den..,, Board” worden individueel benoemd en. hebben geen zitting als vertegenwoordigers van bepaalde
organisaties. Een dergelijke figuur was aanvankelijk ook
beoogd bij den ,,London, Passenger
1
Transport Board”.
Ook daar zouden de leden van den ,,Board” door den Mi-
nister van Transport worden aangewezen: De’vervanging
van de toenmalige Labourregeering (MacDonald) door
een conservatief kabinet bracht, mede, dat in plaats van
den Minister andere autoriteiten rnet de aanwijzing
van leden belast. werden, o.a. de president van de ,,Law
Society” en de Aartsbisschop van Canterbury!
De ,,CoaI Board” heeft feitelijk de leiding van den
geheelen bedrijfstak. Intusschen is hij daarin niet geheel
Vrij. De Minister kan, aanijzingen geven van algemeen
larakter, inzake punten, die het algemeen belang raken;
Ook bij de uitbreidingen en reorganisaties, die een be-
langrijke investeering me’ebrngen, zal de ,,Board” moeten
handelen volgens door den Minister goedgekeurde richt-
lijnen. Doch overigens is hij utonoom. liet is inderdaad de bedoeling van den Minihter, den Kolenraad zooveel
mogelijk Vrij te laten. In,dit verband is van belang, het-
geen ,,The Tirnes” dezer dagen betreffende de taakver-
deeling. tusschen Ministex en Kolenraad opmerkte. Vol-
;
gens dit gezaghebbend orgaan zal de algemeene prijs-
politiek tot de bemoe,ienis van een minister,moeten blij-
ven behooren, aangezien de belangen van het nationale bedrijfslevei door een monopolistische prijspolitiek ten
zeerste .zouden
•
,kunnen worden geschaad. Anderzijds
ou de sociale politiék voor liet mijnbedrijf geheel door
den Kolenraad gevoerd dinen te worden, o.a. vanwege
het gevaar van politieke beïnvloeding van’ den Minister. Hier zou een uitgebreide taak liggen van den Ko1enrad,
om de bestaande verzoeningsoranqn meer doelrnati te
.doen werken, bin de.vakopleiding,te ontwikkelen en om. de.mogelijkheid te vergrooten, dat mijnwerke’i’s zich tot
in de bedrijfsleiding kunnen opwerken.
Ten aanzien van de verzoeningsprocedure schrijft een bij amendement in de wet gekomen bepaling uitdrukke-
lijk ‘voor, dat de Kolenraad zich met de vakorganisatie
zal dienen te verstaan over de afsluiting van ,,agree-
ments’ betreffende hét overleg, over de arbeidsvoorwaar-
dçn en het eventueel onderwerpen van geschillen aan
arbitrage. Verder zal hierbij het raadplegen der vak-bonden geregeld worcen betreffende veiligheids- en
hygiënische maatregelen en de Organisatie der werk-zaamheden. Deze ,,agreements” zullen worden over-
– gelegd .aan d4 Ministers voor de Brandstoffenvoorziening
en van Arbeid.
De belangen der consumenten .wbrden behartigd door
een 2-tal Consu,nentenrad.en,
respectievelijk voor in-
dustriëele, verbruikers en voor verbruik voor huiselijke
doeleinden. In beide gevallen zullen naast consumenten
ook handelaren voor de betreffende kolensoorten in ‘den
Consumentenraad zitting nemen. Bij de samenstelling
dezer raden worden de betreffende organisaties geraad-
pleegd
1).
Deze Consurnentenraden kunnen zich tot den Minister
wenden, indien zij op verzoek van belanghebbenden of
uit eigen beweging tot de conclusie zijn gekomen, 4t
ingrijpen gewens,cht is. Er is zelfs nog bij amendement
een voorschrift in de wet gebracht, volgens welk de
Ministe aanwijzingen aan den Kolenraad kn geven,
indien de Consumentenraad hem rapporteert, dat bepaalde
regelingen, van de.n Kolenraad tot onbillijkheden aanlei-
ding geven. Dit gaat dus verder.dan de bovengenomde
aanwijzingen van algemeen karakter.
Bezien wij thans, in hoeverre het parlement in de aan-
gelegenheden van het mijnbedrijf wordt betrokken, dan
blijkt, dat jaarlijks door den, ,,Board” een’ verslag wordt
‘)
Er kunnen ook regionale Consumentenraden worden ingesteld
in districten, waar de Minister dat venschelijk acht.
uitgebracht, aan den Minister, ,hetwelk deze, laatste aan
beide Huizen zal overleggen. Naar aanleiding hiervan
kan een debat worden gehouden.
Een dergelijk rapport woidt jaarlijks overgelegd be-
treffende den financieelen toestand, terwijl ook het jaar-Iijksch verslag der Consumentenraden aan het pai’lement
wordt overgelegd.
Van een begrootitig, zooals bij ons voor het Staats-
mijnbedrijf, is geen sprake. Volgens de wet mag de Mi-
nister aan den Kolenhandel Voorschotten geven tot een
bedrag van 150 millioen pond. Verder mag de ,,Board”
met toestemming •vn den ‘Minister leeningen sluiten.
