VUT-loos?
De VUT is in discussie. Georganiseerde werkgevers lijken ervan af te willen, voorlopig nog tegen de zin in van
de georganiseerde werknemers. Hoe
komt het toch dat de VUT binnen een
tijdsperiode van 10 jaar eerst sterk opkomt en vervolgens ter discussie wordt
gesteld? Moet het antwoord op die
vraag worden gezocht in onjuist gebleken verwachtingen over de eff ecten van
de VUT of in veranderde demografische
of economische omstandigheden? Ik
zal proberen hier te laten zien, dat deze
mogelijke verklaringen niet bevredigend zijn. Het kernprobleem dat de aanleiding vormde voor de VUT is in de afgelopen jaren niet opgelost. Dat probleem is het verschil tussen het loon
van oudere werknemers en hun produktiviteit. Lonen nemen toe over de levenstijd, terwijl naar alle waarschijnlijkheid de produktiviteit van veel werknemers na een bepaalde leeftijd of een bepaald aantal jaren na het verlaten van
het onderwijs een maximum bereikt om
daarna te dalen. Bij een versnelling van
de technologische vernieuwing wordt
dit maximum naar lagere leeftijden gedrukt en neemt de slijtage van menselijk kapitaal opgedaan in het onderwijs
toe.
Dit probleem is, althans ten dele, aan
te pakken met de VUT. Maar voor de
langere termijn staat die oplossing gelijk aan dweilen met de kraan open.
Voor die termijn is een verlenging gewenst van het traject in de levenstijd
waaroverde produktiviteit toeneemt. Dit
is mogelijk met scholing en opleiding
gedurende de beroepsloopbaan, gecombineerd met regelmatige veranderingen van baan binnen of buiten de bedrijfstak waar men werkt. Dat wil niet
zeggen dat de VUT onmiddellijk valt in
te ruilen voor scholing en onderwijs gedurende de beroepsloopbaan. Scholing
en onderwijs slaan niet meer aan bij
werkenden die het onderwijs al zo’n 30
tot 40 jaar achter zich hebben. Met onderwijs en scholing gedurende de beroepsloopbaan moet men beginnen op
relatief jeugdige leeftijd en dit gedurende de beroepsloopbaan met regelmaat
herhalen. Voordat de VUT zichzelf afschaft zal er dus een periode van zo’n
20 tot 30 jaar van scholing en onderwijs
gedurende de beroepsloopbaan aan
voorafgaan.
De VUT dateert van de jaren zeventig. Onder invloed van de toenemende
werkloosheid werd bedacht dat men arbeidsplaatsen voor jongeren zou kunnen vrijmaken door het voor ouderen
aantrekkelijkte maken om vervroegd uit
te treden. Dat was geen Nederlandse
uitvinding. In dezelfde periode kwamen
vrijwel overal in West-Europa soortgelijke regelingen tot stand. In West-Duits-
ESB 2-3-1988
J.M.M. Ritzen
land heet de VUT bij voorbeeld ‘Vorruheschaft’ en in Italie ‘prepensionamente’. Interessant genoeg blijkt ook in andere landen op dit moment de VUT ter
discussie te staan, met soortgelijke posities van werkgevers en werknemers.
Werkgevers vinden dat zij de VUT niet
meerkunnen betalen. Werknemers blijven streven naar behoud van de VUT
om de arbeidsvoorwaarden aantrekkelijker te maken.
De verwachtingen over de VUT zijn
in belangrijke mate vervuld. Er is op grote schaal van de VUT-regelingen gebruik gemaakt. Weliswaar werden de
arbeidsplaatsen die vrijkwamen niet altijd opgevuld, maar laten we nou wel
wezen: de niet-opgevulde plaatsen
zouden anders ook verloren zijn gegaan, waarschijnlijk met voor de betrokken werknemers veel ingrijpender en
onaangenamere gevolgen. Het is goed
om hier even bij stil te staan. Soms
wordt namelijk de indruk gewekt als zou
de beperkte vervulling van door VUT
vrijgekomen arbeidsplaatsen inhouden
dat de VUT niet goed heeft gewerkt. Die
conclusie geldt alleen als men aanneemt dat de kostenbesparing die bedrijven door de VUT hebben bereikt,
niet of slechts zeer ten dele aan de concurrentiepositie van die bedrijven ten
goede zijn gekomen. Kostenbesparing
zal in het algemeen de produktprijs kunnen doen dalen en de winst kunnen
doen stijgen. Die winst kan de basis leggen voor de financiering van investeringen die uitbreiding of behoud van werkgelegenheid inhouden. Met andere
woorden: de VUT voldeed aan de doelstelling van het vrijmaken van arbeidsplaatsen voor anderen, als men tenminste de kopkleppen van de boekhouder
even afzet. Met grote waarschijnlijkheid
heeft de VUT de jeugdwerkloosheid in
het afgelopen decennium (lets) kunnen
helpen terugdringen.
De VUT was bedoeld als een maatregel met een sociale inslag. In eerste
instantie lijkt dit aspect in de praktijk
goed te zijn gerealiseerd. Oudere werknemers, die volstrekt op hun werk waren uitgekeken (en hun werk vaak ook
op hen) konden gaan genieten van het
laatste deel van hun leven. Toch ligt hier
een adder onder het gras. Werk betekent meer dan inkomen. Het houdt in
dat de tijd wordt gestructureerd, dat mogelijkheden van sociale contacten worden geboden en dat men respect ondervindt voor verrichte diensten. Een situatie waarin oudere werknemers van werk
worden buitengesloten en zichzelf
daarvan afkeren, ware te vermijden.
Een meergeleidelijke overgang van het
werkzame leven naar een bestaan als
gepensioneerde zou verre de voorkeur
verdienen. Zo’n overgang zou bij voorbeeld tot stand kunnen komen, wanneer ouderen minder werken of in banen werken die vooral qua niveau van
fysieke en psychische energie minder
veeleisend zijn. Op het punt van de sociale doelstelling is mijns inziens de
VUT dus niet helemaal geslaagd.
Dit is echter niet de reden voor werkgevers om zich nu tegen de VUT te verzetten. De reden voor verzet tegen de
VUT zijn de kosten. Waren die dan niet
te voorzien bij de invoering van VUT-regelingen? Zeker wel. De scherpe daling
van het aantal kinderen doet zich al langervoor. Hoogstenszou kunnen gelden
dat we nu meer duidelijkheid hebben
dat de daling van het aantal geboorten
tegen het eind van de jaren zestig niet
een rimpel was op een overigens vrijwel
constant niveau. De daling bleek een
structureel karakter te hebben. Op de
langere termijn zullen de VUT-kosten
dus sterk stijgen, onder invloed van de
vergrijzing. Maar dit is een fenomeen
dat zich pas na het jaar 2000 voordoet.
Evenmin is er nu al sprake van een verandering in de neerslag van de kosten
van de VUT. Het zijn nog steeds overwegend de werknemers die bij de huidige situatie van aanbodoverschot op de
arbeidsmarkt de kosten dragen. Dat zal
nog wel even zo blijven, tenzij er met
grote voortvarendheid een beleid wordt
gevoerd datde werkgelegenheid bevordert.
Er is dus geen reden de VUT te veranderen vanuit de oorspronkelijke doelstellingen en overwegingen. Er is echter tegelijk alle aanleiding om de oorzaak van de wens tot vervroegde pensionering bij werknemers en werkgevers weg te nemen.
J.M.M. Ritzen
223