ESB no.2267 uit 1961 met het artikel Wat de mens ons waard is van R. Fentener van Vlissingen.
“Als ons uitgangspunt in de economie wordt gevormd door de goederen en diensten, die uitgewisseld worden, dan kan onze economie net zo goed gelden voor de pinguins, de bavianen of de robots. Niet wie produceert en wie consumeert, noch ook wie diensten verleent staat centraal maar dàt er produktie, consumptie en dienstverlening is.
Het is verraad om eerst te trachten het nuttig effect te berekenen en vervolgens te besluiten dat men de drenkeling te gelegener tijd wel zal bijstaan. De drenkeling vraagt onze help nú. En – het gekste nog – wij zien niet hoe wij in wezen zelf drenkeling zijn!
De cyclus der producten wordt bestudeerd, gestimuleerd, met alle middelen, tot elke prijs. Want de vergrote omzet zal volautomatisch zegen brengen, de zegen van méér geld, méér vrije tijd, méér pk’s per man, meer eenzaamheid en meer doelloosheid.
Zolang wij in zaken het zakelijke denken laten zegevieren zullen wij zien dat onze menselijke relaties verzakelijken, dat het allemaal vervreemdt van elkaar en dat de enige band nog die is van het “wat wordt ik er wijzer van”, de modern-Nederlandse uitdrukking voor materieel voordeel.
Altijd wanneer en zolang wij het economisch principe verheffen tot laatste basis van handelen, als enig verantwoorde basis, zal de medemens pas voor ons bestaan voor zoveel dat principe het gedoogt. Medemenselijkheid is dan een tweederangs goed.”
Auteur
Categorieën