Ingeval een jaar een, financieel overschot oplevei’t, kan
de Minister bepalen, in overleg met de Schatkist, hoe dit
bedrag zal wbrden gebruikt. I’Iierin ligt dus een zekere
bemoeiing van de Overheid met dë investeeringmpolitiek
opgesiôten. Doch overigens blijkt wel, dat men ifi het
algemeen dn directen oveibeidsinvloed zooveel iiögelijk
vil beperken. De Kolenraad verkrijgt als het ware ,,pléin
pouvoir” om het steik vérouaerde Engelsche mijnbedrijf
te reOrganiseeren en te rationaliseeren, opdat het op de wereldmarkt niet zal behoevn achter te staan bij andere Staten. Uit het verleden jar verschenen. zgn. ,,Reid ‘re-port”
2)
bleek ve1, datde ‘technische achterstand in menig
opzicht ontstellend is. Vooral een vergelijking, met de Nederlandsche mijnen, mt name de Staatsmijnen, valt
voor ons zeer gunstig Wt. Een der hoofdingenieisrs van
laatstgenoemd bedrijf isintusschen’ hij den’,,Coal Board”
in, functie getreden.’Een derbelbnigrijkste taken, die de
Kolenraad te vervulleh krijgt, zal iaast en gecombineerd met de technische verbetering te, zoeken zijn in het aan-
trekkelijker maken van’ het mi,jïiwerkersberoep door het
gunstiger maken van de arkeidsvooi’waarden. Terwijlde
bonen reeds ‘belangrijk verbeterd zijn, wordt thans ge-
streefd naar een werkweek van, S dagen
3).
De arbeids-
bezetting van den tedrijfstak is nog steeds onvoldoende.
Vooral de jongei’e arbeiders kiezen een ander beroep;
het absenteïsme is een voortdurende zoig. Tqch moet
hierin verbetering, komen, wil de sterk gedaalde Engel-
sche kolenproductie weder op peil komen en daarmee de
exportpositie worden verbète’rd. De taken, die den ‘Kolen-
raad’ wachten, zijn dus niet van geringen aard. Het zal
belangwekkertd zijn, om de verdere ontwikkeling iauw
–
keurig te volgen,, omdat zij een antwoord zal kunnen
geven op de vrâag, in’ hoeverre aan een gesfialiseerd
bedrijf voldoende armslag kan worden gegeven, dm een,br-
zijds het gevaar ‘van bureaucratie te vermijden en ander
–
zijds toch een bedrijfsvoering in het algemeen’ belang te
w.arboi’gen. ‘Ik hoorde op het ,,Miiistry’ of Fu’el and
Power” de situatie aldus’teekenen,, dat de mijnindustrie
ivel ,,stateowned”, maar niet ,,state-conti’olled” zou
zijn,. Ik laat in het midden, in hoeverre deze stelling
houdbaar is, doch ben wel van oordeel; dat de ervaring
met den, ,,Coal Board’ ,za.l kunnen bewijzen, dat sociali-
satie niet steeds staa,tssocialisme behoeft te bete2kenea.
Mr. ‘Ir. A. W. QTJJNT.
1)
,,Coal Mining, Reportof the technical advisory committee”,
1945.
–
‘) Blijkens een verklaring van Minister Shinweil op 24 Juli ji.
in het Lagerhuis heeft de Regeering zich in beginsel hiermee ver-eenigd, mits de productie er niet door wordt geschaad. De Kolen-
raad zal dit nëtelige punt nader moeten uitwerken in overleg met
de vakbonden.
BOEKBESPREKING.
Mr. Dr. D. H. i’eere’n boom- Voller: Distributieweigeing
in ‘Ydld
lIet zal voor velen een welkome lectuur zijn de inge-
wikkelde en heterogene. materie ,van de Nederlandsche Distributiewetgeving door een deskundige hand . in een
kloek boekwerk besproken te vinden. Slechts insiders
kunnen in zekere mate wijs uit liet, stelsôl van bepalingen,
dat eenigszins euphemistisch de Distributiewetgeving. in
T7Bi:
28 Augustus 1946
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
555
Nederland wordt genoemd, en de deskundigheid en de er-
varing van den heer Peerenboom-Voller blijkt ook voor
degenen, die hem niet in zijn werk hebben medegernaak,
uit iedere bladzijde van dit boek.
Dat liet geen gaaf geheel is geworden, ligt dan ook
niet- aan den schrijver, maar aan het onderwérp, dat in
werkelijkheid nog heel wat onsystematischer is dan uit
het boek blijkt.
Wijselijk stopt de heer Peerenboom-Volier zijn uiteen-
zettingen met het einde van den oorlog. In werkelijkheid
is eerst op dat.00genblik aan den dag getreden, dat men
met opportunistische maatregelen
–
geen sluitend geheel
heeft kunnen krijgen.
Speciaal op het gebied van de industrieele distributie-
goederen heeft de gevolgde procedure geleid tot het ont-
staan van een weinig overzichtelijk complex.
De zgn. circulairewetgeving, die moer of minder de
pretentie heeft te berusten op de Distributiewet
on waarvan ruimschoots gebruik is gemaakt, vertoont
vooral sinds het beëindigen van den oorlog zooveel leem-ten en juridische schoonheidsfouten, dat de systematische
juridische en economische behandeling daarvan welhaast
tot de onmogelijkheden behoort. –
Ik stip hier enkele problemen aan, waartoe de tegen-
woordige situatie aanleiding geeft en die wellicht den
wetgever tot de conclusie zullen brengen, dat een reparatie
van het wettelijke apparaat zeer moeilijk zal vallen en
dat een geheel nieuwe opzet onder nieuwe omstandig-
heden de werkkïa,cht van de juristen van de. Departe-
menten van Algemeen Be$uur binnenkort in beslag zal
moeten nemen.
