C. de Galan
Terugtredende
overheid
Tot de kernpunten van het beleid
van het huidige kabinet behoort het terugtreden van de overheid in verhouding tot de particuliere sector. En wel
op de beide manieren, of zo men wil,
op de beide gebieden waarop dit mogelijk is: budgettair en beleidsmatig.
Het budgettaire aspect betreft de omvang van de overheidshuishouding.
De doelstelling is hier relatieve verkleining door middel van bezuinigingen,
ombuigingen of hoe ook benoemd, en
door middel van privatisering van activiteiten. Wat het beleid betreft gaat
het om deregulering, dus vermindering en vereenvoudiging van wettelijke
en andere regelgevende maatregelen.
De twee aspecten vertonen enige samenhang, maar kunnen toch afzonderlijk worden bezien.
Beide soorten beperkingen blijken
in de praktijk moeizaam te verlopen.
Vaak wordt als oorzaak daarvoor aangewezen de weerstand van ambtenaren die willen vasthouden aan hun financiele ruimte en aan hun regelmacht. Deze oorzaak zal best bestaan,
maar zij is zeker niet de enige. Er is
ook weerstand van de samenleving
zelf, van degenen voor wie het allemaal bedoeld is. Allerlei groepen verzetten zich tegen het terugtreden van
de overheid.
Op het budgettaire terrein is dat ook
wel begrijpelijk. De overheid is immers een doorgeefluik (zoals in zekere
zin elke huishouding in de economische kringloop). Zij heft en betaalt.
Wie door de overheid wordt betaald
zal bezuinigingen op het voor hem of
voor haar relevante terrein onaangenaam vinden. Dat geldt zeker voor degenen wier inkomen rechtstreeks in
het geding is,- zoals ambtenaren en
ontvangers van uitkeringen. Maar het
geldt evenzeer voor getroffen leveranciers, sectoren, belangengroepen en
ESB 30-10-1985
regie’s. Denk aan de bouw, het openbaar vervoer, achtergebleven provincies en producenten van defensiematerieel en onderwijsvoorzieningen.
Denk ook aan het bedrijfsleven in het
algemeen als het gaat om WIR en andere subsidies. Bezuinigen is wel goed
in het algemeen, maar niet als het jezelf treft. En het treft altijd iemand.
Dit verschijnsel lijkt op de al vaak
gesignaleerde tegenstelling in de volksvertegenwoordiging, waar generalisten en financiele deskundigen vragen om beperking van het collectieve
beslag, maar specialisten op hun veld
van voorkeur consideratie bepleiten of
zelfs uitbreiding. Ook de burgers, de
marktsector, roepen om zuinigheid,
maar ,,voor hiernaast”. Door dezelfde kringen die voorstander zijn van
budgetbeperking in het algemeen,
wordt gepleit voor stijgingen voor
project x, sector y of gebied z, die immers zo belangrijk zijn. En via de
volksvertegenwoordiging kan dit dan
weer politick vertaald worden.
Ligt dit wellicht nog voor de hand,
moeilijker lijkt het verzet te begrijpen
tegen beperJking van de regelgeving.
Toch speelt hier ten dele een soortgelijk proces. Regels zijn er niet (alleen)
voor de overheid zelf, er zijn betrokkenen die ervan profiteren. Ze bieden
vaak bescherming of op zijn minst gemak. Vanouds het meest in het oog
springend zijn de bescherming tegen
het buitenland, van de gehele natie of
op economisch gebied ook van een bedrijfstak, en intern de rechtsbescherming. Maar ook in het binnenlandse
economische en sociale verkeer zijn in
de loop der jaren vele regels gegroeid
die hebben geleid tot verworven posities. Zo willen gevestigde leveranciers,
waaronder ook te begrijpen beoefenaren van vrije beroepen, vaak handhaving van vergunningenstelsels en
soortgelijke maatregelen. Ook streven
belangengroepen nogal eens beschermend ingrijpen van de overheid na.
Gaat het hierbij nog om concrete belangen, ook kan hier en daar een meer
onbestemde vrees voor vrijheid worden geconstateerd, bij voorbeeld op
sociaal-cultureel vlak.
Opnieuw is de houding er dus een
van: deregulering is in het algemeen
aanbevelenswaardig, maar niet voor
ons domein. Uiteraard is deze tendens
niet uniform aanwezig; waar men regels schadelijk acht, onder meer omdat ze juist anderen beschermen,
wordt beperking van overheidsinvloed
wel toegejuicht. Illustratief is het verzet tegen inkomensbeleid in diverse
vormen. Maar regels hebben hun nut
en wie dat ervaart kan bezwaar hebben
tegen opheffing. Te vrezen valt dan
ook dat deregulering, evenals bezuiniging trouwens, zich vooral gaat richten op terreinen waar belangengroepen afwezig of machteloos zijn.
Het vasthouden van gegroeide situaties en het verdedigen van belangen,
hetzij financieel, hetzij institutioneel,
is waarschijnlijk algemeen menselijk.
Het is in een aantal gevallen ook goed
verdedigbaar. Maar het maakt het
voor een in de samenleving vergroeide
overheid extra moeilijk zich te matigen. Want jezelf beperken als andere
rechtstreeks betrokkenen zich daartegen verzetten is een haast bovenmenselijkeeis.
1075