Ga direct naar de content

Terugkeer naar de veertigurige werkweek

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juli 25 2008

arbeidsmarkt

Terugkeer naar de veertigurige
werkweek
Nederlandse werknemers werken relatief weinig. Verschillen
tussen OESO-landen in aantal gewerkte uren per werkende
kunnen slechts deels worden verklaard door verschillen
in arbeidsmarktinstituties. Sociale normen omtrent de
gebruike­ijke werktijd lijken veel belangrijker.
l

M

Gido van de Ven,
Henk Don en Sjef
Ederveen
Student aan de Erasmus
Universiteit ­Rotterdam,
hoogleraar ­aan de Erasmus
Universiteit Rotter­ am en
d
onderzoekscoördinator bij
het Ministerie van Economische Zaken

460

ESB

inister Van der Hoeven van
Economische Zaken pleitte onlangs
in een interview (NRC Handelsblad,
18 april 2008) voor terugkeer naar de
veertigurige werkweek. Zij ziet langer werken als een
goede oplossing voor problemen zoals de dalende
koopkracht en het groeiend tekort aan werknemers,
waar ons land momenteel mee heeft te kampen.
Eerder maakte haar secretaris-generaal zich ook
al sterk voor meer gewerkte uren per werkende
(Buijink, 2008). Volgens hen kunnen Nederlandse
werknemers ook best wat langer werken, aangezien Nederland het OESO-land is met het laagste
aantal jaarlijks gewerkte uren per werkende (figuur
1). Terwijl de Nederlandse werknemer jaarlijks
gemiddeld minder dan 1400 uur werkt, werkt zijn
Amerikaanse collega er meer dan 1900 en de
Griekse werknemer gemiddeld zelfs bijna 2000 uur.
Overigens staat daar tegenover dat de arbeidsparticipatie in Nederland relatief hoog is, ongeveer vijf
procentpunten hoger dan het Europese gemiddelde
(OESO, 2008). In het vervolg van dit artikel ligt de
aandacht alleen op het aantal gewerkte uren per
werkende.
Het is echter niet op voorhand duidelijk dat de
overheid sterke invloed kan uitoefenen op het aantal
gewerkte uren. Misschien kunnen Nederlanders
wel meer uren werken, maar willen ze dat niet.
Blanchard (2004) beargumenteert dat de in figuur
1 weergegeven verschillen tussen Europeanen en
Amerikanen geheel worden veroorzaakt door verschillen in preferenties wat betreft de verhouding
werk en vrije tijd. Volgens deze verklaring kiezen
Nederlanders eerder dan inwoners van andere landen voor minder werken en meer vrije tijd en nemen
ze de daarmee gepaard gaande daling in materiële
welvaart voor lief. In een aantal andere studies
naar de oorzaken van de verschillen in gewerkte
uren wordt echter wel een sterke invloed van arbeidsmarktinstituties gevonden. Zo claimt Prescott
(2004) dat de verschillen volledig zijn toe te schrijven aan verschillen in de hoogte van belastingen,
terwijl Alesina et al. (2005) beweren dat ze het
resultaat zijn van een samenspel van arbeidsmarktinstituties als uitkeringshoogte en vakbondsinvloed.

93(4540) 25 juli 2008

Door aanpassingen in belastingdruk en/of arbeidsmarktinstituties kan de overheid dan wel proberen
werknemers langer te laten werken.
Om de verschillende geopperde verklaringen empirisch te toetsen, heeft Van de Ven (2008) voor de
periode 1991–2003 een panelregressie-analyse
uitgevoerd waarin het effect van belastingen en
verschillende arbeidsmarktinstituties op het aantal gewerkte uren per werkende geschat wordt.
In de analyse zijn achttien OESO-landen meegenomen: België, Canada, Denemarken, Duitsland,
Finland, Frankrijk, Griekenland, Ierland, Italië,
Nederland, Noorwegen, Oostenrijk, Portugal, Spanje,
Verenigd Koninkrijk, Verenigde Staten, Zweden en
Zwitserland. Dit artikel bespreekt de uitkomsten van
dit onderzoek en de implicaties voor een beleid dat
werknemers wil stimuleren langer te werken.