Tijdens den oorlog bleek de Ditributiewet al spoedig
veel te – eng voor de groote hoeveelheden distributie-
problemen, die dringend om een oplossing riepen. Daar
-vele uitvoeringsbeschikkingen noodig waren, waarvan
het niet vast stond, of zij niet geheel of gedeeltelijk buiten
het kader van de Distributiewet vielen, placht men
–
bij
de wettelijke bepalingen, waarop de beschikkingenwerden
gebaseerd, de verordening 23/40, waarbij den Secretarissen-
Generaal welhaast discretionaire bevoegdheden op wet-
gevend gebied werden toegekend, steeds naast de Distri-
butiewet aan te halen.
Deze beschikkingen vonden in het algemeen hun
sanctie in het toen geldende- Economisch Sanctiebesluit.
Na de restauratie van het Nederlandsch Gezag werden
gemakshalve al deze verordeningen bekrachtigd, het Economisch Sanctiebesluit evenwel werd vervangen
door het Besluit Berechting. Ecpnomische Delicten. Echter in het Besluit Berechting Economische Delicten
zijn slechts die bepalingen van een sanctie voorzien, die
gebaseerd zijn op de – Distributiewet. Voorzoover in
deze beschikkingen dus bepalingen voorkomen, die door
hun aard niet gebaseerd kunnen zijn op de Distributiewet,
maar slechts op de verordening 23/40, is de bestraffing
welhaast onmogelijk.
Een tweede belangrijk punt is de in sommige deelen van
de administratie ingeslopen gewoonte om de groote macht,
die in handen van de uitvoerende instanties is gelegd,
te. gebruiken als een stok achter de deur voor het door-
zetten van maatregelen, in ‘s lands belang genomen,
waarvoor een duidelijke, wettelijke bepaling ontbreekt.
Dit heeft tengevolge, dat zeer belangrijke beperkingen
yoorkwamen en voorkomen in voorvaarden, verbonden
aan vergunningen,- inschrijvingen, dispensaties, tijdens de
bezetting op de meest onderscheiden wijze gesanction-
neerd.
Men had civiel-rechtelijke sancties in den vorm van
boeteverklaringen, administratieve heffingen onder het motto, dat overtredingen van bepalingen voor de admi-
nistratie onkosten medebrachten, het vervallen van ver-gunningen, die dikwijls niet.het minste verband hadden
met de overtreding. In de rheeste gevallen trad een ambte-
lijke administratie in de practijk op als tuchtrechtelijke
instantie, die ex bono et aequo de dikwijls verrassende
gevolgen van de overtredingen regelden of de onwilligen
met een zoet lijntje of het opleggen van boete, enz., tot
hun plicht trachtten te brengen. –
Deze ,,tuchtrechtspraak” met haar boeteverklaringen
is althans voor den industrieelen sector buiten werking
getreden. Bij de vermindering van de schaarschte hebben
ettelijke vroeger dwingende bepalingen hun ,,sting” ver-
loren. Men is in sommige gevallen minder afhankelijk
geworden van vergunningen dan voorheen. De- gewone
rechterlijke macht is niet geneigd de traditie van recht-
spraak van de Directeuren van de Rijksbureaux voort te
zetten en het patriarchaal huiselijke kaj:akt
e
r van deze
berechting brengt dan ook mede, dat hiervoor eenbe-
roepsrechter totaal
–
ongeschikt is. De réchter pleegt te
vragen, waarop eigenlijk bepaalde bevelen van distri-
butie-autoriteiten zijn gebaseerd en moet dan dikwijls
schouderophalend constateeren, dat hierop niemand eigen-
lijk een duidelijk antwooM kan geven.
Honderden bepalingen bestaan nog, maar worden
niet meer gehandhaafd, vele andere zijn oncontroleerbaar en nog andere worden anders gehandhaafd dan zij luiden.
Sinds den oorlog zijn verschillende bepalingen op
het gebied van strafrecht en strafvorderin.g, die afweken
van de bepalingen van het Wetboek van Strafreéht en
Strafvordering, buiten werking getreden. Zoo bereikt
men thans bijv. bij inbeslagnemingen bijna steeds het
tegenovergestelde, van wat men hiermede bij distributie-overtredingen gaarne zou bereiken. Een vlotte herdistri-
butie van de in beslag genomen goederen is nl bij de
bestaande regeling van de inbeslagneming meestal niet
mogelijk. In de practijk zijn er dus de meest ingenieuze
systemen noodig geweest om noodzakelijke goederen, die
in handen van overtreders waren, opnieuw te distri-
bueeren. Een instituut als blokkeering, dat men nergens
in de wet geregeld zal vinden, baseert zich in ieder con-
creet geval op een ander ingenieus systeem van bepalingen,
voorwaarden, onderstel!ingen, eiiz., in uitzonderings-
gevallen op geen enkele bepaFng. Onnoodig te zeggen,
dat juist de onoverzichtelijkheid van de stof misbiuik
en corruptie in de hand werkt, dat het bestaan van allerlei
maatregelen, waarvan niet de bedoeling is, dat zij worden
nageleefd, den eerbied voor de wet ondermijnt en het aan-
zien van het Gezag vermindert.
