Veel fictie, weinig antwoorden
Aute ur(s ):
Bomhoff, E.J. (auteur)
Hoogleraar economie aan de Universiteit Nyenrode.
Ve rs che ne n in:
ESB, 86e jaargang, nr. 4324, pagina 724, 21 september 2001 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
miljoenenota
De Miljoenennota bevat ten aanzien van de collectieve sector veel vertekende feiten. Ook de analyse van gevoerd en wenselijk beleid
in die sector schiet tekort.
Waar te beginnen met een bespreking van de Miljoenennota? Eerst de feiten, dan de analyse, ten slotte het beleid. Deze
Miljoenennota heeft al grote moeite met de feiten. Ik geef vier voorbeelden, die allemaal ontleend zijn aan de openingsbladzijden van
Hoofdpunten van het Regeringsbeleid, waarin de regering haar belangrijkste claims neerlegt.
Feiten
Zorg groeide minder dan gesteld
Bewering nummer één: “het aantal mensen dat in de zorg werkt, is met meer dan 100.000 toegenomen”. Omdat de totale werkgelegenheid
in personen sinds 1994 is toegenomen met 1,7 miljoen, terwijl de zorg bijna negen procent van de economie beslaat en meer
arbeidsintensief is dan gemiddeld, zou het wel vreemd zijn als de werkgelegenheid in die sector niet ten minste was toegenomen met
negen procent van die 1,7 miljoen. Dat komt neer op 163.000 mensen. De claim dat er 100.000 mensen extra werken zal dus wel correct zijn,
maar zegt niet veel. Zorgelijk is ook dat de statistiek van het aantal werkenden in de zorg ophoudt in 1998 1. Ook dat suggereert een
frivole claim.
Onderwijs niet royaler onder Hermans
Bewering nummer twee: “de onderwijsuitgaven houden gelijke tred met de toename van de welvaart”. Feit: over de periode 1995-2001 is
de welvaart in totaal gestegen met 48,2 procent (de toename van het bruto binnenlands product). De uitgaven aan onderwijs namen over
diezelfde periode toe met 43,9 procent, terwijl geen sprake is geweest van toenemende efficiëntie die dit lagere getal kan verklaren. Pas
aan het eind van 2002 komt een toename in zicht die lijkt op de groei van de economie, hoewel ook dan volgens de cijfers van de mev het
onderwijs nog steeds bijna 0,5 miljard achter ligt op de toename van de welvaart. Bovendien overdrijft de regering het verschil tussen
Paars I en Paars II. De uitgaven aan onderwijs groeiden in Paars I onder Ritzen reëel met 3,04 procent per jaar, onder Paars II met Hermans
met 3,19 procent.
In Hoofdpunten van het Regeringsbeleid beweert het kabinet dat de uitgaven aan onderwijs onder Paars I toenamen met 2¼ procent per
jaar en onder Paars II (inclusief de prognose voor 2002) met 3¾ procent per jaar. Dat lijkt een belangrijke versnelling, maar de regering
kan zulke uitgekookte cijfers alleen leveren door op eigen, afwijkende wijze de overgang van nominaal naar reëel te maken. Het kabinet
deelt de feitelijke uitgaven in lopende euro’s niet door de correcte prijsindex voor de onderwijsuitgaven, maar door de algemene bbpdeflator. Dat staat in een voetnoot in de nota, maar wordt niet vermeld in de Hoofdpunten. Het kabinet gebruikt net als vorig jaar een
opzettelijk verkeerde index om Hermans beter uit te laten komen ten opzichte van Ritzen.
Uitgaven verward met inkomsten
Bewering nummer drie: “de uitgaven voor zorg zijn reëel met 3½ procent per jaar gestegen, sneller dus dan de economische groei”. Feit:
de uitgaven nemen toe van Æ’ 26,8 miljard in 1994 tot een geschatte Æ’ 40,2 miljard volgend jaar. Dat is nominaal een toename van precies
vijftig procent. Maar medische zorg is over de periode 1994-2002 24 procent duurder, zodat de toename van het volume 21 procent
bedraagt. Dat is een groei van slechts 2,4 procent per jaar. De regering berekent het cijfer voor de zorg niet door te kijken naar de
uitgaven maar naar een deel van de inkomsten. Onder andere omdat veel zelfstandigen overgingen naar het ziekenfonds, zijn de premies
van de fondsen in acht jaar meer dan verdubbeld. De premies in de AWBZ namen ook snel toe. Het kabinet gebruikt cijfers voor het
collectieve deel van de inkomsten om een bewering te doen over de uitgaven, raakt met zichzelf in de knoop in een voetnoot op pagina
83 van de Miljoenennota, maar trompettert in de Hoofdpunten onbeschaamd het misleidende cijfer van 3½ procent per jaar. Er vindt
daarom onvoldoende reparatie plaats van de schade die door het inroepen van budgetplafonds is gecreëerd.
Zorgimpuls ontbreekt
Bewering nummer vier: “de zorg krijgt volgend jaar een financiële impuls van 3,3 miljard”. Feit: de totale uitgaven aan zorg bedragen dit
jaar Æ’ 37,9 miljard. Bij een inflatie van bijna vier procent nemen die al automatisch toe tot 39,3 miljard. De geraamde uitgaven voor 2002
zijn Æ’ 40,2 miljard, dus slechts Æ’ 0,9 m
iljard meer. Waar is de “impuls” gebleven?
MEV blijkt adequater
De lezer kan maar beter alle claims van het kabinet over extra hulp voor onderwijs, politie en zorg overslaan en direct doorbladeren naar
de feitelijke toename van de uitgaven in de bijlagen van de mev. Dat zijn serieuze cijfers. Door al het gegoochel in de Miljoenennota met
willekeurige “efficiencykortingen”, “van te voren opgelegde kortingen voor hypothetisch lager ziekteverzuim in de toekomst”, en “niet
vergoede loonstijging in de zorg die uitgaat boven de referentieloonstijging”, zijn cijfers over “impulsen” en “extra beleid” evident
onbetrouwbaar geworden.