Geschatte effecten
arbeidsmarktinstituties
Uit de econometrische analyse komt naar voren
dat veranderingen in de gemiddelde belastingdruk
slechts in geringe mate samenhangen met veranderingen in het aantal gewerkte uren per werknemer.
Voor de marginale belastingdruk, die door beperkte
beschikbaarheid van de data alleen in een analyse
over de periode 1997–2003 is meegenomen, wordt
enkel een klein negatief effect op het aantal gewerkte uren geschat. Beide bevindingen weerspreken
duidelijk Prescotts claim dat de verschillen tussen
landen in gewerkte uren per werkende volledig zijn
terug te voeren op verschillen in belastingdruk.
Voor enkele andere arbeidsmarktinstituties worden
grotere effecten geschat. Een versoepeling van
de ontslagbescherming met een punt op de eplindicator van de OESO leidt ertoe dat werknemers
naar schatting gemiddeld ruim 23 uur per jaar meer
gaan werken. Voor Nederland komt dit ongeveer
o
­ vereen met een versoepeling tot het Ierse niveau
van ontslagbescherming.
Voor de invloed van vakbonden wordt een klein
positief effect op het aantal gewerkte uren per
werknemer geschat. Dit wijkt af van de ­ evindingen
b
van Alesina et al. (2005), die over de periode
1960–2000 juist een negatief effect voor de invloed
van vakbonden vinden. Het hier gevonden positieve
effect ligt wel in lijn met de bevindingen van CPB/
SCP (2005) voor 1960–2000 en van Bowles en
Park (2005) voor 1963–1998.
Voor de hoogte van werkloosheidsuitkeringen wordt
een licht negatief effect geschat: een stijging van de
werkloosheidsuitkeringen met een procent van het

laatst verdiende loon heeft, ceteris
Vooral landspecifieke effecten
Een hogere
Figuur 2 toont voor alle landen waarvoor de analyse is uitgeparibus, als effect dat er jaarlijks
voerd de bijdrage van de verschillende arbeidsmarktinstituties
gemiddeld 0,75 uur minder wordt
gemiddelde
aan het verschil in gewerkte uren per werknemer met de
gewerkt per werknemer.
belastingdruk maakt
Verenigde Staten. De bijdrage van de gemiddelde belastingdruk
Tot slot wordt, zoals verwacht,
is verwaarloosbaar en valt in figuur 2 dan ook vrijwel helemaal
ook voor het wettelijk verplichte
dus dat mannelijke
weg. Maar ook het wettelijk verplichte aantal vrije dagen, de
minimum aantal doorbetaalde vrije
werknemers gemiddeld vakbondsdekking, de ontslagbescherming en de uitkeringsdagen per jaar een negatief effect
hoogte kunnen slechts een klein deel van de verschillen verklageschat. Opmerkelijk is wel dat
langer en vrouwelijke
ren. Landspecifieke effecten zijn verantwoordelijk voor veruit
het effect van een extra verplichte
werknemers gemiddeld het grootste deel van de verschillen. Het is aannemelijk dat
vrije dag op maar liefst 32 uur geverschillen in preferenties bij deze landspecifieke effecten een
schat wordt, veel meer dan op die
korter gaan werken
rol spelen (Blanchard, 2004).
ene vrije dag zelf gewerkt had kunnen worden. Een mogelijke verHet social multiplier-effect
klaring hiervoor is dat het aantal wettelijk verplichte
Opvallend genoeg zijn deze geschatte landspecifieke effecten, met een panelvrije dagen gecorreleerd is met het aantal niet-verregressie over de periode 1991–2003 aanzienlijk groter, dan die gevonden door
plichte vrije dagen, doordat beide worden beïnvloed
CPB/SCP (2005), die een soortgelijke analyse hebben uitgevoerd met als bedoor eenzelfde, achterliggende en ongeobserveerde
schouwde periode 1960–2000. Een interessante verklaring hiervoor is het social
variabele, zoals bijvoorbeeld het gebruikelijke aantal
multiplier-effect (Glaeser et al., 2003), dat zegt dat door sociale interacties het
dagen dat mensen op vakantie gaan. Omdat het
uiteindelijke effect van beleidswijzigingen groter is dan het directe effect op de
aantal niet-verplichte vrije dagen niet als verklarende
individuele burgers.
variabele in de regressieanalyse wordt meegenomen,
komt een deel van het effect ervan terecht in het ge- Toegepast op de keuze van het aantal gewerkte uren zijn er twee mechanismen
die kunnen leiden tot een social multiplier-effect. Het eerste mechanisme is
schatte effect van het aantal verplichte vrije dagen.
dat de sociale norm over wat een normale of gebruikelijke werktijd is, verschuift
Hierdoor kan het zijn dat het negatieve effect van
wanneer het gemiddeld aantal uren dat werknemers in een land werken veraneen extra verplichte vrije dag op het aantal gewerkte
dert. Als gevolg daarvan verschuiven ook de in het land heersende preferenties
uren per werknemer wordt overschat.
wat betreft de verhouding tussen werk en vrije tijd, waardoor de verandering in
Verschillen mannen en vrouwen
gemiddelde werktijd nog eens wordt vergroot. Het tweede mechanisme berust op
Voor de gemiddelde belastingdruk wordt een te
complementariteit in het nut van vrije tijd voor individuele burgers. Een verandeverwaarlozen effect geschat op het gemiddeld aantal
ring in de gemiddelde werktijd betekent dat het aantal anderen dat beschikbaar
gewerkte uren van mannelijke en vrouwelijke werkne- is om de vrije tijd mee door te brengen verandert. Daarmee verandert ook het
mers tezamen. Worden mannen en vrouwen echter
nut dat individuele burgers toekennen aan vrije tijd, zodat de verandering in
apart beschouwd, dan wordt voor de gemiddelde
gemiddelde werktijd langs deze weg verder wordt vergroot. Een daling in het
belastingdruk bij de mannelijke werknemers een pogemiddelde aantal gewerkte uren per werknemer leidt er dus toe dat het relatieve
sitief en bij de vrouwelijke werknemers een negatief
nut dat mensen aan vrije tijd hechten toeneemt, omdat er meer mogelijkheden
effect op het aantal gewerkte uren gevonden. Een
komen voor gezamenlijke activiteiten in de vrije tijd en omdat de sociale norm
hogere gemiddelde belastingdruk maakt dus dat
over hoe lang werken gebruikelijk is, lager komt te liggen.
mannelijke werknemers gemiddeld langer en vrouwe- In de jaren zestig werd in Europa en de Verenigde Staten gemiddeld ongeveer
lijke werknemers gemiddeld korter gaan werken. Dit
evenveel uur per werknemer gewerkt, terwijl in de decennia daarna de werkneis in lijn met de hypothese dat het inkomenseffect
vooral bij werkende mannen en het substitutie-effect
Figuur 1
vooral bij werkende vrouwen optreedt. De geschatte
Gemiddeld aantal jaarlijks gewerkte uren per werkende, 2005.
effecten van de belastingdruk zijn overigens niet
heel groot: een stijging van de gemiddelde belas2.500
tingdruk met een procentpunt leidt voor mannelijke
werknemers naar schatting tot een stijging van ruim
twee gewerkte uren per jaar en voor vrouwelijke
2.000
werknemers tot een daling van ruim twee gewerkte
uren per jaar.
1.500
Ook de ontslagbescherming heeft een verschillend
geschat effect bij mannelijke en vrouwelijke werknemers. Voor vrouwelijke werknemers is het geschatte
1.000
effect van ontslagbescherming namelijk uiterst
gering, terwijl voor mannelijke werknemers wordt
500
geschat dat een versoepeling van de ontslagbescherming met een punt op de epl-indicator van de OESO
zorgt voor gemiddeld ruim veertig extra gewerkte
0
NED NOO ZWE DEN FRA DUI
VK CAN BEL FIN ZWI OOS IER ITA POR SPA VS GRI
uren per jaar.
Bron: OESO

