Vier loonmythen
Aute ur(s ):
Keuzenkamp, H.A.
Ve rs che ne n in:
ESB, 83e jaargang, nr. 4163, pagina 601, 14 augustus 1998 (datum)
Rubrie k :
Van de redactie
Tre fw oord(e n):
lonen, nederlandse, economie
Soms lijkt het of politiek en werkelijkheid niets met elkaar te maken hebben. Neem de lonen. Volgens het regeerakkoord van Paars
II, dat op 16 juli verscheen, stijgen zij met jaarlijks anderhalf procent. De FNV liet prompt boos weten dat de vakbeweging de looneisen
niet zal verlagen. En inderdaad, op dezelfde dag spraken werkgevers en werknemers in de thuiszorg een loongroei van ruim het
dubbele af. Het Financieele Dagblad (17 juli 1998, blz. 9) sprak al van ‘reken je rijk voorstellen’.
Ook de hofleverancier van prognoses, het Centraal Planbureau, kreeg kritiek. De wens der informateurs zou de vader der voorspelling
zijn. Bovendien zou het CPB steevast de prognose manipuleren, om te voorkomen dat deze de loonontwikkeling zou opdrijven. Er zijn al
kamervragen aangekondigd. Het zou echter jammer zijn als de maiden-speach van de aankomende parlementariër door mythen wordt
vertroebeld. Daarom een ontzenuwing van vier loonmythen.
De eerste is dat de beste voorspelling voor het beleid ook de meest waarschijnlijke uitkomst is. Wie in het laatste geïnteresseerd is, moet
rekenen op krap vier procent (zoals in de zorg dus). Dat vindt onze hofleverancier trouwens ook (CEP 1998, blz. 173). Waar komt die
anderhalf procent dan vandaan? Heel simpel: deze volgt uit de overige uitgangspunten voor het beleid van de komende jaren – een
voorzichtig scenario waarbij de groei jaarlijks twee procent zal bedragen. Daarbij hoort nu eenmaal een matige loonstijging van ongeveer
2,25% (want van krapte op de arbeidsmarkt is dan weinig te merken). Dat is nog steeds hoger dan anderhalf, zult u zeggen. Klopt, maar
volgens het CPB zullen de lonen verder matigen dankzij de lastenverlichting die op het programma staat.
De tweede loonmythe is dat het CPB strategisch voorspelt. Door steevast de loonontwikkeling te onderschatten zou een bijdrage
worden geleverd aan een gematigde inzet van vakbonden bij de onderhandelingen (dit veronderstelt een domme vakbeweging). Wie naar
de voorspellingen en realisaties kijkt, ziet echter dat er van systematische onderschatting geen sprake is (zie figuur 1).
Figuur 1. Stijging loonvoet, ramingen en realisaties in procenten per jaar, 1975-1995 1.
De vakbeweging neemt de voorspelde loonontwikkeling niet als uitgangspunt voor onderhandelingen. De ‘loonruimte’, die als leidraad
voor cao-onderhandelaars geldt, wordt bepaald door de verwachte inflatie en de groei van de productiviteit. Het resultaat wordt verder
natuurlijk vooral bepaald door schaarsteverhoudingen op de arbeidsmarkt. Daarmee komt de derde loonmythe in beeld: dat er sprake zou
zijn van een reuze verantwoordelijke vakbeweging, die sinds 1982 in staat is de lonen lager te houden dan de markt dicteert. Als het waar
was dan zou de vakbeweging haar leden een slechte dienst bewijzen. Maar het is niet waar. Hoewel de lonen in Nederland achterbleven
bij die van bijvoorbeeld Duitsland, was de situatie op de arbeidsmarkt bij ons aanzienlijk beroerder dan elders. ‘Loonmatiging’ is weinig
anders dan die goeie ouwe Phillips-curve. Het veelgeprezen Akkoord van Wassenaar was goeddeels mosterd na de maaltijd. Zonder dat
akkoord waren de lonen evengoed achtergebleven, hooguit was er wat meer gestaakt.
Als nu van schaarste op de arbeidsmarkt wordt gesproken, dan geeft dat slechts aan dat een miljoen mensen met een uitkering op grond
van werkloosheid niet meer als effectief arbeidsaanbod gelden. De beste garantie op voortzetting van ‘loonmatiging’ is dit miljoen dichter
bij de arbeidmarkt te trekken door drempels te verlagen, en verder werkgevers en werknemers de ruimte laten om al naar gelang de situatie
op hun deelmarkt de lonen vast te stellen.
Zolang de verhoudingen op de arbeidsmarkt niet veranderen, dan is er geen enkele reden voor extra matiging. Hiermee komen we bij de
vierde loonmythe. Lastenverlichting zou leiden tot loonmatiging. Maar de beloofde lastenverlichting zal de verhoudingen op de
arbeidsmarkt nauwelijks veranderen. De verlaging van het toptarief van de inkomstenbelasting is een aangenaam douceurtje voor
topverdieners. Omdat ze even schaars blijven zal geen werkgever erover piekerren het bruto loon evenredig te verlagen. Voor
middengroepen (waar de achterban van de vakbeweging zit) is de lastenverlichting veel beperkter, een extra reden voor de vakbeweging
om fiscale maatregelen bij de onderhandelingen te negeren. En de lastenverlichting ‘onderin’ wordt gecombineerd met het verhogen van
uitkeringen, via de koppeling en aanvullende uitkeringen.
Dat is dus de bron voor de enige relevante kamervraag. “Mevrouw de voorzitter, hoe denkt het kabinet dat lastenverlichting het
arbeidsaanbod dermate stimuleert, dat de lonen met bijna een procent zullen achterblijven?
1 Ontleend aan F.J.H. Don, De positie van het Centraal Planbureau, ESB, 6 maart 1996, blz. 208-212.
Copyright © 1998 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)