Regulering met behulp van een test om kaartbetalingen voor winkeliers niet duurder te laten zijn dan contante betalingen, heeft onbedoelde negatieve gevolgen.
Marktordening ESB
MARKTORDENING
Vergoedingen voor
kaartbetalingen in winkels
De Europese Commissie is voornemens om de interbancaire vergoedingen voor kaartbetalingen te reguleren. Zij stelt hiervoor limieten voor die oorspronkelijk berekend zijn aan de hand van de
zogenaamde toeristentest waarbij kaartbetalingen voor winkeliers
evenveel kosten als contante betalingen. Uit onderzoek met Nederlandse kostendata blijkt evenwel dat toepassing van deze methode onbedoelde en ongewenste effecten kan hebben.
Nicole Jonker
Senior beleidsmedewerker bij De
Nederlandsche Bank
Mirjam Plooij
Beleidsmedewerker
bij De Nederlandsche Bank
V
oor betalingen met hun pinpas betalen Nederlandse consumenten geen transactietarieven aan hun bank. Winkeliers doen dit wel
als zij een pinbetaling accepteren (figuur 1).
Een deel van de opbrengsten van de bank van
de winkelier wordt door middel van een interbancaire vergoeding doorgegeven aan de bank van de consument (kader 1).
Op 24 juli 2013 heeft de Europese Commissie (EC) een voorstel gepubliceerd voor een verordening die interbancaire vergoedingen voor kaartbetalingen moet gaan reguleren. Deze
vergoedingen vormen een groot deel van de transactietarieven die winkeliers in Europa betalen voor kaartbetalingen.
Zorg van de EC is dat kaartmaatschappijen disproportioneel
hoge vergoedingen stellen om zo banken over te halen hun
kaarten aan te bieden aan hun klanten. Hierdoor moeten
winkeliers hoge transactietarieven betalen die zij doorberekenen in hun productprijzen. In totaal schat de EC dat er in
de EU ruim tien miljard euro aan interbancaire vergoedingen
betaald wordt. De voorgestelde wetgeving moet dit met zo’n
zes miljard euro verminderen.
De conceptverordening stelt limieten aan de vergoedingen voor creditcardbetalingen (0,3 procent van de transac-
Jaargang 98 (4667) 30 augustus 2013
515
tiewaarde) en pinbetalingen (0,2 procent). Deze niveaus zijn
oorspronkelijk de uitkomst van een zaak van de EC tegen
MasterCard, en worden sinds 2009 door MasterCard gebruikt voor grensoverschrijdende kaartbetalingen. Ze zijn berekend door middel van de ‘toeristentest’, die als uitgangspunt
heeft dat de winkelier geen extra kosten maakt als een klant
met een kaart wil betalen. Zo is er voor de winkelier geen reden om kaartbetalingen te weigeren, ook niet bij een klant die
contant geld op zak heeft en die naar verwachting nooit meer
terug zal keren in die winkel (de ‘toerist’). MasterCard maakte
voor de berekeningen gebruik van data voor Nederland (over
2002), België (2003) en Zweden (2002).
In 2010 werd de methode door de EC ook toegepast in
een vergelijkbare zaak tegen VISA, en ook in de conceptverordening wordt in de onderbouwing van de gekozen niveaus
verwezen naar de toeristentest. Opvallend is dat de methode
zelf niet de status van wettelijke benchmark krijgt. De EC laat
momenteel wel een onderzoek uitvoeren naar de kosten die
winkeliers maken, om zo nieuwe niveaus voor de toeristentest
te berekenen, maar zij heeft de resultaten dus niet afgewacht.
In plaats daarvan kiest de EC pragmatisch voor de niveaus die
al gehanteerd worden voor grensoverschrijdende betalingen.
De toeristentest in de praktijk
De toeristentest is een methode om maximale interbancaire
vergoedingen te bepalen op basis van de kosten die winkeliers
maken voor het accepteren van kaart- en cash-betalingen. Het
gaat daarbij om tarieven die winkeliers aan banken betalen voor
het accepteren van kaartbetalingen en het afstorten en opnemen van contant geld, en om kosten van betaalterminals en telecomverbinding, arbeidsloon voor de tijd aan de kassa en voor
het tellen en afstortklaar maken van geld, waardevervoer enzovoort. Als eerste stap wordt een bancair winkelierstarief berekend dat ervoor zorgt dat de totale kosten voor beide betaalmethoden gelijk zijn. Door van dit transactietarief het gedeelte af
te trekken dat bestemd is voor de bank van de winkelier, wordt
vervolgens de interbancaire vergoeding bepaald.
