Au courant
Vakbeweging buitenspel
A. F. VAN ZWEEDEN
Het ziet ernaar uit dat de vakbeweging
voor langere tijd buiten spel is geplaatst
dan de twee maanden gedwongen loonpauze die de minister van Sociale Zaken
heeft afgekondigd, toen het niet mogelijk
bleek een vrijwillige opschorting van het
cao-overleg te bereiken. In die twee
maanden moet een aan de gewijzigde
economische omstandigheden aangepast beleidsplan worden ontwikkeld dat
als een versterkte Bestek-operatie kan
worden beschouwd. Dit plan voorziet
niet meer in de nog aan Bestek ’81 verbonden randvoorwaarde dat de koopkracht tot aan het modale inkomen moet
worden behouden, voor zover dat enigszins mogelijk is. Integendeel, premier
Van Agt heeft in het laatste gesprek met
de sociale partners duidelijk gemaakt
dat de koopkracht van alle inkomenscategorieën achteruit zal gaan. Alleen
door een lastenverdeling op basis van het
draagkrachtprincipe zal worden geprobeerd de allerlaagste inkomens te ontzien
bij de voorgenomen verdeling van de
,,nationale verarming”. Dit beleidsplan
lijkt op de blauwdruk van een neoklassieke aanpassingspolitiek dieer vooral op gericht is het financieringstekort
van de overheid beperkt te houden tot een
percentage van het nationale inkomen
dat verantwoord wordt geacht uit de
optiek van de president van De Nederlandsche Bank en die van de minister van
Financiën.
Een vergelijking met de crisispolitiek
uit de jaren dertig gaat in zekere mate
op, omdat deze politiek van versobering,
zowel in de bestedingsmogelijkheden
van de overheid als die van de particuliere sector, ertoe kan leiden dat de gulden harfler wordt. Op zich zelf beschouwd is dat een uitstekende manier
om de uit het buitenland op ons- afkomende inflatie (hoofdzakeliik via de
hogere olierekening) zoveel mogelijk van
ons af te houden. In het binnenland betekent deze politiek een drastische bestedingsbeperking, geheel in de trant van
Hofstra anno 1958. Het motief waaronder dit alles geschiedt is dat we ons
moeten aanpassen aan de nationale verarming die optreedt als gevolg van de
vertraagde groei van de wereldhandel en
het wegvallen van de groei van het
nationale inkomen.
Het nieuwe bestek dat het kabinet
thans zo rigoureus ter hand wil nemen is
gebaseerd op berekeningen van het
Centraal Planbureau die ten hoogste de
waarde van tendenties hebben. Daarin
is geen ruimte voor een berekening of
schatting van de tegenbewegingen die
spontaan in de economie plegen te ontstaan. Evenmin is rekening gehouden
met de stijging van de opbrengsten uit
het aardgas, omdat ervan wordt uitgegaan dat de aardgasprijzen met een
zekere vertraging aan het gestegen olieprijspeil zullen worden aangepast. Het is
best mogelijk dat het effect van de olieprijsverhoging op onze economie maar
een tijdelijk verschijnsel is. Ongetwijfeld
ondervinden we daarvan een terugslag.
Vertalen we die tegenvaller in een
blijvende nationale verarming (door
Van Agt berekend o p exact f. 7 mrd.) en
gaan we daar een beleid op zetten dat ons
allemaal naar evenredigheid armer
maakt, dan lopen we het gevaar in een
neerwaartse spiraal van afnemende bestedingen en inkrimpende produktie te
vervallen. Kok vergeleek deze politiek
niet voor niets met de crisispolitiek van
Colijn.
Onder deze omstandigheden valt er
niet meer te rekenen op een overeenstemming met de sociale partners. De
regering zal zich, na ommekomst van de
twee maanden rust aan het loonfront,
daarom genoodzaakt zien over te gaan
op wettelijke ingrepen in de loonvorming die aanzienlijk gedetailleerder
zullen moeten zijn dan wat ooit eerder in
ons land o p dit gebied is vertoond. Aangezien Albeda wel enige ruimte wil hebben om de zogenaamde knelpunten op
de arbeidsmarkt te bestrijden door middel van selectieve loonsverhogingen, zal
hij daarvoor in zijn inkomensbeleid beschikkingen moeten treffen. Het valt
immers nauwelijks aan te nemen dat
werkgevers en werknemers binnen een
inkomensbeleid dat de initiële loonsverhogingen op nul wil houden en bovendien de prijscompensatie op I juli van
dit jaar drastisch wil beperken, de vrijheid krijgen, of willen nemen, om uitsluitend over incidentele loonsverhogingen te onderhandelen die geen
effecten mogen hebben o p het algemene
loonniveau en daarom niet in loonschalen mogen worden verwerkt.
