Ziekteverzuim en conjunctuur
M.M.G. Fase en L.M. Keijzer*
H
et verloop van bet ziekteverzuim hangtpositief samen met de arbeidsproduktiviteit en negatiefmet de werkloosheid. Deze empirische bevindingen geven
steun aan de hypothese dat in een neergaande conjunctuur bet arbeidsethos
verbetert, maar ook dat overschrijding van de maximale werkbelasting tot
ziekteverzuim leidt. Positieve en negatieveprikkels om bet ziekteverzuim terug te
dringen, werken daarom vaak niet, respectievelijk averechts. Scherpere controle en
begeleiding heeft deze contra-produktieve effecten niet en is dus een beter middel
om tot een substantiate dating van bet ziekteverzuim te komen.
Naar aanleiding van alarmerende berichten over
een explosieve toeneming van het ziekteverzuim, is
in de afgelopen maanden de discussie over het terugdringen van het ziekteverzuim weer in alle hevigheid opgelaaid. Het ziekteverzuim wordt vaak in
verband gebracht met de conjuncturele situatie. Bij
teruglopende conjunctuur zou het ziekteverzuim
een dalende tendentie vertonen en bij aantrekkende
conjunctuur een stijgende.
Ziekteverzuim in Nederland
Figuur 1 laat zien dat er in de jaren 1947 tot 1978
een trendmatige stijging van het ziekteverzuim optrad, die gepaard ging met een vrijwel monotone stijging van de arbeidsproduktiviteit. De autonoom stijgende trend in het ziekteverzuim zou het gevolg
kunnen zijn van factoren zoals verzwakking van het
arbeidsethos, hogere uitkeringen en toenemende
werkdruk. Uit figuur 1 valt verder af te lezen dat in
1978 de stijgende trend in het ziekteverzuim omsloeg in een dalende die echter het laatste jaar weer
heel lichtjes, en nauwelijks zichtbaar, omboog . Opvallend is dat het begin van de daling van het ziekteverzuim samenviel met een stijging van het
werkloosheidspercentage en dat de recente spanFiguur 1.
Werkloosheid, ning op de arbeidsmarkt gepaard is gegaan met het
tot staan komen van de daling van het ziekteverarbeidsproduktiviteit en zuim. De hier geschetste feitelijke ontwikkelingen
ziekteverzuim in Nederland geven dus inderdaad aanleiding tot
Jndex
Arbeidsproduktiviteit (1980-100)
~’ Ziekteverzuim (%)
1 9+3
1 9SO
1 9SS
1 96O
1 963
1 97O
1 975
1 9SO
1 983
1 99O
Bronnen: Maandschrift CBS; Nationale Rekeningen, diverse jaren; 75 jaar
statistiek (CBS); Centraal Economisch Plan, diverse jaren.
het vermoeden dat er sprake is van een positieve relatie tussen ziekteverzuim en conjunctuur.
Internationale vergelijking
Hoewel er internationaal veel statistische en institutionele verschillen bestaan is een vergelijking leerzaam. Tabel 1 maakt duidelijk dat Nederland samen
met Frankrijk, Italic en Zweden tot de groep van landen behoort met het hoogste ziekteverzuim. Het
zeer hoge ziekteverzuim in Zweden gaat gepaard
met een van de laagste werkloosheidspercentages.
Deze simpele vergelijking tussen landen bevestigt
het vermoeden dat het niveau van het ziekteverzuim niet door de conjuncturele ontwikkeling kan
worden verklaard. Toch laten de percentages in
label 1 in zekere mate overeenkomstige ontwikkelingen zien. In bijna alle beschouwde landen heeft
zich na 1979 een daling van het ziekteverzuim voorgedaan en is sinds 1984 een ommekeer ingetreden.
De werkloosheid vertoont in deze periode vaak een
aan het ziekteverzuim tegengesteld beloop. Dit algemene beeld geeft steun aan de hypothese dat de verandering van het ziekteverzuim op korte termijn wanneer de juridische context als gegeven kan worden beschouwd — zich redelijk lijkt te laten verklaren uit het beloop van de conjunctuur.
* De auteurs zijn werkzaam bij de Nederlandsche Bank als
onderdirecteur en hoofd van de afdeling Wetenschappelijk
onderzoek en econometric respectievelijk medewerkster
op die afdeling. De eerste auteur is voorts hoogleraar staathuishoudkunde, in het bijzonder de monetaire economic
aan de Universiteit van Amsterdam.