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
515
28-8-2013 12:32:30
ESB Marktordening
Betaalstromen bij aankoop product
Figuur 1
Eigenaar
betaalproduct
Tarief betalende bank
Tarief ontvangende bank
Interbancaire
vergoeding
Bank van klant
Bank van winkelier
Overboeking
Consumententarief
Bericht
bijschrijving
Betaalopdracht
Klant
Product
Winkelierstarief
Winkelier
te bepalen, zouden banken hieraan 370 miljoen euro aan inkomsten hebben gehad. Dit is 75 miljoen euro meer dan hun
daadwerkelijke kosten. Kortom, de toeristentest-methode
biedt geen garantie tegen disproportionele transactietarieven
voor winkeliers.
De vraag is waar de enorme stijging van de volgens de
toeristentest berekende maximumvergoeding vandaan komt.
Het antwoord ligt deels in veranderde betaalgewoonten. Tussen 2002 en 2009 zijn consumenten hun aankopen steeds vaker gaan pinnen in plaats van contant af te rekenen. Enerzijds
daalden hierdoor de kosten per pinbetaling voor winkeliers
vanwege schaalvoordelen. Anderzijds namen de kosten voor
cash-betalingen toe. Zij hadden te lijden onder negatieve
schaalvoordelen en van loonstijgingen, omdat contante betalingen relatief arbeidsintensief zijn (EIM, 2011). Daarnaast
drukten de steeds snellere en goedkopere internetverbindingen de pinkosten. Kortom, wanneer consumenten frequenter
pinnen en minder vaak contant afrekenen, kunnen met de
toeristentest-methode als benchmark interbancaire vergoedingen omhoog gaan.
Mogelijke effecten regulering kaartgebruik
Met Nederlandse data zijn de kosten geschat die winkeliers maken voor iedere afzonderlijke betaling met de pinpas
of met contant geld (Brits en Winder, 2005; EIM, 2011).
Het gaat hierbij om verwerkingskosten voor plaatsgevonden
betalingen, en niet om vaste kosten die niet variëren met het
aantal betalingen en hun waarde. Veel van de kosten zijn variabel, maar vaste kosten zijn bijvoorbeeld kluizen en kassalades
voor cash, en datacomlijnen en (goeddeels) betaalautomaten
voor kaartbetalingen. Hiermee zijn vervolgens de volgende
functies voor 2002 en 2009 bepaald, waarbij X het transactiebedrag voorstelt en TT-IV de maximale interbancaire vergoeding die voldoet aan de toeristentest:
2002: TT-IV(X) = –0,138 + 0,0045 X
2009: TT-IV(X) = –0,062 + 0,0068 X
(1)
(2)
Tabel 1 toont de nominale en relatieve waarde van de
maximaal toegestane vergoeding voor verschillende bedragen. Omdat de winkelierskosten voor een contante betaling
toenemen met de hoogte van X, stijgt de vergoeding voor
kaartbetalingen ook met de hoogte van het bedrag. Opvallend is dat deze vergoeding enorm toeneemt tussen 2002 en
2009. Van gemiddeld 0,07 euro ofwel 0,2 procent van het
gemiddelde pinbetaling in 2002 naar 0,20 euro ofwel 0,5
procent in 2009. Die 0,20 euro ligt zelfs boven de gemiddelde kosten van 0,17 euro per pinbetaling van de bank van
de consument en de winkelier samen ( Jonker, 2013), terwijl
de interbancaire vergoeding in de argumentatie van banken
bedoeld is om de kosten van de bank van de consument deels
te dekken. De berekende maximumtarieven liggen ver boven
de in Nederland feitelijk gehanteerde tarieven. In werkelijkheid hanteerden Nederlandse banken in 2009 bilaterale interbancaire vergoedingen van tussen de 0,01 en 0,02 euro (NMa,
2010). Het gemiddelde winkelierstarief lag in 2002 op circa
0,06 euro en in 2009 op circa 0,04 euro.