ESB

93(4540) 25 juli 2008

461

Figuur 2

Verklaring verschillen in gewerkte uren per werknemer met de Verenigde
Staten, 2003.1

200
100
0
-100
-200
-300
-400

fieke effecten. Waarschijnlijk spelen verschillen in
preferenties, veroorzaakt door verschillen in sociale
normen omtrent de gebruikelijke werktijd, een belangrijke rol bij deze landspecifieke effecten. Er zijn
aanwijzingen dat de verschillen in sociale normen
zelf het gevolg zijn van een social multiplier-effect,
dat aanvankelijk kleine effecten van verschillen in
(arbeidsmarkt)instituties heeft uitvergroot. Een consequent en succesvol beleid van overheid en sociale
partners gericht op langer werken kan daarmee op
termijn ook ondersteuning krijgen van verschuivende
preferenties.

-500
-600
-700
-800

GRI

POR SPA

IER

ITA

Vakbondsdekking
Verplichte vrije dagen

OOS FIN

ZWI

CAN BEL

Ontslagbescherming
Uitkeringshoogte

VK

DUI

FRA

DEN ZWE NOO

Gem. belastingdruk
Landspecifiek effect

NED

Totaal

Dat de bijdragen van de hier opgenomen variabelen niet precies optellen tot de totale verschillen, komt doordat
in de analyse ook structurele variabelen, zoals de arbeidsproductiviteit en het aantal kinderen per vrouw, als
controlevariabelen zijn meegenomen, terwijl deze in bovenstaande figuur zijn weggelaten.