Ik vrees daarom dat de vakbeweging in
ons land voor lange tijd van haar meest
wezenlijke taak, het voeren van overleg
over de loonvorming, zal worden beroofd. We staan aan de vooravond van
een straf geleide loonbeheersing die ook
gevolgen moet hebben voor alle andere
arbeidsvoorwaarden – b.v. arbeidsduur
– waarover de vakbeweging wil onderhandelen.
De vakbeweging heeft de gebeurtenissen op de ,,zwarte donderdag”, 10
januari 1980, over zich zelf afgeroepen.
Op 20 december 1979 nog lag een
akkoord over 1% loonsverhoging boven
de prijscompensatie, plus maximaal 1%
voor selectieve loonsverhogingen binnen
handbereik. De FNV, die onder druk
van haar achterban geen afstand kon
doen van haar eis voor ten minste 2%
loonsverhoging, heeft dat akkoord toen
onmogelijk gemaakt. Verdeeldheid binnen de FNV en tussen de twee vakcentrales die met verschillende eisenpakketten het overleg waren ingegaan,
heeft het kabinet en de ondernemers vrij
spel gegeven. De vakbeweging heeft zich
zelf tot machteloosheid veroordeeld
door te weigeren het spel op centraal
niveau mee te spelen. Albeda, die binnen
het kabinet en in het overleg met de
sociale partners zo lang mogelijk heeft
geprobeerd langs de weg van overleg een
sociaal-economisch beleid op te bouwen
dat was afgestemd op de spanningen op
de arbeidsmarkt, zag zijn ideaal van een
overleg-economie in rook vervliegen. De
vakbeweging vindt zich zelf nu terug in
de positie van verliezer. Ze zal geen legale acties kunnen voeren tegen een door
het parlement gesanctioneerde geleide
loonpolitiek. De sociale onrust die vrijwel zeker zal ontstaan zal zij niet kunnen
articuleren in een zelfstandig beleid.
Evenmin kan zij medeverantwoordelijkheid op zich nemen’ voor een beleid
dat de inkomens van alle werknemers
scherp op de minlijn zal zetten (Kok).
De werkgevers komen ook in een
moeilijk parket, omdat zij evenmin belang kunnen hebben bij een straf geleide
loonpolitiek die hun de mogelijkheid
ontneemt om over de inkomensvorming
te onderhandelen. Ze hebben zich bij een
gedwongen loonpauze van twee maanden neergelegd, omdat hun een beleid in
het vooruitzicht is gesteld dat forse bezuinigingen op overheidsuitgaven zal
omvatten. Die ombuigingen in de orde
van grootte van f. 4 mrd. gaan hun
overigens nog niet ver genoeg, omdat
zij onder verwijzing naar de scherpe
stijging van de arbeidsinkomensquote
met 3 punten tot 94, ten minste een overheidsaandeel in de nationale verarming
van f. 5 mrd. noodzakelijk vinden. Wanneer het bij de loonpolitiek voor dejaren
tachtig zal gaan om een keus tussen
,,initieelw en ,,incidenteeln kunnen de
werkgevers toch de sterkste positie gaan
innemen.
De vakbeweging die geheel is ingesteld
op de cao-onderhandelingen met hun
algemene, voor alle werknemers gel-
dende arbeidsvoorwaardenverbeteringen, dreigt dan haar greep o p de inkomensvorming grotendeels te verliezen. De ondernemers zullen trachten de
ruimte die er mogelijk nog is voor incidentele verbeteringen te gebruiken, voor
functiebeloningen die zijn afgestemd op
de schaarsteverhoudingen op de arbeidsmarkt. Voor de vakbeweging wordt het
perspectief er niet zonniger op als zij
rekening moeten houden met een overheid die het algemeen loonniveau zal
reguleren en met ondernemers die de samenstelling van nieuwe functiewaarderingssystemen zoveel mogelijk in eigen
hand willen houden.
A. F. van Zweeden
ESB 23-1-1980