In 2009 waren er bijna twee miljard pinbetalingen in
Nederland. Als destijds de toeristentest-methode zou zijn
gebruikt om de hoogte van de interbancaire vergoedingen
516
516
Volgens Rochet en Tirole (2011) leidt bij toepassing van de
toeristentest een toename van de interbancaire vergoeding
als gevolg van hogere kosten van cash tot een hoger pintarief
voor winkeliers. Winkeliers blijven voor wat betreft hun kosten indifferent tussen contante en pinbetalingen. De acceptatie van de pinpas wordt niet beïnvloed. Tegelijkertijd leidt een
hogere interbancaire vergoeding in theorie tot lagere pintarieven voor consumenten. Dit maakt kaartbetalingen voor hen
aantrekkelijker, waardoor zij vaker gaan pinnen.
Dit doet de vraag rijzen hoe banken in Nederland de
fictieve toename van de maximale interbancaire vergoeding
doorgegeven zouden kunnen hebben in de pintarieven voor
winkeliers en consumenten. Tabel 2 laat de gerealiseerde bancaire tarieven in Nederland zien voor 2002 en 2009 en de fictieve tarieven voor 2009. Hierbij is verondersteld dat de fic-
De markt voor betaaldiensten
kader 1
De markt voor betaaldiensten is een tweezijdige markt,
waar producten worden aangeboden aan twee groepen
klanten (winkeliers en consumenten) voor twee verschillende prijzen. Over het algemeen is het voor banken lastig
om consumenten te laten betalen om te betalen, terwijl
winkeliers wel bereid zijn transactietarieven te betalen om
zo hun klanten de mogelijkheid te bieden hun kaart te gebruiken. De winkelierstarieven komen terecht bij de bank
van de winkelier; de bank krijgt zo een groot deel van de
kosten van de betaaldienst vergoed, ook de kosten die de
bank van de consument maakt. De bank van de winkelier
betaalt vervolgens een interbancaire vergoeding aan de
bank van de consument. De hoogte hiervan wordt vastgesteld via bilaterale of multilaterale onderhandelingen
tussen banken, of door kaartmaatschappijen.
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
Jaargang 98 (4667) 30 augustus 2013
28-8-2013 12:32:30
Marktordening ESB
tieve tarieven alleen zijn beïnvloed door ontwikkeling van de
interbancaire vergoeding naar 0,20 euro en dat deze volledig
is doorgegeven. Het winkelierstarief zou hierdoor met 233
procent zijn toegenomen van gemiddeld 0,06 euro naar 0,20
euro. Het consumententarief zou gedaald zijn van 0,00 euro
naar minus 0,16 euro. Banken zouden consumenten dus 0,16
euro hebben betaald per pinbetaling. Banken zouden hun
extra inkomsten ook doorgegeven kunnen hebben via betaalpakkettarieven. In 2002 hoefden consumenten hiervoor nog
niet te betalen, maar in 2009 wel. Het gemiddelde consumententarief voor een basispakket bedroeg toen circa 12 euro. Als
banken de extra inkomsten via het betaalpakkettarief hadden
doorgegeven, zouden die met 14,50 euro zijn verlaagd naar
minus 2,50 euro, dus zouden consumenten de banken niet
hoeven te betalen voor het pakket, maar juist geld toe krijgen.
Echter, in werkelijkheid maken Nederlandse banken
geen gebruik van transactietarieven of beloningen voor consumenten. Ook in de meeste andere Europese landen gebeurt
dit niet. Aan de consumentenzijde is er dus geen prijsmechanisme waarmee banken het betaalgedrag kunnen beïnvloeden. Aan de winkelierszijde is dit er wel. De stijging van het
winkelierstarief per pinbetaling tot 0,20 euro maakt het accepteren van pinbetalingen voor winkeliers een stuk minder
aantrekkelijk.