Dat de heer Peerenboom-Voller zich beperkt tot het
kader van de distributiewetgeving en niet afdaalt tot de
eigenlijke practijk, is hem niet euvel te duiden. En syste-
matische behandeling van de uitvoeringsbepalingen, is
reeds daarom onmogelijk, omdat zij – nauwelijks zijn te
– vinden. Zelfs voor degenen, die in de practijk gebruik
daarvan maken, zijn zij meestal niet toegankelijk en ook
verschil van meening is mogelijk, of zij nog gelden
of niet. De grondige behandeling yan de basis, waarop dit
wankelijke geval rust, is op zichzelf een-zeer belangrijke
verdienste, terwijl de wordingsgeschiedenis, waaraan de
schrijver een zoo groote plaats inruimt, voor iedereen,
die tich voor dit gedeelte van de Nederlandsche wet-
geving interesseert, en voor degenen, die zich eventueel
met een vernieuwing of afschaffing hiervan zullen moeten
bezig houden, behartigingswaardige wenken en beschou-
wingen, zoowel op juridisch als economisch politiek gebied,
bevat.
–
Mr. A. W. HAMMIN&.
AANTEEKENING.
ENIGE KIVANTITATIEVE OXDERZOEJUNGEN 0V
–
ER DE
BETEEKRINGEN TUSSEN OVE1RHEL1SEINACI1RN EN..
VOL11SflUISUOUDIiG.
In de reeks publicaties van het Nederiandsch Econo-
misch Instituut is -als no. 38 onder bovenstaandën titel een studie van Ir. II. Vos verschenen’).
2)
Zie aankondiging in ,,E.-SB.” van 21 Augustus 1946, blz. 542.
556
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
28 Augustus 1946
Deze studie beoogt een onderzoek naar de relaties
tusschen de Overheid en de volkshuishouding, zooals
deze vôér den oorlog bestonden en voor financieel-kwa-.
titatieve uitdrukking vatbaar zijn. Waar zulks mogelijk
is, strekken de berekeningen zich uit over de periode
van het begin der twintiger jaren tot en met het jaar 1938
en zij omvatten dus meer dan een geheelen conjunctuur-
cyclus. Zij leggen daardoor de basis voor een beschouwing
over het onderlinge verband tusschen de overheids-
financiën en de conjunctuurbeweging. Voorwerp van
analyse zijn: het aandeel van de Overheid in het na-
tionale inkomen, in het nationale vermogen, in de na-
tionale productie en in de irivesteeringen; de verdeeling
van het nationale inkomen over de – naar welstand in
groepen verdeelde – gezinnen en de invloed van de over-
heidswekzaamheid op deze indeeling; het economische
en sociale effect van de geheven belastingen en van de
belastingbesteding; het effect van het fiscale beleid voor
de conjunctuurbeweging; tenslotte de beteekenis van
de overheidsactiviteit voor de verhoudingen op de kapi-
taalmarkt en voor het evenwicht tusschen besparingen
en inyesteeringen in, den loop van een conjunctuurcyclus.
Deze analyse vormt de basis voor verschillende critische
beschouwingen, welke leiden tot conclusies, aangaande de
sociale en economische wenschelijkheid van bepaalde
wijzen van belastingheffing en van de wijzigingen in het
fiscale systeem en in de tarieven, welke gedurende de
periode 1924-1936 zijn ingevoerd. Ook het voor de
toenmalige rijksbegrootin,g gebezigde rekeningsysteem
wordt aan een critiek onderworpen, waarbij het vraag-
stuk van de verhouding tusschen den gewonen en den
kapiaaldienst en dat, betrefîende de mate,. waarin, en
de voorwaarden, waarop door de Overheid mag worden
geleend, ter sprake komt.
FIet blijkt, dat het aandeel van de Overheid in, het
nationale inkomen van 1921 tot 1928 is gedaald van
17,8 pCt. tot 14,0 pCt.; daarna is het gestegen tot 18,8
pCt. in, 1938. Het overheidsaandeel in het nationale ver-
mogen, de productie en de investeeringexi beliep in 1935
resp. 25 pCt., 18 pCt. en 37 pCt,.
Berekeningen van, den
totalen
belastingdruk en be-
rekeningen van de bijdrage hierin van de verschillende
– naar welstand verdeelde – groepen van gezinnen,
alsmede van de mate, waarin die groepen van de over-
heidsuitgaven hebben geprofiteerd, leeren, dat in de
jaren 1935-1936 de twee laagste welstandsgroepen (jaar-
inkomen tot f 800 en van f 800 tot t 1.400) per saldo
van de overheidsactiviteit voordeel hebben getrokken,
terwijl de twee hoogste groepen (jaarinkomen f 5.000 tot
f 10.000 en boven f 10.000) per saldo de lasten hebben
gedragen. Voor de middengroepen bestond er vrijwel
evenwicht. Bij de laagste welstandsgroepen bedroeg het
aandeel der overheidsprestaties in het totale reëele in-
komen resp. 45,5 pCt. en 31 pCt. van het basis geldin-
komen.Ongeveer de helft van de overheidsprestaties voor
deze groepen was het gevolg van de werkloosheid. Voor de hoogste welstandsgroepen bedroeg het nadeelig saldo
der overheidsactiviteit resp. 10 pCt. en 20 pCt. van hun
geldinkomen. Dit percentage zou hooger zijn geweest,
indien niet in, de beschouwde periode 120 millioen gulden
met behulp van leeningen was gefinancierd.
Bij . een vergelijking tusschen progressieve heffingen op
het inkomen en vaak degressief werkende verteringsbe-
lastingen blijkt, dat in, 1935-1936 een vervanging van de degressief werkende indirecte heffingen door progressief
werkende directe belastingen zou hebben geleid tot een
inkomensoverdracht van 40 millioen, gulden van de in-
komensgroep boven t 6.000 naar die beneden 1′ 1.400 per
jaar. Dit zou op de besteding van liet inkomen een aan-
merkelijken invloed hebben gehad.
