Nederland kent diverse subsidies ter bevordering van de verduurzaming van de woningvoorraad. Bij wie komen die subsidies terecht, en hoe effectief is dat bij het verminderen van de CO2–
uitstoot?
In het kort
- Woningverduurzaming bespaart relatief het meeste geld bij lage inkomens maar de meeste CO2 bij hoge inkomens.
- Verduurzamingssubsidies komen vooral terecht bij rijke huishoudens, die ook zonder subsidie kunnen verduurzamen.
- Voor een inclusievere energietransitie kunnen er voorrangsregelingen of gerichte leenfaciliteiten voor lage inkomens komen.
Twintig procent van de Nederlandse CO2-uitstoot wordt veroorzaakt door huishoudens en het grootste gedeelte van deze uitstoot is direct gerelateerd aan energiegebruik in de woning (CBS, 2019). Dit maakt het verduurzamen van de huizenvoorraad van groot belang om onze klimaatdoelen te behalen. Huishoudens kunnen hun energieverbruik – en daarmee hun energiekosten – zowel laten dalen via gedragsveranderingen als door hun huis te verduurzamen.
Om de verduurzaming van de woningvoorraad te stimuleren, zijn er in Nederland in de afgelopen jaren verschillende subsidies ingevoerd. Zo kunnen huishoudens bijvoorbeeld de btw terugvragen bij de aanschaf van zonnepanelen en een vergoeding aanvragen voor isolatie en andere energiebesparende maatregelen via de Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE).
Wie profiteert er van deze subsidies, en wat is het effect ervan op de CO2-uitstoot? In dit artikel onderzoeken we dit aan de hand van het Woononderzoek Nederland (WoON), een enquête die door de Nederlandse overheid wordt uitgevoerd ter ondersteuning van de beleidsvorming.
Data en methodologie
We gebruiken de Woningmarkt-module, die elke drie jaar wordt uitgevoerd. In dit artikel focussen we met name op de resultaten van 2018, aangezien het thema energie in de enquête van dat jaar centraal stond. In dit jaar hebben 67.524 respondenten deelgenomen aan de enquête, 66,2 procent van de respondenten zijn huiseigenaar en 24,7 procent woont in een sociale huurwoning.
Voor inkomen en vermogen maken we gebruik van gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Inkomen is gedefinieerd als bruto-inkomen inclusief sociale voordelen, verminderd met inkomensoverdrachten, verzekeringspremies en belasting op inkomen en vermogen (in lijn met de CBS-definitie). Vermogen definiëren we als totaal vermogen minus schulden.
Onze dataset bevat ten slotte gegevens van de netbeheerder over energiegebruik en -uitgaven. Gemiddeld geven huishoudens 6,8 procent van het inkomen uit aan energie en meer dan de helft hiervan (3,6 procent van het inkomen) wordt uitgegeven aan gas.
We bestuderen het effect van inkomen op de vraag naar een duurzame woning aan de hand van een regressieanalyse, waarbij we gebruikmaken van twee duurzaamheidsmaatstaven van de woning. Voor onze eerste duurzaamheidsmaatstaf kijken we of een huishouden de woning in de afgelopen vijf jaar energiezuiniger heeft gemaakt door te investeren in energiebesparende maatregelen, zoals de installatie van dubbelglas, isolatie, zonnepanelen, een boiler of overige energie-efficiëntie verhogende renovaties: 56,8 procent van de huishoudens in onze steekproef heeft dit soort renovaties ondernomen. Onze tweede duurzaamheidsmaatstaf is het wonen in een duurzame woning. We classificeren huizen met een A- of B-label als energie-efficiënt, en 24,3 procent van de respondenten woont in een dergelijke woning. We controleren voor huishoudenskenmerken zoals leeftijd, geslacht, educatie en gezinssamenstelling, en woningkenmerken zoals vierkante meters, het type woning, bouwjaar en locatie.
Subsidies vooral naar hogere inkomens
Ongeveer 6,8 procent van de huishoudens in onze steekproef heeft in 2018 een verduurzamingssubsidie ontvangen en dit is 14,2 procent van de huishoudens die energie-efficiëntie verhogende renovaties hebben ondernomen.
