P. de Grauwe
TV-monopolie
in het gedrang
De laatste maanden is in Belgie een discussie ontstaan over het behoud van het
staatsmonopolie voor radio en televisie.
ledereen is ontevreden over de huidige
stand van zaken. De journalisten zijn ongelukkig omdat de politic! zich voortdurend met het programmabeleid bemoeien,
en de politici trekken lange gezichten omdat de berichtgeving van de journalisten
niet objectief zou zijn. Het publiek dat
voor dit alles betaalt, krijgt een pakket
programma’s voorgeschoteld dat de grootste gemene deler is van de brede waaier aan
preferenties die in de maatschappij bestaat. Zo is de voetballiefhebber ontevreden omdat hij (zij) niet genoeg voetbal
krijgt te zien, terwijl de operafanaat juist
zoveel voetbal op de TV misplaatst vindt
en voor meer opera ijvert.
Wat stilaan duidelijk wordt, is dat het
staatsmonopolie op de elektronische media niet meer beantwoordt aan de veranderde technologische en economische ontwikkelingen. In het verleden bestond er een
sterk economisch argument voor een
staatsmonopolie. De aard van de technologie van de elektronische media maakte het
immers onmogelijk om de TV-programma’s als particuliere goederen te verkopen.
ledereen met een TV-toestel en een antenne
kon de aangeboden programma’s ontvangen zonder hiervoor te betalen. Dit maakte
van de televisie een publiek goed bij uitstek, en bracht de overheid in de meeste
landen ertoe deze activiteit zelf op zich te
nemen.
De recente technologische ontwikkelingen hebben in deze situatie drastische verandering gebracht. Het is nu technologisch
heel goed mogelijk geworden om televisieuitzendingen als particuliere goederen te
produceren en te verdelen. Met de opkomst van ,,pay television” is het mogelijk
de consument te laten betalen voor wat hij
krijgt, net zoals wanneer hij een brood of
een tijdschrift koopt.
Deze technologische veranderingen bieden immense nieuwe mogelijkheden voor
de TV-industrie. Immers, het wordt nu
mogelijk om, net als in de geschreven pers,
een gamma van zenders en programma’s
aan te bieden, met als enige beperking dat
de consument bereid moet zijn ervoor te
ESB 28-3-1984
betalen. Indien er dus genoeg operaliefhebbers zijn die opera willen bekijken en
bereid zijn hiervoor te betalen, zullen dergelijke programma’s door gespecialiseerde
zenders worden aangeboden. Dit zal kunnen gebeuren zonder dat de voorkeur van
de voetbalfanaat wordt verwaarloosd omdat die, indien hij ervoor wil betalen, op
een sportzender naar voetbal zal kunnen
kijken.
Deze situatie, die reeds lang bij de geschreven pers bestaat, biedt ook grote
voordelen voor de TV-journalist. De linkse
journalist zal zich kunnen uitleven in een
links TV-station, zolang de kijker bereid
blijft te betalen voor linkse programma’s.
De rechtse journalist zal hetzelfde kunnen
doen met dezelfde beperking. In elk geval
zal een bredere waaier van opinies aan bod
kunnen komen, dan in het huidige
systeem.
Ondanks grote voordelen van privatisering van de televisie, stuit dit op groot verzet. De tegenstanders zijn te vinden in de
gemonopoliseerde sector zelf en in de geschreven pers. De eersten bieden weerstand
om begrijpelijke redenen. Geen enkele monopolist geeft zijn privileges zonder slag of
stoot prijs. De tegenstand in de geschreven
pers is te begrijpen als men bedenkt dat het
ontstaan van vrije TV-zenders de concurrentie voor de geschreven pers zal verscherpen.
De argumenten die door de tegenstanders van liberalisatie van de elektronische
media worden aangevoerd zijn veelvuldig.
Het gemeenschappelijk kenmerk van al deze argumenten is dat ze met evenveel
kracht kunnen worden gebruikt om te pleiten voor staatsmonopolies in de geschreven pers. Enkele voorbeelden: het vrijmaken van de elektronische media zal, zo
wordt gesteld, leiden tot manipulatie van
het publiek door grote financiele en economische belangengroepen. Dit is inderdaad
mogelijk. Hetzelfde geldt echter ook voor
de geschreven pers. Ook daar kunnen grote
belangengroepen manipuleren. Ik ken echter weinig mensen die dit als een voldoende
reden beschouwen om aan de staat het monopolie te geven van de uitgifte van kranten. Een ander veel gehoord argument is
dat de commercialisatie van de zenders tot
een vervlakking zal leiden van de kwaliteit
van de programma’s waarbij triviale massaprodukten de bovenhand zullen krijgen.
Ook hier bestaat hetzelfde probleem met
de geschreven pers, getuige de grote populariteit van de schandaalpers. Is dit een
reden om tot een nationalisatie van de geschreven pers over te gaan?
Het antwoord is natuurlijk negatief. Een
staatsmonopolie inzake de berichtgeving
(geschreven of elektronisch) lost de problemen van manipulatie niet op. Integendeel,
het vergroot de kans dat op grote schaal
manipulaties kunnen gebeuren. De beste
garantie tegen grootscheepse misleiding is
een vrij medium: niet een medium dat
wordt voorbehouden aan een kleine groep
van mensen. Een staatsmonopolie lost het
probleem van de vervlakking niet op. Het
creeert daarenboven een nieuw probleem.
Een probleem van paternalisme, waarbij
een kleine elite bepaalt wat goede en slechte
cultuur is voor de massa.
Het is merkwaardig hoe de tegenstanders van privatisering van de elektronische
media dezelfde argumenten herhalen die
gedurende het “ancien regime” werden gebruikt om de geschreven pers van toen aan
banden te leggen. De technologische revolutie in de informatie zal er echter voor zorgen dat, zoals de heersers van toen, de grote TV-monopolies aan het kortste eind zullen trekken.
295