De berekeningen toonen aan, dat de belastingwijzigin-
gen gedurende de periode 1924-1936 tezamen per saldo
geen invloed hebben gehad op de totale belastingopbreng-
sten gedurende deze periode. De wijzigitigen hebben
hoofdzakelijk bestaan in het verlagen van een aantal
progressief drukkende belastingen in, de hausse en het
veihoogen, van bestaande of invoeren van nieuwe degres-
sief of evenredig drukkende veibruiksbelastingen in de
depresie. Waren geen wijzigingen ingevoerd, dan had
de Overheid dezelfde prestaties kunnen leveren en de ver-
zwaring van den belastingdruk tijdens de depressie zou
achterwege zijn gebleven. Hier komt bij, dat verande-
ringen vin, belastingen voor het bedrijfsleven altijd sto-
rend werken, wegens de noodzakelijke aanpassing. Over
de jaren 1924-1936 blijken de som van de overschotten
in de hausse en de som van de tekorten in de depressie
beide ruim 300 millioen gulden te hebben bedragen.
Waren geen belastingwijzig.ingen ingevoerd, dan zouden
beide ruim 500 millioen, gulden groot zijn. geweest. Was
daarenboven in 1924 een winstbelasting ingevoerd, met
het oorspronkelijke tarief van 1940, alsmede een alge-
meene rente.belasting en een superdividendbelasting, dan
had men gedurende de zes depressiejaren schadelijke
bezuinigingen ten bedrage van 60 millioen gulden per
jaar achterwege kunnen laten. Het conjunctuurpolitieke
effect van, een dergelijk fiscaal beleid zou veel gunstiger
zijn geweest. De slotsom is, dat, hoewel de maatschappe-
lijke ontwikkeling steeds wijzigingen in het belasting-
systeem noodzakelijk zal maken, de omvang der wijzigingen
aanmerkelijk kan worden beperkt door de instelling van
‘een conjunctu.urfonds, door middel waarvan de tekorten
in de depressie kunnen worden gefinancierd uit de in de
hausse gekweekte overschotten.
De totale omvang van de besparingen kan voor 1935
worden gesteld op 450 millioen gulden. Hiervan is de helft bespaard in dq collectieve sfeer (waaronder 100.
millioen gulden in den vorm van gereserveerde winsten),
de helft in, de individueele. Tegenover dit aanbod van
450 millioen gulden bestond op de kapitaalmarkt per saldo geen vraag van het bedrijfsleven. De Overheid
deed in deze jaren echter een beroep op de kapitaalmarkt
van gemiddeld 200 millioen gulden per jaar.
In de hausse (1926-1930) heeft het bedrijfsleven
jaarlijks een beroep gedaan op de kapitaalmaikt van.
gemiddeld 300
A
400 millioen gulden. De besparingen
waren hiervoor zeker aanwezig. Per saldo bestond in
die jaren geen kapitaalvraag van de Overheid.
Tot slot zij vermeld, dat de belastingen naar nieuwe
gezichtspunten werden ingedeeld en dat ten behoeve
van het onderzoek nieuwe berekeningen werden gemaakt
betreffende het nationale inkomen, het nationale ver-
mogen, de productie, de investeeringen en de besparingen,
de gezinsuitgaven en de verdeeling van de Nedeilandsche
gezinnen in welstandsgroepen en aangaande den weder-
keerigen invloed tusschen belastingen en conjunctuur-
beweging.
GELD- EN KAPITAALMARKT.
Blijkens den jongsten weekstat van De Nederlandsche
Bank verminderde het tegoed van het Rijk met f 20 mil-
lioen, hetgeen werd veroorzkakt door de betaling van t 50
millioen lossingen der 4 pCt. leeningen 1941, welke uit-
gave echter ten deele werd gecompenseerd door belasting-
ontvangsten en wellicht ook inkomsten uit anderen hoofde.
Hiermede ging gepaard een toeneming van de saldi der
banken bij de centrale bank ten bedrage van t 11 millioen,
terwijl de post Beleeningen op den weekstaat van. De
Nederlandsche Bank nog met t 5 millioen verminderde.
Ondanks deze – overigens geringe – verruiming op
de geldmarkt kwam in de discontokoersen van schatkist-
papier zeer weinig verandering. November- en December-
papier werd gevraagd tegen 1/ pCt., zevenmaandspro-
messen werden tegen
17/16
pCt. verhandeld, terwijl Juli-
papier
15/8
pCt. noteerde.
28 Augustus 1946
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
557
Belangrijk is voorts, dat de publiekrechtelijke lichamen thartsde te hunnen laste uitstaande geldieeningen met een
rente van 3pCt. of minder mogen converteeren in schul-
den met een lagere rente. Vermoedelijk zal dit op het gebied
der oriderhandsche geldleeningen vrij veel conversies ver-
oorzaken. Dit zal voor de institutioneele beleggers, aange-sloten bij het ,,Overleg in Beieggingszaken” nieuwe moei-
lijkheden veroorzaken, daar zij zijn overeengekomen
slechts onderhandsche geldieeningen met een looptijd
van 20 jaar of langer te verstrekken, wôlke een reëele
rente van tenminste 31 pCt. dragen.