Hogere-inkomensgroepen maken veel vaker gebruik van subsidies voor verduurzamingsmaatregelen (tabel 1). In onze dataset heeft bijna 16,4 procent van de huishoudens met een hoog inkomen (meer dan 55.000 euro) een subsidie ontvangen voor energiebesparende maatregelen, terwijl dit percentage onder lagere inkomens (minder dan 25.000 euro) slechts 8,7 procent bedraagt. We vinden hetzelfde patroon als we puur kijken naar de koopsector.

Hogere inkomens verduurzamen meer
Het ondernemen van een energiebesparende maatregel of het verhuizen naar een duurzamere woning vermindert het deel van het inkomen dat naar energie-uitgaven gaat. Het blijkt dat energiebesparende maatregelen of het verhuizen naar een energie-efficiënte woning gemiddeld leidt tot een daling van 587 euro in energie-uitgaven per jaar. Van dit effect wordt 65 procent verklaard door het hebben van een energie-efficiënte woning. Over een investeringshorizon van vijftien jaar, en een discontovoet van vijf procent, lopen deze besparingen op tot zeventien procent (6.100 euro) van het mediane netto vermogen (Droës en van der Straten, 2024).
Uit tabel 2 volgt dat een toename van een standaardafwijking in het jaarlijkse inkomen (ongeveer 31.000 euro) van een huishouden de kans dat er in de afgelopen vijf jaar aan energiebesparende maatregelen is genomen met 3,8 procentpunt verhoogt. Uit verdere analyses blijkt dat het effect op het plaatsen van dubbel glas en isolatie het grootst is, zonnepanelen installeert men vaak als laatst.

Ook zien we dat hogere inkomens vaker in energiezuinige woningen (gaan) wonen: een toename van het inkomens met de standaardafwijking verhoogt de kans dat een huishouden een energie-efficiënte woning (middels verhuizen) bezit met 3,1 procentpunt. Dit heeft op individueel niveau ook invloed op de energierekening.
Als we in de regressie uit tabel 2 controleren voor subsidies, blijft inkomen een sterk verklarende factor voor de kans dat een huishouden energiebesparende maatregelen neemt. Subsidies lijken dus, in hun huidige vorm, voornamelijk ten goede te komen aan huishoudens die mogelijk ook zonder financiële steun zouden kunnen verduurzamen.
Afruil tussen armoede en klimaat
Dat hogere inkomens meer verduurzamen, kan ook komen omdat zij meer financiële middelen hebben om te investeren in energiebesparing. Huishoudens met een laag inkomen hebben vaak niet de middelen om zelf in verduurzaming te investeren, ook al hebben ze wellicht meer baat bij lagere energiekosten.
Met het oog op de CO2-uitstoot kan het gewenst zijn dat vermogendere huishoudens investeren in energiebesparing, omdat dit de huishoudens zijn die het meeste uitstoot hebben aan energiegebruik in de eigen woning (figuur 1a).
Daar staat tegenover dat energiebesparing voor de minst vermogende huishoudens financieel het grootste verschil maakt (figuur 1b). De besparingen bedragen na 15 jaar 36 procent van het netto vermogen voor huishoudens aan de onderkant van de inkomensverdeling, terwijl de besparingen voor huishoudens aan de top van de inkomensverdeling slechts 7 procent bedragen.

Dit brengt een afruil in beleid naar voren tussen het beschermen van huishoudens met lage inkomens tegen hoge energie-uitgaven enerzijds, en het effectief reduceren van CO2-uitstoot anderzijds. Beleid dat zich alleen richt op het energie-efficiënt maken van de woning van huishoudens met een inkomen onder de mediaan laat ongeveer 63 procent van de mogelijke reductie in CO2-uitstoot ongerealiseerd. Beleid dat zich richt op huishoudens in het eerste kwartiel van de inkomensverdeling laat ongeveer 83 procent van de mogelijke reductie in CO2-uitstoot ongerealiseerd.