1. De door ons gebruikte gegevens zijn de door het CBS gepubliceerde NIPG/TNO-cijfers. Tussen 1987 en 1990 steeg
het ziekteverzuim van 6,7% naar 6,8%. Deze cijfers hebben
voor een relatief groot deel betrekking op eigen-risicodragers. Andere reeksen, die grotendeels betrekking hebben
op omslagleden, liggen op een hoger niveau. De cijfers
van de Sociale Verzekeringsraad lopen tussen 1985 en
1989 op van 7,5% naar 7,8%. Het voorlopige cijfer voor
1990 is op 8,6% vastgesteld. De GAK-ZRS cijfers wijzen op
een stijging van 8,2% in 1987 tot 8,8% in 1989. Ten slotte lopen de cijfers van het NIA op van 8,1% in 1987 tot 9,1% in
1990.
De relatie in de literatuur
De veronderstelde positieve relatie tussen conjunctuur en ziekteverzuim kan op verschillende gronden
worden gerechtvaardigd. Deze theorieen of hypothesen zijn zowel medisch, sociaal-psychologisch
als sociologisch van aard. Een zwakte van deze gedachten is echter dat ze weinig onderscheidend
zijn. Het uiteindelijk waargenomen verband is dan
ook het beste op te vatten als de uitkomst van aan
elkaar tegengestelde particle effecten.
Argumenten voor een positief’verband
Het bestaan van een positieve relatie tussen ziekteverzuim en conjunctuur wordt vaak toegeschreven
aan een gering arbeidsethos van werknemers waarbij in een neergaande conjunctuur met de dreiging
van werkloosheid en de angst voor ontslag een terugkeer naar striktere arbeidsnormen optreedt2. In
de Nederlandse situatie moet de betekenis van een
werkelijke ontslagdreiging, gelet op de talrijke arbeidsrechtelijke waarborgen, echter betwijfeld
worden. Eerder mag worden verwacht dat deze
kans zich pas voordoet bij een diepe recessie met
persistent hoge werkloosheid. Statistisch zou deze
zwakke-arbeidsethoshypothese tot uiting moeten
komen in een negatieve correlatie tussen ziekteverzuim en werkloosheid.
Een tweede hypothese betreft de belastbaarheid en
zoekt aansluiting bij het bestaan van samenhang tussen de arbeidsproduktiviteit en het ziekteverzuim.
Tegenover de feitelijke belasting door het werk
staat voor ieder individu, zo is de gedachte, een bepaalde maximale belastbaarheid . De belastbaarheid van de werknemer hangt grotendeels af van
kenmerken als geslacht, leeftijd en algehele gezondheidstoestand. De belasting wordt beinvloed door
werkomstandigheden, de gevraagde arbeidsprestatie, de secundaire arbeidsvoorwaarden, het aantal
vakantiedagen en het aantal gewerkte uren per
week. Bij overschrijding van deze psychologisch/fysieke belastbaarheidsgrens wordt men ziek en zou
een herstelperiode noodzakelijk zijn. Het ziekteverzuim neemt toe indien de feitelijke werkbelasting
de belastbaarheidsdrempel overschrijdt. De arbeidsproduktiviteit biedt hiervoor een benaderende maatstaf. Bij een procyclisch verloop van de arbeidsproduktiviteit neemt in een recessie de groei van de
arbeidsproduktiviteit af. Er wordt dan vaak weloverwogen een bepaalde interne arbeidsreserve gevormd waardoor de belasting per werknemer daalt.
Door dit mechanisme zal bij teruglopende conjunctuur het ziekteverzuim afnemen.
Het ziekteverzuim werkt in deze visie als een soort
ventiel bij een te hoge werkdruk. De relatief goede
gezondheid van de Nederlandse bevolking, blijkend
uit bij voorbeeld een in vergelijking met elders hogere levensverwachting, kan dan deels het gevolg zijn
van de internationaal gezien ruime herstelmogelijkheden bij overschrijding van de belastbaarheidsgrens. In
deze visie kan het ziekteverzuim worden teruggedrongen door betere arbeidsomstandigheden of door
meer herstelmogelijkheden te bieden. Dit zou dan gebeuren in de vorm van minder gewerkte uren per
week of meer vakantiedagen. Deze hypothese wordt
getoetst door de toevoeging van de arbeidsproduktiviteit als verklarende variabele in een regressievergelijking van ziekteverzuim en conjunctuur.