De aandeelenkoersen op de Amsterdamsche Effecten-
beurs vertoonden in de afgeloopen week eenige schomme-
lingen van betrekkelijk geringen omvang. Over het geheel
genomen was er een dalende tendens, al bestonden hierop
wel uitzonderingen. Aandeelen A.K.U. daalden tusschen
16 AugusLus en 23 Atgustus ji. van 135
pCL.
tot 132..F pCL.;
aandeelen Phiiips van 304 pCt. op 302 pCt., maar aandee-
len Unilever wisten in dezelfde periode eeh stijging te
boeken van 257 op 260 pCt. Het koersverloop bij aandeelen
Koninklijke vertoonde grootere schommelingen; uiteinde-
lijk kwamen deze op 405 pCt., na een hoogsten stand van
415-pCt. op 20 Augustus jI. Bij Scheepvaartfondsen was
de tendens bepaald dalend, maar de Indische fondsèrt
wisten over het algemeen beperkte koersstijgingen te
bereiken. Aandeelen Amsterdam Rubber stegen van 158
op 162 pCt. en aandeelen H.V.A. van 236 op 249 pCt. in de
verslagperiode.
De door ingezetenen aangehouden 3j pCt. België 193
..
obligaties ullen aan De Nederlandsche tank moeten
worden aangeboden.
Het hieruit ôntstane deviezenbezit van De Nedeplandsche
STATISTIEKEN.
VERKEER EN VERVOER
IN
NEDERLAND.
•
0mschriivig
Eenheid
Febr.
It
.
April
MeL
Juni
maandgem.
1938
=
100
17 25
18 20
21
aantal
308
394
362
424
455 1.000
775
983
729
873 849
aantal
179 236
226
244 270
1.000
486.
627
464
569
610
aantal
72
910
94
69
67
1.000
188
237
164
148
94
maandgem.
Indexeijfer internationale binnenvaart. (laadverm.)
1938
=
100
18 27
22
31
29
Binnengekomen geladen schepen op nv. en kanalen
aantal
1.067
1.632
1.391
1.533 1.685
1.000 t.
aantal
554
430
931
769
777 693
928 859
1.064
698
Indexeijfer
zeevaart (inhoud) ……………………….
Idem
te Amsterdam
…… ………………………..
B.R.T.-inhoud
…………………………………..
1.000
t.
246
467
407
560
479
Binnengekomen geladen
zeeschepen, Totaal
……………
maandgem.
1938
=
100
84
106
107
113 108
1.000
t.
771
972
985
1.032
989
B.R.T.-iflhoud
……………………………………
Idem
te
Rotterdam
……………………………….
Indexcijfer vervoer wilde binnenvaart
………………..
,;
187 300
345 345
343
B.R.T.-inhoud
……………………………………
Laadvermogen
……………………………………
Vervoer wilde
binnenvaart
………………………….
waarvan uit:
Zuid-Limburg
………………………..
Rotterdam
,,
180
202
126
144
175
Idem,
alleen
in
doorvaart
………………………….
,,
72
87
72
57
72
1
mill. t.
km.
104
140
142
150
147
1.000
t.
238
497
437 494
Laadvermogen
…………………………………..
…………………………..
Amsterdam
………………………….
60
188
116
127
Wilde
binnenvaart,
prestatie
……………………….
Eigen
vervoer te
water
…………………………..
,,
21
27
25
25
waarvan uit:
Rotterdam
………………………….
957
1.043
961
‘)
1.004
‘)
958
1)
.
198
207
137
‘)
–
177
‘)
167
‘)
1
millioen
40,3
47,0
48,3
49,5
11
Amsterdam
……….. ………………..
Nederl. Spoorwegen, goederenvervoer
………………..
1.000
3.045
3.894
4.409
4.963
‘)
1.000
6475
8.245
8.969
9.423
‘)
waarvan
internationaal
……………………………
maandgem.
Tramwegen,
vervoerde
reizigers
……………………
Interloc. autobusdiensten; afgel. km
…………………..
1938
=
100
107 106
118
114
121
Idem,
vervoerde
reizigers
…………………………..
Slachtoffers verkeersongevallen:
Indexcijfer verkeer op de rijkswegen
…………………
aantal
59
67
79
79 94
Overledenen
…………………………………
Ernstig
gewonden
……………………………
,,
390 385
502 485
489
‘) Voonloopig cijfer.
In Juni 1946 kwamen in ons land 517 geladen en ledige zeeschepen
binnen met een totalen inhoud van 926.508 B.R.T., waarvan 294
(57 pCt.) met 370.779 B.R.T. (40 pOt.) onder Neclerlandsche en 107
(21 pCt.) met 223.384 B.R.T. (24 pCt.) onder Engelsche vlag. In
lijnvaart kwamen binnen 131 zeeschepen met 232.886 B.R.T.
(25 pOt. van het totaal zoowel naar aantal als naar inhoud). 1-let
totale goederenvervoer door de wilde binnenvaart bedroeg in Juni
1946 989.000 ton; in 1.000 ton maakten hiervan deel uit: brand-
stoffen 310 (31 pCt.), bouwmaterialen 306 (31 pCt.), levensmiddelen
142 (14 pCt.) en meststoffen 04 (9,5 pCt.).
De opbrengst van het vervoer door de Nederlandsche Spoorwegen
steeg van 8,0 millioen gulden in Augustus 1945 tot 18,4 millioen in
Juni 1966. Het aandeel in de opbrengst door het goederenvervoer
bedroeg Tesp. 1,5 en 3,4 millioen gulden (19 pCt).
In Juni 1946 bedroeg het indexcijfer van de aan 14 telpunten
op rijkswegen getelde personenauto’s 80, autobusseb 93, vracht-
auto’s 160., motorrijwielen 168 en rijwielen 48 (inaandgerniddelcle 1038 = 100). De overeenkomstige cijfers voor de maand Mei 1946,
toen in tegenstelling tot Juni de benzine nog gedistribueerd was,
waren resp. 75, 80, 154, 153 en .46.