Wanneer we kijken naar het energiegebruik door huishoudens in verschillende woningsectoren, zien we dat het merendeel van deze mogelijke reductie in de koopsector zit. Daar staat tegenover dat reductie van armoede meer aan de onderkant van de verdeling zit, en dus vaker in de huursector.
Sinds het ingaan van het Klimaatakkoord in 2019 zijn energiebesparende maatregelen toegenomen, wat resulteerde in een stijging van het aantal duurzame woningen. Tegelijkertijd zijn energieprijzen fors gestegen en heeft de coronapandemie huishoudens, vooral met lagere inkomens, financieel geraakt. De combinatie van gestegen energieprijzen en beleidsmaatregelen doet vermoeden dat huishoudens met lagere inkomens relatief sterker gestimuleerd zouden worden tot energiebesparende maatregelen. Echter, uit verdere analyse met de data van het woononderzoek uit 2021 volgt dat het contrast in energiebesparing groot blijft: huishoudens in het laagste inkomenskwartiel besparen 58 procent van hun nettovermogen, tegenover 13 procent in het hoogste kwartiel. Hoewel het verschil in CO2-uitstoot tussen lage en hoge inkomens is verkleind, blijft de afruil tussen energiearmoede en klimaatmaatregelen relevant.
Conclusie en implicaties voor beleid
De subsidies komen dus vooral bij hogere-inkomensgroepen terecht en lijken voor hen niet per se doorslaggevend in hun beslissing om te verduurzamen. Dat roept vragen op over de effectiviteit van dit stimuleringsbeleid, ook als we breder kijken naar de afruil tussen klimaat en ongelijkheid. Mogelijk is het effectiever als er gekeken wordt naar inkomensafhankelijke subsidies, bijvoorbeeld door een inkomensdrempel in te stellen. Zo zullen subsidies eerder terechtkomen bij huishoudens met een lager inkomen, voor wie financiële steun vaak essentieel is om te kunnen investeren in verduurzaming. Daarnaast kan het nuttig zijn om huishoudens te informeren over de energiebesparingen die duurzame investeringen opleveren (Newell en Siikamäki, 2014).
Ook is er ruimte om leningen een prominentere rol te geven in het beleid. Veel huishoudens, met name uit de lagere inkomensgroepen, ondervinden namelijk financieringsbeperkingen, waardoor ze minder in staat zijn te investeren in energiebesparende maatregelen (Havlínová et al., 2022), terwijl deze energiebesparende maatregelen zichzelf vaak terugverdienen.
Het creëren van leenfaciliteiten zou voor huishoudens die geen toegang hebben tot traditionele financieringsbronnen een uitkomst kunnen zijn. Dit kan bijvoorbeeld door het aanbieden van aantrekkelijke leningen of laagrentende kredieten aan huishoudens met lage inkomens.
Ten slotte laat onze analyse zien dat de grootste energiebesparingen voortkomen uit het verhuizen naar een energie-efficiëntere woning, in plaats van het verduurzamen van de eigen woning. Dat kan pleiten voor beleid dat inzet op het slopen van verouderde energie-inefficiënte woningen die niet meer verduurzaamd kunnen worden en op het faciliteren van verhuizingen naar nieuwere, duurzamere woningen.

Literatuur
CBS (2019) Uitstoot CO2 hoger in het vierde kwartaal 2018. CBS Statistiek, 14 februari.
Dröes, M.I. en Y. van der Straten (2024) Home improvement, wealth inequality, and the energy-efficiency paradox. Tinbergen Institute Discussion Paper, 2024-026/IV.
Havlínová, J., B. Heerma van Voss, L. Zhang et al. (2022) Financiering voor de verduurzaming van de woningvoorraad. DNB Analyse, 8 februari.
Kikstra, J.S., P. Waidelich, J. Rising et al. (2021) The social cost of carbon dioxide under climate-economy feedbacks and temperature variability. Environmental Research Letters, 16, 094037.
Newell, R.G. en J. Siikamäki (2014) Nudging energy efficiency behavior: The role of information labels. Journal of the Association of Environmental and Resource Economists, 1(4), 555–598.
Auteurs
Categorieën