ESB 10-4-1991
Ziekteverzuim
1978 1984 1988
Belgie
Duitsland
Frankrijk
Italic
Japan
Nederland
VS
Zweden
_
7,7
8,3
10,6
2,0
12,0
3,5
13,8
4,3
7,4
7,2
9,0
1,8
7,4
3,5
11,6
Werkloosheid
1978 1984
1988
6,7
7,9
12,1
8,1
7,1
6,9
1,6
8,5
3,4
3,5
5,2
7,1
2,2
5,3
6,0
12,7
2,2
8,2
9,7
9,9
2,7
11,8
7,4
3,1
9,7
6,2
10,0
11,0
2,5
9,2
5,4
1,6
Bronnen: R. Prins, Sickness absence in Belgium, Germany (FR) and the Netherlands, a comparative study, Nederlands Instituut voor Arbeidsmarktomstandigheden, Amsterdam, 1990; OESO, Economic Outlook, diverse jaren.
Een derde benadering biedt de hypothese dat werkgevers in een periode van grote werkloosheid scherper selecteren bij het aannemen van personeel. Oudere werknemers en werknemers met een relatief
hoge ziekteverzuimgeschiedenis zullen in dat geval
minder snel worden aangenomen en bij een bedrijfsreorganisatie als eerste worden ontslagen. Hierdoor
treedt er een selectie op van jong en gezond personeel waardoor het ziekteverzuim daalt. Dit effect
wordt versterkt doordat wegens het ontmoedigingsmechanisme de samenstelling van het arbeidsaanbod met de conjuncturele situatie verandert. De elasticiteit van het arbeidsaanbod is hoger voor op de
arbeidsmarkt relatief zwakke groepen als vrouwen
en ouderen. Ook via de aanbodzijde zal in een
hoogconjunctuur de werkgelegenheid voor een relatief groter deel uit deze groepen, die gekenmerkt
worden door een hoog ziekteverzuim, bestaan.
Deze effecten doen zich echter alleen voor bij zeer
omvangrijke werkloosheid. Zij uiten zich in een negatief teken voor de werkloosheid bij verklaring van
het ziekteverzuim in een regressievergelijking.
Argumenten voor een negatief verband
Tegenover de vier hypothesen die resulteren in een
positief verband tussen conjunctuur en ziekteverzuim staan ten minste twee redeneringen die een tegengestelde samenhang rechtvaardigen.
In de eerste plaats betreft dit de hypothese dat de controle op het ziekteverzuim afhankelijk is van de conjuncturele situatie. Ziekteverzuim is, in verband met
de interne arbeidsreserve, voor de werkgever minder
bezwaarlijk in tijden van economische recessie. Hierdoor wordt bij een conjunctureel verslechterende
situatie de interne controle op het ziekteverzuim gemiddeld minder intensief en neemt het feitelijk ziekteverzuim toe. Dit proces leidt tot een positief verband
tussen werkloosheid en ziekteverzuim.
Een tweede verklaringsgrond zou kunnen zijn dat
door allerlei sociale processen het ziekteverzuim
toeneemt. De slechtere financiele situatie van het bedrijf, de ontslagdreiging en de zwakke economische
situatie in het algemeen kunnen een negatief effect
hebben op de gezondheid van werknemers en als
zodanig het ziekteverzuim bevorderen. In termen
2. Zie bij voorbeeld A.H.G.M. Spithoven, Conjunctuur en
ziekteverzuim, ESB, 19 mei 1982, biz. 516-517.
3. D. Vroege, Ziekteverzuim, arbeidsongeschiktheid en
sterfte in relatie tot het Nederlandse arbeidsproces, Tijd-
schrift voor Sociale Gezondheidszorg, 1983, biz. 920-927.
Tabel 1. Ziekteverzuim en
werkloosbeid
in acht landen
(in procenten)
Verband
A ZV, A GAR
A ZV, PRARB
A GAR, PRARB
1951-1989
1951-1978
1979-1989
0,01
0,35
0,01
-0,08
-0,36
0,47
0,002
-0,53
0,56
deelperiode is opvallend. Gedurende de periode
1980-1983 is de groei van de arbeidsproduktiviteit
afgenomen zonder dat het niveau van de arbeidsproduktiviteit is gedaald. Dit verklaart de negatieve correlatie tussen ziekteverzuim en arbeidsproduktiviteit
is de tweede deelperiode.
Toelichting: ZV – ziekteverzuini in procenten van het aantal kalenderdagen;
GAR – geregistreerde arbeidsreserve in procenten van arbeidsvolume van
bedrijven; PRARB – procentuele mutatie in de arbeidsproduktiviteit als het
quotient van het bnp tegen marktprijzen en het arbeidsvolume bedrijven.