1

Bron: Van de Ven (2008)

mers in Europa in verhouding tot hun collega’s in de Verenigde Staten steeds
minder zijn gaan werken. Stel dat deze divergentie in eerste instantie werd
veroorzaakt door verschillen in bepaalde arbeidsmarktinstituties, zoals belastingen en uitkeringen. De daling in Europese landen in het gebruikelijke aantal
gewerkte uren leidt er via het hierboven beschreven social multiplier-effect toe
dat het relatieve nut dat mensen aan vrije tijd hechten toeneemt. Dit zorgt er
vervolgens voor dat er door werknemers in deze landen nog minder uren gewerkt
gaat worden. In Nederland is dit social multiplier-effect mogelijk nog versterkt
doordat arbeidsduurverkorting in de jaren tachtig beschouwd werd als een effectief instrument om de werkloosheid te verlagen. In het in 1982 ondertekende
Akkoord van Wassenaar worden arbeidsduurverkorting en deeltijdarbeid expliciet
genoemd als nastrevenswaardig.
Bij de panelregressie over de periode 1960–2000, zoals deze is uitgevoerd
door CPB/SCP, komt de daling in gewerkte uren terecht in de schatting van de
arbeidsmarktinstituties die het social multiplier-effect in werking hebben gezet.
Wanneer de periode 1991–2003 wordt beschouwd, is het grootste deel van dit
effect al opgetreden. Hierdoor zijn er al verschillen tussen landen ontstaan in de
sociale normen omtrent de gebruikelijke werktijd. Aangezien deze sociale normen
landspecifiek en in deze analyse niet geobserveerd zijn, komt in dit geval de
daling in gewerkte uren veroorzaakt door het social multiplier-effect terecht in de
geschatte landspecifieke effecten. Het feit dat hier grotere landspecifieke effecten worden gevonden dan door het CPB/SCP, is dus consistent met de hypothese
van het social multiplier-effect dat de preferenties zijn gebaseerd op sociale
normen omtrent de gebruikelijke werktijd. Dit heeft als consequentie dat succesvol overheidsbeleid, gericht op het verhogen van het aantal gewerkte uren per
werknemer, op termijn ook ondersteuning krijgt van verschuivende preferenties
(Van Koesveld, 2007).

Alesina, A., E. Glaeser en B. Sacerdote (2005) Work and leisure
in the U.S. and Europe: Why so different? NBER Working Paper
11.278, Cambridge: NBER.
Blanchard, O. (2004) The economic future of Europe. Journal of
Economic Perspectives, 18(4), 3–26.
Bowles, S. en Y. Park (2005) Emulation, inequality, and work
hours: Was Thorsten Veblen right? Economic Journal, 115(507),
F397–410.
Buijink, C. (2008) De toekomst in eigen hand. ESB, 93(4526),
4–7.
CPB/SCP (2005) De publieke opinie over Europa & Arbeidstijden, vergeleken en verklaard. Den Haag: Centraal Planbureau en Sociaal

Conclusie

en Cultureel Planbureau.

De gemiddelde belastingdruk heeft voor mannen en vrouwen afzonderlijk weliswaar een klein effect op het aantal gewerkte uren per werkende, maar draagt
slechts weinig bij aan de verklaring van de verschillen tussen landen in gewerkte
uren per werknemer van mannen en vrouwen tezamen. Ontslagbescherming
(alleen bij mannelijke werknemers), uitkeringshoogte en het verplichte aantal
vrije dagen hebben alle een klein negatief effect en vakbondsdekking een klein
positief effect op het aantal gewerkte uren per werkende. Het grootste deel van
de verschillen in gewerkte uren per werknemer tussen Nederland en andere
OESO-landen, met name de Verenigde Staten, wordt verklaard door landspeci-

462

Literatuur

ESB

93(4540) 25 juli 2008

Glaeser, E.L., B. Sacerdote en J.A. Scheinkman (2003) The
Social Multiplier. Journal of the European Economic Association,
1(2–3), 345–353.
Koesveld, E. van (2007) De verborgen opbrengsten van beleid.
ESB, 92(4515), 471–473.
OESO (2008) Employment Outlook. Parijs: OESO.
Prescott, E.C. (2004) Why do Americans work so much more than
Europeans? NBER Working Paper 10.316, Cambridge: NBER.
Ven, G.M. van de (2008) Aantal gewerkte uren per werknemer:
Waarom in Nederland zo laag? Ongepubliceerd manuscript. Den
Haag: Ministerie van Economische Zaken.

Auteurs