Analyse
Veranderende behoeften
Het is verdrietig dat het kabinet keer op keer zorgvuldigheid opoffert aan propaganda. Dan hebben we het alleen maar over de feiten, nog
niet over analyse, laat staan het beleid. In een betere wereld zou een regering bij het onderdeel onderwijs bijvoorbeeld opmerken dat
steeds meer scholieren doorgaan naar hogeschool en universiteit. Tegelijkertijd zijn er op de basisschool steeds meer kinderen die een
achterstand hebben met lezen en schrijven omdat hun ouders geen Nederlands spreken. Het kabinet verheugt zich over het één en kent
extra “leerlinggewicht” toe voor het ander, maar beide trends hebben ook financiële gevolgen als we per student willen vergoeden aan
het hoger onderwijs en per “gewogen” leerling op de lagere school. Dat is ook officieel beleid, maar het wordt dan wel primitief om voor
het totale onderwijs tevreden op te merken dat de uitgaven (bijna) gelijke tred houden met de economie. Een serieuze analyse zou
beginnen met de veranderende behoeften, daarna kijken naar mogelijkheden om de productiviteit te verhogen, en dan pas uitkomen op
een vergelijking tussen de totale uitgaven en de economie. Het was beter geweest als het kabinet had kunnen claimen dat de uitgaven
aan onderwijs pasten bij aantallen studenten, “gewogen” aantallen leerlingen, en correcte afschrijving en vervanging op de voorraad
gebouwen. Maar dan was wellicht gebleken dat de uitgaven voor onderwijs wat sneller hadden moeten stijgen dan de economie.
Loonstijging in collectieve sector vereist
Bij onderwijs, zorg en politie heerst hardnekkig tekort aan personeel. De correcte oplossing daarvoor valt te leren bij De Nederlandsche
Bank. Daar kan men mooier praten over loonmatiging dan wie dan ook, maar de feitelijke stijging van de eigen salarissen volgt het
gemiddelde van de grote commerciële banken. Het correcte argument: we willen toch niet dat belangrijk personeel weggaat en niet
vervangen kan worden. Zo moet het ook in het onderwijs, de zorg en de politie. Zijn er hardnekkige vacatures, dan is het werk niet
aantrekkelijk genoeg, want mensen werken kennelijk liever ergens anders. Het bedrijfsleven kan vaak nog wat bereiken door import uit
een goedkoper buitenland, of het vervangen van mensen door machines, maar dat is in onderwijs, zorg en politie veel moeilijker, zodat
loonstijging deel van de oplossing zou moeten zijn.
Beleid
De goede manier om de tekorten aan personeel aan te pakken – nu kom ik op beleid – heeft drie dimensies. Ten eerste: geen willekeurige
vergelijkingen met andere sectoren, maar een eerlijke analyse van vacatures, lesuitval en leegstaande operatiekamers. Ten tweede:
decentralisatie van arbeidsvoorwaarden naar schoolbesturen, politieregio’s en zorginstellingen. Als er in Friesland nauwelijks tekorten
zijn in de thuiszorg, maar in Den Haag mensen te lang moeten wachten, is het geen goed idee om één landelijke cao af te sluiten. Ten
derde: meer slagkracht en vrijheid voor het management in de collectieve sector. Liberalisatie kan helpen om de productie omhoog te
krijgen. In de Zweedse gezondheidszorg werd als experiment in de regio Stockholm toestemming gegeven voor contracten met nieuwe,
zelf georganiseerde teams van artsen en klinieken. Resultaat: een eenmalige toename met bijna twintig procent van de capaciteit in de
gezondheidszorg. De zorg werd gemiddeld iets duurder, maar de wachtlijsten zijn veel korter dan elders. Stockholm heeft net als
Amsterdam een ongezonder bevolking dan de rest van het land, en toch worden mensen er sneller geholpen. Het recept: privatisering
van een deel van de zorg, zodat dokters en verpleegkundigen mogen werken op de manier die hen het beste lijkt.
Een serieuze analyse van de zorg zou beginnen met de constatering dat na de invoering van de financiële plafonds door staats-secretaris
Simons, de totale uitgaven vier jaar lang reëel slechts stegen met 1,01 procent per jaar. Zo veel meer managers, zo veel meer bizarre
bureaucratie door de nieuwe plafonds, en zo weinig geld. Toen moeten veel artsen plannen zijn gaan maken voor vroegtijdig pensioen,
kregen specialisten gedwongen vakantie aan het eind van het budgetjaar, en nam de werkdruk op het personeel steeds meer toe. Al die
fouten van toen zijn te corrigeren, maar niet met een Miljoenennota die zo veel misleidende cijfers bevat over de zorg en zo weinig
stappen zet om hinderlijke details in de regels op te ruimen. Daarbij komt nog dat zelfs het SCP – een ambtelijke instantie – opmerkt op dat
de officiële beoordeling van de wachtlijsten plaatsvindt door een orgaan met heel veel ambtenaren, maar helemaal geen patiënten. Op het
belangrijkste terrein waar het beleid beter moet – de zorg – lijkt de regering niet te beseffen dat het vertrouwen is geschonden en dat
burgers allereerst eerlijke feiten willen, dan een eerlijke analyse en ten slotte praktisch beleid. Deze Miljoenennota schiet daarin helaas
lelijk tekort.
1 Centraal Planbureau, Macro Economische Verkenning 2002, Den Haag, tabel A11 in de bijlagen.
Copyright © 2001 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)