De vervolgens beproefde regressieanalyse verklaart
de mutatie in het ziekteverzuim uit de mutatie van
de geregistreerde arbeidsreserve en de procentuele
mutatie van de arbeidsproduktiviteit. Dit geeft:
Tabel 2. Corre- van de hiervoor besproken belastingstheorie daalt
A ZV = -0,05 + 0,05 • PRARB – 0,45 * A DRECES
(-0,51) (2,16)
(-3,87)
latie-coefflcien-
de belastbaarheid van werknemers als gevolg van
ten voor muta-
toenemende
psychische druk en stijgt de feitelijke
belasting door verslechterende arbeidsomstandigheden. In een empirische analyse komt dit effect niet
tot uiting via de arbeidsproduktiviteit, doch via een
positieve samenhang met de werkloosheid.
+ 0,06 » duml • A GAR – 0,21 – (1-duml) * A GAR
(0,50)
(-4,25)
R2 = 0,52; DW = 2,24; Standaardfoutresidu = 0,30.
Waarin: duml = 1 voor 1951 t/m 1978 en waarde 0
voor andere jaren; DRECES = 1 voor de recessieja-
Empirische toetsing
ren 1958, 1967, 1975 en 1980 t/m 1983 en waarde 0
De resultaten van eerder empirisch onderzoek zijn,
evenmin als die van de hiervoor samengevatte theoretische overwegingen, niet onbetwistbaar eenduidig of
stabiel. Het verschil tussen de perioden voor en na
1979 is volgens bij voorbeeld Smulders et al. te verklaren uit de extreem hoge werkloosheid na 1980.
Niet alle in de vorige paragraaf vermelde hypothesen kunnen in een simpele empirische analyse worden betrokken. Dit zou een micro-economische benadering en gedetailleerde data op het niveau van
individuele bedrijven vergen. Wij hebben gekozen
voor een globale macro-economische analyse en
ons daarin geconcentreerd op de invloed van arbeidsproduktiviteit en werkloosheid op het ziekteverzuim. Deze twee variabelen kunnen worden opgevat als proxy voor de conjunctuur, waarbij de
voor overige jaren; voor de overige variabelen zie
toelichting bij tabel 2.
De geschatte regressievergelijking laat zien dat de
invloed van de werkloosheid per deelperiode verschilt. In de eerste deelperiode overheerst de positieve invloed; in de tweede deelperiode is dit omgekeerd. De invloed is evenwel, vooral in de eerste
deelperiode, relatief klein. In de tweede deelperiode leidt een gemiddelde stijging van de werkloosheid met 1 procentpunt tot een daling van het ziekteverzuim met 0,2 procentpunt.
Opvallend is dat de invloed van de arbeidsproduktiviteit significant en relatief groot is. Een stijging van
de arbeidsproduktiviteit van 1 procent leidt tot een
stijging van het ziekteverzuim met 0,05 procentpunt. Gemiddeld steeg over de gehele periode de arbeidsproduktiviteit met 3,5 procent. Dit betekent
dat uit hoofde van de arbeidsproduktiviteitsstijging,
het ziekteverzuim per jaar met gemiddeld 0,18 procentpunt is gestegen. Over een periode van 38 jaar
betekent dit ceteris paribus een stijging van het ziekteverzuim van 6,8 procentpunt. In werkelijkheid is
niet voldaan aan deze ceteris-paribus-clausule waardoor deze resultaten plausibel zijn in het licht van
de feitelijke ontwikkeling over deze periode.
De invloed van de recessiedummy is vrij groot en
zeer significant. Voor recessiejaren, waarin de arbeidsproduktiviteitsgroei zwak is en de werkloosheid stijgt,
betekent dit een additionele daling van het ziekteverzuim met 0,4 procentpunt. Blijkbaar zijn de effecten
van een forse conjuncturele neergang groter dan op
basis van het gemiddelde verwacht zou mogen worden. Dit bevestigt de hypothese van een positief verband tussen werkloosheid en ziekteverzuim.
Ter afsluiting en nadere controle van de statistische
analyse uit het voorgaande is een causaliteitsanalyse
beproefd met behulp van een bivariaat ARIMA-model. Hiermede kan de richting van de bei’nvloeding
worden vastgesteld . Kortheidshalve wordt hier vol-
arbeidsproduktiviteit daarnaast een indicator is voor
de belasting op microniveau.
