WAO-reparatie
Niemand is tevreden. De nieuwe WAO is mini noch
maxi, maar ook geen gulden middenweg. De oude
gevallen en de ouderen onder de toekomstige WAOers werden ontzien, maar toch gaat het de vakbeweging te ver en de werkgevers niet ver genoeg. Met
zijn WAO-beleid regeert het kabinet tegen de samenleving in. Dat de arbeidsongeschiktheid moet worden teruggedrongen vindt iedereen, maar de vraag
hoe dat moet houdt de meningen verdeeld. Ook die
van politici. We zijn er dus niet vanaf. Volgend jaar,
als de stembus heeft gesproken en de kamerzetels
opnieuw zijn verdeeld, als het WAO-gat voor een
aantal werknemers rauwe werkelijkheid is geworden, als jongere werknemers riskant werk gaan mijden tenzij dat gat wordt gedicht, als werkgevers,
nolens volens en ieder op zijn eigen manier, aan die
wens tegemoetkomen zodat een ratjetoe van bedrijfsgewijze verzekeringen met een WAO-breuk de
arbeidsmarkt verstoort, als de bonus/malus-wet averechts blijkt te werken, de werkgelegenheid in kleine bedrijven bedreigt en een onplaatsbaar arbeidsaanbod veroorzaakt, als het beroep op de bijstand
derhalve groeit en zich daar evenzeer uitvoeringsproblemen blijken voor te doen als bij de oude (en de
nieuwe!) WAO, dan wordt het debat heropend.
Inmiddels botsen bonden en bedrijven over de
reparatie. De vakbeweging moet. Uit instinct. Wie
dat wil tegengaan probeert een kat aan zijn staart
achteruit te trekken en mag een haal verwachten.
Haar ideaal is een collectieve verzekering met aan
het laatstverdiende loon gerelateerde uitkeringen.
Dat bepaalt wat zij onder reparatie verstaat. De kosten daarvan wil ze (voor een deel) op de werkgevers
verhalen die ze medeverantwoordelijk houdt voor
het ontstaan van het WAO-gat. De werkgevers daarentegen zijn uit op een Scht ministelsel, met een
individuele aanvulling op vrijwillige basis, te betalen
door de werknemers. En ze willen af van de bonus/
malus-wet. Zo lijkt het bedrijfsleven de principestrijd
uit te vechten, maxi of mini, waar Den Haag niet uit
is gekomen.
Maar in het verkeer tussen belangengroepen geven principes al evenmin de doorslag als in de politieke besluitvorming. Beider belangen zijn meer gediend met een zakelijk compromis dan met een alles
of niets vanwege principes. Al was het maar omdat
men morgen weer met elkaar door een deur moet
zien te komen. De rolverdeling tussen de onderhandelaars is trouwens een andere dan het centrale debat doet vermoeden. Als de vakbeweging niet zo
nodig moest, zouden individuele werkgevers wel beginnen te repareren. Vakbondsonderhandelaars zijn
niet wars van individualisering en arbeidsvoorwaarden op maat, zij het volgene de voorkeur van werknemers en mils ze daarover op bedrijfsniveau mogen meepraten. Werkgevers zijn niet tegen elke
collectieve regeling en ze zien in individualisering
een instrument van personeelsbeleid, toe te passen
ESB 31-3-1993
volgens de voorkeur van het management en zonder bemoeienis van
de bonden. Er is geen simpele tegenstelling collectief/individueel,
het gaat erom wie er aan de touwtjes trekt en wiens collectieve en/of
individuele belangen er worden gediend.
Los daarvan hebben beide partijen de verzekeringsmarkt verkend.
Ze weten dat in de grote bedrijven
ook de slechte risico’s tegen een
gemiddelde premie verzekerbaar
zijn, mils het deelnemertal zo’n 60
a 80% van het personeelsbestand
bedraagt, genoeg om alle werknemers te omvatten voor wie het
WAO-gat reele betekenis heeft en dus genoeg voor
de bonden. Om dat aantal te halen op basis van vrijwilligheid kan een premiebijdrage van werkgevers
nodig zijn, maar als ze goed onderhandelen verdienen ze dat in de rest van het cao-pakket weer terug.
Met die bijdrage kopen ze ook recht van spreken,
wat edit niet vanzelfsprekend is. (De bonden zouden het best allemaal in eigen hand willen houden
en in de toekomst komt het misschien nog wel eens
zover.) De reparatie kost meer dan er in Den Haag
op de WAO werd bespaard, maar minder dan een
langdurig arbeidsconflict. De afloop is voorspelbaar.
Men komt er het eerste uit waar het allemaal wat
overzichtelijk is. En dan volgen vroeger of later en
na meer of minder heisa over premiedifferentiatie en
premieverdeling de bedrijfstakken met kleine bedrijven en een scheve risicoverdeling. Deze gedecentraliseerde aanpak levert onvermijdelijk een verzekeringsbreuk op en de reparatie daarvan vormt het
collectieve sluitstuk van het proces.
Is dan alle politieke pijn over de WAO sinds 1991
voor niets geleden? Dat staat niet vast. Beslissend is
of werkgevers en vakbeweging de verantwoordelijkheid voor de verdere ontwikkeling kunnen waarmaken die ze al reparerende nemen. Daarvoor is meer
nodig dan een reparatie en iets anders dan een ministelsel, namelijk een gezamenlijke aanpak van
verzuimpreventie en rei’ntegratie. Dat ontslaat de
overheid niet van haar eigen verantwoordelijkheid.
Zonder consequent volgehouden jaarlijkse verkleining van de wig blijft elke integratie-inspanning
dweilen met de kraan open en leidt het begrip gangbare arbeid van de nieuwe WAO tot een neerwaartse
mobiliteit op de arbeidsmarkt. Ook zou de overheid
moeten erkennen dat de bonus/malus een miskleun
is geweest. Ten slotte moeten we hopen dat de reparatie geen blijvende schade oplevert voor de arbeidsverhoudingen. Want de kwaliteit daarvan bepaalt
meer dan een keuze tussen mini of maxi of de verzorgingsstaat dn beschaafd dn concurrerend zal zijn.
PJ. Vos