Maximale interbancaire vergoedingen voor
verschillende bedragen (TT-IV), 2002 – 2009
2002
2009
Bedrag in eur0’s
TT-IV in
eur0’s
Percentage
van bedrag
TT-IV in
eur0’s
Percentage
van bedrag
Minder dan 10,00
–0,12
–2,3
–0,03
–0,6
10,00 – 20,00
–0,07
–0,5
0,04
0,3
20,00 – 30,00
–0,03
–0,1
0,11
0,4
30,00 – 40,00
0,02
0,1
0,18
0,5
40,00 – 50,00
0,06
0,1
0,24
0,5
50,00 – 100,00
0,20
0,3
0,45
0,6
Meer dan 100,00
2,13
0,4
3,37
0,7
Gemiddelde waarde pinbetaling
2002: 47,25
0,07
0,2
0,26
0,5
2009: 39,07
0,04
0,1
0,20
0,5
Gevolgen virtuele TT-IV in banktarieven
voor consumenten en winkeliers
Conclusie
De expliciet genoemde doelstelling van de EC is om interbancaire vergoedingen te verlagen en kaartbetalingen te
stimuleren. Hoewel de toeristentest in de zaken tegen MasterCard en VISA inderdaad tot een verlaging van deze vergoedingen geleid heeft, zal dit niet onder alle marktomstandigheden het geval zijn. De geschetste ontwikkeling laat zien
dat toepassing van deze methode onbedoelde gevolgen kan
hebben in een markt waar kaartgebruik stijgt en cashgebruik
daalt. Door wijzigingen in kosten voor cash en pin kan de
maximale vergoeding die voldoet aan de toeristentest stijgen, waardoor winkeliers niet profiteren van besparingen als
gevolg van de stijging van het kaartgebruik, omdat deze geneutraliseerd worden door stijgende transactietarieven. Dit
maakt het voor hen minder aantrekkelijk om te investeren in
de acceptatie en efficiëntie van kaartbetalingen. Ook hebben
zij minder reden om consumenten te stimuleren om te pinnen, juist in een markt waar de maatschappelijke kosten van
kaartbetalingen dalen en die van contante betalingen stijgen.
De conceptverordening bevriest de maximale interbancaire vergoedingen voor vier jaar, waarna deze herzien worden. De door de EC genoemde zes miljard euro besparingen
slaan alleen neer in markten waar de wetgeving tot lagere
tarieven leidt; daarbij behoort niet het pinnen in Nederland.
Als de Europese markt zich de komende jaren ontwikkelt
zoals de EC voor ogen heeft, zal een toepassing van de toeristentest met nieuwe kostencijfers mogelijk eerder hogere
dan lagere maximumniveaus als gevolg hebben. Consumenten en winkeliers zouden dan slechter af kunnen zijn. Het
is dan ook een goede zaak dat de EC zich er niet aan committeert om de toeristentest dan weer uit de ijskast te halen.
In een markt waar vrijwel elke consument een pinpas heeft
en geen transactietarieven betaalt, is het vooral de acceptatie
door winkeliers waar vooruitgang te boeken is. In dit kader
is een andere door de EC genoemde optie interessant: deze
Jaargang 98 (4667) 30 augustus 2013
517
Tabel 1
tabel 2
Pakkettarief
consument op
jaarbasis
WinkeliersÂ
tarief pin
ConsuÂmentenÂÂ
tarief pin
Realisatie tarieven 2002
0,06
0,00
0,00
Realisatie tarieven 2009
0,04
0,00
12,00
Virtuele tarieven 2009
0,20
–0,16
–2,50
In euro’s
vergoedingen voor pinbetalingen op termijn volledig verbieden, waardoor winkelierstarieven nog verder kunnen dalen.
Pas in dat geval profiteren ook de Nederlandse winkelier en
consument.
literatuur
Brits, H. en C. Winder (2005) Payments are no free lunch. DNB Occasional Study, 5(2).
EIM (2011) Point-of-sale payment transactions in 2009. Benchmark for the costs of point-of-sale
payment traffic within the framework of the evaluation as agreed in the so called ‘Further Agreement with Payment Transactions Covenant 2005’. Zoetermeer: EIM.
Jonker, N. (2013) Social costs of POS payments in the Netherlands 2002–2012: efficiency
gains from increased debit card usage. DNB Occasional Study, 11(2).
Jonker, N. en M. Plooij (2013) Tourist Test interchange fees for card payments: down or out?
Journal of Financial Market Infrastructures, 1(4), 51–72.
NMa (2010) Visiedocument betalingsverkeer 2010. Den Haag: NMa.
Rochet, J.-C. en J. Tirole (2011) Must-take cards: merchant discounts and avoided costs.
Journal of the European Economic Association, 9(3), 462–495.
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
517
28-8-2013 12:32:30