In Juni 1946 hadden in ons land 1.993 verkeersongevallen plaats,
waaronder 502 ernstige. Het totaal aantal ongevallen in de groote
gemeenten bedroeg 1.179, in de gemeenten met 20.000-<100.000
inwoners 442 en in de overige gemeenten 372, waarvan resp. 195,
150 en 157 ernstige.
De binnenscheepvaart op het buitenland.
1-let scheepvaartverkeer van en naar het buitenland over rivieren
en kanalen heeft zich in de pèriode 1 October 1945-30 Juni 1946 als volgt ontwikkeld:
Aangekomen schepen Vertrokken schepen
•
Laadver-
Laadver-
–
Aantal mogen
iO
Aantal mogen in
1.000 ton
1.000 ton
4e kwartaal 1945
2.325
1.423
2.303
1.470 le
1946
3.066
1.778
2.092
1.718
2e
1946
3.585
2.073
3.597
2.050
Hoewel er dus sprake Is van eenig herstel, is het hoogste index-
cijfer van het in de internationale binnenvaart gebruikte laadver-
mogen, dat na de bevrijding werd bereikt, nog slechts 31 t.w. in
cle maand Mei 1946 (maandgemiddelde 1938 = 100). De toestand
van dezen voor ons land zoo belangrijken vervoersvorm is dus nog
verre van rooskleurig. Te meer valt dit in het oog door het hooge
percentage ledige scheepsruimte, dat momenteel betrokken is bij de
vaart Nederland-buitenland Y.v.
De lading, die in het eerste half iaar van 1946 werd vervoerd,
bedroeg slechts 77 pOt. van het laadvermogen der geladen schepen,
dat dus niet ten volle wordt benut. Nog ongunstiger is het feit,
dat van de 7,6 millioen ton laadvermogen, die in deze periode werd
in- en uitgeklaard, niet minder dan 3,2 millioen ton of 42 pOt.
geheel onbenut was.
Opmerkelijk is het, dat in beide richtingen het percentage der
ledige schepen hoog is. Bij de schepen, die uit het buitenland ons
land binnenkwamen, bedroeg het laadvermogen der ledige schepen
35 pCt. van het totaal, terwijl hij de vertrokken schepen 48 pOt.
van het laadvermogen onbenut was.
Een verklaring van dit verschijnsel moet gezocht worden in dOn
aard van de goederen, die momenteel ten vervoer worden aange-
boden, speciaal voor de vaart, op Duifschland. Via Lobith kwamen
in het le kwartaal 1946 633.000 ton goederen ons land binnen,
gedeeltelijk bestemd voor invoer, gedeeltelijk vooi doorvoer. via
Rotterdam. Iliervan maakten steenkolen en cokes 624.000 ton uit
of bijna 90 pCt. Uitgeklaard werd 172.000 ton (uit- en doorvoer),
waarvan 119.000 ton, di. bijna 70 pCt., levensmiddelen vnl. granen,
meel en bloem en groenten.
1-let is duidelijk, dat cle kolenschepen er doorgaans niet geschikt
voor zijn om de hoogwaardige levensmiddelen te laden, terwijl
omgekeerd de levensmiddelenschepen niet voor steenkoolvervoer
gebruikt kunnen worden. Vroeger was de situatie zoo, dat voor
kolenaken te Rotterdam veelal ertsen als retourlading beschikbaar
waren. Door de eenzijdigheid bij tien aan-, zoowel als bij den afvoer,
is dus een zeer oneconomische toestand ontstaan.
Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek.
558
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
‘
28 Augustus 146
Bank zal vaai’schiji
–
ilïjk moeten dienen om tkorten in
het.betalingsverkeei’ tusocheriNederland en België aan te
vullen. Aan de leening was een valutaclausule verbonden,
waarbij betaling van hoofdsom en rente in guldefi, Zweed-
sche kronen of. Zwitseische franco kan worden geëischt.
Ver.moedelikzal verrekening op basis van Zweedsche kro-
nen plaatsvindezi, hetgeen, in verband met de revalGatie
van de Zweecische Kroon eenigen tijd geleden, het gun-
stigste resultaat zal kunnen opievern.
STATISTIEKEN.
DII NEDERDANDSCHE BANK.
(Voornaansto posten In dulzendon guldens)
Wissels, prom. enz.
Îunt,
munt
mate-
open
marktpapier,
Totaal
Totaal
Data
–
riaat en
beleeningen,
voor-
1
actLvo
opeischb.
deviezen
schotten a/h Rijk en
1
schulden
diverse
reheninoenj
19 Aug.’46
5.218.274 190.926 5.482.025
4.972.043
12
,,
’46 5.217.974 199.036
5.489.835
4.979.858
5
’46
5.213.706
188.137
5.47/
4
.672
4.957.040
29
Juli ’46
5.243.841 218.729 5.53a.411
5.019.954
22
.,,
‘411
5.238.506
205.367
–
5 516.714 5.004.265
15
’46
5.239.309
204.659
5.519.891
5.002.142
8
,,
’46
5.238.151
185.582
5.499.358
4.984.881
1,,
’46
5.264.562
262.164 5.002.361
5.090.459
6 Mei ’40
1.173.319 248.256 1.474.306 1.424.016
Bankbiljet-
Saldi
1
Cebloh-
keerde
Bankassig Dota
ten in om-
in
t saldo Rijk
(D!C)
saldi
flatiën en
diverse
loop
RIO
1R/C
van
rekeningen banken
19Aug.