Door ons is een regressie- en causaliteitsanalyse be-
treffende de relatie tussen conjunctuur en ziekteverzuim uitgevoerd waarbij gebruik is gemaakt van
twee steekproefperioden voor de werkloosheid, namelijk 1951-1978 en 1979-1989. Deze verdeling is gebaseerd op de bovengenoemde theoretische overwegingen waarbij verschillende processen die zich
uiten via de geschatte coefficient voor de werkloosheid, pas hun invloed uitoefenen bij zeer omvangrijke werkloosheid. De invloed van de arbeidsproduktiviteit op het ziekteverzuim is niet afhankelijk van
de omvang van de werkloosheid. De coefficient
voor de arbeidsproduktiviteit is dan ook gedurende
de gehele periode constant verondersteld. De resultaten van deze analyse wijzen in elk geval in de richting van een weinig stabiel verband tussen ziekteverzuim en werkloosheid.
Hieraan voorafgaand is met de berekening van enkele enkelvoudige correlatiecoefficienten een eerste
verkenning van de gegevens beproefd. De door ons
gevonden enkelvoudige correlatiecoefficienten van
ziekteverzuim, arbeidsproduktiviteit en werkloosheid zijn samengebracht in tabel 2, waarbij telkens
de mutaties zijn beschouwd.
Op grond van deze eenvoudige analyse mag worden geconcludeerd dat de samenhang tussen werkloosheid en ziekteverzuim wisselend is in de tijd.
De relatief sterke positieve samenhang tussen arbeidsproduktiviteit en werkloosheid in de tweede
4. P.G.W. Smulders, P. van Leeuwen en W.N. van Nooten,
Werkloosheid en ziekteverzuim: theorie en longitudinaal
onderzoek, Gezondheid en Samenleving, 1983, biz. 23-31.
5. Zie: M.M.G. Fase, Modelling multivariate stochastic time
series for prediction: another look at the Lydia Pinkham
data, in: H. Neudecker en R.D. Heymans (red.), The practice of econometrics, Boston/Dordrecht, 1987, biz. 175-192.
staan met een kwalitatieve samenvatting van de re-
sultaten in label 3.
De uitkomst voor de arbeidsproduktiviteit is duidelijk. Over de gehele periode wordt causaliteit van de
arbeidsproduktiviteit naar het ziekteverzuim gevonden. Voor de werkloosheid is er noch gedurende de
eerste, noch gedurende de tweede deelperiode
sprake van causaliteit. Op basis van onze eerdere regressieanalyse zou voor de tweede deelperiode wel
causaliteit van werkloosheid naar ziekteverzuim
worden verwacht. Dat dit niet het geval is, is waarschijnlijk het gevolg van het geringe aantal waarnemingen in de causaliteitsanalyse voor de tweede
steekproefperiode. De uitkomsten voor de arbeidsproduktiviteit en de werkloosheid in de eerste
deelperiode zijn evenwel overeenkomstig de verwachtingen en verstevigen derhalve de beproefde
empirische toetsing.
Causaliteit van:
Naar:
Deelperiode:
Causaliteit
Produktiviteit
ziekteverzuim
1951-1979
ja
Werkloosheid
Werkloosheid
ziekteverzuim
1951-1978
1979-1989
nee
ziekteverzuim
deels wordt veroorzaakt door werknemers die uit
Tabel 3. Samenmedisch oogpunt zonder bezwaar door hadden kun- vatting causali-
nen werken. Op korte termijn kunnen financiele
tettsanalyse
sancties echter leiden tot geforceerd werken door
werknemers die daar in feite niet toe in staat zijn.
Dit doorwerken tijdens ziekte zal op langere termijn
resulteren in een minder gezonde beroepsbevolking
en in een stijging van het langdurige ziekteverzuim . Een zwak arbeidsethos heeft evenwel vooral
zijn neerslag in het kortstondige ziekteverzuim. Omdat een relatief groot deel van het ziekteverzuim in
Ten slotte
Nederland langdurig is, zullen financiele prikkels,
De resultaten van onze analyse duiden op een positieve relatie tussen conjunctuur en ziekteverzuim
welke echter loopt via verscheidene kanalen. Deze
kanalen zijn enerzijds het anticyclische beloop van
de werkloosheid en anderzijds het procyclische beloop van de arbeidsproduktiviteit. De positieve relatie tussen ziekteverzuim en conjunctuur is dan ook
zeker niet alleen het gevolg van de invloed van de
ook als de arbeidsethoshypothese waarheidsgehalte
bezit, slechts effect hebben op een gedeelte van het
ziekteverzuim. Financiele prikkels alleen zullen als
zodanig dan ook geen geschikte oplossing bieden
voor het hoge ziekteverzuim. Deze algemene macroeconomische zienswijze laat overigens onverlet de
opvatting dat op het bedrijfsniveau ziekteverzuim
een belangrijke kostenfactor is en dat terugdringen
ervan voor een individueel bedrijf belangrijke kostenbesparingen oplevert .
