Nederland is in twee eeuwen tijd onherkenbaar veranderd. Rond 1850 leefde ruim twintig procent van de bevolking in extreme armoede, de levensverwachting was slechts 37 jaar en ruim een derde van de mensen woonde in sloppen. De welvaart die er was, was dus ongelijk verdeeld. “Terwijl de aanzienlijksten zich vergasten op patrijzen, snippen, hazen, eenden enz. enz. welke allen onbelast zijn (…) moet de werkman, als vleesch en spek gebruikende zware belastingen betalen.”
Het is een citaat uit aangehaald in De kwetsbare welvaart van Nederland van Harry Lintsen, Frank Veraart, Jan Pieter Smits en John Grin. Dit indrukwekkende boek beschrijft de ruim anderhalve eeuw historische ontwikkeling van de brede welvaart in Nederland, en biedt daarnaast een perspectief op een duurzame en meer circulair georganiseerde economie in de komende decennia. De beschrijvingstechniek die de auteurs gebruiken, sluit aan bij de Monitor Brede Welvaart, een rapportage die het Centraal Bureau voor de Statistiek jaarlijks uitbrengt.
Dit boek beschrijft chronologisch de ontwikkeling van de brede welvaart en duurzaamheid in Nederland sinds 1850. Met hoofdstukken over landbouw en voeding, bouwmaterialen, bouw, en ook over energie, geeft dit boek voor verschillende perioden inzicht in de samenhang tussen welvaart, welzijn en de materiële stromen binnen de economie. Elk deel sluit af met een assessment van een referentiejaar in termen van brede welvaart, een internationaal ontwikkelde methodiek die een samenhangende schets geeft van de kwaliteit van leven op dat moment (‘hier en nu’), iets vermeldt over de doorwerking ervan naar de toekomst toe (‘later’) en iets zegt over de invloed op de kwaliteit van leven ‘elders’.
De beschrijvende hoofdstukken geven een fraai inzicht in de co-evolutionaire dynamiek tussen instituties, technologie, sociale ontwikkeling, landschap en economische welvaart. Maatschappelijke vraagstukken op bepaalde momenten in onze geschiedenis krijgen zo een heldere inbedding in een langetermijnperspectief. Met oog voor de grotere en kleinere details geven de auteurs vele voorbeelden, bijvoorbeeld van de in 1855 afgeschafte strenge wetgeving voor korenmolens, die was afgestemd op het traditionele kleinbedrijf en daardoor geen ruimte bood voor schaalvergroting. Technologische, sociale of economische ontwikkelingen staan nooit los van de institutionele context. Deze les uit de institutionele economie is en blijft van groot belang.
Minder overtuigend vind ik de assessments van de brede welvaart wat betreft een aantal specifieke jaren in de Nederlandse geschiedenis (1850, 1910, 1970 en 2010). De monitoringsmethodiek voor brede welvaart is hiervoor te generiek. Sommige belangrijke thema’s worden maar heel summier met indicatoren weergegeven. Een democratie-index en een maat voor ‘gegeneraliseerd vertrouwen’ zijn de indicatoren voor zowel ‘institutionele omgeving’ (als onderdeel van de kwaliteit in het hier en nu) als sociaal kapitaal (als onderdeel van de kwaliteit van leven ‘later’). Ook maakt het veel uit of biodiversiteit wordt beoordeeld in termen van oorspronkelijke natuur of in termen van bijvoorbeeld soortenrijkdom. Daarnaast ontbreken er specifiekere indicatoren. Zo is voor Nederland de strijd tegen het water (zee én rivier) een belangrijk element in onze institutionele en infrastructurele ontwikkeling, maar dit wordt niet in de monitoringsmethodiek uitgedrukt. De auteurs zijn zich zeer bewust van deze tekortkoming, en in de tekst wordt dit uitgebreid aangevuld. Dit boek laat goed zien dat de cijfers van een Monitor Brede Welvaart niet op zichzelf kunnen staan, maar altijd een toelichting nodig hebben.
De belangrijkste conclusie van dit boek is dat de historische sociaal-economische opgave in Nederland grotendeels is verwezenlijkt, maar hiervoor is in de negentiende eeuw via de koloniale inkomsten sterk geprofiteerd van ‘kapitaal elders’, terwijl er in de twintigste eeuw op het natuurlijke kapitaal werd ingeteerd. Het geeft aan dat welvaart niet vanzelf komt en veelal gepaard gaat met afruil, afwenteling en kwetsbaarheden. Een meer circulaire economie zal nodig zijn, aldus de auteurs in het laatste hoofdstuk, waarin er vooruit wordt gekeken naar 2050. Een circulaire economie kan, in theorie, de historische patronen van uitruil voor de toekomst helpen doorbreken. Dit concluderende hoofdstuk is daarmee in feite de strategische beleidsaanbeveling, bedoeld om de richting en de ambitie aan te geven.
Dit boek is een mooie mijlpaal in het denken over brede welvaart, en het biedt bijzonder waardevolle lessen uit de wordingsgeschiedenis van het moderne Nederland. Maar misschien wel net zo belangrijk: het is vooral een toegankelijk en goed verzorgde publicatie, die bij elke econoom met historisch besef in de kast hoort te staan.
Auteur
Categorieën