1
46
2.722.639
1
)
2.249.272 01.462.935
63.414
176.168
42
,,
’46
2.725.478
1
)
2.254.084
01.483.306
52.418
170.327
5,,
’46
2.740.046
2.216.959
C1.457.324
67.437 183.718
29
Juli ’46
2.721.910
2.297.841
01.861.893
41.842
181.713
22
,,
’46
2.670.730
2.333.326
01.555.381
54.104
178.716
15
’46
2.66I .707
2.340.284
01.822.497
102.166
183.728
8
,;
’46
2.666.730
2.318.015
01.541.739
79.657
180.729
1
,,
’46
2.667.997
2.422.345
01.642.800
64.325
178.071
6 Mei ’40
1.158.613
255.174
22.962
10.30
‘) waarvan nieuwe uitgifte t 2.468.767.
t
)
,,
,,
,,
f2.451.390.
NATIONALE BANK VAN BELGIË.
(Voornaamste posten In inhilloenen franes)
c
Data
0,5
t
,o
cE
Cd
‘t
1
Q
1
14 Aug.
1946,
33.048
3.395 3.203
209
891
49.337
8
1946
33.148
3.311
3.349
211
897
49.742
1
,,
.
1946
33.148
3.235 3.306
182
926
49.542
25 Juli
1946
33.148 3.708 3.244
206 940
48.632
18
1966
33.230
3.695
3.372
199
933
48.797
11
,,
1946
33.229 3.860 3.554
179
917
49.197
4
1946
33.229 3.963
.4.247
191
908
48.677
Re
ke
ning
courant saldi
Data
.a
cd
.-
Cd
0
‘t
,5.i
°
Pq
P.
14 Aug. 1966
643
155.860
71.783
3
3.805
738
8
,,
1966
643
156.435
72.480
2
3.675
740
1
,,
4946
644′
156.108
72.381
2
3.440
743
25 Juli
1946
644
155.655
71.862
2
3.502
746
18
,,
1946
647
156.020
72.319
3
3.396
746
11
,,
1946
653
156.856
73.030
2
3.442
751
4
•,,
1946
653
157.141
73.205
6
3.532
752
‘) ‘Waarvan 10.493 millioen frcs. onbeschikbaar goudsaldo na
herwaardeering van den goudvoorraad. (Besluitwet no. 5 van
1-5-1944).
‘) Waaronder begrepen de post ,,Emissiebank te Brussel”, ten
bedrage van 64.597 millioen fres.
‘) Deze post omvat: oude biljetten over te boeken op tijdelijk
onbescbikbare of geblokkeerde rekeningen en niet aangegeven
oude biljetten.
MAANDCIJFERS.
GECOMBINEERDE 31AA4DSTAAT VAN
DE VIER NEDER-
LANI)SCIIE OROOTE BANKEN EN VAN HET NEDER-
LANDSOBE BEJMtLJF VAN DE NEI)ERLANPSCIIE
I1ANI)EL-11AA’J’SCIEAPP!J.
Nader!.
Neder].
Banken Banken
en Ned.
Handel-Mij.
(In millioenen guldens)
-____________
.31
30
1
’31
30
Mei
Juni
Mei
Juni
1946
1946
1946
1946
Aotivn:
Kas kassiers en daggeldieeningen
Ned. schatkistpapiçr
………….
65
2228
65
2256
79
2630
102 2667
.2293.
2321
2718
2769
Ander overheidspapier.
……..
24 36
36
4
4
5
6
Bankiers in binnen- en buitenland
..’
23′
139
136
189 188
Prolong, en voorsch. tegen effecten
44
51
64
66
V iiscls
…………………..
214
215
294
296
245
256
306
322
Debiteuren
…………………
…
..
10
11
17
18
Effezten en syndieaten
……
Deelnemingen (mcl. voorschotten)
29′
29
42
43
Gebouwen ………………….
Diverse rekeningen
…………
13
–
14
–
17
–
17
–
Belegde bestemmingsreserven
1
1
2
2
2805
2847
3396
3467
Passlva:
Crediteuren
………………..
Wissels
……………………
Deposito’s op termijn
…………
Ksssiers
en genom.
daggeitlieen
..
2352
1
12.8
10
..68
1
2606
1
110
16
70
1
2835
1
175
10 77
1
2917
1
148
16
90
1
2560 2604
3099
3173
Diverse rekeningen
…………..
Bestemmingsreserven
…………
Aandeelenkapitaal
…………..
169
76
468
75
209
88
207
87
Reserve
……………………
2805
2847
3396
3467
Zoo juist is verschenen als 38e publicatie van het
N. E. 1.
Ir. H. Vos
Enige kwantitatieve onderzoekingen over de
betrekkingen tussen overheidsfinanciën
en volkshuishouding
Prijs
f
9_*
(Prijs voor leden en donateurs van het N. E. 1. f 6.75)
Verkrijgbaar in den boekhandel en bij de uitgevers
DE ERVEN F. BOHN N.V.
– .
HAARLEM
FRIESCH-GRONIP4GSCHE HYPOTHEEKBANK N.V.
NEDERLANDSCHE HYPOTHEEKBANK N.V.
ALGEMEENE FRIESCHE HYPOTHEEKBANK N.V.
Reserves 1 13.900.000
Verkrijgbaar
3°I
PAN DBRIEVEN
Friesch – Groningsche Hypotheekbank N.V.
â lOOo/o
met 2
1
/2
%
verplichte uitloting
Voorloopig worden recepissen afgegeven.