Ga direct naar de content

Volhouden

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 6 1988

Volhouden
De grondstoffen en energie zijn lange tijd niet zo
goedkoop geweest als nu. De inflatie is onder controle.
Allerlei nieuwe kennis ligt klaar om in produkten en diensten te worden toegepast. Na jaren van warme en koude sanering is de bedrijvensector eff icienter dan ooit. En
toch wil de economische groei maar niet uit zijn diepe
sluimer ontwaken. Aan dit mysterie is een lijvig rapport
van de OESO gewijd, dat onlangs in de openbaarheid
werd gebracht .
Met is vooral het probleem van de Westeuropese landen, waar zonder forse stijging van de economische
groei geen acceptabele oplossing voor de werkloosheid
kan worden gevonden. Met deregulering, aanbodeconomisch beleid, beperking van de collectieve uitgaven
en lastenverlaging proberen de overheden al sedert het
begin van de jaren tachtig het investeringsklimaat nog
verderte verbeteren. De investeringen blijven echterver
onder het niveau hangen dat nodig is om de werkloosheid fors te verlagen. Het OESO-rapport probeert in de
eerste plaats te achterhalen waarom het bedrijfsleven
zo lauw reageert op zo gunstige omstandigheden.
Het antwoord op deze vraag wordt gegeven aan de
hand van een analyse van de economische ontwikkeling in de OESO-landen sinds de tweede wereldoorlog.
Na de oorlog bestond er een grote ruimte voor groei vanwege de technische en organisatorische achterstand
van de rest van de wereld op de VS. Die ruimte werd
benut doordat met behulp van institutionele veranderingen de werking van marktmechanisme werd bevorderd.
De wereldhandel werd fors geliberaliseerd, de internationale mobiliteit van kapitaal werd vergroot, de arbeidsmobiliteit was groot en de loonontwikkeling macro-economisch evenwichtig. De technisch-organisatorische
inhaalbeweging en de institutionele vernieuwing resulteerden tezamen in een gemiddelde jaarlijkse bnp-groei
van 5% over de periode 1950-1973.
Dat de gemiddelde groei van de OESO-landen sinds
1973 tot 2,5% per jaar is ingezakt, wijt het rapport in
hoofdzaak aan het niet tijdig verzetten van de institutionele bakens toen het economisch tij keerde. Eind jaren
zestig was de technisch-organisatorische achterstand
op de VS ingelopen. Dat feit maakte een einde aan ongeremde expansie en produktiviteitsstijging. De tekenen die daarop wezen, werden echter gemterpreteerd
als signalen van laagconjunctuur, waarop gereageerd
werd met fiscale en monetaire stimulering. De groeiverwachtingen werden niet neerwaarts bijgesteld, hetgeen,
achteraf gezien, leidde tot te grote expansie van de collectieve sector en hettoekennen van te grote mobiliteitsbeperkende rechten aan werknemers in de vorm van
minimumloon en ontslagbescherming. De opkomst van
de niet-tarifaire handelsbelemmeringen en hetsteunbeleid aan noodlijdende sectoren beperkten daarenboven
de concurrentie op afzetmarkten. Tot overmaat van
ramp maakten de twee olieprijsschokken het helemaal
onmogelijk de toch al door inflatie versluierde relatieve
prijsveranderingen te volgen.
Dit ontwijken van aanpassing aan gewijzigde fundamentele omstandigheden heeft het economisch proces
ernstig verstoord. Zo ernstig zelfs dat de initiatieven die
de afgelopen jaren zijn genomen om het marktmechanisme de allocatie te laten sturen, nog niet tot een acceptabel groeiniveau hebben geleid. De beleidsconclusies van dit rapport laten zich dus gemakkelijk raden.
Heroverweging van beleidsprogramma’s, belastinghervorming, stelselherziening – gezondheidszorg, pensi-

ESB 30-3/6-4-1988

oen, werkloosheidsverzekering -, privatisering en deregulering worden aanbevolen om de collectieve sector
eff icienter en effectiever te maken.
Ter verbetering van de werking van de arbeidsmarkt
pleit men weliswaar voor verzachting van minimumloonregelingen en ontslagbescherming, maarde meeste nadruk wordt gelegd op het bereiken van tripartite overeenstemming over loondifferentiatie en loonflexibiliteit.
Daarnaast wordt de combinatie van scholing en intensieve arbeidsbemiddeling bepleit, terwijl de ruimte voor
verlaging van uitkeringen zo goed als uitgeput wordt geacht. Voor de andere factormarkt, de kapitaalmarkt,
wordt volstaan met het toejuichen van de tot stand gekomen liberalisering en internationalisering, en het bepleiten van aanpassing van het overheidstoezicht aan
de nieuwe situatie. Het gescheiden toezicht per type instelling moet plaatsmaken voortoezichtperfunctie. Verder dient internationaal te worden samengewerkt bij het
houden van toezicht op de financiele markten.
Ten slotte de beleidsaanbevelingen voor de markten
voor eindprodukten. Voor de agrarische sector wordt
gepleit voor het afschaffen van prijsgaranties, desnoods
gecompenseerd doordirecte inkomenssteun. De industrie zou zich beter kunnen redden naarmate minder directe steun en minder specifieke stimuleringssubsidies
worden gegeven. De overheid zou zich moeten beperken tot enerzijds het financieren van fundamenteel wetenschappelijk onderzoek en anderzijds het voeren van
een flexibel mededingingsbeleid dat rivaliteit tussen ondernemingen bevordert zonder samenwerking per se uit
te bannen. Wat de wereldhandel betreft acht de OESO
het de hoogste tijd voor nieuwe initiatieven tot multilaterale handelsliberalisatie. Blootstelling aan de Internationale concurrentie is volgens het rapport het effectiefste
middel om de economische dynamiek te vergroten. Belangrijke onderwerpen voor internationaal handelsoverleg zijn de landbouw, de standaardisatie van technische
normen, de wereldwijde bescherming van het intellectuele eigendom, de restricties op internationaal dienstenverkeer en de rechten van buitenlandse investeerders.
In dit omvattendeprogramma zijn eigenlijk geen nieuwe ideee’n te ontdekken. Het rapport beveelt beleid aan
waarvan de meeste elementen de afgelopen zes jaren
al omstandig zijn getest. Op allerlei punten is het investeringsklimaat verbeterd, mede door diverse niet-beleidgemduceerde ontwikkelingen. De investeringsgolf
en daarmee de verhoopte groei en nieuwe werkgelegenheid laten echter nog steeds op zich wachten. Volgens dit OESO-rapport was al het kap- en snoeiwerk
nog niet genoeg en is bovendien een forse multilaterale handelsliberalisatie noodzakelijk. Dat laatste zou snel
geregeld moeten kunnen worden, gezien de liberale
geest die op economisch-politiek gebied door de OESO
en de rest van de wereld waait. Tot het zover is, luidt de
boodschap uit Parijs: volhouden. Maar hoe lang nog?
Nog eens zes jaar is te lang.

W. Sietsma

1. OECD, Structural adjustment and economic performance,
Parijs, 1987, gepubliceerd 14 maart jl.

317

Auteur