Ten tweede leidt onze analyse niet tot verwerping
van de belasting-belastbaarheidhypothese. Dit betekent dat de gevonden uitkomsten een speciaal licht
werpen op het recentelijk geopperde plan de ziektedagen in mindering te brengen op roostervrije- dan
wel vakantiedagen. Indien de grens van belastbaarheid wordt overschreden waardoor een herstelperiode noodzakelijk is, ondervinden werknemers slechts
een vergroting van de belasting door de vermindering
van het aantal vakantiedagen. Het plan gaat geheel
voorbij aan het feit dat ook tijdens vakantiedagen
vaak herstel van geleverde inspanningen plaatsvindt.
Het plan zal alleen het gewenste effect hebben voor
zover het ziekteverzuim een gevolg is van een gering
arbeidsethos. Hiervoor geeft onze empirische analyse
echter geen duidelijke steun.
Ten derde stellen we op grond van onze empirische
analyse, waarin we in de eerste deelperiode aanwijzingen vinden voor een positieve invloed van de
werkloosheid op het ziekteverzuim, vast dat scherpere controle en meer begeleiding tijdens ziekte in
belangrijke mate leidt tot terugdringing van het ziekteverzuim. Deze maatregelen zijn tevens de enige
die bij geen van de theoretische hypothesen mogelijke contraproduktieve effecten hebben. In dit geval
kunnen werknemers die werkelijk ziek zijn rustig
herstellen en hebben fraudeurs minder kans ten onrechte een ziekteuitkering te claimen.
werkloosheid.
Samengevat blijkt uit zowel de correlatiecoefficienten
als de regressie-analyse dat de werkloosheid meer invloed heeft op het ziekteverzuim naarmate de werkloosheid groter is. Daarnaast is de invloed van de arbeidsproduktiviteit relatief groot en significant. De
empirische toetsing scherpt derhalve aan wat uit een
theoretische analyse kan worden afgeleid.
De significant negatieve invloed van de werkloosheid op het ziekteverzuim gedurende de tweede periode kan een aanwijzing zijn voor de waarheidsgehalte van de arbeidsethoshypothese. Daarnaast is er
mogelijk sprake geweest van een scherpere selectie
door werkgevers. De gevonden positieve invloed
van de werkloosheid op het ziekteverzuim gedurende de eerste deelperiode, hoewel zeer klein en niet
significant, geeft aan dat ook de mechanismen die
zouden kunnen leiden tot een stijging van het ziekteverzuim tijdens een recessie – minder controle en
grotere psychische druk – een zeker waarheidsgehalte bezitten. Geen van de in het literatuuroverzicht genoemde hypothesen wordt derhalve door
onze empirische analyse ontkracht. Het uiteindelijk
waargenomen effect is blijkbaar de resultante van elkaar tegenwerkende krachten die elk, hoewel in de
loop der tijd niet steeds even sterk, hun invloed uitoefenen op het ziekteverzuim. Wegens deze onzekerheid over de determinanten van het ziekteverzuim volgt uit onze analyse niet onmiddellijk met
welke maatregelen het ziekteverzuim kan worden
teruggedrongen. Wel volgen uit onze analyse aanwijzingen over de mogelijk contra-produktieve effecten van de eventuele maatregelen. Deze zullen achtereenvolgens kort worden besproken.
Ten eerste stellen we vast dat, voor zover de arbeidsethoshypothese de ontwikkeling van het ziekteverzuim verklaart, financiele prikkels leiden tot een daling van het ziekteverzuim. Financiele prikkels zijn
echter alleen effectief als het ziekteverzuim groten-
ESB 10-4-1991
nee
M.M.G. Fase
L.M. Keijzer
6. Aanwijzingen hiervoor worden gevonden door H.J Krui-
denier, Ziekteverzuim en werkloosheid, Stichting CCOZ,
Amsterdam, 1983.
7. Vgl. Baling ziekteverzuim kan vaak door ‘simpele dingen”, Onderneming, 5 februari 1991, biz. 6.